36 203 Wijziging van het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 over de kalenderjaren 2017 tot met 2022 door het lager vaststellen van het voordeel in gevallen waarin dat nodig is om het voordeel in overeenstemming te brengen met de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 (Wet rechtsherstel box 3)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 14 oktober 2022

Inhoudsopgave

blz.

         

I.

ALGEMEEN

1

 

1.

Inleiding

1

 

2.

Achtergrond bij het Kerstarrest

8

 

3.

De voorgestelde aanpassingen

10

   

3.1.

Verlaging indien de nieuwe berekening leidt tot een lager voordeel uit sparen en beleggen

10

   

3.2.

Doelgroep voor het rechtsherstel

11

   

3.3.

Uitgangspunt nieuwe berekening: werkelijke samenstelling van het vermogen

13

   

3.4.

Nieuwe berekening inkomen uit sparen en beleggen

14

   

3.5.

Partnerverdeling

18

 

4.

Forfaitaire rendementspercentages

19

 

5.

Overwogen alternatieven voor rechtsherstel

20

   

5.3.

De gehele box 3-opbrengst terugbetalen

20

 

6.

Budgettaire effecten

21

 

7.

Gevolgen voor het bedrijfsleven en burger

23

   

7.4.

Beroep op het doenvermogen

23

 

8.

Uitvoeringsaspecten

23

Overig

26

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, D66, de PVV, het CDA, de SP, GroenLinks, de ChristenUnie, de SGP en het lid Omtzigt.

Hierna ga ik in op de vragen en opmerkingen uit het verslag. Hierbij wordt zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.

Enkele vragen bij het verslag inzake het wetsvoorstel Belastingplan 2023 die hoofdzakelijk zien op het wetsvoorstel Rechtsherstel box 3 zijn in onderhavig verslag beantwoord.

De leden van de fractie van het CDA vragen naar de juridische houdbaarheid van het wetsvoorstel. Het lid Omtzigt vraagt hoe de regering de eigen beoordelingsruimte inschat en of het wetsvoorstel in lijn is met het Kerstarrest.1 De leden van de fractie van D66 vragen of kan worden gemotiveerd hoe met het wetsvoorstel de bezwaren van de Hoge Raad worden weggenomen. Deze leden vragen of de onderverdeling in drie categorieën voldoende fijnmazig is en de proportionaliteitstoets van het EVRM kan doorstaan. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of is onderzocht of de voorgestelde methode de proportionaliteitstoets kan doorstaan.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het box 3-stelsel in strijd is met het EVRM voor degenen die door dit forfaitaire stelsel worden geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat een op rechtsherstel gerichte compensatie moet worden geboden, waarvan de rechter de omvang in het algemeen slechts naar redelijkheid zal kunnen vaststellen. Om het box 3-stelsel in lijn te brengen met het arrest van de Hoge Raad wordt een nieuwe berekening van het voordeel uit sparen en beleggen gemaakt. Daarbij wordt de forfaitaire vermogenssamenstelling losgelaten en wordt aangesloten bij de daadwerkelijk aangehouden banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor elke vermogenscategorie wordt een eigen forfaitair rendementspercentage voorgesteld dat zoveel mogelijk aansluit bij het werkelijk behaalde rendement over de betreffende vermogenscategorie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de wetgever bij het hanteren van een forfaitair stelsel de werkelijkheid moet trachten te benaderen. Met het voorgestelde stelsel wordt het daadwerkelijk behaalde rendement zo goed mogelijk benaderd. Dit geldt in het bijzonder voor de grote groep belastingplichtigen met (voornamelijk) spaargeld, omdat de spreiding in het rendement op spaargeld beperkt is. Ook na de voorgestelde aanpassingen is echter geen sprake van een heffing op basis van het werkelijk behaalde rendement. Het werkelijke rendement van een individuele belastingplichtige kan in een belastingjaar hoger of lager zijn dan het forfaitair bepaalde rendement. Het kabinet werkt weliswaar aan de invoering van een stelsel op basis van het werkelijk behaalde rendement, maar het is uitvoeringstechnisch niet mogelijk om op korte termijnen met terugwerkende kracht al het werkelijke rendement te belasten. Voor het rechtsherstel is daarom gekozen voor een methode die in grote mate geautomatiseerd is uit te voeren door de Belastingdienst, waarbij belastingplichtigen zo min mogelijk aanvullende gegevens hoeven aan te leveren. Hoewel het voorgestelde forfaitaire stelsel in een zeker opzicht ruw is, is het kabinet van oordeel dat het voorstel de proportionaliteitstoets van het EVRM kan doorstaan. Voor de proportionaliteitstoets is van belang dat een redelijke verhouding bestaat tussen de gehanteerde middelen en het beoogde doel van de heffing. Hierbij heeft de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid. Deze redelijke verhouding is aanwezig gelet op het maatschappelijke en budgettaire belang van een heffing op vermogensinkomsten, de nadelen en onmogelijkheden van overwogen alternatieven en het feit dat het kabinet werkt aan een zo spoedig mogelijke invoering van een heffing op basis van het werkelijke rendement. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State wijst in het advies bij het wetsvoorstel op het belang van een werkbare en evenwichtige afwikkeling. De Afdeling wijst erop dat een regeling die optimaal tegemoet komt aan het Kerstarrest, maar niet uitvoerbaar is, uiteindelijk niet bijdraagt aan rechtsherstel voor betrokkenen. Ook de Advocaat-Generaal stelde in zijn conclusie bij het Kerstarrest voor om het rechtstekort in box 3 op te heffen door de forfaitaire vermogenssamenstelling los te laten en aan te sluiten bij het daadwerkelijk aangehouden spaargeld en overige bezittingen.2 Per saldo is het kabinet van mening dat met het voorgestelde stelsel naar redelijkheid uitvoering wordt gegeven aan het Kerstarrest.

De leden van de fractie van het CDA vragen of er al bezwaren zijn binnengekomen tegen beschikkingen die zien op het rechtsherstel, bijvoorbeeld omdat een belastingplichtige het niet eens is met de omvang van het rechtsherstel. De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de Belastingdienst met dergelijke bezwaren omgaat. Deze leden vragen ook of er inmiddels al verzoeken om vermindering zijn binnengekomen die zien op een gewijzigde partnerverdeling en zo ja, hoeveel verzoeken dit betreft en hoe de Belastingdienst met deze verzoeken omgaat. De leden van de fractie van de PVV vragen aan te geven in hoeverre er verzoeken om ambtshalve vermindering zullen worden ingediend en in hoeverre de regering verwacht dat er nieuwe bezwaarprocedures worden opgestart naar aanleiding van de voorliggende wet.

De klantreacties worden gemonitord in een controlroom. Er zijn vanaf de start van het herstel per medio juli circa 30.000 schriftelijke burgerreacties binnengekomen naar aanleiding van het rechtsherstel. Dit betreft massaalbezwaarmakers en burgers die rechtsherstel is geboden op basis van het Kerstarrest, maar ook belastingplichtigen die een niet tijdig bezwaar indienen. De reacties worden medio oktober in behandeling genomen. Direct na het Kerstarrest tot de start van het herstel, medio juli, zijn ongeveer 115.000 verzoeken binnengekomen van belastingplichtigen die niet (tijdig) bezwaar hebben gemaakt, maar alsnog herstel van een aanslag willen met inachtneming van het Kerstarrest. De reacties zijn geclassificeerd en worden, nu het kabinet een beslissing heeft genomen over de niet-bezwaarmakers, in behandeling genomen. Belastingplichtigen die na herstel de partnerverdeling willen aanpassen kunnen dit verzoeken. Deze verzoeken worden niet afzonderlijk geregistreerd, maar uit een steekproef op de reacties blijkt dat dit een substantieel onderdeel van de reacties uitmaakt van de belastingplichtigen waarbij rechtsherstel tot een vermindering van de aanslag heeft geleid. Deze verzoeken worden alleen gehonoreerd als aan de wettelijke eisen voor herziening van de partnerverdeling wordt voldaan. Wanneer de aanslagen van de belastingplichtige en zijn partner onherroepelijk vaststaan, kan de partnerverdeling niet worden aangepast.

De leden van de fractie van de SP vragen in hoeverre het juridisch houdbaar is om bezwaarmakers wel en niet-bezwaarmakers geen rechtsherstel te bieden. Welke gevolgen heeft het voor de Belastingdienst als volgens de rechter ook niet-bezwaarmakers moeten worden gecompenseerd, en is de regering het ermee eens dat er uiteindelijk rechtsherstel zal komen voor alle belastingplichtigen, zo vragen deze leden. De leden van de fractie van de SGP vragen waarom het wetsvoorstel niet ingaat op de groep niet-bezwaarmakers. De leden van de fractie van de PVV vragen of dit leidt tot rechtsongelijkheid. Ik heb uw Kamer op 20 september 2022 een brief gestuurd die ingaat op de besluitvorming voor belastingplichtigen van wie de aanslag al onherroepelijk vaststond op het moment van het Kerstarrest («niet-bezwaarmakers»).3 Het rechtsherstel geldt voor alle belastingplichtigen van wie de aanslag over 2017–2020 nog niet onherroepelijk vaststond ten tijde van het Kerstarrest. Daarnaast geldt het rechtsherstel voor alle belastingplichtigen voor de jaren 2021 en 2022. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 mei 2022 uitspraak gedaan over de vraag of ook een op rechtsherstel gerichte compensatie moet worden verleend aan niet-bezwaarmakers. Dat is niet het geval. In het arrest van 20 mei 2022 geeft de Hoge Raad aan dat onjuistheid van de aan de belastingplichtige opgelegde aanslagen over de jaren 2017 en 2018 uit het Kerstarrest van 24 december 2021 voortvloeit.4 Op die datum waren die aanslagen al onherroepelijk. Uit de wet- en regelgeving volgt dat een aanslag niet ambtshalve wordt verminderd als de onjuistheid voortvloeit uit jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is geworden, tenzij de Minister van Financiën anders heeft bepaald. Er bestaat daarom geen recht op vermindering van die aanslagen. De Hoge Raad heeft daarmee bevestigd dat belastingplichtigen die voor box 3 niet vielen onder de massaalbezwaarprocedure en van wie de aanslag onherroepelijk was op het moment van het Kerstarrest, juridisch gezien geen recht hebben op het rechtsherstel zoals door de Hoge Raad in het Kerstarrest bevolen. De inspecteur hoeft de aanslag van niet-bezwaarmakers die een beroep doen op het Kerstarrest dus niet te verminderen. Ook de landsadvocaat kwam tot deze conclusie in zijn advies dat ik op 1 februari 2022 aan uw Kamer heb gestuurd.5

De leden van de fractie van de SP vragen of het klopt dat het rechtsherstel leidt tot een lager verzamelinkomen en dat dit doorwerkt op andere regelingen zoals toeslagen. Vindt de regering het aanvaardbaar en juridisch houdbaar dat degenen die niet (tijdig) bezwaar hebben gemaakt deze doorwerking niet krijgen, zo vragen deze leden. De leden van de fractie van de SGP vragen wat de budgettaire gevolgen van deze doorwerking zijn. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 mei 2022 aangegeven dat niet-bezwaarmakers geen recht hebben op een op rechtsherstel gerichte box 3-compensatie. Het klopt dat het rechtsherstel in veel gevallen leidt tot een lager inkomen in box 3 en daarmee tot een lager verzamelinkomen. Voor de groep bezwaarmakers is dit bij ongeveer 60% van de aanslagen het geval. Voor regelingen die de omvang van de vergoeding afhankelijk stellen van de hoogte van dit verzamelinkomen kan daarmee sprake zijn van een doorwerking. Omdat belastingplichtigen in box 3 gemiddeld genomen relatief veel inkomen hebben, is de doorwerking op inkomensafhankelijke regelingen relatief beperkt. Voor het rechtsherstel voor de doelgroepen in dit wetsvoorstel is in totaal € 12,2 miljoen cumulatief overgeheveld naar departementen die hebben onderbouwd dat het rechtsherstel budgettair effect heeft op de inkomensafhankelijke regelingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Daarnaast is het effect op de zorgtoeslag meegenomen in de raming van de budgettaire gevolgen aan de inkomstenkant. Dit budgettaire effect is geraamd op € 22 miljoen cumulatief.

De leden van de fractie van D66 vragen waarom is gekozen enkel rechtsherstel te bieden aan belastingplichtigen die waren aangesloten bij de massaalbezwaarprocedures en andere belastingplichtigen van wie de aanslag nog niet onherroepelijk vaststond op 24 december 2021. Het lid Omtzigt vraagt waarom is besloten niet-bezwaarmakers niet tegemoet te komen. De leden van de fractie van de SP vragen of de regering het eens is dat dit tot een lager vertrouwen in de overheid leidt. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet begrijpt dat dit onrechtvaardig wordt gevonden. De leden van de fractie van de SGP vragen of het kabinet kan ingaan op de overwogen alternatieven om niet-bezwaarmakers te compenseren en waarom niet is gekozen om kleine spaarders herstel te bieden. Het rechtsherstel geldt voor alle aanslagen die nog niet onherroepelijk vaststonden op het moment van het Kerstarrest. Daarmee geldt het rechtsherstel vanaf het jaar 2021 voor alle belastingplichtigen. Het kabinet heeft de mogelijkheid om ook niet-bezwaarmakers voor de jaren 2017–2020 rechtsherstel te bieden serieus onderzocht. In mijn brief van 8 juli 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de verschillende scenario’s die het kabinet hiervoor heeft uitgewerkt.6 In mijn brief van 20 september 2022 heb ik het besluit over niet-bezwaarmakers toegelicht. Volledige compensatie van niet-bezwaarmakers – in lijn met het rechtsherstel in dit wetsvoorstel – zou additioneel € 4,1 miljard kosten, waarvan meer dan de helft terecht komt bij belastingplichtigen met meer dan € 200.000 vermogen (of € 400.000 in het geval van fiscaal partnerschap). De vormen van rechtsherstel die meer toegespitst zijn op kleine spaarders leiden tot een lagere budgettaire derving. Deze opties zorgen echter voor extra complexiteit voor de uitvoering en juridische kwetsbaarheden. De landsadvocaat geeft aan dat deze scenario’s mogelijk opnieuw tot een schending van het EVRM kunnen leiden. Dit kan tot nieuwe juridische procedures leiden, met opnieuw langdurige onzekerheid voor belastingplichtigen en de uitvoering. Het kabinet heeft de uitgewerkte scenario’s betrokken bij de integrale besluitvorming over de begroting en besloten om de beperkt beschikbare budgettaire middelen in te zetten voor het ondersteunen van de koopkracht van burgers en om geen herstel te bieden aan niet-bezwaarmakers. Daarbij heeft het kabinet de budgettaire gevolgen, de juridische houdbaarheid en de uitvoeringsgevolgen van de verschillende scenario’s meegewogen. Ik begrijp dat het besluit van het kabinet voor niet-bezwaarmakers onrechtvaardig kan voelen en dat dit hun vertrouwen in de overheid kan aantasten. Alles afwegend legt het kabinet de prioriteit bij het ondersteunen van de koopkracht van burgers, met name gericht op de meest kwetsbare huishoudens, ook gezien de hierboven geschetste belemmeringen in de oplossingsrichtingen.

De leden van de fractie van het CDA vragen welke (on)mogelijkheden er zijn om procesafspraken te maken, indien het kabinetsbesluit over niet-bezwaarmakers leidt tot nieuwe juridische procedures. De leden van de fractie van de SP vragen of de aanpak voor niet-bezwaarmakers tot meer procedures en meer werk voor de Belastingdienst zal leiden. Deze leden vragen of de Belastingdienst dit aankan. Het kabinet begrijpt dat niet-bezwaarmakers de besluitvorming onrechtvaardig kunnen vinden en dat belastingplichtigen in het algemeen mogelijk sneller geneigd zullen zijn om bezwaar te maken. Ook kunnen niet-bezwaarmakers voor aanslagen die al onherroepelijk vaststaan een verzoek tot ambtshalve vermindering indienen. Vervolgens staat formeelrechtelijk voor hen tegen een afwijzing van dat verzoek de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. De omvang van dit risico en de omvang van een stijging van het aantal verzoeken tot ambtshalve vermindering en bezwaarschriften door niet-bezwaarmakers geen herstel te bieden laat zich moeilijk voorspellen. Voor zover mogelijk worden de effecten inzichtelijk gemaakt gelijktijdig met de herijking van de uitvoeringstoets. Er is een aantal mogelijkheden om eventuele nieuwe juridische procedures in goede banen te leiden. Ik beschrijf ze op hoofdlijnen. Allereerst hecht ik eraan te melden dat het bij juridische procedures waarbij veel belastingplichtigen zijn betrokken enorm helpt als de procespartijen samen optrekken. In dit verband houd ik contact met belangenorganisaties waaronder de koepelorganisaties, de Bond voor Belastingbetalers en de Consumentenbond met als doel om te bekijken of procesafspraken gemaakt kunnen worden zodat een en ander zo min mogelijk belastend is voor belastingplichtigen, belastingadviseurs en de Belastingdienst.

Dan de mogelijkheden. In de eerste plaats bestaat de mogelijkheid dat ik bij een groot aantal bezwaren (waarvoor geen kwantitatieve grens bestaat) een aanwijzing massaal bezwaar kan geven. Het geven van een aanwijzing massaal bezwaar is een bevoegdheid, geen verplichting. De enige voorwaarde is dat de bezwaren dezelfde rechtsvraag of rechtsvragen betreffen; feitelijke omstandigheden dienen dus geen rol te spelen bij de uitkomst. Op dit moment bestaat er nog geen zicht op of sprake is van een of meerdere rechtsvragen die zich hiervoor lenen. Onder de huidige regelgeving geldt deze aanwijzing dan voor alle tijdig ingediende bezwaren die reeds op dat moment ontvangen zijn en nog ontvangen worden tot de dag vóór de collectieve uitspraak en waarop nog geen uitspraak op het bezwaarschrift is gedaan.

In de tweede plaats bestaat op grond van de wet7 en de nadere invulling daarvan door het Besluit Fiscaal Bestuursrecht de mogelijkheid om bezwaren aan te houden als er reeds een vergelijkbare procedure loopt. Totdat de Hoge Raad arrest heeft gewezen in de lopende vergelijkbare procedure hoeven belastingplichtigen geen actie te ondernemen, terwijl zij bij een voor hen gunstige uitkomst wel van dat arrest profiteren; de inspecteur zal dat arrest in acht nemen bij de toekomstige uitspraak op hun bezwaar. Er bestaan diverse nadelen aan het aanhouden van bezwaren. De regeling is met name toegeschreven op gemachtigden die grote groepen belastingplichtigen vertegenwoordigen waarmee over de toepassing van deze regeling een vaststellingsovereenkomst gesloten dient te worden. Voor individuele gevallen is het aanhouden van bezwaar geen geschikt middel omdat dan met iedere individuele belastingplichtige afspraken gemaakt moeten worden over toepassing van de regeling. Daarnaast zijn er andere nadelen, zoals de piekbelasting voor de Belastingdienst om individueel uitspraak te moeten doen op de aangehouden bezwaren.

Een derde mogelijkheid is het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, maar dit kan alleen als er sprake is van een (hoger) beroep dat aanhangig is bij een rechtbank of een gerechtshof waarvoor geldt dat het antwoord op de prejudiciële vraag van belang is voor een groot aantal andere zaken. Bovendien is het aan de rechtbank of aan het gerechtshof om te besluiten of prejudiciële vragen worden gesteld. Andere beroepen waarin dezelfde prejudiciële vraag aan de orde is, kunnen dan door de rechtbanken of gerechtshoven worden aangehouden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Voor belastingplichtigen heeft deze route als nadeel dat geen duidelijkheid bestaat over zijn individuele procedure omdat op voorhand niet vaststaat dat een rechtbank of gerechtshof prejudiciële vragen zal stellen. Daarnaast geldt voor de Belastingdienst dat hij geen regie kan houden. Een alternatief is dat de Belastingdienst in het kader van een massaalbezwaarprocedure gebruik maakt van de mogelijkheid om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad, waardoor beide mogelijkheden worden gecombineerd. Het voordeel daarvan is dat procedures van individuele belastingplichtigen geborgd zijn en de (hoger) beroepsfase kan worden overgeslagen, zodat sneller duidelijkheid ontstaat voor belastingplichtigen en de Belastingdienst.

De leden van de fractie van de SP vragen of het klopt dat de Rechtbank Noord-Holland rechtsherstel heeft geboden aan een niet-bezwaarmaker en hoe groot de regering het risico acht dat meer uitspraken van rechters zullen leiden tot rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers. Het klopt dat de Rechtbank Noord-Holland in een uitspraak van 7 februari 2022 rechtsherstel heeft geboden voor een belastingplichtige die niet (tijdig) bezwaar had gemaakt tegen de aanslag over 2017. De Hoge Raad heeft echter in zijn arrest van 20 mei anders geoordeeld, namelijk dat belastingplichtigen van wie de aanslag onherroepelijk was op het moment van het Kerstarrest geen recht hebben op het rechtsherstel zoals door de Hoge Raad in het Kerstarrest bevolen.

De leden van de fractie van de SP vragen hoeveel niet-bezwaarmakers inmiddels hebben geprocedeerd en hoeveel van hen rechtsherstel moet worden geboden. De leden van de fractie van de PVV vragen ook in hoeverre er verzoeken om ambtshalve vermindering zullen worden ingediend in hoeverre de regering verwacht dat er nieuwe bezwaarprocedures worden opgestart naar aanleiding van de voorliggende wet.

Direct na het Kerstarrest tot de start van het rechtsherstel, medio juli, hebben ongeveer 115.000 niet-bezwaarmakers een te laat bezwaarschrift c.q. een ambtshalve verminderingsverzoek ingediend. Dit aantal kan de komende periode nog stijgen. Deze verzoeken zullen worden afgewezen. Hiermee wordt medio oktober gestart. Na de afwijzing kunnen belastingplichtigen bezwaar maken tegen de beslissing en tegen een afwijzing van dat bezwaar beroep instellen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de Belastingdienst zal omgaan met verzoeken tot ambtshalve vermindering door niet-bezwaarmakers en welke juridische mogelijkheden een belastingplichtige heeft als een verzoek niet wordt gehonoreerd. De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het besluit over niet-bezwaarmakers zich verhoudt tot uitspraken van de Staatssecretaris van Financiën in de podcast Betrouwbare Bronnen van 14 september 2022. Belastingplichtigen kunnen een verzoek tot ambtshalve vermindering indienen en tegen een eventuele afwijzing daarvan in bezwaar en vervolgens beroep gaan. In de genoemde podcast heb ik enkel willen aangeven welke toegangsmogelijkheden tot rechtsbescherming een niet-bezwaarmaker formeelrechtelijk heeft. In de kamerbrieven van 8 juli 2022 en 20 september 2022 heb ik eveneens aangegeven hoe de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 20 mei 2022, inzake een belastingplichtige van wie de aanslagen over 2017 en 2018 onherroepelijk vaststonden ten tijde van het Kerstarrest. De Belastingdienst zal verzoeken tot ambtshalve vermindering van niet-bezwaarmakers die een beroep doen op het Kerstarrest afwijzen, in lijn met het arrest van 20 mei 2022 en het besluit van het kabinet om geen compensatie te bieden aan de niet-bezwaarmakers. Vervolgens staat formeelrechtelijk voor hen tegen de afwijzingsbeschikking de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de opvolging van de motie Grinwis c.s.8 over het functioneren van de massaalbezwaarprocedure. Deze leden vragen welke mogelijkheden het kabinet ziet om de massaalbezwaarprocedure te verbeteren. Zoals is toegelicht bij de aanbiedingsbrief pakket Belastingplan 2023 onderschrijft het kabinet het belang om te onderzoeken hoe de massaalbezwaarprocedure kan worden verbeterd. Het bieden van (praktische) rechtsbescherming heeft het kabinet hoog in het vaandel. Het in 2021 verschenen rapport «Burgers beter beschermd» biedt een aantal duidelijke handvaten om de (praktische) rechtsbescherming te verbeteren. Een van de aanbevelingen is om te «deformaliseren». Het kabinet vindt deze aanbeveling een goed idee. Momenteel loopt er een onderzoek hoe een gedeformaliseerde werkwijze het beste (juridisch) kan worden ondersteund. Het kabinet streeft naar een oplossing waarmee beide wensen, deformalisering en de verbetering van de massaalbezwaarprocedure, gezamenlijk goed tot uiting komen. Dit jaar zal de Kamer worden geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek en daarmee ook de verbeteringen voor de massaalbezwaarprocedure.

2. Achtergrond bij het Kerstarrest

De leden van de fractie van het CDA vragen in hoeverre het bij voorbaat afwijzen van een verzoek tot ambtshalve vermindering door de belastinginspecteur juridisch houdbaar is en op grond waarvan de rechter een afwijzing terzijde kan schuiven. De gronden op basis waarvan een verzoek tot ambtshalve vermindering wordt toegekend zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. Het uitgangspunt voor de inkomstenbelasting is dat de inspecteur een aanslag die te hoog is vastgesteld vermindert zodra hem dat is gebleken. Hierop gelden enkele uitzonderingen. Zo vermindert de inspecteur de aanslag bijvoorbeeld niet als vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waar de aanslag betrekking op heeft. Ook vermindert de inspecteur de aanslag niet als de onjuistheid van de aanslag voortvloeit uit «nieuwe jurisprudentie», dat wil zeggen jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan. Als een belastingplichtige tegen een afwijzing van een verzoek tot ambtshalve vermindering in bezwaar en beroep komt, zal de rechter toetsen of de aanslag te hoog is vastgesteld en of sprake is van een van de uitzonderingsgronden.

De leden van de fractie van het CDA vragen op welke gronden het bieden van rechtsherstel aan de groep niet-bezwaarmakers tot precedentwerking kan leiden. Als zou worden besloten (onverplicht) rechtsherstel te bieden aan niet-bezwaarmakers wordt afbreuk gedaan aan de formele rechtskracht van besluiten. Formele rechtskracht houdt kort gezegd in dat besluiten van een bestuursorgaan, zoals een aanslag van de Belastingdienst, die onherroepelijk vaststaan daarna niet meer kunnen worden aangetast. De formele rechtskracht van besluiten dient de rechtszekerheid en een afwijking daarvan moet een rechtsbasis hebben en dient goed gemotiveerd te worden, ook in de richting van mensen die wél met de formele rechtskracht van besluiten geconfronteerd worden. De mate van de precedentwerking hangt af van de uitzonderlijkheid van de aanleiding, en hoe krachtig in dat geval de motivering is.

De leden van de fractie van het CDA vragen wat de prijs is die de wetgever bereid is te betalen voor het herstellen van een fundamentele schending van rechten van belastingplichtigen, zoals de Hoge Raad in het Kerstarrest heeft vastgesteld. Het kabinet vindt het van groot belang dat de geconstateerde schending wordt hersteld en dat uitvoering wordt gegeven aan het arrest. Op basis van het Beleidsbesluit rechtsherstel box 39 is de Belastingdienst gestart met rechtsherstel en hebben alle deelnemers aan de massaalbezwaarprocedures bericht ontvangen. Dit wetsvoorstel codificeert het beleidsbesluit en zorgt ervoor dat de heffing in box 3 in lijn wordt gebracht met het Kerstarrest.

De leden van de fractie van het CDA vragen of het bieden van rechtsherstel nooit meer dan € 1.000 per burger per jaar mag kosten. Dat is niet het geval. Veel burgers met veel spaargeld ontvangen juist een stuk meer dan € 1.000 per jaar. Andere burgers die rechtsherstel ontvangen krijgen weer minder dan € 1.000 per jaar. In de jaren 2017 tot en met 2020 komen ook burgers in aanmerking voor herstel waarbij een (beperkt) deel van het vermogen bestaat uit beleggingen. Als de doelgroep voor rechtsherstel in deze jaren uitgebreid zou worden naar alle belastingplichtigen, dan zouden in 2017 t/m 2020 in totaal ongeveer 7,2 miljoen aanslagen worden hersteld (inclusief de bezwaarmakers). Gemiddeld zouden zij € 650 per persoon per jaar aan rechtsherstel ontvangen. Volledige compensatie van niet-bezwaarmakers – in lijn met het rechtsherstel in dit wetsvoorstel – zou additioneel € 4,1 miljard kosten.

De leden van de fractie van het CDA verwijzen naar de optie om niet-bezwaarmakers buiten de fiscaliteit te compenseren en vragen wat daarvan de gevolgen voor de begroting zijn. Als rechtsherstel geboden zou worden aan niet-bezwaarmakers kan dit middels een zelfstandige rechtsgrond via het gebruikelijke wetgevingstraject. Er wordt dan een aparte compensatieregeling vormgegeven. Dit is rechtsherstel die buiten de fiscaliteit valt. Daarnaast staat in de nota van 9 juni 2022, waar de leden van de fractie van het CDA naar verwijzen, geschetst dat enkel een uitkering van een vast of variabel bedrag mogelijk uitvoerbaar zou zijn voor het herstel van niet-bezwaarmakers. Dit staat ook beschreven in de Kamerbrief van 8 juli. Dit betreft een eenmalige uitgave vanuit de Belastingdienst. De kosten hiervan vallen dan aan de uitgavenkant. Deze kosten dienen dan ook gedekt te worden, volgens de begrotingsregels, aan de uitgavenkant op de begroting van het Ministerie van Financiën in het jaar dat de betaling plaats zou vinden. Dit vergt dus andere dekking dan rechtsherstel via de fiscaliteit.

De leden van de fractie van het CDA vragen naar het (concept) advies van de landsadvocaat over opties voor rechtsherstel aan niet bezwaarmakers. Dit advies is als bijlage meegestuurd met de Kamerbrief van 20 september 2022.10

De leden van de fractie van het CDA vragen wat de uitvoeringsgevolgen en -kosten van het kabinetsbesluit om de groep niet bezwaarmakers uit te sluiten van rechtsherstel zijn. De Belastingdienst heeft in de uitvoeringstoets een inschatting gemaakt van de uitvoeringsgevolgen en -kosten van de box 3-hersteloperatie. Daarin zijn de gevolgen van het kabinetsbesluit over herstel voor niet-bezwaarmakers niet meegenomen aangezien niet duidelijk was of ook de groep niet bezwaarmakers herstel kregen. De uitvoeringsgevolgen en -kosten die samenhangen met het kabinetsbesluit met betrekking tot niet-bezwaarmakers worden gelijktijdig met de herijking van de uitvoeringstoets in kaart gebracht.

De leden van de fractie van het CDA vragen wat voor beleidsbesluiten worden voorgelegd aan de werkgroep FUB en in hoeverre de deelnemers aan de werkgroep FUB de belangen en rechten van particuliere belastingplichtigen vertegenwoordigen. Voorts vragen deze leden of het besluit van 20 september 2022 om geen rechtsherstel te verlenen aan niet-bezwaarmakers is voorgelegd aan de werkgroep FUB. De Belastingdienst legt in beginsel alle conceptbeleidsbesluiten ter beoordeling voor aan vertegenwoordigers van belastingadviseurs en het bedrijfsleven.11 Dat gebeurt alleen niet als er een bijzondere reden is om dat niet te doen, bijvoorbeeld bij een aanmerkelijk anticipatierisico, bij politieke redenen zoals een toezegging aan de Tweede Kamer of bij concepten zonder (zware) inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van eerder gepubliceerd beleid. Afhankelijk van het onderwerp worden conceptbesluiten daarnaast gericht vertrouwelijk voor commentaar voorgelegd aan andere (vertegenwoordigers van) belanghebbenden, waaronder particulieren. Het besluit om geen rechtsherstel te bieden aan niet-bezwaarmakers is niet voorgelegd aan de werkgroep FUB, omdat geen sprake is van een beleidsbesluit.

3. De voorgestelde aanpassingen

Het lid Omtzigt vraagt om een overzicht van juridische adviezen over box 3. Op 15 april 2022 en 8 juli 2022 heb ik uw Kamer een lijst van uitgebrachte adviezen over box 3 verstrekt.12

3.1. Verlaging indien de nieuwe berekening leidt tot een lager voordeel uit sparen en beleggen

De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel belastingplichtigen naar verwachting onder doelgroep rechtsherstel vallen. De geschatte aantallen van belastingplichtigen die tot de doelgroep voor eventueel rechtsherstel behoren zijn uitgesplitst naar jaar en getoond in onderstaande tabel. In 2021 en 2022 zijn dit alle belastingplichtigen. In 2017 tot en met 2020 zijn dit alleen belastingplichtigen die zich hebben aangesloten bij de massaalbezwaarprocedure of wiens aanslag nog niet onherroepelijk vast stond op 24 december 2021. Voor de jaren 2021 en 2022 betreft dit een raming.

Jaar

Doelgroep rechtsherstel

2017

71.000

2018

61.000

2019

195.000

2020

711.000

2021

1.936.000

2022

1.936.000

De leden van de fractie van de SGP vragen om een inschatting van de opbrengst uit box 3 indien de nieuwe berekeningswijze en percentages van het rechtsherstel ook in het verleden golden. Indien de nieuwe berekeningswijze, de «forfaitaire spaarvariant» genoemd, reeds vanaf 2017 had bestaan, hadden er toentertijd vermoedelijk gedragseffecten opgetreden. Net als bij de raming van de Overbruggingswet, zou dit mogelijk enkele honderden miljoenen aan opbrengst per jaar hebben gekost. Op deze gedragseffecten na is wel een exacte berekening te maken van de opbrengst indien de andere berekeningswijze in het verleden had gegolden. De bedragen zijn getoond in onderstaande tabel. Ter vergelijking is ook de oorspronkelijke opbrengst van het oude stelsel getoond. Voor de jaren vanaf 2020 betreffen dit ramingen. Alle cijfers zijn in miljarden euro’s. Het verdient opmerking dat deze getallen niet representatief zijn voor de budgettaire gevolgen van het rechtsherstel, aangezien op grond van het rechtsherstel belastingplichtigen niet meer belasting kunnen betalen dan onder het huidige stelsel.

Jaar

Opbrengst indien systematiek Overbruggingswet gold, zonder meenemen gedragseffecten

Oorspronkelijke opbrengst oude stelsel

2017

3,7

4,7

2018

3,9

4,4

2019

4,0

4,3

2020

3,9

4,2

2021

4,5

4,5

2022

4,5

4,4

De opbrengst in de linker kolom groeit onder andere doordat het forfaitaire rendementspercentage op schulden in de loop van de jaren is afgenomen. De opbrengst van het oude stelsel was in 2017 relatief hoog omdat hier toen een hoger forfaitair rendementspercentage op spaargeld gold, van 1,66%.

De leden van de fractie van de SGP vragen zich af wat de kenmerken zijn van de bezwaarmakers die geen teruggave ontvangen. Iedereen voor wie de nieuwe berekeningswijze op een lager bedrag uitkomt, ontvangt herstel. Voor bezwaarmakers met enkel of nagenoeg alleen maar spaargeld komt de nieuwe berekeningswijze altijd lager uit: zij krijgen dus wel rechtsherstel. Dit betekent dat de groep bezwaarmakers die geen teruggave ontvangt bestaat uit mensen met relatief veel andere bezittingen, in de meeste gevallen effecten en onroerende zaken. Dit zijn mensen die doorgaans ook relatief vermogend zijn.

3.2. Doelgroep voor het rechtsherstel

De leden van de fractie van D66 vragen welke risico’s kleven aan het uitbreiden van de doelgroep voor rechtsherstel met een beperking in de omvang van het vermogen. Bijvoorbeeld het bieden van rechtsherstel aan iedereen die een vermogen heeft tot een miljoen, ongeacht of zij bezwaar hebben gemaakt of niet. Het kabinet heeft deze mogelijkheid, met een vermogensgrens van € 200.000, voorgelegd aan de Landsadvocaat.13 De Landsadvocaat geeft aan dat dit scenario mogelijk opnieuw tot een schending van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan leiden. Het hanteren van een grens qua vermogen in het rechtsherstel zou namelijk kunnen leiden tot een ongeoorloofd onderscheid tussen vergelijkbare belastingplichtigen. In dat kader merkt de Landsadvocaat op dat grote spaarders in absolute zin een groter nadeel hebben ondervonden van het stelsel in box 3 dan kleine spaarders (ze hebben meer belasting betaald). En relatief gezien is het nadeel voor grote en kleine spaarders vergelijkbaar of zelfs groter voor grote spaarders (de grote spaarder betaalt door de werking van het heffingvrije vermogen en de opbouw van de schijven een groter percentage van zijn vermogen aan belasting). De Landsadvocaat vindt het tegen deze achtergrond moeilijk om te rechtvaardigen dat de groep grote spaarders (geheel) geen herstel ontvangt, als kleine spaarders daar wel voor in aanmerking komen. De proportionaliteit van het gemaakte onderscheid is volgens de Landsadvocaat dus juridisch kwetsbaar.

De leden van de fractie van D66 vragen welke redenen er zijn voor het nog niet vaststaan van een aanslag voor kalenderjaar 2017 in 2021. Deze redenen kunnen uiteenlopend zijn, zoals het laat indienen van de aangifte, het gebruikmaken van (bijzonder) uitstel of het aantekenen van bezwaar en vervolgens (hoger) beroep tegen een opgelegde aanslag. Een aanslag staat namelijk pas onherroepelijk vast als de termijn voor bezwaar verstreken. Dit is in principe 6 weken na dagtekening van de definitieve aanslag, maar kan dus later zijn als er een procedure loopt.

De leden van de fractie van D66 vragen hoe lang het voegen bij het massaal bezwaar voor belastingplichtigen heeft opengestaan. Zij vragen ook hoe belastingplichtigen zich konden voegen bij de masaalbezwaarprocedures en of dit voor hen eenvoudig was.

De aanwijzing massaal bezwaar geschiedt via een beleidsbesluit. Tijdige bezwaarschriften met daarin opgenomen de voor de procedure massaal bezwaar geformuleerde rechtsvraag doen mee tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de collectieve uitspraak is gedaan. De aanwijzing voor het jaar 2017 is gegeven bij beleidsbesluit van 14 juli 201814, voor het jaar 2018 bij beleidsbesluit van 25 april 201915. Vanwege de terugwerkende kracht van de aanwijzingen konden bezwaarschriften vanaf respectievelijk 7 juli 2018 en 18 april 2019 tot 3 februari 2022, de dag voorafgaand aan de collectieve uitspraak op bezwaar, kwalificeren voor de procedures massaal bezwaar box 3 2017 en 2018.

Om mee te lopen in de procedure massaal bezwaar is het dus voldoende om een tijdig bezwaarschrift in te dienen waarin de rechtsvraag is verwerkt. Tijdig wil zeggen binnen zes weken na dagtekening van de desbetreffende aanslag. De Belastingdienst heeft op zijn website aandacht geschonken aan de procedure massaal bezwaar en het indienen van een bezwaarschrift vergemakkelijkt door een zogeheten tegel op de website beschikbaar te stellen. Via deze tegel kon de belastingplichtige op elektronische wijze door middel van enkele klikken een bezwaarschrift indienen en meteen een ontvangstbevestiging ontvangen. Ook extern, door onder meer de Bond voor belastingbetalers is aandacht besteed aan het indienen van een bezwaarschrift voor deelname aan de procedure massaal bezwaar.

De leden van de fractie van D66 vragen hoe vaak het voorkomt dat belastingplichtigen liquiditeitsproblemen ervaren bij het betalen van de box 3-belastingschuld. Circa 11.000 belastingplichtigen met niet-liquide vermogen beschikten in 2018 over onvoldoende liquide middelen om de aanslag inkomstenbelasting binnen de geldende betalingstermijn te voldoen. De ontvanger kan in dergelijke gevallen uitstel verlenen. In de meeste gevallen is dit een kort uitstel van 4 maanden, in sommige gevallen 12 maanden. Naast deze reguliere mogelijkheden, zijn er in uitzonderlijke gevallen ook nog bijzondere uitstel faciliteiten. Voor ruim 10.000 belastingplichtigen (90 procent) boden deze betalingsregelingen voldoende soelaas. Deze groep heeft binnen de gestelde termijn de schuld volledig voldaan. De resterende 1000 belastingplichtigen lukt het niet om binnen deze termijn aan de schuld te voldoen.

De leden van de fractie van de PVV vragen of het bieden van het rechtsherstel aan belastingplichtigen die waren aangesloten bij de massaalbezwaarprocedures en aan andere belastingplichtigen van wie de aanslag over de jaren 2017–2020 nog niet onherroepelijk vaststond op 24 december 2021 leidt tot rechtsongelijkheid dan wel verschil in behandeling van belastingplichtigen. Het rechtsherstel is voor alle genoemde belastingplichtigen op dezelfde wijze vormgegeven. Het rechtsherstel ziet niet op aanslagen over de jaren 2017–2020 die op 24 december 2021 al onherroepelijk vaststonden. Dit levert geen ongeoorloofde rechtsongelijkheid op omdat deze aanslagen juridisch gezien geen gelijke gevallen zijn. Dit blijkt ook uit de uitspraak van de Hoge Raad van 20 mei 2022.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet het risico ziet dat er een prikkel is voor burgers om steeds bezwaar aan te tekenen en dat de meest mondige burgers worden beloond. De leden van de fractie van de PVV vragen in hoeverre er nieuwe bezwaarprocedures worden verwacht aangezien het rendement forfaitair wordt belast. Het lid Omtzigt vraagt hoe het kabinet het risico inschat dat belastingplichtigen de komende jaren massaal in bezwaar gaan ter behoud van rechten. Het kabinet begrijpt dat niet-bezwaarmakers de besluitvorming onrechtvaardig kunnen vinden en dat belastingplichtigen mogelijk sneller geneigd zullen zijn om bezwaar te maken. Daarom is het belangrijk om voor de heffing in box 3 tot een systeem te komen dat aansluit bij het rechtvaardigheidsgevoel van belastingplichtigen. Voor belastingjaar 2021 en verder wordt de box 3 heffing voor iedereen aangepast, waardoor de heffing beter aansluit bij het werkelijke behaalde rendement en dus rechtvaardiger is. De circa 40% belastingplichtigen met alleen spaargeld in box 3 zullen – bij de huidige lage rentestanden – vrijwel geen belasting in box 3 meer betalen. Daarnaast is er een grote groep belastingplichtigen met voornamelijk spaargeld en slechts een kleine portefeuille aan overige bezittingen. Ook deze groep zal op basis van dit wetsvoorstel minder belasting gaan betalen dan onder het huidige stelsel. Bovendien wordt het heffingvrije vermogen vanaf 2023 verder verhoogd. Het is mogelijk dat belastingplichtigen met lagere rendementen dan de gehanteerde forfaits zich benadeeld voelen door de heffing en in bezwaar zullen gaan. Ik houd contact met belangenorganisaties waaronder de koepelorganisaties voor belastingadviseurs, Consumentenbond en Bond voor Belastingbetalers over het vervolg van eventuele bezwaar- en beroepsprocedures, waarbij ik wil bekijken of procesafspraken gemaakt kunnen worden zodat deze zo min mogelijk belastend zijn voor belastingplichtigen, belastingadviseurs en de Belastingdienst.

3.3. Uitgangspunt nieuwe berekening: werkelijke samenstelling van het vermogen

De leden van de fractie van D66 vragen of de veronderstelde forfaitaire samenstelling van vermogen door de Hoge Raad als enig bezwaar voor het box 3-stelsel is aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat in redelijkheid niet kan worden gezegd dat het sinds 2017 geldende forfaitaire stelsel de uit artikel 1 EP EVRM voortvloeiende proportionaliteitstoets kan doorstaan. Er bestaat niet een redelijke verhouding tussen de belangen die de wetgever heeft willen dienen met dat stelsel en de ongelijkheid die wordt veroorzaakt door de vormgeving die de wetgever heeft gekozen voor de verwezenlijking van dat doel. De Hoge Raad beziet hierbij het stelsel als geheel, waarbij naast de forfaitaire samenstelling van het vermogen ook het rendement forfaitair wordt bepaald. De invoering van de forfaitaire samenstelling van het vermogen heeft er volgens de Hoge Raad toe geleid dat het forfaitair stelsel verder af is komen te staan van een heffing over inkomen waarvan kan worden aangenomen dat een individuele belastingplichtige het daadwerkelijk heeft genoten. Het stelsel perkt daarmee de vrije beschikkingsmacht over vermogen in doordat het een verhoudingsgewijs zware financiële last verbindt aan de keuze om niet over te gaan tot het risicovol beleggen van vermogen.

De leden van de fractie van D66 vragen of als niet was gekozen om het oude box 3-stelsel te vervangen door het stelsel waar de Hoge Raad nu een uitspraak over heeft gedaan, er dan geen rechtsherstel geboden zou moeten worden. Deze leden vragen of het oude stelsel niet nog minder voordelig was dan het stelsel waar de Hoge Raad over heeft geoordeeld in het Kerstarrest. Ten aanzien van het stelsel van vóór 2017, waarbij een generiek forfaitair rendement van 4% gold, heeft de Hoge Raad ook geoordeeld dat het in strijd kon komen met het EVRM als duidelijk zou worden dat het veronderstelde rendement van 4% niet meer haalbaar was zonder dat belastingplichtigen daar (veel) risico voor hoeven te nemen. Daarbij bood de Hoge Raad echter geen rechtsherstel in die zin dat de Hoge Raad niet voorzag in het rechtstekort op stelselniveau. Of het oude stelsel van vóór 2017 voordeliger is, hangt af van de hoogte van het vermogen. Voor belastingplichtigen met lagere vermogens wordt sinds 2017 verondersteld dat zij een relatief groot deel aan spaargeld aanhouden waardoor dit stelsel gunstiger is. Voor belastingplichtigen met hogere vermogens is het stelsel van vóór 2017 gunstiger.

De leden van de fractie van D66 vragen of het een leerpunt van het Kerstarrest is dat niet meer gewerkt moet worden met twee forfaits in één regeling ter bepaling van de grondslag en of de regering het eens is dat niet meer met dubbele forfaits gewerkt moet worden in een belastingstelsel. De Hoge Raad geeft aan dat bij het hanteren van een forfaitaire regeling getracht moet worden de werkelijkheid te benaderen. Bovendien moet een redelijke verhouding bestaan tussen het doel dat de forfaitaire regeling beoogt te bereiken en de ongelijkheid die wordt veroorzaakt door de vormgeving van dat forfait. Die redelijke verhouding was niet aanwezig bij het stelsel dat per 2017 in box 3 is ingevoerd, waarbij voor de vaststelling van het inkomen is uitgegaan van een fictieve samenstelling van het vermogen en van een forfaitaire vaststelling van het rendement op dat vermogen. De wetgever zal een forfaitair stelsel dus alleen moeten hanteren als daarmee getracht wordt de werkelijkheid te benaderen en sprake is van een redelijke, proportionele verhouding is tussen de gehanteerde middelen en het met de heffing beoogde doel.

De leden van de fractie van D66 vragen of bij de invoering van het huidige box 3-stelsel ook is overwogen om aan te sluiten bij het stelsel dat nu wordt geïntroduceerd, waarbij wordt aangesloten bij de daadwerkelijke vermogenssamenstelling. Dit is destijds ook overwogen. Bij het Belastingplan 2016 werd door het kabinet als overweging gegeven dat een systeem dat een verschillend forfaitair rendement toekent aan verschillende vermogenstitels kan leiden tot arbitrage en afbakeningsproblematiek.16

De leden van de fractie van de PVV vragen of er rekening is gehouden met inflatie bij de bepaling van rendementspercentages voor het rechtsherstel in box 3. In box 3 wordt het nominale rendement belast. Bij bepaling van de rendementspercentages speelt inflatie derhalve geen rol. Ook de Hoge Raad heeft in de berekening van het rendement van de bezwaarmaker in het Kerstarrest geen rekening gehouden met inflatie. Wel wordt de hoogte van het heffingvrije vermogen jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de inflatie.

3.4. Nieuwe berekening inkomen uit sparen en beleggen

De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering het houdbaar acht dat obligaties in dezelfde categorie zijn opgenomen als aandelen en onroerend goed. Voorts vragen deze leden of de percentages houdbaar zijn gelet op het feit dat in 2022 de aandelenkoersen in het algemeen gedaald zijn. De leden van de fractie van de SGP vragen eveneens naar de houdbaarheid van het forfait voor overige bezittingen. Deze leden waarom niet is gekozen voor een forfait op basis van het daadwerkelijke gemiddelde rendement in enkel de jaren waarover herstel geboden wordt. Deze leden vragen of het niet kan voorkomen dat het werkelijke rendement alsnog afwijkt van het forfaitaire rendement en wat is overwogen om dit op te lossen.

De categorie overige bezittingen kent veel verschillende typen vermogensbestanddelen die op basis van de gegevens in de aangifte niet altijd te onderscheiden zijn. Zo zijn bijvoorbeeld in de beschikbare aangiftegegevens aandelen en obligaties niet van elkaar te onderscheiden. Bovendien kan het rendement van de verschillende vermogensbestanddelen binnen deze categorie per jaar sterk fluctueren, terwijl met de investering vaak op de lange termijn een rendement nagestreefd wordt. Daarom hanteert het kabinet voor deze categorie een rendementspercentage dat beoogt gemiddeld genomen een zo goed mogelijke benadering te geven van het rendement dat met de overige bezittingen gezamenlijk wordt behaald. Daarbij is gebruik gemaakt van gemiddelde rendementspercentages die op de lange termijn worden behaald met de meest voorkomende typen overige bezittingen. Het werkelijke rendement op de overige bezittingen van een individuele belastingplichtige kan in een belastingjaar hoger of lager zijn dan het forfaitair bepaalde rendement. Gelet op de beschreven moeilijkheden bij het nader uitsplitsen van de vermogensbestanddelen in de categorie overige bezittingen en het uitgangspunt van een geautomatiseerd rechtsherstel, is het kabinet van mening dat met het gehanteerde forfait op de meest rechtvaardige manier aangesloten wordt bij het werkelijk behaalde rendement en naar redelijkheid uitvoering wordt gegeven aan het arrest van de Hoge Raad. Daarbij speelt het ook een rol dat alle overwogen alternatieven op hun beurt belangrijke nadelen kennen. Zo is ook overwogen om het werkelijke rendement uit te vragen bij belastingplichtigen, of wel een tegenbewijsregeling in te voeren. Het met terugwerkende kracht aansluiten bij en uitvragen van het daadwerkelijke rendement te veel zou vergen van de uitvoering bij de Belastingdienst en van het doenvermogen van belastingplichtigen. Belastingplichtigen zullen doorgaans niet alle relevante gegevens voor de oude jaren zoals 2017 (nog) in hun bezit hebben en zijn ook niet verplicht om deze gegevens te bewaren. Bovendien kan de Belastingdienst door de beperkt beschikbare contra-informatie niet met zekerheid vaststellen of het werkelijke rendement op de juist manier is berekend. Dat zou onder meer leiden tot niet-gebruik en oneigenlijk gebruik. Wel werkt het kabinet aan een zo spoedig mogelijke invoering van een stelsel op basis van het werkelijk behaalde rendement.

De leden van de fractie van D66 vragen naar het forfaitaire rendementspercentage op schulden en of het niet beter is om uit te gaan van de gemiddelde rente over woninghypotheken in box 3. De leden van de fractie van de SGP vragen in hoeverre de hypotheekrentes representatief zijn voor de rendementspercentages die gelden voor schulden in het algemeen. Deze leden vragen welk percentage schulden in box 3 is te herleiden tot consumptieve kredieten en wat het gemiddelde rentepercentage daarvan is. Het klopt dat niet alle hypotheken dezelfde rente hebben. De rente op de hypotheek voor een eigen woning zal niet in alle gevallen gelijk aan de rente op de hypotheek voor een tweede woning. Hypotheken die verder in het verleden zijn afgesloten, hebben doorgaans een hogere rente dan hypotheken die recent zijn aangegaan. Belastingplichtigen met hypotheken in box 3 zijn divers: er zijn grote vastgoedbeleggers en mensen met een vakantiewoning. Leningen aan gelieerde partijen zoals kinderen of de eigen bv, kunnen juist weer een relatief lage rente hebben. Het is inherent aan de keuze voor een forfait dat deze verschillen ontstaan. De regering werkt aan de invoering van een stelsel op basis van het werkelijk behaalde rendement, zodat dit nadeel zo snel als mogelijk verdwijnt. Het is niet bekend hoeveel van de schuld in box 3 bestaat uit consumptieve kredieten en wat daarvan de rente is. Hetzelfde geldt voor leningen aan gelieerde partijen. Wel is te zien dat 90% van de schuld in box 3 zich concentreert bij bezitters van onroerend goed. Dit alles overwegende, acht het kabinet de keuze voor de gemiddelde rente op het totaal aan uitstaande hypotheken van huishoudens de meest evenwichtige.

De leden van de fractie van D66 vragen te bevestigen dat per belastingjaar wordt getoetst of iemand geld terug krijgt en dat hierdoor belastingplichtigen die over meerdere jaren genomen positieve beleggingsresultaten hebben behaald alsnog belastingvermindering kunnen krijgen vanwege een slecht beleggingsjaar. Het rechtsherstel wordt inderdaad per kalenderjaar geboden. Daarbij geldt dat voor de categorie overige bezittingen het forfait wordt bepaald aan de hand van gemiddelde rendementspercentages die op de lange termijn worden behaald. Achtergrond hiervan is dat deze categorie veel verschillende typen vermogensbestanddelen kent, waarvan het rendement per jaar en per belastingplichtige sterk kan fluctueren. Het kabinet vindt dat met het gehanteerde forfait op de meest rechtvaardige manier aangesloten wordt bij het werkelijk behaalde rendement.

De leden van de fractie van D66 vragen te bevestigen dat de rendementsgrondslag in generieke zin wordt verminderd met het heffingvrije vermogen en dat hierin door de belastingplichtige geen keuze is te maken. Voorts vragen zij om een rekenvoorbeeld hiervan. De leden van de fractie van de SGP vragen eveneens naar de werking van het heffingvrije vermogen. Deze leden vragen of belastingplichtigen met overige bezittingen meer profiteren van het heffingvrije vermogen dan spaarders. Het klopt dat het heffingvrije vermogen in mindering wordt gebracht op de rendementsgrondslag. De uitkomst hiervan is de grondslag sparen en beleggen, welke wordt gebruikt voor het berekenen van het voordeel uit sparen en beleggen. Hierbij geldt dat het heffingvrije vermogen hetzelfde wordt toegepast voor belastingplichtigen met overige bezittingen en voor belastingplichtigen met spaargeld. Wel is het zo dat voor overige bezittingen een hoger forfaitair rendement geldt, waardoor een belastingplichtige met enkel overige bezittingen een hoger voordeel uit sparen en beleggen heeft dan een belastingplichtige met enkel spaargeld. De toepassing van het heffingvrije vermogen zorgt in absolute zin dan ook voor een grotere daling in het voordeel uit sparen en beleggen dan bij een belastingplichtige met enkel spaargeld. Procentueel gezien is de daling echter hetzelfde.

Hieronder volgt een voorbeeld van de wijze waarop rekening wordt gehouden met het heffingvrije vermogen:

Belastingplichtige heeft op 1 januari 2021 de volgende bezittingen en schulden in box 3:

Bank- en spaarproducten (hierna: banktegoeden) € 110.000

Beleggingen (hierna: overige bezittingen) € 100.000

Schulden (na toepassing schuldendrempel) € 10.000

Het heffingvrije vermogen bedraagt in 2021 € 50.000.

Hieruit volgt een rendementsgrondslag van € 110.000 + 100.000 -/- € 10.000 = € 200.000. De grondslag sparen en beleggen bedraagt € 200.000 -/- € 50.000 = € 150.000 na toepassing van het heffingvrije vermogen.

Vergelijkende berekening voordeel uit sparen en beleggen voor het belastingjaar 2021:

Wet IB 2001

Wet rechtsherstel box 3

Stap 1: forfaitaire vermogensmix berekenen aan de hand van de percentages in de wet

Toegerekend aan rendementsklasse I:

€ 50.000 x 67% = € 33.500

€ 100.000 x 21% = € 21.000

Totaal: € 54.500

Toegerekend aan rendementsklasse II:

€ 50.000 x 33% = € 16.500

€ 100.000 x 79% = € 79.000

Totaal: € 95.500

Stap 2: voordeel uit sparen en beleggen berekenen

Forfaitair rendement rendementsklasse I:

€ 33.500 x 0,03% = € 10,05

€ 21.000 x 0,03% = € 6,30

Forfaitair rendement rendementsklasse II:

€ 16.500 x 5,69% = € 938,85

€ 79.000 x 5,69% = € 4.495,10

Voordeel uit sparen en beleggen:

Rendementsklasse I: € 10,05 + € 6,30 = € 16,35

Rendementsklasse II: € 938,85 + € 4.495,10 = € 5.433,95

Totaal: € 5.450,30

Stap 1: Splitsen in drie categorieën

Banktegoeden: € 110.000

Overige bezittingen: € 100.000

Schulden: € 10.000

Stap 2: Rendement berekenen

Waarde categorie 1: € 110.000

Rendement categorie 1: 0,01%

Rendement banktegoeden: € 11

Waarde categorie 2: € 100.000

Rendement categorie 2: 5,69%

Rendement overige bezittingen: € 5.690

Waarde categorie 3: € 10.000

Rendement categorie 3: 2,46%

Rendement schulden: € 246

Rendement: € 5.455

Stap 3: Rendementspercentage

€ 5.455/ € 200.000 = 2,7275%

Stap 4: Nieuwe voordeel uit sparen en beleggen

2,7275% x € 150.000 = € 4.091,25

De leden van de fractie van het CDA constateren dat voor de categorie banktegoeden wordt afgeweken van de forfaitaire rendementspercentages in het oude stelsel en vragen om een toelichting hierop en of de rendementspercentages uit het oude stelsel niet wellicht juridisch beter houdbaar zouden zijn. Voorts vragen deze leden of het klopt dat hierdoor het totale compensatiebedrag hoger uitvalt. Deze keuze heeft een aantal achtergronden. In het huidige stelsel is het forfaitaire rendementspercentage in rendementsklasse I samengesteld op basis van het gewogen gemiddelde rentepercentage op spaargeld verminderd met het gewogen gemiddelde rentepercentage op schulden. In het rechtsherstel worden aparte categorieën gehanteerd voor spaargeld en schulden. De forfaits zijn hierop aangepast. Daarnaast wordt uitgegaan van de rendementspercentages voor het betreffende kalenderjaar, terwijl in het huidige stelsel wordt uitgegaan van behaalde rendementspercentages uit het verleden. Hierdoor sluit het forfait beter aan op de werkelijkheid. De gehanteerde rendementspercentages voor de jaren 2017 tot en met 2021 voor categorie I (banktegoeden) zijn lager dan de gehanteerde rendementspercentages in rendementsklasse I in het huidige stelsel waardoor deze aanpassingen per saldo gunstig voor belastingplichtigen zijn en het compensatiebedrag hoger uitvalt.

De leden van de fractie van de SGP constateren dat banktegoeden en schulden niet meer verrekenbaar zijn, waardoor belastingplichtigen voor een hoger bedrag in de heffing worden betrokken. Deze leden vragen om een reflectie hierop. Deze leden vragen ook of een hoger voordeel uit sparen en beleggen als gevolg van het rechtsherstel kan leiden tot lagere toeslagen. Ten aanzien van de periode van het rechtsherstel, tot en met 2022, is van belang dat de nieuwe berekening van het voordeel uit sparen en beleggen op basis van het wetsvoorstel nooit kan leiden tot een hoger voordeel uit sparen en beleggen. Als de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen op basis van het huidige stelsel lager is voor de belastingplichtige dan de berekening op basis van dit wetsvoorstel, dan blijft het huidige stelsel van toepassing. Een belastingplichtige zal dus nooit een hoger voordeel uit sparen en beleggen krijgen als gevolg van het rechtsherstel dan het geval was onder het huidige stelsel. Anders zou immers sprake zijn van een belastingverhoging met terugwerkende kracht.

De leden van de fractie van de SGP vragen in hoeverre het langetermijnrendement voor overige bezittingen in de jaren 2017 tot en met 2022 overeen kwam met het gemiddelde rendement in die jaren en waarom niet is gekozen voor het daadwerkelijke rendement in de zes jaren waarover herstel wordt geboden. Onderstaande tabel toont een vergelijking van de verschillende percentages. Het langetermijnrendement voor overige bezittingen is een gewogen gemiddelde van obligaties, aandelen en onroerend goed, waarin obligaties tellen voor 14%, aandelen voor 33% en onroerend goed voor 53%. Per jaar is de koersontwikkeling in dat jaar getoond van obligaties, aandelen en onroerend goed, samen met het gewogen gemiddelde van de drie jaarlijkse percentages, opnieuw gewogen volgens de verdeling 14% obligaties, 33% aandelen en 53% onroerend goed. In de meest rechter kolom staat het forfait (het langjarig gemiddelde) ter vergelijking. Voor het jaar 2022 zijn de jaarlijkse percentages niet getoond, omdat het jaar nog niet is afgelopen.

Jaar

Obligaties (NL 10-jarige staatsobligaties)

Aandelen (koers MSCI Europe)

Onroerend goed (CBS prijsindex bestaande koopwoningen)

Gewogen gemiddelde in het jaar

Forfait overige bezittingen (langjarig gemiddelde)

2017

0,52%

13,70%

8,20%

8,94%

5,39%

2018

0,58%

– 10,00%

8,40%

1,23%

5,38%

2019

– 0,07%

24,60%

6,50%

11,55%

5,59%

2020

– 0,38%

– 1,70%

8,40%

3,84%

5,28%

2021

– 0,33%

23,30%

20,40%

18,45%

5,69%

2022

n.n.b.

n.n.b.

n.n.b.

n.n.b.

5,53%

3.5. Partnerverdeling

De leden van de fractie van D66 vragen of het klopt dat wanneer slechts één partner bezwaar heeft ingediend ook slechts één partner rechtsherstel krijgt. Voorts vragen zij waarom hiervoor is gekozen en vragen zij of de regering begrijpt dat partners die gezamenlijk aangifte moeten doen er redelijkerwijs vanuit konden gaan dat zij ook «gezamenlijk» bezwaar hadden ingediend.

Het klopt dat indien slechts één van beide partners bezwaar heeft ingediend alleen die partner rechtsherstel krijgt. Het fiscale partnerschap houdt in dat beide partners nog wel individueel belastingplichtig zijn en individueel aangifte doen, maar dat zij slechts bepaalde posten (zoals het vermogen) naar eigen inzicht mogen toerekenen aan één van beiden. Vervolgens wordt aan beiden individueel een aanslag opgelegd. Indien de fiscale partners het niet eens zijn met deze aanslagen moet daarom per aanslag bezwaar worden gemaakt. Bezwaar maken tegen de aanslag van de ene partner betekent niet dat ook automatisch bezwaar is gemaakt tegen de aanslag van de andere partner. Dit vloeit voort uit de systematiek van de fiscale wetgeving.

De leden van de fractie van de CDA vragen uit welke wettelijke regeling volgt dat belastingplichtigen van wie de aanslag op 4 februari 2022 onherroepelijk vaststond geen mogelijkheid meer hebben om de partnerverdeling in de aangiften te wijzigen. Dit volgt uit artikel 2.17 lid 4 Wet IB 2001. Hierin staat namelijk dat de partnerverdeling kan worden herzien tot het moment dat de aanslag onherroepelijk vast komt te staan. De aanslagen van belastingplichtigen die mee hebben gedaan aan de massaalbezwaarprocedure zijn op 4 februari 2022 vast komen te staan met de collectieve uitspraak op het bezwaar.

De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het kabinet aankijkt tegen het aanpassen van de partnerverdeling waardoor het mogelijk wordt met inachtneming van de reguliere vijfjaarstermijn voor indiening van een verzoek om ambtshalve vermindering, de verdeling te herzien inzake box 3 over de jaren 2017–2020 indien toepassing van de spaarvariant bij één of beide partners, in combinatie met een andere partnerverdeling dan de verdeling zoals is toegepast in de ingediende belastingaangifte(n), tot een gunstiger uitkomst leidt. Het wetsvoorstel geeft de mogelijkheid om extra uitgaven voor specifieke zorgkosten en extra aftrekbare giften die voortvloeien uit een herrekening van het verzamelinkomen als gevolg van het rechtsherstel nader te verdelen tussen fiscale partners. Het gaat hier om door het rechtsherstel ontstane en dus nieuwe aftrekbare bedragen waarvoor door de fiscale partners zelf nog geen verdeling is gekozen. Met dit onderdeel van het wetsvoorstel sluit het kabinet aan bij de huidige praktijk en wordt het bestaande wettelijke systeem, waarbij geen aanpassing van de eerder gekozen partnerverdeling meer mogelijk is nadat beide aanslagen inkomstenbelasting van de fiscale partners onherroepelijk zijn geworden,17 gehandhaafd en toegepast. Zoals bij een eerdere beantwoording van de vragen van het lid Omtzigt is weergegeven,18 hanteert de inspecteur deze bestaande systematiek ook nadat een navorderingsaanslag is vastgesteld. Vanuit het oogpunt van de huidige wetsystematiek is een uitgebreidere mogelijkheid tot herzien van een eerder gekozen partnerverdeling, tot bijvoorbeeld het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3), dus niet passend. Een uitgebreidere mogelijkheid tot herzien van een eerder gekozen partnerverdeling bij box 3 leidt tot juridische kwetsbaarheden. Het leidt onder andere tot rechtsongelijkheid met betrekking tot de behandeling van andere gemeenschappelijke posten waarbij geen nadere partnerverdeling zou gaan gelden. Ook wordt de rechtseenheid verstoord omdat andere keuzes bij de aangifte niet kunnen worden herzien. Voorts zouden aanslagen inkomstenbelasting die reeds geruime tijd onherroepelijk vaststonden, inclusief de eerder gekozen partnerverdeling, weer verder worden opengebroken. Dit doet af aan de rechtszekerheid. Vanuit het oogpunt van de rechtsgelijkheid, de rechtseenheid en de rechtszekerheid acht het kabinet het met terugwerkende kracht aanpassen van de regels omtrent het herzien van een eerder gekozen partnerverdeling (inzake box 3) niet wenselijk. Een eventuele aanpassing van deze regels kan volgens het kabinet alleen voor toekomstige belastingjaren worden overwogen, waardoor de formele regels voor alle betrokkenen vooraf kenbaar zijn, de samenhang met andere (fiscale) regelingen kan worden afgestemd en een goede uitvoerbaarheid meer kan worden verzekerd.

4. Forfaitaire rendementspercentages

De leden van de fractie van D66 vragen of veel bezwaarprocedures in deze herstelfase worden verwacht en hoe de Belastingdienst hier mee om wil gaan.

In de uitvoeringstoets is een inschatting gemaakt van de klantreacties, waaronder ook de bezwaren naar aanleiding van het herstel. Bij deze inschatting is gebruik gemaakt van ervaringscijfers, waarbij heeft meegewogen dat veel is ingezet op communicatie van de gemaakte keuzes en dat ook stakeholders hierbij zijn betrokken. De klantreacties worden gemonitord en behandeld. Er zijn vanaf de start van het herstel per medio juli circa 30.000 schriftelijke burgerreacties binnengekomen naar aanleiding van het rechtsherstel. Dit betreft massaalbezwaarmakers en burgers die rechtsherstel is geboden op basis van het Kerstarrest, maar ook belastingplichtigen die een niet tijdig bezwaar indienen.

5. Overwogen alternatieven voor rechtsherstel

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering toe te lichten welke alternatieven overwogen zijn, hoe deze zich verhouden ten opzichte van de gekozen variant en op basis waarvan de keuze is gemaakt. Zoals in de Kamerbrief van 15 april 2022 is toegelicht zijn verschillende alternatieven onderzocht voor het rechtsherstel, namelijk 1) terugbetaling van de volledige box 3-opbrengst, 2) uitvragen van het werkelijke rendement, 3) forfaitaire spaarvariant en 4) forfaitaire variant voor alle vermogenscategorieën. Bij het maken van deze keuze zijn de voor- en nadelen van de verschillende varianten meegewogen. Hierbij kan gedacht worden aan uitvoerbaarheid, juridische houdbaarheid en budgettaire derving, maar ook aan rechtvaardigheid en het doenvermogen van de burger. Het terugbetalen van de volledige box 3-opbrengst zou bijvoorbeeld een zeer grote derving opleveren, waarvan een groot deel terecht komt bij belastingplichtigen die juist hoge rendementen hebben behaald. Het uitvragen van het werkelijke rendement van de afgelopen jaren te veel zou vergen van het doenvermogen van de burger en de uitvoering bij de Belastingdienst. Op 28 april 2022 heb ik een kamerbrief gestuurd waarin de keuze van het kabinet voor de forfaitaire spaarvariant is toegelicht.

De leden van de fractie van de SGP merken op dat het besluit over niet-bezwaarmakers lijkt af te hangen van de macro-economische omstandigheden en vragen of wel rechtsherstel aan niet-bezwaarmakers zou worden geboden als er wel budgettaire middelen beschikbaar waren. Het kabinet moet bij de besluitvorming voor de begroting altijd verschillende wensen tegen elkaar afwegen en daarover integraal besluiten. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 mei 2022 aangegeven dat niet-bezwaarmakers juridisch gezien geen recht hebben op een op rechtsherstel gerichte box 3-compensatie. Bij de besluitvorming over niet-bezwaarmakers zijn naast budgettaire gevolgen ook de juridische houdbaarheid en uitvoeringsgevolgen meegewogen. De budgettaire gevolgen en huidige macro-economische omstandigheden spelen echter een belangrijke rol. Burgers verwachten terecht dat de overheid maatregelen neemt om hun koopkracht te ondersteunen. Het kabinet legt daar nu de prioriteit.

5.3. De gehele box 3-opbrengst terugbetalen

De leden van de fractie van D66 vragen hoe groot het bedrag zou zijn als de gehele box 3-opbrengst zou worden terugbetaald. In het geval dat iedereen in de jaren 2017 tot en met 2022 de gehele box 3-belasting terug zou krijgen, zou de gehele hersteloperatie ongeveer € 26,5 miljard kosten. Deze leden vragen tevens of het klopt dat dan ook veel mensen worden gecompenseerd die meer dan een miljoen aan vermogen hebben. Dit klopt, onder de groep die rechtsherstel ontvangt (of zou ontvangen als iedereen wordt gecompenseerd) bevinden zich ook miljonairs. Er wordt in het rechtsherstel geen onderscheid gemaakt naar de hoogte van het vermogen.

De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel miljonairs in box 3 belasting betalen. Box 3 telt in 2023 naar schatting 45.000 miljonairs die belasting betalen. Zij betaalden in het verleden gezamenlijk ongeveer € 1,9 miljard box 3-belasting per jaar. Deze leden vragen daarnaast hoeveel belastingplichtigen meer dan een half miljoen euro vermogen hebben. Naar schatting 137.000 belastingplichtigen hebben 2023 meer dan een half miljoen euro vermogen. Gezamenlijk betaalden zij in het verleden ongeveer € 2,9 miljard box 3-belasting per jaar.

De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel de uitvoeringskosten zijn van deze variant en hoeveel de uitvoeringskosten zijn van de variant waarbij de gehele box 3-opbrengst wordt terugbetaald. Van de gekozen forfaitaire spaarvariant bedragen de incidentele kosten voor dienstverlening € 7,2 miljoen, de incidentele handhavingskosten bedragen € 42 miljoen, de incidentele automatiseringskosten bedragen € 2,5 miljoen. Deze kosten zijn gebaseerd op de uitvoeringstoets, waarbij ten aanzien van de klantreacties de kosten zijn gebaseerd op aannames. Deze uitvoeringstoets wordt herijkt om zowel de aannames te toetsen en eventueel bij te stellen en om de na totstandkoming van de uitvoeringstoets genomen beslissingen hierin mee te nemen. De kosten van de variant waarbij de gehele box 3-opbrengst wordt terugbetaald zijn niet in beeld gebracht. Hier is geen uitvoeringstoets op gedaan. Een dergelijke variant zal aan de ene kant vermoedelijk tot minder klantreacties leiden aangezien er in zo’n variant ruim wordt gecompenseerd. Aan de andere kant zullen de herstelwerkzaamheden voor de Belastingdienst een grotere opgave vormen, omdat alle aanslagen vanaf 2017 waarin een box 3-inkomen is opgenomen moeten worden hersteld.

6. Budgettaire effecten

De leden van de fractie D66 verzoeken de budgettaire opbrengst in box 3 voor de jaren 2010 tot 2021 in kaart te brengen. De budgettaire opbrengst voor 2020 en 2021 staat nog niet vast. Wij beschikken niet over de data voor 2010. De onderstaande tabel vat de budgettaire opbrengst samen per jaar uitgedrukt in miljarden.

 

x € 1 miljard

2011

4,2

2012

4,1

2013

4,3

2014

4,3

2015

4,4

2016

4,5

2017

4,7

2018

4,4

2019

4,3

2020

4,2

2021

4,5

De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel miljonairs belasting betalen in box 3 en wat hun aandeel is van de box 3-opbrengsten. Sinds 2021 betalen jaarlijks naar schatting 45.000 miljonairs belasting in box 3. Hierbij is de hersteloperatie buiten beschouwing gelaten. Zij betaalden gezamenlijk ongeveer € 1,9 miljard belasting per jaar. Dat is ongeveer 39% van de totale box 3 opbrengst. Daarnaast vragen de leden van de fractie van D66 hoeveel miljonairs zouden betalen als schulden niet verrekenbaar zouden zijn en hoeveel meer opbrengsten dit zal opleveren. Miljonairs in box 3 worden gemeten aan de hand van hun netto vermogen, na aftrek van schulden. Alle miljonairs in box 3 betalen dus belasting. Als schulden niet verrekenbaar zouden zijn geweest, verandert het aantal miljonairs dat belasting betaalt niet. Wel zouden miljonairs tezamen ongeveer € 350 miljoen extra belasting hebben betaald. Mogelijk doelen deze leden op het aantal mensen met meer dan 1 miljoen aan bezittingen, ongeacht hoeveel schuld zij hebben. Deze groep bestaat uit ongeveer 64.000 personen en zou in totaal € 1 miljard extra belasting hebben betaald indien schulden niet verrekenbaar zouden zijn geweest. De cijfers van vóór 2021 zijn vergelijkbaar met de cijfers van 2021, omdat schulden ook toen verrekenbaar waren. Tenslotte vragen deze leden hoeveel meer belasting er zou zijn betaald in box 3 indien eigenwoningschulden niet konden worden verrekend. Dit kan niet worden achterhaald, omdat in de aangiftebestanden van box 3 niet is terug te vinden of een schuld is aangegaan ten behoeve van de eigen woning.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een volledig overzicht van de verwachte derving van het rechtsherstel en de overbruggingswetgeving voor box 3. Zij vragen daarnaast om aanvullende toelichting bij de gemaakte veronderstellingen bij de raming. Het overzicht van de derving staat in onderstaande tabel, in miljoenen euro’s.

 

2022

2023

2024

2025

2026

struc

Herstel box 3

– 2.830

0

0

0

0

0

Overbruggingswet box 3

0

– 385

– 385

– 385

0

0

Voor nog niet vaststaande parameters is – waar relevant – uitgegaan van de ramingen van het Centraal Planbureau. Voor de overbruggingswet is een gedragseffect van 20% van het budgettaire effect verondersteld voor personen die meer belasting gaan betalen. Aanvullende informatie over de raming is te vinden in de ramingstoelichtingen, die dinsdag 4 oktober zijn meegestuurd met de Eerste nota van wijziging op het Belastingplan 2022.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen om te onderbouwen hoe de budgettaire derving van het box 3 arrest van € 2.830 miljoen wordt gedekt. Zij vragen om in een tabel aan te geven welke maatregelen zijn genomen, wat de opbrengst per maatregel is en wat de totale opbrengst is. Zij vragen om de verwachte derving voor de overbruggingswet box 3 hierbij mee te nemen. De leden vragen zich voorts af of het klopt dat de volledige derving van het rechtsherstel en de overbruggingswet wordt gedekt door maatregelen in box 2 en box 3.

In de Voorjaarsnota 2022 die op 20 mei 2022 is aangeboden aan de Tweede Kamer is toegelicht hoe de budgettaire derving naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad over box 3 is gedekt. De tabel waar de leden van de fractie van GroenLinks om vragen is te vinden op pagina 13 van de Voorjaarsnota (tabel 7). Het relevante deel (deel B) van de tabel is hieronder ingevoegd.

Deze tabel geeft weer welke maatregelen worden genomen om de budgettaire derving van het rechtsherstel en de overbruggingswet te dekken. De dekking voor deze derving is afkomstig uit het domein vermogen box 2 en box 3. Bijvoorbeeld door de voorgenomen verhoging van het heffingvrije vermogen in box 3 terug te draaien, twee schijven te introduceren in box 2, de algemene heffingskorting af te bouwen met het verzamelinkomen, en de doelmatigheidsmarge te verlagen. In de augustusbesluitvorming is die laatste maatregel aangepast naar het afschaffen van de doelmatigheidsmarge.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de budgettaire consequenties van het compenseren van de niet-bezwaarmakers in box 3. In de Kamerbrief over scenario’s voor herstel van niet-bezwaarmakers van 8 juli 2022 zijn alle consequenties van de verschillende opties in beeld gebracht. Het uitbreiden van de doelgroep voor rechtsherstel naar alle belastingplichtigen kost eenmalig € 4,1 miljard bovenop de kosten voor de bezwaarmakers.

De leden van deze fractie vragen het kabinet ook om een scenario te maken waarin de derving in deze kabinetsperiode wordt gedekt binnen box 2 en box 3, bijvoorbeeld door het tarief in box 3 te verhogen. Deze leden vragen het kabinet hoe zij dit scenario beoordeelt en waarom zij dit al dan niet uit wil voeren. Om een dergelijke opbrengst in de kabinetsperiode te behalen, zou het tarief in box 3 met ten minste 10 procentpunt extra omhoog moeten. Hierbij is dan nog afgezien van extra gedragseffecten, die substantieel kunnen zijn. In de Kamerbrief van 20 september 2022 is het kabinet ingegaan op de overwegingen om geen rechtsherstel te bieden aan niet-bezwaarmakers en dus niet voor het scenario te kiezen dat de leden van de fractie van GroenLinks voorstellen.

7. Gevolgen voor het bedrijfsleven en burger

7.4. Beroep op het doenvermogen

De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel belastingplichtigen die rechtsherstel ontvangen ook een beroep hebben gedaan op de aftrek van specifieke zorgkosten of aftrekbare giften. Die aantallen staan in onderstaande tabel, uitgesplitst naar jaar. De getallen in de meest rechter kolom zijn kleiner dan de som van de twee kolommen ervoor, omdat sommige belastingplichtigen gebruik

maken van zowel de giftenaftrek als de aftrek van specifieke zorgkosten.

Jaar

Aantal herstel

Aantal herstel, met aftrek specifieke zorgkosten

Aantal herstel, met giftenaftrek

Aantal herstel, met aftrek specifieke zorgkosten of giftenaftrek

2017

43.500

2.600

5.700

7.600

2018

31.800

1.900

3.600

5.200

2019

98.500

5.600

9.400

13.900

2020

351.400

18.400

30.300

45.200

20211

1.061.800

88.400

144.600

215.200

20221

1.052.900

87.700

143.400

213.400

X Noot
1

De aantallen voor 2021 en 2022 zijn ramingen gebaseerd op de aangiftedata uit 2019.

8. Uitvoeringsaspecten

De leden van de fractie van de VVD stellen vragen met betrekking tot de voortgang van de werving of beschikbaarstelling van personele capaciteit in verband met uitvoering van de hersteloperatie. De wervingsacties voor de benodigde fte’s voor de hersteloperatie en de invoering van de overbruggingsregeling voor box 3 lopen. De Belastingdienst trekt zowel inhuurkrachten als vast personeel aan. Met name de werving van personele capaciteit in vaste dienstbetrekking verloopt niet geheel conform eerdere verwachtingen. De wervingsopdracht die samenhangt met het wetsvoorstel draagt bij aan een Belastingdienstbrede wervingsopdracht. Het is niet goed mogelijk om de voortgang van die werving te specificeren tot deelopdrachten, zoals die voor de hersteloperatie, omdat uitvoeringsmedewerkers niet uitsluitend worden aangetrokken om bij één opdracht te ondersteunen. Medewerkers die nu worden aangetrokken in verband met het herstel in box 3 zullen ook kunnen worden ingezet op de overbruggingsopdracht. Met betrekking tot de voortgang van de brede wervingsopdracht merkt ook de Belastingdienst de gevolgen van de huidige aanhoudende schaarste van capaciteit op de arbeidsmarkt. Niettemin ligt de werving op dit moment op schema.

De leden van de fractie van de SGP vragen hoeveel klantreacties de regering verwacht en hoe op een hoger dan verwacht aantal wordt geanticipeerd? De leden van de fractie van de VVD vragen op welke wijze de Belastingdienst anticipeert op met betrekking tot de uitvoering van de hersteloperatie. Sinds medio juli zijn circa 30.000 schriftelijke burgerreacties binnengekomen naar aanleiding van het rechtsherstel. Bij de herijking van de uitvoeringstoets zal worden meegenomen welke hoeveelheid klantreacties in de komende periode wordt verwacht. De uitvoeringsrisico’s hangen vooral samen met het voorziene aantal klantreacties, zoals: verzoeken, bezwaren, en beroepen. De Belastingdienst richt zich op gerichte en heldere communicatie, teneinde belastingplichtigen zo goed mogelijk te informeren. Daarnaast wordt het aantal ontvangen reacties van belastingplichtigen zorgvuldig bijgehouden en geanalyseerd. Afhankelijk van de uitkomst van die analyse zullen passende maatregelen worden getroffen, waarbij onder meer kan worden gedacht aan tijdelijke inzet van aanvullende personele capaciteit op kritische processen. Eerder gemaakte capaciteitsinschattingen zijn onderhevig aan periodieke herijking.

De leden van de fracties van de VVD en SGP vragen wanneer de Kamer de aangekondigde herijking van de uitvoeringstoets tegemoet kan zien. De planning is om de herijking van de uitvoeringstoets in november aan de Kamer te sturen; indien mogelijk voorafgaand aan de stemmingen over het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de VVD vragen of, wanneer beschikbaar, een overzicht kan worden gegeven van de inhoudelijke geschilpunten. In de herijking van de uitvoeringstoets zal zo veel mogelijk inzicht worden gegeven in de inhoudelijke geschilpunten uit bezwaren en verzoeken.

De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre het politiek bestuur betrokken is bij de prioritering van het IV-portfolio. Tevens vraagt de fractie hoe de prioritering tot stand komt en hoeveel jaar van tevoren hier een eerste prioritering in wordt gemaakt en hoe eenvoudig dit kan worden aangepast.

Bij schaarste in het IV-portfolio wordt in eerste instantie een ambtelijke afweging gemaakt. Deze afweging is gebaseerd op het afwegingskader19 die ik met de Kamer heb gedeeld. Deze afweging wordt besproken met de Staatssecretaris. Bij knelpunten met mogelijk politieke consequenties besluit de Staatssecretaris. Het IV-portfolio wordt opgebouwd uit een meerjarenportfolio voor 5 jaar en is gebaseerd op een «rolling -forecast»: 3 keer per jaar wordt het portfolio geactualiseerd. Daarbij wordt weer verder vooruitgekeken, wordt beoordeeld of het portfolio aansluit bij urgente vragen vanuit de politiek en/of maatschappij, en wordt steeds getoetst op de bijdrage aan het op orde krijgen van de basis en het verbeteren van de dienstverlening aan burgers, bedrijven en intermediairs. Het IV-portfolio wordt zo nodig, door herprioritering, hierop aangepast.

De leden van de fractie van D66 lezen dat geaccepteerd moet worden dat minder toezichtactiviteiten kunnen worden uitgevoerd. Deze leden vragen of dit alleen betrekking heeft op het box 3-domein of ook over andere domeinen. In de uitvoeringstoets is aangegeven dat als er een capaciteitsgebrek ontstaat bij de verwerking van klantreacties, dit ten koste kan gaan van de beschikbare capaciteit voor toezicht. Dit heeft ook betrekking op toezicht over andere aspecten van de aangifte inkomensheffingen. Dit raakt niet het toezicht op andere belastingmiddelen.

De leden van de fractie van D66 lezen dat een slechtere bereikbaarheid van de telefonische dienstverlening een gevolg is van mogelijke klantreacties. Deze leden vragen waarom hiervoor gekozen wordt. Het werven van telefonisch personeel is naar verwachting van deze leden immers eenvoudiger dan IT-personeel. Deze leden vragen of alle belastingplichtigen door de hersteloperatie last gaan hebben van een slecht bereikbare belastingtelefoon en voor hoe lang dit zo zal zijn. In reactie daarop wil het kabinet aangeven dat het werven van telefonisch personeel dit jaar moeilijk is gebleken. De communicatie voor box 3 is zodanig ingericht dat alle belastingplichtigen worden verwezen naar de website voor de antwoorden op hun vragen, zodat zij voor het krijgen van informatie niet afhankelijk zijn van de Belastingtelefoon. In alle brieven die naar belastingplichtigen worden gestuurd wordt ook verwezen naar de website. Op de website is in principe alle informatie over de hersteloperatie te vinden. Mocht iemand na het lezen van de website toch nog vragen hebben over de berekening of zijn/haar persoonlijke situatie, dan kan men contact opnemen met de Belastingtelefoon. Op deze manier wordt geprobeerd het aantal telefonische klantreacties zo laag mogelijk te houden om de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon, die dit jaar toch al onder druk staat, niet verder te belasten. De reacties zijn door de manier waarop de communicatie is ingericht lager gebleven dan geprognosticeerd. De verminderde bereikbaarheid van de Belastingtelefoon wordt niet veroorzaakt door de klantreacties van box 3.

De leden van de fractie van D66 vragen of is overwogen om een aparte telefoonlijn op te zetten voor belastingplichtigen die rechtsherstel in box 3 krijgen, zoals ook is gebeurd voor toeslagenouders, zodat de Belastingtelefoon enigszins wordt ontzien. Deze optie is overwogen. Echter is hier niet voor gekozen omdat het bemensen van deze aparte telefoonlijn zou moeten gebeuren door (huidige) informanten van de Belastingtelefoon, aangezien dit niet is uit te besteden vanwege het benodigde kennisniveau. Hier zou de bereikbaarheid voor andere belastingplichtigen dan onder te lijden hebben. Er is gekozen om de gesprekken over box 3 via een keuzemenu te leiden naar een relatief grote groep informanten met een brede algemene basiskennis. Wanneer burgers meer complexe vragen over box 3 hebben, worden zij doorverbonden naar een specialistenteam. Wanneer de wachttijd te lang is heeft de burger de mogelijkheid om een terugbelafspraak aan te maken. Deze mogelijkheid wordt ook op internet geboden.

De leden van de fractie van D66 vragen hoe groot de groep is aan belastingplichtigen die een brief heeft gekregen waarin staat dat zij geen teruggaafkrijgen. Gebleken is, dat bij 40% van de aanslagen van belastingplichtigen die mee hebben gedaan aan de massaalbezwaarprocedure door toepassing van de spaarvariant de verschuldigde belasting over box 3 niet lager wordt dan bij de oorspronkelijk vastgestelde aanslag. Zij hebben een brief gekregen dat herstel niet leidt tot een vermindering van de opgelegde aanslag 2017 tot en met 2020. Dit betreft ruim 103.000 brieven aan belastingplichtigen waarbij herstel niet tot een vermindering van de aanslag leidt. Belastingplichtigen waarbij dit voor meer belastingjaren gold, hebben per belastingjaar zo’n brief ontvangen.

De leden van de fractie van D66 vragen hoe lang het herstelproces gaat duren en wanneer kan worden verwacht dat ook het hersteltraject van de andere belastingjaren wordt gestart. De belastingplichtigen die hebben meegedaan aan de massaalbezwaarprocedure hebben inmiddels een bericht ontvangen. Herstel voor deze doelgroep is afgerond. De aanslagen van belastingplichtigen waarvan de aanslag op 24 december 2021 niet onherroepelijk vaststond worden vanaf september hersteld. De planning is om het merendeel van de herstelde aanslagen in oktober en november te verzenden. Verzending van aanslagen, die betrekking hebben op belastingjaar 2021 en waarin het herstel is verwerkt, staat gepland in oktober en november.

De leden van de fractie van de SGP constateren dat de hersteloperatie grote druk zet op de uitvoering. Het zal vermoedelijk leiden tot minder toezichtactiviteiten en een slechtere bereikbaarheid van de telefonische dienstverlening. Zij vragen of er nog meer gevolgen zijn van de hersteloperatie en of er bepaalde trajecten zijn die vertraging oplopen. Deze leden vragen of de regering nader kan ingaan op de gevolgen van de hersteloperatie voor de uitvoering van de Belastingdienst als geheel. Het Kerstarrest en de daaropvolgende hersteloperatie heeft grote impact op de Belastingdienst, meer specifiek op het domein van de inkomensheffingen. Naast de door de leden genoemde effecten bij de kantoren en de BelastingTelefoon heeft de hersteloperatie effect op het IV-portfolio en ook op de planningen bij verzendingen van brieven en beschikkingen. Deze effecten zijn zoveel als bekend in beeld gebracht bij de uitvoeringstoets en deze uitvoeringstoets wordt herijkt. Voor de organisatie rond de hersteloperatie is een project ingericht en de voorbereiding van de wet- en regelgeving en communicatie rond herstel heeft capaciteitsinzet gevraagd die niet kon worden ingezet voor andere dossiers. Dit zal invloed hebben op de voortgang van andere dossiers. Deze indirecte gevolgen zijn niet in beeld te brengen.

Overig

De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de doorwerking op inkomensafhankelijke regelingen in de praktijk werkt en of belastingplichtigen hiervoor zelf in actie moeten komen. Voorts vragen deze leden welke uitvoeringslasten dit met zich mee brengt. Het rechtsherstel zal voor belastingplichtigen tot gevolg hebben dat het box 3 inkomen daalt, waardoor ook het verzamelinkomen daalt. Voor regelingen die de omvang van de vergoeding afhankelijk stellen van dit verzamelinkomen kan daarmee sprake zijn van een doorwerking. De Belastingdienst levert het aangepaste verzamelinkomen aan; de uitvoering wordt gedaan door een veelheid aan overheidsorganisaties die dit gegeven afnemen. Dit zijn reguliere processen. Uitgangspunt is dat waar sprake is van doorwerking in regelingen die worden uitgevoerd door de Belastingdienst en DG Toeslagen dit bij het herstel automatisch wordt aangepast. De burger hoeft hier geen actie voor te ondernemen. De uitvoeringslasten zijn onderdeel van de hersteloperatie box 3.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij


X Noot
1

HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.

X Noot
2

HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963 (concl. A-G R.E.C.M. Niessen).

X Noot
3

Kamerstukken II, 2021/22, 32 140, nr. 137.

X Noot
4

HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:720.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2021/22, 35 927, nr. 92.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2021/22, 32 140, nr. 133.

X Noot
7

Art. 7:10, vierde lid, Awb.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2021/22, 32 140, nr. 114.

X Noot
9

Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 28 juni 2022, nr. 2022–176296 (Stcrt. 2022, 17063).

X Noot
10

Bijlage bij Kamerstukken II, 2021/22, 32 140, nr. 137.

X Noot
11

Paragraaf 2, onderdeel 5 van het Besluit fiscaal bestuursrecht.

X Noot
12

Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3477.

X Noot
13

Bijlage bij Kamerstukken II, 2021/22, 32 140, nr. 137.

X Noot
14

Besluit van 14 juli 2018, nr. 2018–12775; Stcrt. 2018, 39781; besluit werkt terug tot 7 juli 2018.

X Noot
15

Besluit van 25 april 2019, nr. 2019–8322; Stcrt. 2019, 23335; besluit werkt terug tot 18 april 2019.

X Noot
16

Kamerstukken II 2015/16, 34 302, nr. 11, p. 25.

X Noot
17

Art. 2.17, vierde lid, Wet IB 2001.

X Noot
18

Brief Staatssecretaris van Financiën van 29 augustus 2022, 2022-0000205803.

X Noot
19

Kamerstukken II 2021/22, 32 140, nr. 119.

Naar boven