36 180 Doen waar Nederland goed in is – Strategie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Nr. 61 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT

Vastgesteld 16 juni 2023

De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 11 mei 2023 overleg gevoerd met mevrouw Schreinemacher, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 21 februari 2023 inzake humanitaire hulp en diplomatie 2023 (Kamerstuk 36 180, nr. 47);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 21 februari 2023 inzake IOB-beleidsdoorlichting humanitaire hulp 2015–2021 (Kamerstuk 36 180, nr. 48);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 16 januari 2023 inzake stand van zaken rondom het verbod op werken door vrouwen werkzaam voor ngo's in Afghanistan (Kamerstuk 34 952, nr. 184);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 31 januari 2023 inzake reactie op verzoek commissie over Oekraïne (Kamerstuk 36 045, nr. 135);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 21 februari 2023 inzake toegang tot noodhulp voor gemarginaliseerde groepen mensen (Kamerstuk 36 180, nr. 49);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 17 april 2023 inzake verslag bezoek Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan Turkije op 28 maart 2023 (Kamerstuk 36 180, nr. 53);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 26 april 2023 inzake beantwoording vragen commissie over humanitaire hulp en diplomatie 2023 (Kamerstuk 36 180, nr. 47) (Kamerstuk 36 180, nr. 56);

  • de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 26 april 2023 inzake beantwoording vragen commissie over de IOB-beleidsdoorlichting humanitaire hulp 2015–2021 (Kamerstuk 36 180, nr. 48) (Kamerstuk 36 180, nr. 57).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Wuite

De griffier van de commissie, Meijers

Voorzitter: Wuite

Griffier: Prenger

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Van den Brink, Van der Graaf, Hammelburg, Klink, Mutluer, Stoffer, Thijssen en Wuite,

en mevrouw Schreinemacher, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

Aanvang 18.02 uur.

De voorzitter:

Goedenavond. Vooral een speciaal welkom aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, en haar adviseurs. Een speciaal welkom ook aan alle mensen op de tribune en natuurlijk ook aan onze commissieleden. Welkom bij het commissiedebat van de commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het thema is humanitaire hulp. Er staan veel onderwerpen op de agenda. Er zijn hier sowieso zeven leden aanwezig: de heer Hammelburg van D66, mevrouw Mutluer en haar collega Thijssen van de Partij van de Arbeid, de heer Van den Brink als nieuw lid – ik heet u ook welkom – de heer Klink van de VVD, de heer Stoffer van de SGP en mevrouw Van der Graaf van de ChristenUnie. Ook aan u hartelijk welkom.

Dit debat is van 18.00 tot 21.00 uur, Minister. Ik ben niet altijd heel erg streng, maar we spreken af dat we een inbreng doen van vier minuten. Ik begrijp dat de Partij van de Arbeid dat in tweeën splitst, zodat er wat bijzondere accenten kunnen worden gelegd. In verband met de beknopte tijd willen we starten met drie losse vragen. En dan kijken we of dat voldoende is om met de Minister een goed debat te voeren over een belangrijk onderwerp. Er staan acht, negen onderwerpen op de agenda, waar we ook al een technische briefing over hebben gehad. Ik noem bijvoorbeeld het IOB-beleidsdoorlichtingsrapport. Er is dus voldoende om te bespreken.

Daarmee wil ik graag aftrappen. Ik geef de heer Hammelburg als eerste de gelegenheid om zijn inbreng te leveren. Meneer Hammelburg, gaat uw gang.

De heer Hammelburg (D66):

Dank u wel, voorzitter. Laat ik in dit commissiedebat over humanitaire hulp en noodhulp beginnen met te zeggen dat ik me grote zorgen maak over de toenemende crises in de wereld, de toenemende noden en de daarbij horende grote behoefte aan veel financiering. We hebben in het coalitieakkoord afgesproken dat we extra geld gaan uitgeven aan humanitaire hulp. Tegelijkertijd lees ik in de Voorjaarsnota dat de kosten daarvan natuurlijk ook stijgen, door een tegenvaller door het grote aantal mensen dat op de vlucht voor de oorlog naar Nederland komt. Die tegenvaller komt deels op de begroting van deze Minister terecht. Laten we er heel eerlijk over zijn: die tegenvaller is niet mis. Die is behoorlijk, niet alleen voor dit jaar, maar ook oplopend in de komende jaren. Er is echt veel te verstouwen en daar heb ik wel een aantal vragen over aan deze Minister.

Wat betekent het voor dit jaar en de komende jaren? Betekent het dat we moeten bezuinigen op lopende programma's? Moet er worden gesneden? In de Voorjaarsnota zie ik dat de tegenvaller wordt verdeeld over de vijf beleidsartikelen en daar staat ook humanitaire hulp en noodhulp bij. Is de Minister bereid om die verdeling te heroverwegen en humanitaire hulp en noodhulp daarin te ontzien? Heeft de Minister in aanloop naar de Voorjaarsnota ook gesprekken gevoerd met haar VVD-collega's Van der Burg en Yeșilgöz, omdat een deel van die tegenvaller ook op hun begroting terechtkomt? Heeft zij met hen gesprekken gevoerd om te kijken of er niet meer mogelijk is om, zeker in de toekomst, de begroting van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp en noodhulp te beschermen? Een beetje meer is oké. Dat hoort bij de oorlog en bij deze situatie. Je zou kunnen zeggen dat ook Nederland meedoet in de opvang in de regio, maar er zijn natuurlijk wel grenzen aan wat kan op het moment dat lopende programma's in gevaar zouden komen.

Voorzitter. Heeft de Minister ook een plafond op de uitgaven overwogen? Laat ik het daar maar even bij laten, want ik heb ook nog heel veel vragen over Turkije en Syrië.

De voorzitter:

Er is ook een eerste vraag van de heer Thijssen.

De heer Thijssen (PvdA):

Het is supergoed dat de collega van D66 hier aandacht voor vraagt. Het gaat over meer dan 3 miljard euro in de komende jaren, wat ten koste gaat van het OS-budget. Dat is een kwart van het budget en dat is ongekend. Nederland wordt de grootste ontvanger van onze eigen ontwikkelingssamenwerkingshulp. Voor mijn partij en voor GroenLinks is het echt een gotspe dat dat gaat gebeuren. Mijn vraag aan de heer Hammelburg is eigenlijk: is het voor zijn partij acceptabel als we een limiet zetten op hoeveel er van het OS-budget af mag gaan? Dat is eigenlijk de vraag die hij stelde aan de Minister: zullen we dit eens even maximeren, zodat het niet zo ver uit de klauwen loopt? Ik wil dat wel weten van D66.

De heer Hammelburg (D66):

Ik heb me daar ook al eerder over uitgesproken en ik niet alleen, andere partijen ook. Nu we zien dat die tegenvaller zo gigantisch is, vind ik dat we echt moeten waken over lopende programma's op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en noodhulp. Tijdens het debat over de vreselijke aardbeving in Turkije en Syrië – dat is alweer drie maanden geleden – gaf de Minister bijvoorbeeld aan dat ze wel extra geld wilde doneren en wilde ondersteunen bij de wederopbouw en de humanitaire hulp in het aardbevingsgebied, maar ook daarvoor is geen geld meer. Ik vind het wel gênant worden als we straks te maken krijgen met een nog vreselijker ramp ergens in de wereld en Nederland moet zeggen: ja, sorry, wij hebben niks meer. Dat is ook de reden dat ik de Minister vroeg welke overwegingen zij daarin heeft gemaakt en of zij bereid is om voor de komende jaren te kijken naar een plafond of een andere oplossing om te zorgen dat lopende programma's beschermd blijven en dat noodhulp en humanitaire hulp worden ontzien. Zo hebben we geld genoeg om te kunnen ondersteunen waar dat nodig is als zich straks weer ergens een vreselijke ramp afspeelt.

De voorzitter:

Er is een tweede vraag van de heer Thijssen.

De heer Thijssen (PvdA):

The last time I checked, was D66 lid van deze coalitie, van deze regering. Of hoor ik nu toch dat D66 de keuzes die gemaakt zijn in de Voorjaarsnota eigenlijk niet steunt? Wil D66 niet dat er ruim 3 miljard wordt beknibbeld op het budget van BuHa-OS? Dat zou ik wel heel erg goed nieuws vinden.

De heer Hammelburg (D66):

Laat ik daar gewoon heel helder over zijn. Ik heb aangegeven: als er meer mensen naar Nederland komen die een oorlog ontvluchten en hier welkom zijn omdat ze huis en haard moesten verlaten en geweld moesten ontvluchten, dan begrijp ik dat dat noodzakelijk is. Ik zie ook dat de mensen die naar Nederland komen, nu terechtkomen in crisisopvang die tien keer duurder is dan reguliere opvang. Ik zie daar dus wel een probleem. Daarom vroeg ik de Minister ook welke oplossingen er nog meer bedacht zijn, want daar zit een oplossing. Ik zie inderdaad dat als het de komende jaren echt oploopt naar 3,2 miljard, we voor de komende jaren echt een oplossing moeten vinden, want dat is wat mij betreft onacceptabel.

De heer Thijssen (PvdA):

U heeft het over «de komende jaren». Nú gaat er 3 miljard af. Mijn partij is het er helemaal mee eens dat we opvang moeten bieden voor mensen die de vreselijke oorlog in Oekraïne ontvluchten of vluchteling zijn van waar dan ook in de wereld. Dat kost geld en daar moet geld voor worden vrijgemaakt, maar dat moet toch niet ten koste gaan van de allerarmsten in deze wereld? Dat moet toch niet ten koste gaan van humanitaire hulp? Bij deze prachtige woorden die de heer Hammelburg hier zegt, snap ik daarom niet zo goed dat zijn partij volgens mij wel akkoord is gegaan met een voorjaarsnota waarin ruim 3 miljard wordt weggehaald die bestemd is voor de allerarmsten van deze wereld. Daar kan D66 toch niet mee akkoord gaan?

De heer Hammelburg (D66):

Ik geef even een feitelijke correctie: dit jaar is het 554, 556 of 558 miljoen euro. Dat is heel veel geld. Dat zie ik ook. We hebben er gelukkig ook voor gekozen om dit jaar heel veel te investeren in ontwikkelingssamenwerking en noodhulp. Ik zie in ieder geval dat die extra investeringen al verdampen. Waar ik me voor de komende jaren zorgen over maak – daar ging mijn uitspraak over – is dat de kosten nog verder gaan oplopen door die tegenvaller. Dat betekent dat we echt moeten ingrijpen. Volgens mij zijn de heer Thijssen en ik het daarover dus eens, voorzitter.

Voorzitter, ik ga nu naar het aardbevingsgebied.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, meneer Hammelburg, is er een interruptie van de heer Klink.

De heer Klink (VVD):

Ik heb inderdaad een vraag aan de heer Hammelburg. Onderschrijft de heer Hammelburg het coalitieakkoord wel? Daar staat natuurlijk wel gewoon de handtekening van D66 onder. Dat de kosten van de eerstejaarsasielopvang ten laste zijn van het ODA-budget is wel een gegeven. Mijn simpele vraag is dus of D66 en de heer Hammelburg dat onderschrijven.

De heer Hammelburg (D66):

In het coalitieakkoord hebben we afgesproken om een half miljard te investeren in ontwikkelingssamenwerking en in noodhulp en humanitaire hulp. We hebben bijvoorbeeld gezegd dat we dat moeten investeren in klimaatfinanciering om ontwikkelingslanden te ondersteunen in de klimaat- en energietransitie die ze ondergaan. We hebben ook gezegd dat we nog meer geld moeten investeren in opvang in de regio. Dat was ook een wens van de VVD. We moeten bijvoorbeeld ondersteuning bieden aan landen als Libanon, Turkije en Syrië, omdat zij ook een gigantische opgave hebben met vluchtelingen uit Syrië die ze niet alleen aankunnen. Mensen moeten daar worden opgevangen. Op het moment dat we die landen in de steek laten, zetten ze de hekken open. Laten we daar ook eerlijk over zijn. We hebben niet voor niets gekozen voor die 500 miljoen, dat half miljard, extra. Wat we dit jaar zien, is dat die tegenvaller die extra investering al doet verdampen. Dat is ontzettend zorgelijk. Dat zal de VVD ook wel begrijpen.

We zijn inderdaad akkoord gegaan met een systematiek op basis van bepaalde ramingen voor de opvang van eerstejaarsasielzoekers in Nederland. Die ramingen zijn helaas verre van realistisch gebleken. Dat «helaas» zeg ik erbij, omdat het natuurlijk te maken heeft met de gevolgen van afschuwelijke oorlogen en oorlogssituaties die mensen ontvluchten. De gigantische schaal waarop dit gebeurt, hadden we ook niet kunnen voorzien. Dat verandert de realiteit wel en als inmiddels de ramingen van de kosten drie, vier, vijf keer over de kop gaan, dan is dat een probleem. Dat geldt ook voor het ontwikkelingssamenwerkingsbudget en ook voor de afspraken in het coalitieakkoord waarin we hebben gezegd dat we een half miljard gingen investeren in noodhulp en ontwikkelingssamenwerking.

De voorzitter:

Er is een tweede vraag. Gaat uw gang, meneer Klink.

De heer Klink (VVD):

Is de heer Hammelburg het dan wel met mij eens dat dit soort discussies – dit gaat over majeure financiële consequenties en financiële bedragen – juist gevoerd moeten worden bij een voorjaarsnota en dat het raar is om dat hier nu zo te benoemen als het echt om zulke grote bedragen en zo'n impact gaat?

De heer Hammelburg (D66):

We zitten hier in een commissiedebat over noodhulp. Dat debat kunnen we niet heel vaak voeren. De Voorjaarsnota heeft inderdaad een directe consequentie voor het budget voor noodhulp en humanitaire hulp. Dit is dus een van de momenten om deze discussie met deze Minister te voeren en de vraag te stellen die ik zojuist heb gesteld.

De voorzitter:

U vervolgt. Sorry, er is nog een derde vraag.

De heer Klink (VVD):

Ik heb niet echt een ja of nee gehoord.

De heer Hammelburg (D66):

Ja of nee op wat, voorzitter? Ik heb gewoon aangegeven waarom ik denk dat dit wél een debat is waarin we ook dit onderwerp moeten bespreken.

De voorzitter:

Het was net al bijna de laatste interruptie, meneer Klink, maar we hebben hem als een kleintje opgeschreven. Als u zo meteen nog een andere vraag of interruptie aan een andere collega heeft dan ga ik er nu niet nog meer doen. Ik zei al dat het om een goed debat ging, dus ik zou graag willen voorstellen dat de heer Hammelburg vervolgt.

O, sorry, de heer Stoffer heeft een vraag.

De heer Stoffer (SGP):

Ik weet niet of ik nu de vraag ga stellen die de heer Klink wilde stellen, maar ik denk het niet. Het is helder dat de Voorjaarsnota op orde moet. Ik moet eerlijk zeggen dat dat een ander debat wordt. Er rammelt nog best het een en ander aan, maar ik spreek een beetje in het verlengde van wat de heer Thijssen zojuist aangaf. Wat er nu gebeurt richting het ODA-budget, is eigenlijk wat je niet had gewild. Er gaat nu gewoon te veel af. Gaat D66 nog proberen om, in een coalitie waarin volgens mij toch breder het gevoel zal zijn dat dit te gek en over de rand heen is, te kijken of het niet op een andere manier in te vullen is? Zijn er geen alternatieven? Heeft D66 daar al pogingen toe gewaagd? En komt er daarin misschien ook nog wat?

De heer Hammelburg (D66):

Ik heb me daar volgens mij net al over uitgesproken. Ik heb net aangegeven dat ik zie hoe zwaar die tegenvaller nu drukt op de begroting voor noodhulp en ontwikkelingssamenwerking. En dat is niet alleen dit jaar zo, maar zeker ook in de komende jaren tot in 2025 en 2026. Je kan voorbij het punt komen waarop je alleen nog maar te maken hebt met het verdampen van de extra investering van deze coalitie, je nog geen lopende programma's hoeft weg te bezuinigen en nog geld hebt om als Nederland in noodsituaties te steunen waar we dat echt willen. Denk aan de aardbeving, oorlogssituaties en hongersnoden. Met de gigantische bedragen die door deze tegenvaller de komende jaren in de boeken staan – dat is op basis van ramingen en die kunnen, hopelijk, nog veranderen – wil ik wel dat er maatregelen worden genomen om te zorgen dat we in ieder geval lopende programma's niet hoeven weg te bezuinigen. Dat is namelijk mijn grote vrees op dit moment. Volgens mij vinden de heer Stoffer en ik elkaar daar ook in.

De voorzitter:

U vervolgt.

De heer Hammelburg (D66):

Ja. Dank u wel, voorzitter. Een maand geleden was ik met mijn collega Mutluer in het aardbevingsgebied in Turkije en Syrië en wat wij daar hebben aangetroffen, was veel erger dan wij ons überhaupt hadden kunnen voorstellen. De verwoesting is totaal. Het gaat jaren duren voordat mensen überhaupt weer in een gewone woning kunnen wonen, dat kinderen weer naar school kunnen en dat er weer ziekenhuizen zijn. Er was wat discussie, maar ik ben blij met de inzet van de Minister. Ik heb nog wel een aantal vragen.

Wat ons tijdens het bezoek het meest opviel, was dat mensen zeiden: Nederland investeert al in de wederopbouw, ook op basis van ons verzoek, maar we zien dat alle landen dat doen en er is eigenlijk nog maar weinig over voor humanitaire hulp die we op dit moment wel nodig hebben. Hun vraag was: kan er in die sleutel niet net iets veranderen? Dat is een vraag aan de Minister: is het mogelijk om iets te veranderen in die verhouding? Dat geldt dan specifiek voor het gebied in Noordwest-Syrië, dat net zo hard getroffen is. Daar gaat nu veel ongeoormerkt geld en specifiek geoormerkt geld naar internationale organisaties. Denk aan de Verenigde Naties. Tegelijkertijd bereiken die het gebied helemaal niet en moeten we veel meer inzetten op lokale organisaties. Van de funding gaat nu 30% naar die lokale organisaties. Mijn vraag aan de Minister is of die verhouding kan veranderen en of er relatief meer geld naar die lokale organisaties kan, want die zijn op dit moment de enigen die in dat gebied daadwerkelijk iets kunnen bereiken.

Ik wilde ook nog iets zeggen over de vreselijke trauma's en weeskinderen, maar ik heb bijna geen tijd meer over en ik weet zeker dat mijn collega Mutluer daar nog op in zal gaan. Dan heb ik nog een aantal resterende vragen over ongeoormerkte funding. «Keep on going», zou ik tegen de Minister willen zeggen. We weten hoe belangrijk het is in andere landen. We zijn nu heel erg veel bezig met geoormerkt geld op basis van geopolitieke overwegingen. Nederland is een van de weinige landen die echt pal staat voor ongeoormerkte funding, zodat organisaties zelf kunnen zien waar de nood het hoogst is, en dat moeten we blijven doen. Mijn vraag aan de Minister is of zij andere landen er ook van kan overtuigen om dit te doen, want we horen van alle VN-agentschappen dat dit echt niet de goede kant op gaat. Dat is dus heel belangrijk.

Dan heb ik nog een allerlaatste puntje, want volgens mij ben ik door mijn tijd heen. Ik heb eerder met collega Kuik een motie ingediend over lokalisatie en vooral ook over het bereik van grote organisaties die die ongeoormerkte funding ontvangen. Die ging ook over hoe zij omgaan met kwetsbare groepen, zoals meisjes, maar bijvoorbeeld ook met lhbtiq+ en mensen met een handicap. Uit de brief van de Minister ter beantwoording van de motie blijkt dat veel organisaties er wel mee bezig zijn, maar ik zou het toch fijn vinden om in een vertrouwelijke bijlage te zien hoe dat precies gaat, per organisatie die wij ongeoormerkte funding geven. Ik weet namelijk van een aantal organisaties dat ze het óf goed doen óf met een verbeterslag bezig zijn, maar er zijn heel veel organisaties die helaas geen aandacht hebben voor die meest kwetsbaren en ook zeker nog discrimineren in de manier waarop funding neerkomt. Ik zou graag willen weten welke dat zijn en mij gerust laten stellen.

De voorzitter:

U rondt af. Ik probeer iedereen aan te moedigen om het ook echt binnen die vier minuten te doen. We willen natuurlijk voorkomen dat we er een uur bij moeten snoepen, zoals bij een vorig debat. De ene keer kan dat wel en de andere keer niet. Nu is het avond, maar ik wil iedereen toch oproepen om te proberen het compact te houden.

Hartelijk dank, meneer Hammelburg. Dan gaan we door naar mevrouw Mutluer, die volgens mij de eerste twee minuten voor haar rekening neemt.

Mevrouw Mutluer (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ik beperk me gelijk tot het aardbevingsgebied in Turkije. Een maand terug was ik inderdaad samen met collega Hammelburg in het aardbevingsgebied in Turkije, op eigen initiatief overigens. Toen we daar ter plekke waren, beseften we echt hoe groot en omvangrijk deze ramp is. Dorpen en steden zijn verwoest en mensen zijn alles kwijtgeraakt. De pijn en het leed op de gezichten van die mensen daar waren onbeschrijflijk. En dat heeft me nog meer doen beseffen dat deze mensen ons heel erg hard nodig hebben.

Wat we ook zagen tijdens dat werkbezoek, was dat de Giro555-partners, zoals Save the Children, ontzettend goed werk verrichtten. Ze deelden voedselpakketten en hygiënespullen uit aan slachtoffers, knapten scholen op zodat kinderen onderwijs konden genieten en zorgden dat ze psychosociale hulp konden krijgen, zoals wij eerder met onze motie hebben getracht te bewerkstelligen. Tegelijk zagen we ook mensen in tenten, waar het water na een regenbui in droop, containerdorpen en kinderen met enorme trauma's. Laten we niet vergeten dat in Turkije alleen al op dit moment ruim 2 miljoen mensen dakloos zijn en dat is meer dan alle inwoners van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag bij elkaar. Na de overstromingen verwachten ze voor de zomer ook een enorme hitte. Waarom noem ik dit? Ik weet het; de Minister was ons voor geweest. Die is daar ook geweest.

Deze noodsituatie is gewoon nog niet voorbij. We leggen nu heel erg de focus op de wederopbouw, wat ook moet gebeuren, maar als ik terugdenk aan de ravage die we hebben gezien, vraag ik me ook af of we geen andere afweging moeten maken in de besteding van de middelen voor wederopbouw en humanitaire hulp. Hoe ziet de Minister die verhouding op dit moment en moet de Minister niet in EU-verband pleiten voor extra financiering? Ik vind namelijk van wel en ik denk mijn collega ook. Dat geld moet zo direct mogelijk naar lokale en nationale hulporganisaties. En bij dit alles moet er wat mij betreft ook oog zijn voor kinderen – met name de verweesde kinderen – die nu extra kwetsbaar zijn. Dat is een generatie die anders echt verloren gaat.

Voor wat betreft Noordwest-Syrië maak ik mij zorgen over wat er gebeurt als de VN-resolutie in juli niet wordt verlengd. Ziet de Minister alternatieve routes voor de financiering aan Syrië, indien nodig? Dit alles vraag ik echt omdat die noodhulp moet worden gegeven. Laten we deze mensen niet in de steek laten.

De voorzitter:

Hartelijk dank, mevrouw Mutluer. U heeft geen vragen of interrupties. Overigens geldt de regel van drie interrupties voor u beiden natuurlijk, maar misschien gaan ze allemaal naar meneer Thijssen. Dat zullen we zien. Daarmee wil ik vooral bevestigen dat ik het woord graag aan de heer Thijssen geef, want ik zie niemand met een vraag naar u toe. Meneer Thijssen.

De heer Thijssen (PvdA):

Dank, voorzitter en complimenten aan de collega's Hammelburg en Mutluer dat zij op eigen initiatief naar Turkije zijn gegaan en hier uit de eerste hand laten zien hoe belangrijk het is dat we ruimhartig zijn in onze humanitaire hulp als er rampen zijn, waar ook ter wereld en in dit geval in Turkije en Syrië. Echt complimenten daarvoor.

Het belangrijkste punt dat ik vandaag wil maken, is dat we helaas zien dat deze Minister haar ambities moet bijstellen als het gaat over humanitaire hulp, maar ook als het gaat over allerlei andere belangrijke zaken. Het kabinet kiest er namelijk voor om het OS-budget leeg te eten, terwijl de hongersnood in de wereld toeneemt. Wat ons betreft is dat onacceptabel. Ik praat overigens vandaag ook namens GroenLinks en ook voor GroenLinks is dit onacceptabel. We zien dat er de komende jaren meer dan 3 miljard euro wordt wegbezuinigd, geld dat moet gaan naar de eerstejaarsopvang. En daar moet natuurlijk geld naartoe. We willen dat die mensen op een ordentelijke, goede manier worden opgevangen, maar dat mag niet ten koste gaan van de allerarmsten en de allerkwetsbaarsten in deze wereld.

Ik zei het net al: Nederland wordt nu de grootste ontvanger van zijn eigen ontwikkelingssamenwerkingsbudget. En dat kan toch niet de bedoeling zijn in zo'n ontzettend rijk land als ons land? Wat GroenLinks en de Partij van de Arbeid betreft, gaat deze bezuiniging vandaag nog van tafel.

Maar het is nóg vreselijker, voorzitter. De Algemene Rekenkamer heeft recent laten zien dat de kosten voor de eerstejaarsasielopvang structureel te laag worden ingeschat. Dat betekent dat dat dus altijd ten koste gaat van het budget van deze Minister. Dat kan toch niet? We hebben gezien dat er gewoon bestuurlijke wanorde is, dat er onvermogen is, dat structurele plaatsen zijn wegbezuinigd en dat er nu crisisopvang moet zijn die vaak tien keer zo duur is als reguliere opvang. Dat kan toch niet? De vragen aan de Minister zijn dus als volgt. Wat vindt de Minister ervan dat haar budget met zulke enorme bedragen wordt gekort? Wat vindt de Minister ervan dat kosten te laag worden ingeschat? Zijn ze dit jaar wél goed ingeschat? Heeft de Minister zich daarvan vergewist, want het gaat direct ten koste van haar budget? Vindt de Minister het, net als de Partij van de Arbeid en GroenLinks, een goed idee dat er een maximering komt op hoeveel dat OS-budget leeggegeten mag worden? 3,4 miljard is toch niet acceptabel?

Er moet bezuinigd worden en dan is de vraag op welke programma's er wordt bezuinigd. Wordt er bezuinigd op lopende programma's? Hoe gaat de Minister dit doen? Kan de Minister een lijst geven van programma's die dan niet door kunnen gaan?

De voorzitter:

De heer Thijssen rondt af.

De heer Thijssen (PvdA):

Ik rond af met een heel ander punt: de VN-secretaris-generaal Guterres zei dat de grootste humanitaire crisis op dit moment is dat 6 miljoen mensen in Afghanistan op het randje van een hongersnood zitten. Het is het enige land ter wereld waar meisjes niet naar school kunnen. Het Marzia Education Initiative is op dit moment bezig onlineonderwijs op te zetten voor meisjes in Afghanistan. Is de Minister bekend met dit project en is zij bereid dit project financieel te steunen?

Dank, voorzitter.

De voorzitter:

Dank, meneer Thijssen. Vanwege het bijzondere karakter van uw duo-inbreng ben ik wat coulant. Ik zie dat er een vraag is van de heer Van den Brink, of toch niet? Ik dacht dat u een actie nam om het woord te voeren. Ik wil hierbij vooral wel zeggen: hartelijk welkom bij deze commissie. We kennen u natuurlijk in een andere hoedanigheid.

De heer Van den Brink (CDA):

Zeker.

De voorzitter:

Heel veel succes en welkom bij deze commissie. Daarmee geef ik u graag het woord namens het CDA.

De heer Van den Brink (CDA):

Dank u wel. En bedankt voor uw welkom.

Voordat ik mijn vragen ten aanzien van de geagendeerde onderwerpen aan de Minister stel, wilde ik graag eerst even iets zeggen over waarom dit voor mij zo'n belangrijk onderwerp is. Het onderwerp humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking staat voor mij en voor het CDA voor een belangrijke waarde in onze samenleving: onderlinge solidariteit en omzien naar elkaar. Voor de meesten is dat misschien vanzelfsprekend als het gaat om zaken dicht bij huis, maar het is juist zo hard nodig op al die plekken in de wereld waar niks vanzelfsprekend is, waar geen eten of huizen zijn en waar de dreiging van oorlog of natuurrampen bestaat.

Naast die traditie van internationale solidariteit die het CDA altijd heeft uitgedragen en die ik zal voortzetten, hebben we ook te maken met de onrustige geopolitieke realiteit. De geopolitieke strijd in Afrika is dagelijks zichtbaar in Sudan, net zozeer als dat deze geopolitieke onrust een enorme aanjager is voor de migratiestromen, met daarin de kwaadaardige mensensmokkelaar als schurk en de migrant als speelbal. Hierin ligt, naar de mening van het CDA, onze opdracht om humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking te koppelen aan de duurzame inzet op orde en stabiliteit op die plekken waar wij een bijdrage kunnen leveren. Dit laatste kan alleen als we ook humanitaire hulp bieden waarbij de lokale gemeenschap betrokken is – een van de onderwerpen die ook in het onderzoek naar voren komt – want we moeten met humanitaire hulp bijdragen aan zelfstandige ontwikkeling van een land. Wanneer een hulporganisatie hulp levert zonder het maatschappelijk middenveld en de lokale bevolking actief te betrekken, maakt een organisatie zichzelf onmisbaar en dat moeten we niet willen. Er moet worden samengewerkt vanuit de gedachte: wat heeft de gemeenschap nodig, wat kan deze zelf en hoe kunnen we die dit werk op termijn zelfstandig laten doen?

In de kabinetsreactie op de IOB-evaluatie geeft het kabinet aan een meer zichtbare rol te willen nemen ten aanzien van lokalisering en lokale medezeggenschap. Buiten alle voorbeelden in de brief mis ik wel een beetje concrete bijsturing om dit te bereiken. Hoe gaan we dit terugzien in het beleid, zo vraag ik de Minister. Er zitten namelijk grote verschillen in de organisaties die daar actief zijn. Kan de Minister daar dus wat concreter een reactie op geven dan in de kabinetsreactie?

Daarnaast zien we dat Nederland de financiering voor humanitaire hulp fors heeft verhoogd. Vooral de VN-organisaties krijgen meer geld. Is dat vanwege de noodhulpbehoefte? Als we meer lokalisering tot stand willen brengen, zouden we dan niet de ngo's beter moeten benutten?

De heer Hammelburg haalde ook al de Kamermotie aan over financiering van lokale organisaties die opkomen voor kwetsbare groepen. De brief las wel een beetje als «dit doen we al, dus gaat u maar weer rustig slapen». Tegelijkertijd zijn er nog steeds signalen dat dit niet op heel veel plekken goed gaat, dus waarom alles bij het oude laten?

Ten slotte kom ik op de onrust vanuit alle ontwikkelingsorganisaties, die net ook al besproken is. De kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers zijn enorm en drukken op het OS-budget. Kan de Minister aangeven of dit op lopende projecten effect gaat hebben? Het CDA wil hier namelijk echt de vinger aan de pols houden en het kabinet hier scherp op controleren, maar wel op momenten dat die keuzes voorliggen. Mijn vraag is dan ook wanneer de Minister deze keuzes gaat maken.

Ten slotte is het volgens mij vooral van belang om grip te krijgen op migratie. Dat is namelijk de echte oplossing voor dit vraagstuk.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank, meneer Van den Brink. Er is een interruptie van de heer Hammelburg. Gaat uw gang.

De heer Hammelburg (D66):

Collega Amhaouch van de heer Van den Brink heeft eerder ook al in het Nederlands Dagblad aangegeven dat hij voor een plafond is als de tegenvallers dusdanig oplopen vanwege de eerstejaarsasielopvang en de druk op het OS-budget zo gigantisch wordt. Ik vermoed dat dat zo is omdat hij er ook voor wil zorgen dat er op lopende programma's niet moet worden bezuinigd en dat we ons tegelijkertijd aan de internationale afspraken kunnen houden, bijvoorbeeld rondom klimaatfinanciering. Staat de CDA-fractie nog steeds achter die uitspraak van de heer Amhaouch van een paar weken geleden?

De heer Van den Brink (CDA):

Dat komt doordat de heer Amhaouch dat koppelt aan een OS-visie die onze partij heeft neergelegd, waarin dat ook staat. Tegelijkertijd: als je nu een plafond inbouwt met de uitgaven die hier nu voorliggen, dan heeft dat gewoon directe consequenties op een ander beleidsterrein, omdat het niet zo is dat de Minister van Buitenlandse Zaken dat zelfstandig kan ophoesten. Daarom zeg ik ook dat wij dat als CDA gaan beoordelen op het moment dat die keuzes voorliggen. Daarop gaan we de vinger aan de pols houden, maar een plafond bouw je pas in als je ook weet wat de consequenties zijn.

De voorzitter:

U heeft een tweede vraag. Gaat uw gang, meneer Hammelburg.

De heer Hammelburg (D66):

Daarom stel ik ook mijn vraag aan de Minister over wat de gevolgen zijn, omdat we dat nu nog niet heel goed kunnen overzien op basis van de cijfers in de Voorjaarsnota. Maar dan herhaal ik toch mijn vraag. Stel je voor dat die consequenties inderdaad dusdanig zijn dat we op lopende projecten moeten bezuinigen, of dat we geen geld meer hebben in het noodhulppotje en echt helemaal niets meer zouden kunnen doen, dit jaar, maar ook vooral de komende jaren. Is het CDA dan, in lijn met de CDA-visie op ontwikkelingssamenwerking en humanitaire steun, bereid om daar iets aan te doen?

De heer Van den Brink (CDA):

Op het gevaar af dat ik nu ga doen alsof ik een heel ervaren politicus ben ... Dit is een wat-alsvraag. Even in alle eerlijkheid: de bedragen waar het hier om gaat, zijn enorm. De rijksbegroting staat enorm onder druk. Dat heeft uw eigen Minister volgens mij nadrukkelijk gezegd. In die afweging hebben wij als coalitie afwegingen te maken en die maak ik op het moment dat dat voorligt. In potlood ligt hier nu een bedrag voor dat op de begroting drukt, maar de keuzes zijn nog niet gemaakt. De afweging of dat verstandig is, maak ik op het moment dat die keuzes voorliggen en dan controleer ik daar het kabinet op.

De voorzitter:

Ik geloof niet dat er een derde interruptie van de heer Hammelburg komt. Ik wil even het volgende aan de leden voorstellen. De heer Thijssen vraagt om een vierde interruptie. Ik heb gezegd dat het mij om de kwaliteit en de diepte van het debat gaat. Houd het wel kort en puntig, want als ik het bij u toelaat, dan laat ik het ook toe als mevrouw Van der Graaf het vraagt. Ik wil wel proberen te zorgen dat we het binnen de drie uur doen die we voor dit debat hebben toegewezen. Gaat uw gang.

De heer Thijssen (PvdA):

Ik heb ook nog een plenair debat, dus ik denk niet dat ik er de hele tijd bij kan zijn, helaas. Ik wil hier toch nog even op door, want ik heb ook in de krant gelezen dat het CDA maximering op 500 miljoen zou willen. Volgens mij ligt het besluit nu voor bij de Voorjaarsnota. Er zijn talloze manieren om geld te vinden. Als u er nog een wil, kan ik u er zo een geven. Laat de rijken wat meer betalen, of de vervuilers. Dus waarom kiest het CDA er nu niet voor om te zeggen: «we maximeren het op 500 miljoen, zodat we geld overhouden voor humanitaire hulp en de allerarmsten in de wereld»?

De voorzitter:

Voordat de heer Van den Brink antwoordt, wil ik wel even zeggen: de Voorjaarsnota staat niet op de agenda, dus ik wil proberen er wel de goede balans in te houden. Ik begrijp dat het gaat om de humanitaire hulp en de beleidskeuzes daarin, maar we gaan de Voorjaarsnota hier niet overdoen. Gaat uw gang, meneer Van den Brink.

De heer Van den Brink (CDA):

Ik zou in dezen bijna kunnen verwijzen naar de voorzitter, maar ik snap de vraag heel goed. Het is natuurlijk ook vers van de pers, dus de onrust die hierover is uitgebroken is heel logisch. Maar een plafond inbouwen kun je alleen als je weet wat de consequentie van een plafond is. Dat doen wij dus op het moment dat we die Voorjaarsnota misschien in zijn integraliteit bespreken, want dan liggen er ook alternatieven voor, en als de keuzes worden gemaakt waarin dat terugkomt. Belangrijker is – en daar sloot ik mee af – dat als we echt willen dat we de oorzaken van migratie aanpakken, we ook zullen moeten spreken over hoe we grip gaan krijgen op migratie. Dat is een heel ander debat. Dat snap ik. Maar dat hoort wel bij het antwoord, want alleen met geld los je de problemen niet op. Dan zul je toch ook grip op migratie moeten krijgen. Dus: een plafond op het juiste moment en dat is nog niet vandaag.

De voorzitter:

Helder. Dank u wel, meneer Van den Brink. Er zijn geen andere vragen of interrupties van uw collega's. Dan geef ik graag het woord aan meneer Klink. Gaat uw gang.

De heer Klink (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Nederland heeft als welvarend land een belangrijke rol in het bieden van humanitaire hulp aan mensen die dit nodig hebben. Humanitaire hulp is van belang voor het redden van mensenlevens, het verlichten van menselijk lijden en het beschermen van kwetsbare groepen. Uit het gesprek over de IOB-beleidsdoorlichting van humanitaire hulp dat we afgelopen dinsdag hebben gehad, bleek nog steeds dat Nederland een grote donor is in absolute bedragen. Nederland is de tiende donor wereldwijd, terwijl we de zeventiende economie van de wereld zijn. Doordat Nederland een groot donorland is, mag hier zeggenschap voor teruggevraagd worden om kwaliteit, integriteit en effectiviteit te waarborgen. Uiteindelijk moet de humanitaire hulp tijdelijk zijn en moeten we deze inzetten om extreme en acute noden in een land weg te nemen. De tijdelijkheid van humanitaire hulp zou wat de VVD-fractie betreft een doel op zichzelf moeten zijn. Het is van belang dat er uiteindelijk gewerkt wordt naar de handelsrelatie die voordelig is voor zowel Nederland als het betreffende laag- of middeninkomensland.

Een van de belangrijkste aspecten van humanitaire hulp is dat deze snel en effectief moet worden ingezet. Wij vinden dan ook dat Nederland moet samenwerken met andere landen en organisaties om de hulp zo snel en efficiënt mogelijk te laten verlopen. Daarnaast is het van belang dat humanitaire hulp niet alleen gericht is op het verlenen van noodhulp, maar ook op het bieden van structurele oplossingen om de situatie op de lange termijn te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld door samen met bedrijven te investeren in waterinfrastructuur in plaats van door via humanitaire hulpgelden steeds watertrucks te sturen. Dit kwam afgelopen dinsdag in de technische briefing ook naar voren. De IOB-evaluatie stelt als aanbeveling dat minder controle moet worden uitgevoerd op het verminderen van risico's van humanitaire hulp en dat er meer gekeken moet worden naar de resultaten vanuit het perspectief van de bevolking waarvoor de hulp is bedoeld. Wat de VVD-fractie betreft zijn controles uiteraard nodig om de effectiviteit van humanitaire hulpverlening te meten, maar is het wel zinvol om te kijken hoe controles op een zo slim mogelijke manier uitgevoerd kunnen worden.

Een aanvullende aanbeveling van het IOB-rapport is de vermindering van de prioriteiten. Wat de VVD-fractie betreft wordt deze suggestie overgenomen. Focus op zaken waar Nederland het verschil kan maken, zoals voedsel, water, internationaal recht en seksuele gezondheid. Focus juist op landen aan de grenzen van Europa, dus Noord-Afrika, de Kaukasus en Zuidoost-Europa. Door op een gering aantal thema's te focussen waar Nederlandse kennis en kunde goed van pas komt, kan er daadwerkelijk een verschil worden gemaakt wanneer humanitaire hulp moet worden ingezet.

Voorzitter. Tot slot wil ik het onderwerp «droogte» aanstippen. Diverse meteorologen en andere wetenschappers hebben aangegeven dat we te maken krijgen met een super-El Niño. Begin 2016 was er ook sprake van zo'n super-El Niño. De Verenigde Naties stelden toen dat er 60 miljoen mensen in acute nood kwamen door het verschijnsel. Zo ontstonden er hongersnoden in Afrika en kampte Australië met zware bosbranden. Ik vraag de Minister hoe Nederland zich in internationaal verband hierop kan voorbereiden. Niet alleen in de vorm van essentiële humanitaire hulp, maar ook hoe Nederland, de Europese Unie en de Afrikaanse landen zich kunnen voorbereiden op grote migratiestromen die dergelijke rampen teweeg kunnen brengen.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Keurig, meneer Klink. Dat was duidelijk binnen de tijd, maar er is wel een vraag van mevrouw Van der Graaf.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Andere collega's zijn er net ook al over begonnen, maar de heer Klink heeft er niets over gezegd. Wat vindt de heer Klink ervan dat er zulke forse bezuinigingen aanstaande zijn op humanitaire hulp?

De heer Klink (VVD):

In het coalitieakkoord is er natuurlijk al iets besloten over dat de kosten van de eerstejaarsasielopvang voor rekening zijn van het ODA-budget. Daar heb ik net zelf ook al naar verwezen in mijn interruptie op de heer Hammelburg. Het moge duidelijk zijn dat ik, en de VVD-fractie met mij, de hoge kosten van de instroom en de hoge migratiekosten die er zijn heel zorgelijk en veel te hoog vindt. Ook is het heel belangrijk dat de instroom naar beneden gaat, zodat de kosten naar beneden gaan en dat er uiteindelijk daardoor meer ODA-budget binnenkomt en er minder bezuinigingen doorgevoerd hoeven te worden. Dat vind ik ervan.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dat is meer een uitleg van waarom de heer Klink en de VVD zo'n groot voorstander zijn van het nemen van een hap uit het ODA-budget om de eerstejaarsopvang te financieren. Nadat de heer Klink zo'n warm pleidooi vanuit de VVD heeft gehouden voor het belang van humanitaire hulp en noodhulp en heeft onderstreept van waarom het goed is dat Nederland daar zijn geld aan besteedt, heb ik de heer Klink gevraagd wat hij ervan vindt dat we daar nu zo'n grote hap uit moeten halen.

De heer Klink (VVD):

Het is niet zonder reden dat ik juist in mijn inbreng heb aangegeven dat Nederland in absolute zin de tiende donor ter wereld is in absolute bedragen. Dat bleek ook uit de IOB-evaluatie en het gesprek dat we samen afgelopen dinsdag hebben gehad. Eerder vandaag hebben we een bijeenkomst gehad van het UNDP. Als het gaat om ongelabeld geld staat Nederland op de zevende plek in absolute bedragen. Ik laat me dus niet zomaar aanpraten dat Nederland niets zou doen of dat het niets meer voor zou stellen. Ik vind nog steeds dat Nederland in absolute bedragen echt een grote donor is.

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Hammelburg als ... Maar mevrouw Van der Graaf heeft wel een vraag.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dan stel ik die vraag anders in een slotvraag, omdat ik toch onvoldoende gevoel krijg bij waar de VVD staat. Als we zien dat er hele forse bezuinigingen aanstaande zijn die ook op dit moment nog noodhulp of humanitaire hulp lijken te raken, is de heer Klink dan bereid om na te denken over hoe we die bezuinigingen zouden kunnen verzachten?

De heer Klink (VVD):

Laat ik allereerst zeggen dat als er ergens een handtekening onder gezet wordt, zoals onder het coalitieakkoord, de VVD daarvoor staat. Daar staan afspraken in die we met elkaar hebben gemaakt en die heb je dan ook te respecteren. Wat voor de VVD ook heel belangrijk is, is dat de begrotingsdiscipline meer terugkomt. Als we tekorten hebben, moeten we die uiteindelijk wel ergens kunnen vinden. Het is voor de VVD ook heel belangrijk dat die gevonden worden binnen de begroting en dat we die niet gaan inzetten om de lasten voor onze inwoners nog meer te verhogen.

De voorzitter:

Er is geen vervolgvraag van mevrouw Van der Graaf. Dan gaan we naar de heer Hammelburg.

De heer Hammelburg (D66):

Ik hoorde daar toch geen «nee». We hebben natuurlijk in het coalitieakkoord afgesproken om, juist gezien alle noden die toenemen in de wereld, extra geld, wat 150 miljoen geworden is, te investeren in noodhulp. We zien nu dat die extra investering voor dit jaar voor de helft alweer verdampt. Niet helemaal. Het is een heel zwaar verhaal, maar we hoeven er nog niet op te bezuinigen. De Minister heeft ook aangegeven dat het geld voor dit jaar eigenlijk al op is en dat ze niet meer extra geld kan vinden bovenop wat we nu al doen. Dat is behoorlijk wat voor het aardbevingsgebied in Turkije en Syrië. Als er morgen of over twee maanden iets ernstigs gebeurt, dan zijn de woorden van de VVD hier misschien wel wat minder waard. Daarom wil ik de heer Klink toch het volgende vragen. Stel je voor dat de Minister zo meteen zegt dat deze tegenvallers betekenen dat we dit jaar en de komende jaren geen geld meer over hebben voor de ernstigste situaties, is de heer Klink dan bereid om én het noodhulpbudget te sparen bij het invullen van die tegenvallers én bereid om na te denken over een systematiek voor een kasschuif of het maximeren van een plafond?

De heer Klink (VVD):

Ik wil iets zeggen over de methodiek. Ik denk dat de Minister het beste inzicht kan verschaffen over wat wel of niet mogelijk is met een kasschuif. Dat kunnen de ambtenaren zelf ook aangeven en ik denk dat het echt met het Ministerie van Financiën zal zijn. Ik gaf net al heel duidelijk aan dat het wel zo is dat de begrotingsdiscipline echt heel belangrijk voor ons is. De heer Hammelburg zegt wel dat hij geen duidelijke «nee» hoort, maar niet voor niets heb ik net het verhaal gehouden over humanitaire hulp. Ik heb net ook richting mevrouw Van der Graaf aangegeven: het moet nu niet zo zijn dat we als Nederland helemaal niets meer doen in het hele OS-domein en dat het volledig weg is. Dat is gewoon niet de feitelijke situatie. Het moge wel duidelijk zijn dat de VVD de verkiezingen in is gegaan door in eerste instantie te zeggen: dan liever de 2%-NAVO-norm voor Defensie dan bijvoorbeeld de 0,7-norm voor OS. Uiteindelijk moet je als politiek keuzes maken. Het startpunt van de VVD is wel dat startpunt.

De voorzitter:

Er is geen behoefte ... O, toch wel. Gaat uw gang, meneer Hammelburg.

De heer Hammelburg (D66):

Ook voor D66 zijn de begrotingsdiscipline en gezonde overheidsfinanciën essentieel, ook omdat we er juist voor willen zorgen dat toekomstige generaties net zo'n goede financiële staat van de overheid hebben als wij hebben genoten. Laat daar geen misverstand over bestaan. Tegelijkertijd zijn er meerdere mogelijkheden. Dat is om dit probleem eventueel op te vangen. Dat is precies de vraag die ik aan de heer Klink stelde. Staat de heer Klink open om naar mogelijkheden te kijken voor de komende jaren? Dat was de simpele vraag. Het «hoe» is wat anders, maar is de heer Klink bereid om ernaar te kijken als hij net zo'n warm pleidooi heeft bezorgd, ook in eerder commissies, over de noodzaak van humanitaire steun en hulp vanwege solidariteit, onze eigen veiligheid en het tegengaan van migratiestromen? Dat zijn allemaal woorden van de heer Klink in het verleden geweest.

De heer Klink (VVD):

Volgens mij ligt er een aangenomen motie, die niet van de hand van de VVD is, om enkele opties uit te werken. Ik denk dat als die motie uitgewerkt wordt, waar opties in staan, het heel nuttig is om daarnaar te kijken. Het wordt een beetje een herhaling van zetten, maar met de kennis die er nu is moge duidelijk zijn dat geldt wat we met elkaar hebben afgesproken en waar een handtekening onder staat. Die begrotingsdiscipline gaan we wel echt met elkaar uitvoeren.

De voorzitter:

Dank. Dat was de laatste vraag, dus dat is uw reactie. Ik wil u graag bedanken voor uw inbreng. Ik geef het woord aan de heer Stoffer van de SGP. Gaat uw gang.

De heer Stoffer (SGP):

Dank, voorzitter. «We helpen waar we kunnen. Aan een waardevol bestaan. Omdat we het eenieder gunnen. Op eigen benen te kunnen staan.» Dat waren zomaar een paar regels uit het gedicht Samen, dat op de website van Vluchtelingenwerk staat. Het zijn een paar regels die de kern raken van waar de Nederlandse humanitaire hulp op gericht is, namelijk menswaardigheid en zelfredzaamheid. Laat ik aan deze regels een waarderend woord toevoegen aan deze Minister, voor de prioriteit die noodhulp terecht krijgt binnen haar brede werkagenda. De Minister laat zien: wij willen dáár zijn waar de nood heel groot is. Maar ik spreek ook de hoop uit dat zij in lijn hiermee de begroting voor handel en ontwikkelingssamenwerking beter zal beschermen tegen de druk om te bezuinigen. We zijn het er zeker over eens, ook met de VVD, dat het huishoudboekje op orde moet zijn. Maar mijn vraag is: mag dat ten koste gaan van hulp aan de meest kwetsbare medemens? Dat is volgens mij toch wel waar die Voorjaarsnota, waar we later over gaan praten – ik ben ook woordvoerder Financiën – pijn zou kunnen gaan doen. Mijn vraag aan de Minister is dan ook: hoe gelukkig is zij hier zelf mee en hoe kijkt zij hiertegen aan? Dan neem ik dat mee naar de Voorjaarsnota.

Voorzitter. Voor de SGP is dit extra urgent in het licht van de verdere groei van de toch al torenhoge kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers. Ook andere collega's hebben hier jarenlang op gewezen. Maar het probleem bestaat nog steeds en neemt zelfs toe. Mijn vraag is of de Minister wil onderzoeken hoe de druk op het ODA-budget gemaximaliseerd kan worden en hoe ook andere betrokken departementen de kosten kunnen helpen dragen.

Voorzitter. De Minister erkent het belang van aansluiting bij de lokale context, maar toch valt ons op dat ze veelal blijft kiezen voor bestedingen via multilaterale kanalen. Ja, zulke organisaties kúnnen impact hebben op een grote schaal, maar laten we ook de nadelen wat dat betreft eerlijk onder ogen zien. De overheadkosten zijn vaak hoger en de efficiëntie is lager. De aansluiting bij de lokale context is minder inzichtelijk. Soms vloeit het geld uiteindelijk afgeroomd alsnog naar kleinere ngo's. Daar komt nog bij dat de kleinschalige organisaties, bijvoorbeeld binnen de DRA, door de IOB positief beoordeeld worden op lokalisatie. Daarom vraag ik de Minister: welke invloed hebben de IOB-conclusies concreet gehad op de budgetverdeling? Blijft zij zoeken naar een nog betere balans in bestedingen via zowel de grote multilaterale organisaties als de kleinere en lokale ngo's?

Voorzitter. Mijn derde aandachtspunt sluit aan bij dat laatste. Zelfs bij noodhulp spreekt het bereiken van de meest kwetsbaren nooit vanzelf. De Minister erkent dat ook in haar brief. Maar mijn vraag is: welke tastbare consequenties verbinden we aan deze constatering? Kan ik ervan uitgaan dat Nederland ook voor de lange termijn aandacht blijft behouden voor de psychische gezondheid? De Minister gaat uitgebreid in op hulp aan de lhbtiqa+-gemeenschappen, maar ik ben eigenlijk wel benieuwd welke aandacht er is voor religieuze minderheden, zoals christenen in moslimlanden die soms geen of minder hulp in ontvangst mogen nemen. Daar zou ik graag een toezegging voor een brief op hebben.

Voorzitter, als laatste. Het adagium «regeren is vooruitzien» geldt ook voor de noodhulp. Dankzij IT en kunstmatige intelligentie zijn we gelukkig steeds beter in staat om vroeg in beeld te brengen waar grote humanitaire crisissituaties zich kunnen voordoen. Dit vooruitblikken, «early warning», kan bijdragen aan preventie en een vroegtijdige respons, zodat we nog grotere ellende kunnen voorkomen. Mijn laatste vraag aan de Minister is of dit expliciet de prioriteit van de Minister heeft en of zij de Kamer nader zou willen informeren over de inzet op dit punt.

Dat was het, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank, meneer Stoffer. Ik kijk naar uw collega's. Ik zie geen handen. Dat betekent dat u vrij bent, dat er geen behoefte is aan interrupties of vragen en dat uw bijdrage en inbreng heel helder zijn geweest. Dank. Als laatste gaan we naar mevrouw Van der Graaf van de ChristenUnie. Het woord is aan u.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Afgelopen dinsdag was Harmen Sas te gast in onze fractievergadering. Hij is de landendirecteur van ZOA in Sudan. Hij moest samen met zijn gezin vluchten en is nu terug in Nederland. Hij is nog dagelijks in contact met zijn lokale team daar, want ze werken daar veel met lokale medewerkers die op dit moment bezig zijn met het voorzien in de eerste noden die de mensen daar hebben. Ik weet dat ze veel contact hebben met het ministerie. Zij werken daar aan de eerste nood, namelijk voedsel, hygiëne en goede zorg. Er wordt gezorgd dat vrouwen en meisjes dignity kits krijgen en dat er melk is voor de kinderen. Ook ondersteunen ze lokale initiatieven. Ze zijn nu ook al bezig met mental health en psychosocial support. Nederland hecht er belang aan dat we daar oog voor hebben in deze crisis. Het laat het belang zien van hoe je lokaal kunt werken. Het laat zien hoe je met lokale gemeenschappen samen de mensen voor wie de hulp bedoeld is kunt betrekken bij het vormgeven van de hulp en wat voor een kracht daar in zit. Ik heb een vraag over Sudan. Ik zie dat het volgens mij nog geen high alert crisis is. Ik vraag de Minister of zij ervan op de hoogte is of er bewegingen zijn om dat wel zo te gaan bestempelen, dan wel of zij daartoe zelf het initiatief zou willen ondernemen.

Voorzitter. Dan de evaluatie van de IOB over het noodhulpbeleid. Over de afgelopen jaren blijkt dat Nederland het over het algemeen heel goed doet. Ik ben blij met de technische briefing die we hebben gehad met de IOB. Daarin kregen we goed zicht op hun bevindingen en hoe de Minister dat een plek heeft gegeven. Zij gaven ook aan dat lopende dat traject de Minister al resultaten van uitkomsten heeft verwerkt in het beleid, waardoor wij nu een beleidsreactie kregen waarin veel «dat doen we al» of «dat hebben we al verwerkt in het beleid» werd aangegeven. De technische briefing heeft dat wat opgehelderd. Toch sluit ik me wel aan bij de vraag die de heer Van den Brink – welkom in ons midden – heeft vertolkt. Leidt het ook nog tot grotere beleidswijzigingen? Stel dat Nederland lokalisering als belangrijke beleidsprioriteit bestempelt, dus het betrekken van lokale gemeenschappen en de mensen voor wie die hulp bedoeld is. Moet dat dan niet leiden tot een aanpassing van het beleid als we daar grotere verschillen, wat ook weer wat genuanceerd ligt, in zien? Dat vraag ik de Minister. Uit de feitelijke vragen blijkt namelijk dat het ministerie niet echt duidelijke criteria hanteert om te bepalen hoe de noodhulppartners scoren op lokaal gedreven hulp. Welke doelstellingen heeft het ministerie daar en welke consequenties zijn er bij het uitblijven van verbeteringen? Dat zijn vragen die ik aan de Minister heb. Zou u daarop in kunnen gaan? Op dit moment krijgen wij een verdeling naar ons toe en het is ons niet helemaal duidelijk hoe de beleidsprioriteiten daarin worden meegenomen en verwerkt als verklaring of onderbouwing voor de verdeling over de verschillende noodhulpkanalen die er zijn. Dat is dus mijn vraag aan de Minister.

Voorzitter. We krijgen tweejaarlijks de multilaterale scorecards. Als ik me niet vergis, komen die dit jaar weer. 2021 was de laatste keer. Kan bij de volgende scorecards steviger inzichtelijk worden gemaakt hoe de bewuste VN-organisatie werkt aan lokalisering, c.q. het stimuleren van gelijkwaardige partnerschappen met lokale maatschappelijke organisaties? Ik zou graag een reactie daarop willen van de Minister. Ik zou haar ook het volgende willen vragen. Ook binnen de VN-organisaties zelf worden initiatieven ontplooid, wat Martin Griffiths vorig jaar heeft aangekondigd, om de humanitaire hulp meer te richten op en in samenwerking met de mensen voor wie de hulp bedoeld is. Hoe staat het daarmee? Het helpt namelijk als we van verschillende kanten, vanuit de donor, maar ook vanuit de organisaties zelf, erop richten dat we dit belangrijk vinden.

Voorzitter. Dan het ODA-budget. Ik heb een motie ingediend bij de begroting, eigenlijk om te voorkomen dat we in de situatie komen waar we nu in terecht zijn gekomen en dat nu halverwege het jaar de systematiek toch echt tot grote problemen en aanpassingen leidt. Ik vraag de Minister of de brief met de reactie daarop in de uitwerking van de systematiek om de fluctuaties te verminderen intussen klaar is en of die brief nog vóór de behandeling van de Voorjaarsnota naar de Kamer kan worden gestuurd. Kan de Minister toezeggen dat lopende programma's worden ontzien bij bezuinigingen, zodat de bestrijding van armoede wereldwijd op korte termijn niet wordt aangetast? Kan de Minister toezeggen dat noodhulp zo veel mogelijk wordt ontzien met alle conflicten die er nu in de wereld zijn?

De voorzitter:

U rondt af.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Voorzitter. Wat vindt de Minister ervan dat de keuzes in de Voorjaarsnota nu ten koste lijken te gaan van de allerarmsten?

De voorzitter:

U rondt af.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ja. Is zij bereid zich ervoor in te spannen om na te denken over andere oplossingen, te kijken naar een kasschuif van 2027/2028, wat daar nog in de buffer zit, en om dat in te zetten om de bezuinigingen af te wenden, dan wel een plafond?

Dank u wel.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Graaf, u rekte het heel erg op. Ik weet dat deze onderwerpen ons enorm roeren. Ze raken ons enorm. We vinden het natuurlijk belangrijk om veel uit te leggen, toe te lichten of er context bij te geven. Toch moet ik een beetje streng zijn. Er is nog een interruptie van de heer Klink.

De heer Klink (VVD):

Ik heb een vraag aan mevrouw Van der Graaf. Erkent en onderschrijft ze het coalitieakkoord en de begrotingssystematiek? Ik hoor helemaal in de laatste zin, ver over de tijd, toch weer iets over 2027/2028. Volgens mij kun je dat niet zo ver doen. Er zal ongetwijfeld straks een reactie over geschreven worden. Erkent en onderschrijft u het coalitieakkoord en de begrotingsdiscipline?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Maar de ChristenUnie leest het coalitieakkoord wel in zijn geheel. Daarin hebben we nog meer afgesproken. Daar heb ik de heer Klink niet over gehoord. We hebben afgesproken dat we veel meer willen gaan investeren in ontwikkelingssamenwerking en dat we daar veel extra geld ter beschikking voor willen stellen. Dat geld zien we nu verdampen. We hebben afgesproken dat we veel willen investeren in de oorzaken om migratie tegen te gaan. Met een opwarmende aarde en conflicten die toenemen, is het belangrijk dat wij goede ontwikkelingssamenwerking hebben en noodhulp kunnen leveren op de plekken. We zien dat deze ambities in het coalitieakkoord, die we met elkaar hebben afgesproken, in het gedrang komen. Dan vindt de ChristenUnie het gerechtvaardigd. Ja, we hebben afgesproken dat eerstejaarskosten voor asiel gedekt kunnen worden vanuit het budget voor ODA, maar die rijzen nu zo de pan uit dat we een unieke situatie hebben. Die is niet helemaal uniek, want in 2015 liep het qua kosten ook zo uit de klauwen. De zorg en de noden in de wereld zijn zo hoog dat wij het gerechtvaardigd vinden, als het zo veel vraagt en nu ook ten koste gaat van inhoudelijke beleidsambities en dat er bezuinigd moet worden, om de vraag op te werpen: zou je dan niet moeten denken aan een plafond als je zo'n afspraak maakt? Die zat er niet in, maar we vinden het wel gerechtvaardigd om die vraag op te werpen. Ik ben benieuwd of de VVD ervoor openstaat om na te denken over hoe we in ieder geval kunnen voorkomen dat we moeten bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking op het moment dat we hebben afgesproken dat we meer aan ontwikkelingssamenwerking zouden willen doen.

De voorzitter:

Ik geef de heer Klink nog de gelegenheid voor een laatste korte vraag, omdat die andere ook heel klein was.

De heer Klink (VVD):

Het onderdeel dat in het antwoord van mevrouw Van der Graaf triggerde, was om het in het geheel te zien. Erkent mevrouw Van der Graaf dan wel dat het zinnig is om deze discussie juist te voeren bij de behandeling van de Voorjaarsnota en om dan juist alles met elkaar in totaliteit te zien, en dus nu niet hier één onderdeel er helemaal uit te lichten om op dat vlak de systematiek aan te passen?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

We zitten nu niet in een begrotingsdebat, maar we weten wel dat alles waar we het hier over hebben, weer geraakt wordt door de Voorjaarsnota die wel gedeeld is. Het is dus niet gek dat we het er hier over hebben. De heer Klink heeft gelijk. Het financiële debat moet op een andere plek en in een ander debat gevoerd worden. Daar zullen wij er ook zeker woorden aan geven. Ik hoop ook dat de VVD dat wil doen, want daar krijg ik nu toch weinig gevoel bij. De heer Klink verwees net wel naar de motie met de opties. Dat was een motie van ons. Die is aangenomen. Ik had heel graag gezien dat wij wat betreft de ondoelmatige systematiek nu al hadden kunnen spreken over hoe we die aan kunnen pakken. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat er minder schommelingen komen in het budget voor ontwikkelingssamenwerking gedurende het jaar? Dat staat even los van de afspraak waar u zo aan hecht. Dat zeg ik via de voorzitter. Het was heel mooi geweest als we dat nu hadden gehad, dus daarom vraag ik de Minister: kunnen we die brief naar de Kamer toe verwachten vóór de bespreking van de Voorjaarsnota? Dan hebben we namelijk echt een pakketje om over te spreken.

De voorzitter:

Helder. Daarmee zou ik willen concluderen dat we aan het einde gekomen zijn van de eerste termijn van de zijde van de commissie. Hartelijk dank, mevrouw Van der Graaf. De vragen, de oproepen en zelfs al verzoeken voor toezeggingen zijn helder. Ik heb begrepen dat de Minister graag vijftien minuten schorst ter voorbereiding op haar reactie en antwoorden. Het is klokslag 19.00 uur, dus daarmee schors ik de vergadering tot 19.15 uur.

De vergadering wordt van 19.00 uur tot 19.18 uur geschorst.

De voorzitter:

Goedenavond allemaal. Welkom terug, ook aan de Minister en haar team van adviseurs. We hebben net de eerste termijn van de zijde van de commissie afgerond. We zetten de eerste termijn nu voort met de reactie en antwoorden van Onze Minister. Ik geef de Minister graag het woord, natuurlijk met een soortgelijke afspraak: laten we kijken of we inderdaad vier losse vragen kunnen stellen, mits bondig. Af en toe zult u dus aan mijn non-verbale communicatie misschien zien dat ik vraag om te proberen het bondig te houden, zodat we het debat dit keer keurig binnen de tijd afronden. Met deze spelregels zou ik graag de Minister het woord geven. Gaat uw gang.

Minister Schreinemacher:

Dank u wel, voorzitter. Ook ik wil de heer Van den Brink welkom heten. Ik weet niet of ik dat als Minister mag doen, want dit is niet mijn commissie en ook ik ben te gast. Maar goed, het is fijn om vandaag voor het eerst ook het debat met de heer Van den Brink te voeren. Meer breed wil ik de commissie bedanken voor de vragen en voor de gelegenheid om dit belangrijke onderwerp te bespreken, namelijk hoe wij in Nederland en als Nederland humanitaire hulp bieden aan mensen in nood. Dat is helaas hard nodig. Sinds begin vorig jaar steeg het aantal mensen dat noodhulp nodig heeft wereldwijd met 27 miljoen naar ruim 347 miljoen mensen. Niet eerder leefden zoveel mensen in acute voedselonzekerheid. Niet eerder waren zoveel mensen ontheemd. En niet eerder stond de humanitaire ruimte dusdanig onder druk. We staan dan ook echt voor grote uitdagingen. Al uw leden hebben dit ook benadrukt. Een toenemend aantal crises verdient onze aandacht: Jemen, Afghanistan, Turkije werd aangehaald, Oekraïne natuurlijk en recent Sudan. En dit zijn er slechts enkele. Ik ben dus heel blij dat we het er vandaag uitgebreid over kunnen hebben.

Ook heeft een aantal leden duidelijke vragen gesteld over de Voorjaarsnota, met name de voorjaarsbesluitvorming. Ik wil eerst ingaan op de vragen over de humanitaire hulp, juist om recht aan dit onderwerp te doen. Ten slotte wil ik de vragen over de voorjaarsbesluitvorming beantwoorden. Ik ben tot de volgende kopjes gekomen. Het eerste is de «kanaalkeuze», zoals we in het jargon zeggen: via welke organisaties zetten we, geoormerkt of ongeoormerkt et cetera, ons humanitair budget in? In het tweede kopje wil ik ingaan op hoe we de prioriteiten ook per thema indelen. Daarbij zal ik dus ingaan op de vragen over de verschillende doelgroepen die hulp vragen. Ten derde volgen de vragen over de actuele crises. Zoals ik al zei, zijn er verschillende vragen gesteld over Turkije, Sudan et cetera. Ten vierde komt de Voorjaarsnota aan de orde.

Laat ik ten eerste het volgende zeggen. Ik ben blij dat u deze week de technische briefing van de IOB heeft gehad. De beleidsdoorlichting laat het volgende zien. De evaluatie constateert dat de Nederlandse hulp gedurende deze periode effectief is geweest en dat we beleidsmatig op de goede weg zijn. Natuurlijk is er nog ruimte voor verbetering. Nederland zal zich blijven inzetten om de lokale bevolking en organisaties nog beter te betrekken en de relatie tussen humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking te versterken. We zetten onze humanitaire hulp natuurlijk in via de VN, het Nederlandse Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance. Ook daarmee versterken we het betrekken van de lokale en nationale actoren. Ook heeft Nederland in EU-verband, samen met andere landen, met succes gepleit voor humanitaire uitzonderingen in sanctieregimes. Ik zal hierop straks nog wat verder ingaan en ook op de resolutie waarover mevrouw Mutluer sprak. Ook is er aandacht voor de geestelijke gezondheid in crisissituaties. Daarin zijn we als Nederland een echte voortrekker en daar ben ik heel trots op.

We gaan eerst naar de zogenaamde kanaalkeuze. Dan komen we bij een vraag van de heer Stoffer, maar ook van mevrouw Van der Graaf, over de budgetverdeling. Hoe zijn we naar aanleiding van de IOB-conclusies juist tot deze budgetverdeling gekomen? We zetten immers juist in op lokalisering, maar sommige organisaties hebben daarop een beter trackrecord dan andere. Zoals gezegd loopt de financiële inzet via onze vaste partners: de VN, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance. Die gezamenlijke inzet is nodig om de humanitaire noden van alle doelgroepen zo veel mogelijk het hoofd te bieden. Je kunt zeggen dat de grote internationale organisaties veel beter zijn in het opschalen van de noodhulp. Zij kunnen op veel grotere schaal noodhulp bieden, terwijl kleinere ngo's weer veel beter of in ieder geval ook heel goed zijn in het betrekken van lokale organisaties. De manier waarop zij elkaar aanvullen, zien wij als meerwaarde. Ik zou er dus niet voor willen pleiten om het enerzijds allemaal via de VN te doen of anderzijds juist allemaal via de Dutch Relief Alliance. Ze hebben allemaal hun eigen specifieke kwaliteiten. Op deze manier kunnen zij recht doen aan de vragen die wij aan hen stellen met betrekking tot humanitaire hulp.

Een aantal keren leek er gesuggereerd te worden dat de VN geen lokale partners zouden inschakelen, bijvoorbeeld in Noordwest-Syrië of in andere regio's. Dat is niet het geval. In Noordwest-Syrië bijvoorbeeld wordt 85% door de lokale organisaties gedaan, ook via de VN, want die hebben daar inderdaad veel minder toegang. Ook de VN hebben gewoon de principes van de Grand Bargain onderschreven en behalen die ook. Nog even voor de kijker thuis: in de Grand Bargain wordt gezegd dat meer dan 25% van de humanitaire hulp via lokaal geleide organisaties geboden moet worden. In sommige gevallen is dat meer dan 30%. De VN halen die cijfers wel. Zoals gezegd kan het natuurlijk altijd beter, maar ook de VN zijn druk bezig met het meer lokaliseren.

Ik heb nog één puntje. De heer Van den Brink vroeg daar bijvoorbeeld naar. Wat doen we concreet om ervoor te zorgen dat hieraan echt uitvoering wordt gegeven? Daarover hebben we ook in de brief geschreven. We monitoren dat bijvoorbeeld via veldbezoeken. We gaan de lokale dialoog aan met de organisaties aldaar, met de mensen die echt de hulp ontvangen. We zitten bijvoorbeeld ook in een advisory board van de country-based pooled funds om op die manier een vinger aan de pols te kunnen houden dat de lokale organisaties echt zeggenschap hebben over hoe het wordt geleid.

De voorzitter:

Er is een vraag van de heer Hammelburg.

De heer Hammelburg (D66):

Ik onderschrijf alles wat de Minister hier in algemene zin zegt en ik heb veel respect voor de VN-agentschappen die heel veel werk doen, juist via die lokale organisaties. Ik vind de verdeelsleutel die de Minister en haar ministerie daarin hebben gevonden ook gewoon goed. Maar soms lijkt het in de context net iets anders uit te pakken, in dit geval in Noordwest-Syrië. Bij een bezoek van mij, samen met Mutluer, spraken we met de lokale Syrische organisaties echt precies in het getroffen gebied. Dan blijkt toch dat het, ondanks de pogingen van de Verenigde Naties, bijna of heel vaak niet lukt om een aantal grensgebieden te bereiken. Dat zijn juist de gebieden die het meest getroffen zijn. Dat heeft echt te maken met de lokale context, namelijk de burgeroorlog en de verschillende daar aanwezige facties. De vraag daarbij is echt of het mogelijk is om nog eens goed te kijken of er precies voor die crisis niet een groter percentage van het bedrag naar de lokale organisaties kan via de DRA of anderszins. Dat was ook een van mijn vragen aan de Minister. We weten gewoon uit alle gesprekken tijdens ons veldbezoek dat het precies in dit geval net even knelt en het net iets anders zou moeten.

Minister Schreinemacher:

Ik wilde hierop eigenlijk bij een ander kopje verder ingaan, maar ik zal de vraag nu beantwoorden, want anders is de heer Hammelburg een interruptie kwijt en dat zou zonde zijn.

Met betrekking tot Noordwest-Syrië was ik u inderdaad net voor, maar ik ben heel blij dat u daar ook bent geweest. De complimenten van de heer Thijssen onderschrijf ik ook geheel. Dat u daar bent geweest is echt ontzettend goed. Ik heb de lokale organisaties, maar ook de VN-organisaties gesproken. Ik heb ook gehoord dat het voor hen op sommige momenten en op sommige plekken gewoon heel lastig is om toegang te krijgen. Dat klopt dus. Daarom zetten we het geld voor Noordwest-Syrië ook in via zowel het VN-fonds als de Dutch Relief Alliance. Dat doen we omdat juist de Dutch Relief Alliance – vanaf nu noem ik ze de DRA – daar in dit geval echt een meerwaarde heeft. Dat is juist de reden dat we verschillende kanaalkeuzes hebben en het niet allemaal via één fonds doen. Maar zoals gezegd: zoals wij het nu terugkrijgen en voor zover we het zelf kunnen monitoren, begrijpen wij in ieder geval dat het VN-fonds maar liefst 85% van de lokale organisaties bereikt. Ook de DRA en de samenwerkende hulporganisaties werken in dit gebied volledig op basis van partnerschappen met lokale organisaties. Voor mij is het dus niet een of-of, maar een en-en, juist in dit gebied.

De voorzitter:

Ik kijk toch even naar de heer Hammelburg. Ik weet dat de heer Van den Brink ook een vraag heeft. Volgens mij zat mevrouw Van der Graaf er nog net iets voor. Dus de volgorde is andersom, maar nu eerst de heer Hammelburg.

De heer Hammelburg (D66):

Ik onderschrijf ook dat het en-en is. Dat is juist een hele goed keuze. In brede zin doet het ministerie, de Minister, dat natuurlijk altijd in crisisgebieden. Alleen blijkt uit dit werkbezoek heel duidelijk dat er specifiek in deze context echt net iets meer nodig is voor de lokale organisaties, omdat zij het niet aankunnen met wat ze nu hebben. Zij zeggen ook dat het geld dat ook Nederland via de Verenigde Naties, de VN-agentschappen, en het Rode Kruis en de Rode Halve Maan besteedt, bepaalde gebieden, net de gebieden die het zwaarste zijn getroffen, echt niet haalt. Ik zou toch graag een toezegging van de Minister willen vragen dat zij nog een keer goed kijkt of die verhouding wat kan verschuiven en dat zij daarover terugkoppelt. De aanpak ondersteun ik, maar het blijkt in de praktijk toch wat ongunstig uit te pakken. We willen er alles aan doen om te zorgen dat alle gebieden en juist de zwaarst getroffen gebieden, de grenssteden die echt totaal verwoest zijn, echt bereikt worden.

Minister Schreinemacher:

Ik wil de heer Hammelburg zeker toezeggen om daar nog eens extra goed naar te kijken. In het geval van Syrië is het ook nog eens heel lastig dat daar een gebrek aan financiering is. Dat is daar een groot probleem. Het klopt dus dat de financiering die er is, sommige plekken lastig bereikt. Ook is er zeker in de country-based pooled funds voor Syrië nog echt een gap. Dat komt door de grote hoeveelheid crisissen die er op dit moment tegelijkertijd zijn.

De voorzitter:

Ik denk dat de heer Hammelburg erg tevreden is, want dit is een toezegging. Ik wil de Minister vragen of we kunnen voortgaan met de vraag van mevrouw Van der Graaf, en daarna met die van de heer Van den Brink.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik heb een aantal vragen gesteld, juist om wat meer zicht te krijgen op hoe de verdeling nou precies tot stand komt. Ergens zit er ook iets van de gedachte in dat naarmate je substantieel grotere bedragen blijft geven, je natuurlijk ook een bijdrage aan die schaal levert. De keuzes lijken niet heel duidelijk onderbouwd te zijn. Het kan dus best zijn dat het een gegroeid budget is geweest of een verdeling, maar we krijgen niet goed helder of er veranderingen in mogelijk zijn op het moment dat er minder of verschillend gepresteerd wordt op de beleidsprioriteiten die we met elkaar belangrijk vinden, bijvoorbeeld het betrekken van lokale gemeenschappen. Daar zit een genuanceerd beeld. Ik denk dus dat de Minister alle Kamerleden die hiervoor aandacht hebben gevraagd, te weinig recht doet door te zeggen dat we een keuze of-of hebben voorgesteld. Nee, ik denk dat iedereen ervan overtuigd is dat zowel het Rode Kruis als de Verenigde Naties als de organisaties die zijn aangesloten bij de Dutch Relief Alliance allemaal hun kwaliteiten en een goede inzet hebben. Maar ik vraag de Minister toch naar een duidelijke onderbouwing om te kiezen voor substantiële verschillen in de verdeling.

Minister Schreinemacher:

Mijn excuses als de indruk is ontstaan dat ik voor de verdeling ... U heeft gesuggereerd dat het altijd of-of is. Het ging mij met name om het voorbeeld van Noordwest-Syrië. Kijk, de keuze voor de inzet van middelen en de verdeling ervan is echt in samenhang gemaakt op basis van de grootste noden, het mandaat van de verschillende organisaties en de toegevoegde waarde van elke organisatie binnen dat bredere humanitaire systeem. De VN kunnen zoals gezegd makkelijker opschalen en zitten overal. Dat is een reden om een bepaald deel van het budget aan de VN te alloceren. Zoals ik net schetste hebben de VN ook een goede samenwerking met lokale partners, maar de DRA is juist op hun schaal daar heel effectief in. Daarom hebben we ook bij de DRA bijgeplust toen we dit jaar 150 miljoen extra aan humanitaire hulp hebben uitgegeven. Dat is de manier waarop we daarmee zijn omgegaan. We kijken naar de effectiviteit van de verschillende organisaties en hebben daarmee een integrale aanpak voor de verdeling van het budget binnen de humanitaire hulp.

De voorzitter:

Ik meen te zien dat mevrouw Van der Graaf een vervolgvraag wil stellen. Gaat uw gang.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Het is wel interessant dat de Minister zegt dat juist wordt gekeken naar de effectiviteit, want de Minister geeft in de antwoorden op de feitelijke vragen aan dat ze daarvoor helemaal geen meetbare criteria hanteert. Dan vraag ik me af hoe je die effectiviteit kunt meten. Weet de Minister dat veel van het budget dat via de VN komt uiteindelijk weer via die andere organisaties in het maatschappelijk middenveld besteed wordt? Ben je dan niet inefficiënt bezig en zou je die gelden niet beter rechtstreeks kunnen inzetten? Het zijn stiekem twee vragen.

Minister Schreinemacher:

Het klopt, in antwoord op die laatste vraag, dat er via de VN geld terechtkomt bij lokale organisaties. We zeggen dat het locally led organizations moeten zijn, lokaal geleide hulporganisaties dus. Dat is dus ook lokalisering. Dat gaat om lokale leiding en zorgen dat ze aan tafel zitten, maar het kan ook financiering betreffen die via de VN bij lokale organisaties terechtkomt. Als ik kijk naar beleidsprioriteiten waarin bijvoorbeeld de DRA veel minder gespecialiseerd is, zoals grootschalige voedselhulp, is dat iets waar de VN weer heel goed in zijn. Dat hebben wij als beleidsprioriteit aangemerkt binnen humanitaire hulp.

De voorzitter:

Dank. U heeft een vervolgvraag? Gaat uw gang.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Een vraag is onbeantwoord. Hoe meet de Minister dan die effectiviteit? De Minister geeft zelf in antwoorden aan de Kamer aan dat ze geen meetbare criteria hanteert. Ik vraag dan naar de onderbouwing.

De voorzitter:

Misschien nog een andere toelichting van de Minister?

Minister Schreinemacher:

Dat zijn de evaluaties die de hulporganisaties zelf aanleveren en de gesprekken die wij hebben gedurende de inzet van de hulp. Maar ook bij de afronding van bepaalde projecten en bepaalde fondsen hebben wij een evaluatie. Zo meten wij effectiviteit. Dat doen we niet alleen bij humanitair, maar ook bij alle andere vormen van OS.

De voorzitter:

Dank Minister. Ik meen dat er ook nog een vraag is van de heer Van den Brink. Gaat uw gang.

De heer Van den Brink (CDA):

De IOB is volgens mij iets minder positief dan de Minister het hier doet voorkomen. Ze zeggen dat ze niet goed zijn op het gebied van lokalisatie. Ze betrekken de lokale organisaties misschien wel, maar dan op hun top-downachtige manier. Wij hebben daar een Nederlandse school in gecreëerd, zo heb ik inmiddels gelezen en gehoord. De IOB zegt dat je dan met andere donorlanden ook echt de VN in beweging moet krijgen. Hoe ziet dat traject er dan uit? Dat zie ik minder terugkomen in de reactie van het kabinet. Hoe gaat de Minister die internationale verbindingen met andere landen leggen om die verandering binnen de VN tot stand te brengen?

Minister Schreinemacher:

Het eerste deel van die vraag heeft mevrouw Van der Graaf eigenlijk ook in haar inbreng gezegd. De beleidsevaluatie is natuurlijk al twee jaar oud, maar gedurende die evaluatie hebben wij goede contacten met de IOB onderhouden. We hebben niet willen wachten tot die helemaal af was om dan naar de aanbevelingen te kijken. We hebben al veel van de aanbevelingen die ze wilden gaan doen, willen verwerken in ons huidige beleid. Hetzelfde geldt voor veel van de gaten die ze zagen. Lees de brief daarom ook een beetje als «doen we al», want dat is in veel gevallen ook zo. Dit betekent overigens niet dat er geen verbetering mogelijk is. Dat zeg ik ook: we blijven het gesprek aangaan met de organisaties via welke we onze fondsen humanitair inzetten. Daarnaast ga ik zelf de partnerschapsdialoog aan met die organisaties. Dat heb ik vanmorgen bijvoorbeeld gedaan met het UNDP. Die ging niet over humanitaire hulp, maar vond plaats in een ambtelijk kader. Verder doe ik dat ook in mijn gesprekken met de verschillende VN-organisaties – naast dat ik bijvoorbeeld met het Rode Kruis spreek – om het belang duidelijk te maken dat we eraan hechten. Overigens zijn wij niet het enige land. Tijdens de jaarvergadering van de Wereldbank heb ik bijvoorbeeld met Samantha Power van de VS gesproken. Ook de VS zijn heel druk bezig met die lokalisatie. Steeds meer landen binnen de EU, maar ook daarbuiten, zien het belang hiervan in. Juist ook met die outreach naar de Global South denk ik dat we dat steeds meer moeten doen en dat dit ook een belangrijke beleidsprioriteit is. Deze maand komt de Afrikastrategie naar de Kamer, eindelijk, en ook daarin zult u dit terugzien.

De voorzitter:

Dank Minister. Ik geloof dat de heer Klink ook nog een vraag heeft.

De heer Klink (VVD):

Als we het dan toch over de IOB-evaluatie hebben, eigenlijk een beetje voortbordurend op de vraag van collega Van den Brink, wil ik stilstaan bij de kosten van humanitaire hulp. Ik gaf in mijn inbreng ook het voorbeeld dat watertrucks soms daaruit bekostigd worden, terwijl het soms veel slimmer is – dit bleek ook uit de technische briefing van afgelopen dinsdag – om de waterinfrastructuur in te regelen. Daarvoor moet je wel actief met internationale organisaties en het bedrijfsleven stappen zetten. Hoever wil de Minister daarin gaan?

Minister Schreinemacher:

In sommige gevallen zetten we al in op – ik zoek iets wat buiten het jargon van de nexus valt; ik zoek eigenlijk een ander woord daarvoor – het slaan van een verbinding tussen humanitair en ontwikkelingssamenwerking. Ik denk dat het watervoorbeeld een heel goede is. We komen daar aan met trucks met water, terwijl gewoon de waterput hersteld moet worden. Waar dat kan, zetten we ons daarvoor in. Dat is wel echt een vereiste. We doen dat en willen dat echt ook meer doen. We zijn daarover in gesprek met andere landen. Op veel plekken waar humanitaire hulp nodig is – kijk naar Oekraïne of Noordwest-Syrië om maar een paar voorbeelden te noemen – kan dit niet. Daar is dit heel lastig. Dat is ook wel een frustratie bij organisaties. Een aantal van u heeft dit ook aangegeven: eigenlijk moet humanitair een budget zijn dat op nul moet komen te staan, omdat die noden er niet meer zijn. Sommige dingen zoals natuurrampen zullen helaas altijd blijven gebeuren, maar als het gaat om andere grondoorzaken moeten we die zo veel mogelijk met ontwikkelingssamenwerking aanpakken.

De voorzitter:

Helder. De Minister vervolgt. Ik denk dat u nog bij het eerste blokje bent met betrekking tot kanaalkeuze.

Minister Schreinemacher:

Dat blokje heb ik inmiddels afgerond. Ik kom bij de actuele crises zo nog op andere vragen over Turkije. Daar kom ik dus nog op.

Dan kom ik op de thematische prioriteiten en het investeren daarin, bijvoorbeeld bij onderwerpen als geestelijke en psychosociale gezondheid. Die hebben we als Nederland in het humanitaire veld en breder in de OS echt wel op de kaart gezet. We hebben dat ook op het lokaliseringsgebied gedaan. Wij monitoren ook hoe onze hulp wordt ontvangen bij de mensen in nood. Wij vragen dat dus aan de mensen die de hulp ontvangen. Dat is ook nog een antwoord op de vraag hoe we dat meten. Wij monitoren hoe onze partners vormgeven aan een inclusieve respons en een grote lokale betrokkenheid. Met inclusief bedoelen we dus echt iedereen: vrouwen, mannen, kinderen, gehandicapten, lhbtiq+, ouderen, religieuze minderheden. We monitoren dat allemaal. We hebben in deze commissie al verschillende keren het debat gevoerd over het wel of niet sturen op doelgroepen. Wij hebben daar heel indringende gesprekken over, ook met onze hulporganisaties. Onlangs heb ik dat ook nog weer met de DRA besproken. Ook zij geven aan daar heel actief mee bezig te zijn en daarop te sturen.

Dan vroeg de heer Hammelburg hoe we er nou achter kunnen komen welke organisaties welke noodhulp hebben geboden aan welke doelgroepen. Ik ben op zoek naar hoe ik recht kan doen aan uw vraag zonder per organisatie te gaan rapporteren. Volgens mij is het ook belangrijk dat die humanitaire organisaties de lessons learned met elkaar delen, zodat ze van elkaar kunnen leren hoe je het beste kunt zorgen dat humanitaire hulp bepaalde doelgroepen bereikt. Wij doen dat in een vertrouwelijke, stevige dialoog met humanitaire uitvoerders, ook om het systeem met effect te beïnvloeden. Ik zit te kijken of ik die lessons learned op de een of andere manier in z'n algemeenheid met de Kamer kan delen. Zou dat iets zijn waarmee ik de heer Hammelburg tegemoetkom? Ja, nu lok ik een interruptie uit.

De voorzitter:

De heer Hammelburg heeft geen interrupties meer, maar ik zal het zien als een reactie op een vraag van de Minister.

Minister Schreinemacher:

Ik wil graag tot iets komen waarmee we allebei kunnen leven.

De heer Hammelburg (D66):

In mijn vraag zei ik ook nadrukkelijk «vertrouwelijk». In haar brief over de uitwerking van mijn motie met het CDA geeft de Minister heel duidelijk aan een uitvraag te hebben gedaan bij organisaties die ongeoormerkte funding van ons krijgen, bijvoorbeeld bij het VN-agentschap en het Rode Kruis. Daarom vroeg ik om die bevindingen beknopt met ons te delen, in de vorm van lessons learned, maar vertrouwelijk. Hier komt dat niet voor, maar bij Financiën of Defensie hebben we vaak te maken met vertrouwelijke informatie. Ik snap dat, want je moet die organisaties daarin ook beschermen. Wat mij betreft is dat geen enkel probleem.

Minister Schreinemacher:

Die uitvragen doen we dus al, maar we kunnen dat nog een keer extra stevig doen. In tweede termijn kom ik erop terug hoe we dat met de Kamer gaan delen, want dat is ook een vraag die de heer Stoffer stelde. Ook hij vroeg om een brief. We nemen het in de resultatenrapportages op, maar we doen dat dan nog veel breder en concreter dan we nu doen. Dat zou een plek kunnen zijn om dat te doen, ook om de hoeveelheid stukken beperkt te houden.

De voorzitter:

Ja. U vervolgt, en als u nog iets wilt toelichten, kan dat ook nog in tweede termijn.

Minister Schreinemacher:

We zouden hierover natuurlijk sowieso een vertrouwelijke technische briefing kunnen geven.

De voorzitter:

Besloten. Dat onthouden we in verband met de procedurevergadering en het verdere overleg tussen griffier en het ministerie. De Minister vervolgt.

Minister Schreinemacher:

De heer Stoffer vroeg ook naar aandacht voor psychosociale hulp en psychosociale steun binnen de humanitaire hulp. Zoals gezegd is Nederland echt een aanjager van de integratie van MHPSS in crisisrespons, humanitaire interventies, conflictpreventie, vredesopbouw, opvang in de regio en mondiale gezondheidsinspanningen. We ondernemen ook diplomatieke actie om dat te verankeren in mondiaal beleid en in internationale mandaten en strategieën. Het belang van MHPSS is inmiddels echt heel breed en explicieter onderkend. Veel programma's en budgetten nemen de dimensie van psychosociale steun al veel meer mee.

Dan vroeg de heer Stoffer nog naar het vooruitblikken op mogelijke noden, die early warning. Heeft dat prioriteit en kan ik de Kamer over de inzet daarop informeren? Dat heeft zeker prioriteit. Juist door flexibele en voorspelbare financiering stelt Nederland organisaties in staat om tijdig te reageren alvorens een ramp toeslaat. Zo heeft het CERF – Nederland is sinds 2020 een van de grootste donoren van het CERF – 89 miljoen dollar aan anticiperende hulpprojecten gefinancierd en draagt Nederland bij aan het Rode Kruisfonds voor anticiperende hulp. Ook ondersteunen wij de verzameling en analyse van humanitaire data waarmee op crises kan worden geanticipeerd, bijvoorbeeld via het humanitaire datacentrum van de VN in Den Haag. Dat is echt wel een heel belangrijk punt voor ons, juist om ervoor te zorgen dat de crisis absoluut niet groter wordt dan die helaas in veel gevallen al is.

Dan kom ik op de actuele crises. Ik noemde eigenlijk al een aantal landen waar nu grote crises aan de gang zijn, helaas, en er komen er alleen maar meer bij. De laatste op de lijst is nu Sudan, een land dat al grote noden kende en die zijn alleen maar gegroeid. Het huidige conflict heeft ook de roep om basisvoorzieningen doen toenemen. Er zijn meer intern ontheemden en ook het aantal mensen dat op de vlucht is naar buurlanden is groter geworden. Het wordt steeds moeilijker om hulp te blijven bieden. Veel organisaties hebben mensen teruggetrokken, de VN bijvoorbeeld 1.000. We hebben de DRA gesproken en gelukkig zijn hun mensen in veiligheid teruggekomen. Ik heb veel respect voor de mensen die daar hebben gezeten en dat werk onder die moeilijke omstandigheden hebben gedaan. Het mooie is dat ze allemaal heel erg eager zijn om terug te gaan, omdat ze zien dat de humanitaire noden alleen maar groeien. Dat vind ik echt bewonderenswaardig.

Een ander voorbeeld is Afghanistan, waar de hulpverlening voor en door vrouwen door het regime echt onder druk is komen te staan. We blijven daar kijken wat we nog kunnen doen. Natuurlijk hebben we wel onze voorwaarden. De taliban mogen niet interfereren met onze programma's en ze moeten openstaan voor vrouwen. Dat blijft lastig. Vanmorgen heb ik daarover nog gesproken met het UNDP. Ik neem aan dat u dat ook doet in uw gesprekken.

Dan vroegen de heer Hammelburg en mevrouw Mutluer naar de gap in humanitaire financiering en wederopbouw in Turkije. Bij het debat hebben we juist heel erg ingezet op de wederopbouw. Inderdaad zie je dat het humanitaire ook nog heel veel aandacht vraagt. U heeft het zelf kunnen zien. Soms is er nog wel wat onduidelijkheid. Er zitten nog steeds mensen in tenten en dat is humanitaire hulp. Als ze uit de tenten kunnen, zou dat al wederopbouw zijn. Natuurlijk moeten we daarop inzetten, maar dit is iets wat mevrouw Mutluer aankaartte. Het is juist deel van de humanitaire effort dat mensen opgevangen kunnen worden. Ik heb de tenten ook gezien en dan hoop je inderdaad dat die mensen snel weer een echt dak boven het hoofd hebben, zeker ook de mensen die uit Syrië komen en dus al een keer gevlucht zijn.

In aanvulling daarop: de humanitaire organisaties zijn nog dagelijks actief, ook op het terrein van MHPSS in Turkije bijvoorbeeld. Nederland heeft daaraan via de samenwerkende hulporganisaties bijgedragen. We denken ook na over wederopbouw – daar hebben we het al eerder over gehad – en op dit moment zijn Europese financiële instellingen betrokken bij de snelle wederopbouw en de ondersteuning daarvan. Ik ben daar blij om. Wij zetten ons daar ook actief voor in. Verder blijf ik monitoren wat er nog aan humanitaire hulp in Turkije nodig is. We kijken of daar binnen het humanitaire nog ruimte is, maar dat wordt niet heel eenvoudig.

De voorzitter:

Minister, er is een vraag van de heer Hammelburg. De heer Hammelburg.

De heer Hammelburg (D66):

Misschien moet ik ook gewoon door de microfoon zeggen dat wij op ons werkbezoek hebben gezien hoe het Nederlandse geld en ook het geld dat Nederlanders hebben opgebracht voor Giro555 wordt besteed en wat er concreet op de grond mee wordt gedaan. Het gaat niet alleen om tenten, maar ook om het bereiken van de getroffen dorpen waar de autoriteiten minder aandacht voor hebben, omdat ze al zo veel te doen hebben: voedselpakketten, zorgen dat in ieder geval kinderen in een tent kunnen wonen en kunnen eten. Dat is die humanitaire hulp. Er moet ook aandacht zijn voor traumaverwerking en kinderen moeten toch weer een soort van lesjes krijgen. Daar zitten nu echt nog de grote tekorten, geeft iedereen aan, omdat de organisaties en de Turkse overheid vooral bezig zijn met de grote wederopbouw. Dat snap ik en dat is ook noodzakelijk, want je wilt die mensen zo snel mogelijk uit de tent krijgen. Maar als je nog een jaar of twee of drie in zo'n tent zit, heb je in de tussentijd wel hulp nodig; vooral de kinderen hebben die nodig.

Mijn vraag aan de Minister is concreet en ik hoop samen met mevrouw Mutluer daar een toezegging op te krijgen. Kan de Minister nog eens goed kijken of de middelen nu humanitair worden besteed? Daar zit namelijk op dit moment het grote tekort. En kan de Minister voor toekomstige bestedingen goed nagaan wat naar wederopbouw gaat en wat er op dat moment echt nog nodig is voor humanitair? Die wederopbouwvraag komt namelijk groots aan de orde en daar komt straks echt funding voor, ook vanuit de Turkse overheid, ook dankzij het IMF en de inzet van Nederland en de EU. Maar op dit moment en in het komende jaar is de noodhulp toch nog echt te weinig.

Minister Schreinemacher:

Ik wil absoluut kijken waar we die ruimte nog kunnen vinden, ook via andere organisaties zoals de EU, om die humanitaire hulp te bieden. We kijken dus al meer naar de wederopbouw, maar humanitair blijft belangrijk. Dank dat de heer Hammelburg daar is gaan kijken naar de Nederlandse inzet.

Verder vroeg de heer Hammelburg om andere landen te overtuigen om ...

De voorzitter:

Gaat uw gang, meneer Hammelburg.

De heer Hammelburg (D66):

Een toezegging is pas een toezegging als daarover ook wordt teruggekoppeld in een brief. Ik snap dat de Minister dit niet stante pede kan doen, maar kan ze hierover in de loop van de zomer een terugkoppeling geven?

Minister Schreinemacher:

Ja. Ik wil daar best over terugkoppelen, maar ik wil gezegd hebben dat een toezegging ook een toezegging is zonder dat ik erover terugkoppel naar de Kamer, want als ik hier iets toezeg, dan doe ik het ook. Dat is in ieder geval wel de bedoeling van een toezegging. Maar ik begrijp dat u wilt weten hoe ik dat dan heb gedaan. Ik zal hierover in de loop van de zomer een terugkoppeling geven.

De voorzitter:

Dank. De Minister vervolgt haar betoog.

Minister Schreinemacher:

Voor de RBZ/OS stel ik dan voor.

Verder vroeg de heer Hammelburg of ik andere landen kan overtuigen om ongeoormerkt te financieren. Dat doen we voortdurend. Dat doen we op ambtelijk niveau en dat doe ik zelf waar ik kom, juist omdat we allemaal weten hoe belangrijk ongeoormerkte financiering is voor (internationale) organisaties. Dat doen we dus ook. Daarnaast blijven we in gesprek met de organisaties die ongeoormerkte financiering krijgen, om te horen of zij de zichtbaarheid van de donoren daarin willen laten zien. De heer Hammelburg is zelf politicus en we willen allemaal laten zien wat we hebben gedaan met dat belastinggeld, want dat is ook gewoon belangrijk om te laten zien aan de mensen thuis. Dít gebeurt er met OS-financiering. Anders komt er alleen een persbericht met «de VN hebben dit gedaan», terwijl dat alleen door donoren mogelijk is gemaakt. We blijven ook onze partners aanmoedigen om te laten zien wat ze met dat ongeoormerkte geld doen.

De heer Thijssen vroeg naar het online onderwijsproject voor meisjes in Afghanistan. Ik ben met dit specifieke project niet bekend. Ik focus me vooral op ongeoormerkte flexibele humanitaire financiering aan vertrouwde partners. Dit gaat over humanitair en dat stelt ze in staat om ook hulp te bieden in Afghanistan. Meerdere partners zoals UNICEF en ngo's gebruiken Nederlandse financiering voor passende onderwijsprogramma's voor meisjes, ook in Afghanistan. Ik zal naar dit project kijken, maar ik kan dit hier niet op projectbasis nu toezeggen. Op die manier programmeren we niet, want we doen dat juist via partners en via organisaties als UNICEF, die dan weer zo'n initiatief zouden kunnen steunen. Dit is niet humanitair, maar we hebben natuurlijk steeds gezegd dat aan onze hulp voor Afghanistan voorwaarden zijn verbonden, namelijk dat er ook toegang is voor meisjes. Die voorwaarde staat.

Dan vroeg mevrouw Mutluer naar de gevolgen van het niet verlengen van de resolutie. Dat levert elk halfjaar veel zorgen op, ook bij ons, want die resolutie van de VN-Veiligheidsraad voor de toegang tot Noordwest-Syrië is essentieel voor de VN-hulp, omdat hulp uit het regimegebied dit deel vrijwel niet bereikt. Wanneer de VN geen toegang meer zouden hebben, zal de hulp voor ngo's vanuit Turkije door het Rode Kruis via commerciële kanalen naar Noordwest-Syrië gebracht moeten worden. Dan wordt de hulp veel beperkter. In EU-verband blijven wij ons onverminderd inzetten voor de verlenging van deze resolutie. Ook dat heb ik kenbaar gemaakt in mijn gesprekken toen ik in Turkije was.

Mevrouw Van der Graaf vroeg naar de situatie in Sudan en wil weten of dat een high alert crisis zal worden. Op dit moment erkennen de VN-organisaties, de internationale ngo's en de lokale organisaties de schaal en de mogelijke impact van de crisis absoluut. Zij zijn aan het inventariseren wat de noden zijn. Daarop wordt het humanitaire responsplan aangepast. Het is wel aan die actoren om de eerste respons te geven dan wel op te zetten, de VN en de internationale en nationale ngo's dus. En wij ondersteunen de humanitaire hulp in Sudan via de Dutch Relief Alliance, het VN Sudan Humanitarian Fund, het VN Central Emergency Response Fund en de Rode Kruisbeweging.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Graaf, een verhelderende vraag?

Minister Schreinemacher:

De vraag die mevrouw Van der Graaf denk ik gaat stellen – weten we of het een high alert crisis zal worden? – kan ik nu niet beantwoorden. We zijn er niet van op de hoogte dat dit het geval zou zijn. We kijken nu echt heel praktisch naar welke noden er zijn en in hoeverre we onze humanitaire respons daarop kunnen aanpassen. Van een high alert crisis wordt nu nog niet gesproken.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Graaf heeft geen behoefte aan een verhelderende vraag. De Minister vervolgt haar betoog.

Minister Schreinemacher:

Dan gaan we nu naar het blokje over de Voorjaarsnota. O!

De voorzitter:

De heer Klink, heeft u een vraag over de Voorjaarsnota of over de actuele crisis?

De heer Klink (VVD):

Over de actuele crisis. Ik heb even gewacht. Ik heb een vraag gesteld over een toekomstige crisis, over de super El Niño, en hoe er samengewerkt kan worden tussen Nederland en de Europese Unie en de Afrikaanse landen in relatie tot migratie en dat soort zaken.

De voorzitter:

Dat klopt.

De heer Klink (VVD):

Daar sloot ik mijn inbreng mee af.

Minister Schreinemacher:

Neem mij niet kwalijk. Zoals ik al eerder in mijn beantwoording heb gezegd, is het vooruitlopen op een te voorspellen crisis, de zogenaamde anticiperende actie, echt een prioriteit voor Nederland. We hebben de super El Niño al eerder in een debat besproken. De VN bekijken op dit moment welke anticiperende hulp al mogelijk is om de impact te verkleinen. Er kan gedacht worden aan het opslaan van voedsel op droge toegankelijke locaties of aan het op voorhand verstrekken van medische kits. Nederland steunt de VN-organisaties, de ngo's en ook de Rode Kruisbeweging, die actief zijn op anticiperende hulp. Dat doen we dus al. Dat is een van de «thema's», om het maar zo te zeggen, waarop we humanitaire financiering verlenen. Het antwoord op de vraag hoe Nederland zich voorbereidt, is dus: dat gebeurt binnen de VN en zo draagt Nederland bij.

De voorzitter:

De heer Klink heeft toch nog een vervolgvraag.

De heer Klink (VVD):

Ja. Het punt over de humanitaire hulp is een mooi antwoord. Er is echter nog een ander aspect, namelijk de toename van de migratiestromen. In hoeverre wordt er door zo'n ramp op dat vlak internationaal samengewerkt?

Minister Schreinemacher:

Behalve de VN bereidt ook het IOM zich voor. Het is in ieder geval bezig te monitoren welke migratiestromen er nu zijn en welke eventueel op gang zouden kunnen komen. Op die manier bereiden we ons voor. We gaan nog geen opvang in de regio optuigen omdat daar nog geen sprake van is, maar we zijn het wel druk aan het monitoren.

De voorzitter:

Goed. Ik denk dat de Minister bij haar laatste blokje is, over de Voorjaarsnota. Als ik het zo nareken, verwacht ik nog wel wat interrupties. De Minister.

Minister Schreinemacher:

De Voorjaarsnota is natuurlijk twee weken geleden gepresenteerd. Ik geloof dat verschillende leden van uw commissie mij vroegen wat ik daarvan vind. Laat ik het maar gewoon zeggen: wat we moeten gaan doen op de BHOS-begroting is natuurlijk pijnlijk. Ik vind het wel belangrijk om de context te schetsen. De ingrijpende gebeurtenissen van het afgelopen jaar hebben gezorgd voor tegenvallers op de rijksbegroting. We hebben Onze Minister van Financiën horen zeggen dat de tijd van gratis geld voorbij is. We hebben met elkaar afgesproken dat we tegenvallers dus zo veel mogelijk binnen de lopende begroting opvangen. We hebben als kabinet ervoor gekozen om extra geldbudget vrij te maken voor Groningen. De toeslagen en inderdaad de gestegen asielinstroom leiden tot hogere uitgaven. U bent daarover geïnformeerd in de Voorjaarsnota. Bij de start van dit kabinet hebben we met elkaar de systematiek afgesproken dat we eerstejaarsopvang kunnen blijven toerekenen aan ODA, zoals we dat al jaren doen. Bij deze Voorjaarsnota hebben we daar in ieder geval geen verandering in aangebracht, wat inderdaad leidt tot een verschuiving binnen het ODA-budget. Het ODA-budget daalt niet. Het stijgt eigenlijk per saldo vanwege de inzet voor Oekraïne, die wél generaal gedekt is.

De heer Hammelburg vroeg of opvang in de regio, bijvoorbeeld als gevolg van de oorlog in Oekraïne, gedekt wordt door het OS-budget. Daarvoor hebben we met Financiën juist een gap afgesproken, waarin we zeggen: wij betalen 150 miljoen voor de opvang van Oekraïners die hier het eerste jaar zitten; de rest wordt betaald door Financiën of wordt dus generaal gedekt. In dit geval leidt de tegenvaller van de eerstejaarsopvang tot grote ombuigingen op mijn begroting. De pijn en de zorgen die uw leden uitdrukken, deel ik. Tegelijkertijd hebben we met het kabinet deze keuzes gemaakt en ik sta daar ook achter.

Een aantal van u refereerde aan de bezuinigingen zoals ze nu zijn aangeleverd bij Financiën. Het staatje dat u heeft gekregen en waarin staat «we weten nu al dat er wordt bezuinigd op dit en op dat en op dat» moeten wij administratief aanleveren bij de IRF. Er zijn dus nog geen keuzes gemaakt over waar er ombuigingen zullen zijn. Daar ga ik me de komende tijd over buigen. Mevrouw Van der Graaf vroeg bijvoorbeeld of we niet willen snijden in juridisch verplichte programma's, in ieder geval niet voor het lopende jaar. Het is sowieso pijnlijk, maar het lopende jaar is natuurlijk het pijnlijkst omdat je dan inderdaad moet kijken waar je het vandaan kunt halen. Mijn inzet is om zeker in het lopende jaar juridische verplichtingen zo veel mogelijk gestand te doen, ook omdat we natuurlijk een betrouwbare overheid willen zijn. Daarom willen we juridische verplichtingen zo veel mogelijk nakomen.

Ik heb nog één laatste opmerking. Over de verdeling van de overige ombuigingen zal ik de Kamer met Prinsjesdag informeren. Een aantal van uw leden vroeg: wilt u deze post ontzien of humanitaire hulp ontzien? Bij de intensivering van het coalitieakkoord hebben we ingezet op een aantal prioriteiten. Op humanitaire hulp hebben we op 1 januari nog 150 miljoen bijgeplust. Dat zijn natuurlijk wel heel belangrijke prioriteiten voor het kabinet. Toch wil ik hierbij zeggen: laat ons nou even in alle rust de tijd nemen om precies te zien waar nog vrije ruimte zit. Ik wil dus eigenlijk niet toezeggen dat we bepaalde dingen gaan ontzien, behalve dus zo veel mogelijk het juridisch verplichte.

De voorzitter:

Minister, er zijn vragen. Als eerste de heer Van den Brink, daarna mevrouw Van der Graaf en vervolgens de heer Hammelburg. En dan komt er nog een vierde vraag achteraan van de heer Thijssen, die weer in ons midden is. De heer Van den Brink.

De heer Van den Brink (CDA):

Om met dat laatste te beginnen: dat is natuurlijk wel cruciaal. De juridisch verplichte afspraken en de onrust die daar nu over is losgebroken, maken natuurlijk dat deze toezegging van de Minister heel belangrijk is. Voor al die organisaties is het van belang dat zij daar in dit jaar van uit mogen gaan. Dat is denk ik een belangrijke vaststelling. Dat maakt de opgave voor de jaren daarop natuurlijk niet minder groot. De Minister zegt: geef mij de tijd en de rust. Ik denk dat dat een terecht verzoek is. Wij zijn het controlerend orgaan. Heel veel organisaties willen er echter wel op een bepaalde manier bij betrokken zijn. Nu snap ik dat dat niet het begin van het gesprek is, maar mag ik de Minister wel vragen hoe zij dat ziet? Er zijn natuurlijk heel veel organisaties bij betrokken. Die kijken ook naar wat er de komende jaren staat te gebeuren. Kan de Minister in het proces dat zij inricht de organisaties betrekken bij haar beleidsterrein?

Minister Schreinemacher:

Ja, dat gesprek wil ik zeker aangaan met de organisaties. Wij doen dat natuurlijk wel vanuit onze eigen beleidsprioriteiten die wij zelf stellen. Wij hebben voortdurend gesprekken met de ontvangende organisaties. Het is heel belangrijk dat wij – ik als Minister en mijn experts – eerst in kaart brengen welke prioriteiten wij stellen, kijken waar vrije ruimte zit en ook het gesprek aangaan met die organisaties. Ik denk wel dat het moet beginnen bij de politieke prioriteiten en de prioriteiten die wij zien in de wereld. Daar is vorig jaar ook de BHOS-nota op gestoeld. Het gaat om de actuele situatie.

De voorzitter:

U heeft een vervolgvraag? Gaat uw gang.

De heer Van den Brink (CDA):

Ik snap dat u uw eigen verantwoordelijkheid heeft. Het gaat er vooral om dat juist in dit soort zaken de mededeling vaak pas komt op het moment dat het zo ongeveer al in de krant staat. Juist in dit gevoelige dossier, waarbij het gaat om humanitaire hulp en waarbij zo veel organisaties betrokken zijn, is het vooral van belang om het proces goed in te richten. Het zijn partijen waarmee wij nog heel lang willen samenwerken, dus is het belangrijk dat we het op een zorgvuldige manier doen.

Minister Schreinemacher:

Dat vind ik een terecht punt van de heer Van den Brink. We willen natuurlijk zo veel mogelijk een betrouwbare overheid zijn. Met de organisaties waarmee we samenwerken, hebben we vaak langlopende samenwerkingstrajecten waarbij vertrouwen een heel belangrijk uitgangspunt is en ook zou moeten blijven. Lokale uitvoerders zitten natuurlijk niet bij ons aan tafel. Het zijn dus de organisaties waaraan wij de subsidies verstrekken.

De voorzitter:

De heer Van den Brink laat het erbij, toch? Ja, dat heb ik juist geconcludeerd. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Van der Graaf. Gaat uw gang.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik ben blij dat de Minister op dit moment helderheid geeft door te zeggen dat de lopende contracten niet worden opengebroken. Ik denk ook dat die rust nodig is in het veld, want men was daar zeer bezorgd over. Ik ben wel een beetje teleurgesteld ... Sorry, heb ik de Minister verkeerd begrepen?

De voorzitter:

U kunt verdergaan met de uitleg.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik ga ervan uit dat de Minister dan straks toch nog wat meer helderheid geeft, want anders ontstaat er weer nieuwe onrust.

Ik ben wel een beetje teleurgesteld dat de Minister er hier op dit moment geen blijk van geeft de meest kwetsbaren in deze wereld echt te willen beschermen en dat zij niet wil toezeggen dat zij noodhulp zo veel mogelijk wil ontzien. Ik vind dat wel heel lastig. De Minister vraagt tijd om daar rustig over na te denken. Van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking mogen we toch verwachten dat zij de stem vertolkt van de allerarmsten in de wereld en dat die beschermd worden? Het betreft mensen die zich bevinden in de meest kwetsbare situaties, die in nood zijn. Dat vragen wij van de Minister, nu zij nog staat voor het maken van keuzes om hun stem te vertolken. Ik ben blij dat we dat moment nog niet gemist hebben. Kunnen we de Minister toch niet uitdagen om te zeggen: «Ik zeg u dat toe, want ik vind dat ook belangrijk. We hebben met elkaar in het coalitieakkoord gezegd: wij vinden het belangrijk om er voor de allerarmsten te zijn»?

Minister Schreinemacher:

In antwoord op de vraag van mevrouw Van der Graaf merk ik het volgende op. Ik heb zojuist aangegeven dat humanitaire hulp een heel belangrijke prioriteit is van dit kabinet. Ik heb ook aangegeven, al eerder in dit debat, dat het een balans betreft. Alle OS is gericht op de meest kwetsbaren van de wereld. Aan de ene kant zijn we bezig met preventie en aan de andere kant met noodhulp. Ik heb u al gezegd dat wij juridische verplichtingen zo veel mogelijk gaan ontzien, zeker dit lopende jaar. Daar ga ik mijn uiterste best voor doen en me echt heel hard voor inspannen. Ik begrijp de onrust bij de organisaties. Ik wil die ook zo veel mogelijk wegnemen, maar ik kan nu niet keihard beloven dat we een en ander niet gaan doen. Nogmaals, ik ga echt mijn uiterste best doen.

Humanitaire hulp is ontzettend belangrijk, maar ik weet ook dat we volgende week of de week daarna een debat over water en voedselzekerheid hebben. De week erna hebben we een debat over global health en de week daarna hebben we weer een ander debat. Ik ben zo bang dat we bij elk debat gaan zeggen: dat moet ontzien worden. Dat vind ik toch lastig. Wat ik nu met mijn begroting moet gaan doen, valt mij niet licht. Ik wil dat echt in rust doen. Daarom zeg ik: ik sluit op dit moment niets uit.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Graaf laat het erbij. Dan wil ik graag door naar de derde interruptie, van de heer Hammelburg. Gaat uw gang.

De heer Hammelburg (D66):

We hebben het nu over het scenario voor dit jaar en voor de komende jaren, waarin we de tegenvallers moeten opvangen in het ontwikkelingssamenwerkings- en noodhulpbudget. Dan hebben we het al over de vraag waar die pijn terecht zou moeten komen. Ik snap heel goed dat de Minister zegt dat, naast noodhulp en ontwikkelingssamenwerking, ook strategische partnerschappen met het maatschappelijk middenveld heel erg belangrijk zijn om de allerarmsten te beschermen, te bereiken en te ondersteunen, en de situatie te verbeteren. Ik zou daarvoor overigens wel de suggestie willen doen om de noodhulp zo veel mogelijk proberen te ontzien. Wat mij en veel anderen in deze Kamer betreft, is de semigebonden hulp, bijvoorbeeld de DRIVE-infrastructuurprojecten onder artikel 1.3, echt van een lagere prioriteit dan de absolute noodhulp en andere beleidsartikelen. Laat ik die boodschap alvast meegeven. Ik geef de Minister ook mee dat we als Kamer inderdaad niet met een fait accompli geconfronteerd willen worden en dat we graag nog de kans krijgen om daar als Kamer invloed op te hebben.

We hadden het nu over de invulling van de tegenvallers. De Minister gaat daarmee wel voorbij aan de vragen die we hebben gesteld over de mogelijkheden om die tegenvallers tegen te gaan en te dempen in de komende jaren, bijvoorbeeld door een plafond, een maximering, een kasschuif of een andere mogelijke oplossing. Mijn vraag was: heeft de Minister daarnaar gekeken? Is ze bereid daar verder over te spreken met bijvoorbeeld haar collega's van JenV, Van der Burg en Yeşilgöz? We delen immers de pijn.

De voorzitter:

U rondt af.

De heer Hammelburg (D66):

Wat heeft de Minister bekeken en wat is ze bereid om mee te nemen met deze collega's?

De voorzitter:

Helder. Dank, meneer Hammelburg. De Minister.

Minister Schreinemacher:

Zoals bekend en zoals ik ook eerder al zei, kwalificeren we die uitgaven aan de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen als ODA. Gezien de forse stijgingen van de asieluitgaven is uiteraard besproken in welke mate die uit het ODA-budget moeten worden betaald. Bij aanvang van deze coalitie hebben we er als kabinet voor gekozen om in het coalitieakkoord de reguliere systematiek te volgen die we ook de jaren daarvoor al volgden. Daar hebben we bij deze voorjaarsbesluitvorming niet voor gekozen. Die aanpassing van de systematiek is niet aan de orde geweest bij deze voorjaarsbesluitvorming.

De voorzitter:

Helder. Voor de heer Hammelburg was dat helaas zijn laatste interruptie. Ik weet dat meneer Thijssen nog op nul staat. Ik denk dat hij expliciet is teruggekomen voor dit onderwerp. Ik weet dat hij een vraag heeft. Misschien kan de heer Hammelburg het antwoord daarin vinden. Meneer Thijssen.

De heer Thijssen (PvdA):

Ik zal mijn best doen. Dank, voorzitter. Dank ook aan de Minister voor de beantwoording van de vragen. Zij noemt de bezuiniging «pijnlijk», maar vervolgens legt zij onomwonden uit dat dit nu eenmaal de systematiek is. Een kwart van het budget dat bestemd is voor de allerarmsten wordt hier even weggegeven. Ik snap dat er een oorlog is op ons continent en ik snap dat daar kosten voor gemaakt moeten worden. Ik vind ook dat dat op een behoorlijke manier moet worden gedaan. Maar dat een kwart van het geld dat Nederland als een van de rijkste landen ter wereld dan maar even naar zichzelf toeschuift om de opvang hier goed te regelen en dus de allerarmsten in de wereld in de kou laat staan, vind ik niet «pijnlijk» maar «niet acceptabel». Ik snap ook niet dat de Minister het acceptabel vindt. Dit kan toch niet? Serieus. Heeft de Minister overwogen om bij de Voorjaarsnota tegen de ministerraad te zeggen: «Zo gaan we het niet doen? Er is een oorlog op dit continent gekomen, waardoor er ongehoord hoge kosten zijn. Ik snap dat dit de systematiek is, maar die gaat even van tafel, beste mensen. Ik sta immers voor de allerarmsten op deze wereld»? Heeft de Minister dat overwogen? Is er überhaupt een discussie geweest over een andere manier om het op te lossen, in plaats van dat men zich verschuilt achter «dit is de systematiek»? Het gaat over een kwart van het budget voor de allerarmsten!

Minister Schreinemacher:

Allereerst wil ik toch nog reageren op wat u zegt over de oorlog op ons continent en over de hoge kosten die de vluchtelingenstroom met zich meebrengt. Die vluchtelingenstoom wordt niet ten laste gebracht van ODA, maar die wordt generaal gedekt. 150 miljoen wordt uit mijn budget betaald, maar de rest – dat gaat over miljarden – wordt door de Minister van Financiën betaald. Wat hierover verder besproken is in de ministerraad, laat ik in de ministerraad. Het zijn natuurlijk pittige discussies geweest, maar – dat moet ik wel zeggen – van álle Ministers. Niet alleen BHOS wordt aangeslagen. Dat geldt wel voor de eerstejaarsopvang, maar er zijn veel meer tegenvallers waarmee we nu te maken hebben. We hebben met elkaar afgesproken dat we dat in de lopende begroting moeten ... U kunt aan de Minister van SZW vragen wat ze van het STAP-fonds vindt. Het is flauw om dingen tegen elkaar af te zetten, maar alle Ministers lijden nu pijn; ik ook. Ik geef toe dat het echt om een heel groot bedrag gaat. Dat ben ik helemaal eens met de heer Thijssen. We hebben als kabinet wel besloten om de systematiek zoals we die hebben afgesproken te blijven volgen. Daar sta ik als Minister voor BHOS achter, hoe pijnlijk ik het ook vind.

De heer Thijssen (PvdA):

Mijn partij vindt het echt niet acceptabel. We zullen met Prinsjesdag met een alternatief komen, waarbij we laten zien dat er geld zat is in dit land en dat we niet hoeven te beknibbelen op de allerarmsten in deze wereld.

Ik had nog een andere vraag gesteld, over het rapport van de Algemene Rekenkamer. Daarin wordt gezegd dat de eerstejaarsasielopvang structureel te laag wordt ingeschat. Structureel. Hierdoor weten we dat er eigenlijk structureel geld wordt beknibbeld op de begroting van deze Minister. Heeft de Minister hiernaar gekeken? En heeft ze dus ook gewoon gezegd: «Schat die kosten eens even reëel in, want dit gaat ten koste van mijn budget voor de allerarmsten van deze wereld»?

Minister Schreinemacher:

Die inschatting wordt door JenV gemaakt. Dit is de meest reële inschatting die we op basis van de systematiek die we hanteren, kunnen maken. Natuurlijk bespreken we dit ook regelmatig tussen ministeries onderling, omdat het voor ons inderdaad tot fluctuaties leidt. Zoals wij het begrijpen, is dit echter de meest accurate systematiek die hiervoor gehanteerd kan worden.

De voorzitter:

Er is een derde interruptie van de heer Thijssen.

De heer Thijssen (PvdA):

Dan gaan we daar ook nog eens goed naar kijken, want het zou toch mooi zijn als we nog wat geld kunnen behouden voor die allerarmsten in de wereld. Mijn laatste vraag gaat over de maximering. Hoeveel geld kan er nou eigenlijk van het BHOS-budget af gaan? Ik heb in de media wat uitspraken gezien van een aantal coalitiepartijen, waardoor ik denk: goh, volgens mij is daar wel draagvlak voor in de Kamer, als we dat een beetje slim doen. Mijn vraag zou dan als volgt zijn. Is de Minister bereid om te zeggen: «Nou, Kamer, als jullie dat echt willen, geef ik het oordeel Kamer. Probeer die meerderheid maar te vinden, want ik snap ook wel dat er veel pijn zit bij de Kamer over dat het zo is»? Staat de Minister ervoor open dat de Kamer toch gaat proberen om de pijn te verlichten?

Minister Schreinemacher:

Deze vraag moet ik echt doorverwijzen naar het debat over de Voorjaarsnota. De heer Stoffer heeft zojuist mijn input daarvoor gevraagd en die heeft hij gekregen. Dit gaat echt over de begrotingssystematiek en hoe we het aanpakken. Het klinkt flauw, maar ik ga u echt verwijzen naar dat debat.

De voorzitter:

Helder, Minister. Een laatste, hele korte interruptie van de heer Thijssen.

De heer Thijssen (PvdA):

Nou, dat wordt dan een spetterend debat. Ik had nog een vraag over wat de Minister gaat aanleveren op Prinsjesdag om inzichtelijk te maken waarop ze wil bezuinigen. Kan de Minister dan ook concreet maken op welke projecten inderdaad gekort wordt en wat dat betekent? In rapportages staat soms hoeveel kinderen zijn gevoed of hoeveel tenten zijn uitgedeeld. Ik zou dan nu ook wel inzichtelijk willen hebben hoeveel kinderen er níét gevoed gaan worden door deze maatregel en hoeveel tenten er níét uitgedeeld gaan worden, zodat we ook echt zien wat deze systematiek betekent voor de allerarmsten in de wereld.

Minister Schreinemacher:

In sommige gevallen kan dat wel inzichtelijk worden gemaakt en ben ik bereid om dat te doen. In andere gevallen is dat heel lastig, want wat op 5.4 stond – dat is vrije ruimte – is nog niet gealloceerd. Dat kunnen we dus nog niet inzichtelijk maken. Maar waar het kan, zal ik dat doen.

De voorzitter:

Ik weet niet of ik dat als een toezegging mag opschrijven? Ik kijk even naar de griffier. De Minister noemde Prinsjesdag. Op die manier is het dus inderdaad een toezegging. Kijk eens aan. Dat was de laatste interruptie van de heer Thijssen. Ik weet niet of de Minister al aan het einde was gekomen van het blokje met betrekking tot de Voorjaarsnota of dat ...

Minister Schreinemacher:

Ik ben mevrouw Van der Graaf nog één antwoord verschuldigd, namelijk wanneer de brief over het onderzoek naar de systematiek naar de Kamer zal komen. Ik zal zorgen dat die niet alleen voorafgaand aan het WGO over het jaarverslag komt – dat hadden we al toegezegd – maar ook voorafgaand aan het debat over de Voorjaarsnota.

De voorzitter:

Dat is heel netjes en ik kan me voorstellen dat dat erg behulpzaam is. Dat is ook een toezegging. Die noteren we. Ik weet niet, Minister, of dat uw laatste opmerking was. Bent u aan het einde van het laatste blok inzake de opmerkingen over en reacties op de Voorjaarsnota? Dan zijn we namelijk met uw reactie aan het einde van de eerste termijn en starten we natuurlijk de tweede termijn. In verband met de tijd zou ik willen opmerken dat we vrij bondig moeten zijn en dat we de reacties, laatste opmerkingen of vragen binnen anderhalve minuut proberen voor te leggen. Sorry? Heeft u een punt van orde?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Voordat de tweede termijn ingaat: er zijn een aantal vragen niet beantwoord waarop ik eigenlijk nog wel een reactie zou willen hebben in eerste termijn. Het betreft twee heel concrete vragen. Over de IOB-evaluatie had ik gevraagd of op het moment dat de multilaterale scorecards naar de Kamer komen, lokalisering daarin explicieter meegenomen kan worden. Volgens mij komen de scorecards dit najaar weer naar de Kamer. Dat vermoeden heb ik zomaar. Graag zou ik dat toegezegd krijgen.

De voorzitter:

Heel scherp, mevrouw Van der Graaf.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

De tweede vraag die ik had gesteld, was naar aanleiding van de initiatieven van Martin Griffiths binnen de Verenigde Naties zelf betreffende lokalisering daar of het werken met en het betrekken van lokale gemeenschappen. Hoe worden de mensen voor wie de hulp bedoeld is, ook echt zelf betrokken bij de vormgeving van de hulp? Wat is daarvan de stand van zaken en kunnen we daarover geïnformeerd worden?

De voorzitter:

Helder. Minister, ik geef u graag het woord.

Minister Schreinemacher:

Ik kom daar toch graag in tweede termijn op terug. Neem me niet kwalijk. Het antwoord ligt ergens op de stapel.

De voorzitter:

Oké. Er zijn in ieder geval alsnog wat openstaande vragen genoteerd. De Minister komt daar in tweede termijn op terug. Dat gezegd hebbende starten we de tweede termijn en geef ik graag als eerste het woord aan de heer Hammelburg. Gaat uw gang.

De heer Hammelburg (D66):

Dank u wel, voorzitter. Mijn afdronk van dit debat is niet een heel positieve, temeer omdat ik op echt cruciale vragen toch geen antwoord heb gekregen en niet gerustgesteld ben. We hebben in het coalitieakkoord afgesproken om structureel een half miljard te intensiveren op de begroting van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp. Dat betekent dat wij een hele duidelijke keuze maken om op te plussen met nog extra prioriteiten, bijvoorbeeld klimaatfinanciering, opvang in de regio en, zoals ik al noemde, humanitaire hulp. Dat hebben we gedaan vanuit de gedachte dat daar echt aanleiding toe was vanwege de toenemende noden en crises. Die hebben niet alleen lokaal gevolgen, maar ook in Nederland en Europa, en zijn van invloed op de stabiliteit en de veiligheid in de wereld. Tientallen, honderden miljoenen mensen worden hierdoor geraakt in hun levensbehoeften en zijn in nood.

De Minister geeft een soort «fait accompli»-antwoord in de trant van «dit is wat het was in de Voorjaarsnota». Zij is niet verder bereid – zij geeft althans geen antwoord op de vraag of ze bereid is – om met haar collega's op JenV, Van der Burg en Yeşilgöz, nog eens goed na te gaan wat er mogelijk is om in ieder geval te zorgen dat het effect van deze tegenvaller voor de komende jaren gedempt wordt. Dan hoeven we niet alleen niet te bezuinigen op de lopende programma's, maar kunnen we er ook voor zorgen dat we ons aan internationale afspraken kunnen houden, bijvoorbeeld over klimaatfinanciering. Dan kunnen we ervoor zorgen dat we opvang in de regio zeker stellen en kunnen we landen die echt in nood zijn, nog veel meer dan wij, blijven ondersteunen. Daarmee voorkomen we dat er verdere conflicten ontstaan en oorlog uitbreekt, wat weer consequenties heeft, niet alleen voor de mensen daar, maar ook voor de mensen hier. Daar hebben we het namelijk over: we bezuinigen niet alleen op de mensen daar, maar we bezuinigen ook op onszelf en op de wereld.

Voorzitter, die antwoorden heb ik niet gekregen. Ik hoop dus echt dat de Minister in de tweede termijn aan deze commissie zal toezeggen dat zij met de twee collega's van JenV binnen de gezamenlijke begroting nog eens goed zal bekijken wat er mogelijk is. Ik noem een plafond, desnoods een kasschuif, maar het liefst een maximering op de uitgaven. Als dat niet onder de begroting van de heer Van der Burg kan, dan moet het maar onder de begroting van mevrouw Yeşilgöz.

De voorzitter:

Helder. Dat waren twee minuten. Ik kijk naar de heer Van den Brink. Eens kijken of hij het weer zo keurig binnen de tijd gaat doen. Het woord is aan u.

De heer Van den Brink (CDA):

Spannend. Dank u wel, voorzitter. De noodzaak van humanitaire hulp is een dagelijkse realiteit. Het is goed dat we daar als Nederland onze verantwoordelijkheid in blijven nemen. De dagelijkse beelden van Sudan zijn natuurlijk het meest confronterend. U noemde zojuist de evacuatie die daar de afgelopen tijd heeft plaatsgevonden. Ik wil daar nog even mijn complimenten over maken en onze dank uiten aan alle mensen die daarbij betrokken zijn geweest.

Het is goed dat de Minister heeft toegezegd dat zij ook bij de VN blijft aandringen op die lokalisering en dat zij het samen met de andere donoren zal blijven agenderen.

De belangrijkste stappen van vandaag ten aanzien van de Voorjaarsnota zijn het zien te voorkomen van de consequenties voor dit jaar, een zorgvuldig proces en het op tijd betrekken van de organisaties. Dit debat zal ongetwijfeld vervolgd worden.

Dat waren mijn opmerkingen in tweede termijn.

De voorzitter:

Heeft u een vraag aan de heer Van den Brink?

De heer Hammelburg (D66):

Nee. Ik ben vergeten een tweeminutendebat aan te vragen. Dat wil ik bij dezen graag alsnog doen.

De voorzitter:

Dat staat opgetekend en is op die manier dan inderdaad genoteerd, want anders pakt iemand anders die kans. Genoteerd. De heer Klink.

De heer Klink (VVD):

Dank, voorzitter. Dank ook aan de Minister voor de beantwoording. Het debat zou gaan over humanitaire hulp. Dat is iets waar we als Nederland in het verleden veel aan hebben gedaan, waar we op het moment veel aan doen en waar we ook in de toekomst veel aan zullen doen, niet in de laatste plaats vanwege langjarige afspraken die we hebben vastgelegd. Dat is dus juist een positief iets. Het debat van vandaag ging heel veel over de begrotingssystematiek. Aan de ene kant is dat natuurlijk logisch, maar aan de andere kant moeten we dát debat met elkaar voeren bij de behandeling van de Voorjaarsnota. Ik roep alle collega's op het debat te voeren op de plek waar het hoort en waar alle plussen en minnen tegen elkaar worden weggestreept.

De Minister vroeg haar de tijd te gunnen om goed in kaart te brengen wat wel kan en wat niet kan. Ik denk dat het ook heel zinnig is om juist te schakelen met het Ministerie van Financiën, met Minister Kaag, over een kasschuif. De uitkomst zullen we uiteraard zien. Het is goed om daar de tijd voor te nemen en het goed op papier te zetten.

Tot zover. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Klink. Als er geen vragen zijn, gaan we naar meneer Stoffer. Gaat uw gang.

De heer Stoffer (SGP):

Dank, voorzitter. Dank ook aan de Minister voor de beantwoording van de vragen. De afdronk vind ik inderdaad ook wel wat lastig, omdat we natuurlijk spreken over een aantal zaken die over een niet al te lange termijn bij de Voorjaarsnota voorbijkomen. De Minister heeft in ieder geval laten zien dat er voor haar pijn zit in wat hier speelt. Ik kan er nog wel een keer naar vragen, maar dat helpt niet zo veel. Ik denk dat de antwoorden helder waren. Ik heb nogal wat portefeuilles. Dan zie je overal wel een stuk pijn terugkomen. Deze lijkt me – om me maar een beetje eufemistisch uit te drukken – wel vrij fors worden. Ik denk dat we dit nog eens goed moeten overwegen en bij de Voorjaarsnota met elkaar goed moeten kijken of dit nu echt is wat we willen. Ik ga er in ieder geval op kauwen en dan gaan we tegen die tijd wel zien wat we hiervan maken. Ik ga niet met een heel blij gevoel naar huis, laat ik het zo maar zeggen. Aan de andere kant is de boodschap die de Minister afgeeft heel helder. Daar zullen we het, denk ik, op dit moment mee moeten doen. Ook zullen we met elkaar af moeten wegen wat we straks rond de Voorjaarsnota gaan doen. Dat gaan wij in ieder geval doen. Als ik de collega's zo hoor, dan speelt dat bij vele anderen ook.

Dat is het. Meer kan ik er niet van maken. Dank.

De voorzitter:

Dank, meneer Stoffer. U heeft in ieder geval een unieke positie met twee caps op, namelijk als woordvoerder Financiën en BHOS.

De heer Stoffer (SGP):

Ik heb er zelfs een stuk of zes à zeven. Het is natuurlijk altijd de vraag: wat wil je daar nog weer aan bezuinigingen? Dat is altijd lastig.

De voorzitter:

Dat is natuurlijk een ontzettend lastige en moeilijke puzzel.

De heer Stoffer (SGP):

En dan nog wil ik er ook bij zeggen dat als je in een kabinet zit, het nog lastiger is om die afweging te maken. Daarom wil ik niet vanuit de oppositie – nou ja, oppositie voel ik me al niet helemaal altijd, maar ik ben niet van de coalitie – te makkelijk roepen: doet u maar even dit of dat. Ik wil wel meedoen in de integrale afweging, waarvan ik heel goed begrijp hoe lastig die ligt, zeker ook voor de collega's die hier aan tafel zitten. Misschien is het goed om dat ook nog te zeggen.

De voorzitter:

Ik denk dat de collega's dat enorm waarderen. Hartelijk dank. Tot slot, mevrouw Van der Graaf.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar antwoorden. Ik denk ook dat zij weet dat het voor mijn fractie niet zo bevredigend is als afronding van dit debat. Ik ben wel blij dat de Minister blijk geeft misschien nog wel een beetje hoop te hebben van de bespreking bij de Voorjaarsnota. Daarom ben ik blij met haar toezegging over die brief met de reactie op de aangenomen motie om te kijken naar de systematiek en hoe we die kunnen verbeteren, omdat daar echt wel wat tegenstrijdigheden in zitten. De bestrijding van de grondoorzaken voor migratie komt in het gedrang. Ik ben blij dat de Minister toezegt dat die brief vóór de behandeling van de Voorjaarsnota naar de Kamer komt. Dan zullen we verder spreken.

Voorzitter. Het is duidelijk dat de ChristenUnie het belangrijk vindt dat we met elkaar gaan uitspreken dat we de lopende programmalijnen echt ontzien en noodhulp zo veel mogelijk ontzien. Maar goed, dat debat zullen we op een ander moment voortzetten. Maar dat is wel een belangrijke inzet van ons. Ik heb goed geluisterd naar de Minister. Zij zegt dat ze op dit moment geen aanleiding ziet om de verdeling over de verschillende noodhulpkanalen aan te passen. Ik had daarin op een net wat andere beweging gehoopt en die ook verwacht als ik de evaluatie van de IOB bekijk. Dat vind ik wel opmerkelijk. We beraden ons nog op wat we daarmee in de tweede termijn of in de derde termijn plenair zouden moeten doen.

De voorzitter:

Dank, mevrouw Van der Graaf. Ik kijk naar de Minister of ze gelijk doorzet of dat er nog even geschorst kan worden.

Minister Schreinemacher:

Ik zou alstublieft twee minuten willen schorsen.

De voorzitter:

Twee minuten? Dat is prima.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

We gaan door met de tweede termijn van dit commissiedebat met de reactie van de Minister. Gaat uw gang.

Minister Schreinemacher:

Dank u wel, voorzitter. Er zijn nog een aantal vragen gesteld en een aantal opmerkingen gemaakt. Ik wil ze afgaan in de volgorde waarin ze gesteld zijn. Nee, ik ga eerst de vragen van mevrouw Van der Graaf beantwoorden uit de eerste termijn. Beide dingen zeg ik graag toe. Het eerste punt gaat over de stand van zaken ten aanzien van de lokalisering bij de VN en dat we dus dat gesprek aangaan en dat we daarover bij u terugkoppelen. We zijn natuurlijk voortdurend met de VN in gesprek, ook over lokalisering. Dat is een van de redenen – wij zijn een heel belangrijke donor daar – dat zij daar heel serieus mee aan de slag zijn en dat nog meer doen. Maar we gaan nog verder dat gesprek aan en komen daarover bij u terug. Dat zouden we bijvoorbeeld willen doen naar aanleiding van uw tweede vraag over de multilaterale scorecards om daar lokaliseringsprestaties in op te nemen. Op die manier zouden we daarop terug willen komen. In het najaar ontvangt de Kamer die.

De voorzitter:

Die twee toezeggingen voegen we toe.

Minister Schreinemacher:

Dan vroeg de heer Hammelburg of ik met mijn collega's bij het Ministerie van JenV in gesprek wil over een aantal dingen. Hij noemde twee dingen over een eventuele kasschuif en een plafond binnen het budget om de eerstejaarsopvang maar gedeeltelijk ten koste van ODA te brengen of een andere systematiek te hanteren. Ik heb in mijn beantwoording in de eerste termijn gezegd dat die vragen echt thuishoren bij het debat over de Voorjaarsnota. Daarom zal ik ervoor zorgen dat de brief daarover vóór dat debat op 8 juni in de Kamer ligt.

De heer Hammelburg vroeg ook of ik en mijn ministerie met de collega's bij JenV in gesprek willen over hoe we de kosten binnen de perken houden. Het is natuurlijk inderdaad een probleem dat we de noodopvang nog niet op orde hebben, waardoor de kosten zo hoog worden. We zijn permanent in gesprek met JenV, omdat wij natuurlijk wel betalen, maar verder niet gaan over de effectiviteit van de besteding daarvan. Het is een permanent gesprek dat we nu voeren. Daar zijn bijvoorbeeld ook de ramingen zo belangrijk voor: dat die ramingen zo zorgvuldig mogelijk gemaakt worden en zo actueel mogelijk zijn. Dat was een vraag van de heer Thijssen. Dat gesprek vindt permanent plaats. Dat wil ik zeggen in antwoord op de heer Hammelburg.

De voorzitter:

Ik heb inderdaad niet gezegd dat er nog een korte vraag kan worden gesteld op basis van de reactie van de Minister. Ik zou het aantal vragen willen beperken tot één per woordvoerder.

De heer Hammelburg (D66):

Ik kan de vraag nog een keer stellen, maar als de Minister zegt dat het gesprek hier niet thuishoort maar bij de Voorjaarsnota, dan denken wij daar echt verschillend over. Ook hier op humanitair hebben we nu het gesprek te voeren. Ik vind dat dus teleurstellend. De Minister kan volgens mij namelijk gewoon «ik ga dat gesprek nog een keer aan» zeggen als ze echt bereid is om te vechten als een leeuw, zoals ze wel vaker heeft gezegd, voor de belangrijke centen die nodig zijn om de allerarmsten in de wereld te helpen.

Minister Schreinemacher:

Hoe de gesprekken en de gevechten binnen het kabinet plaatsvinden, hou ik graag binnen het kabinet. Ik kan de heer Hammelburg verzekeren dat ik mijn uiterste best heb gedaan, maar we zijn met het kabinet tot deze verdeling en dit besluit gekomen. Daar sta ik achter, ook als lid van het kabinet.

Dan vroeg de heer Van der Brink naar een zorgvuldig proces, ook omdat we natuurlijk met Prinsjesdag gaan communiceren hoe we ervoor gaan zorgen dat we dat bedrag kunnen verwerken in onze begroting, in hoeverre we daar organisaties in meenemen en dat we die organisaties daarin meenemen. Zoals ik al in mijn eerste termijn aangaf, zijn we natuurlijk permanent in gesprek met de organisaties. Wij maken uiteindelijk de keuze, maar we zorgen er wel voor dat we niemand verrassen. Volgens mij is dat een van de belangrijke dingen om dat vertrouwen over en weer te kunnen behouden.

De heer Klink maakte de opmerking dat het goed is dat we aangeven wat wel en niet kan in de reactie op de systematiek. Dat gaan we doen.

De heer Stoffer zal volgens mij het debat op 8 juni verder voortzetten, als ik hem zo beluister.

Ik heb mevrouw Van der Graaf goed gehoord. Ik heb daarmee de prioriteiten van de ChristenUnie goed gehoord als het gaat om het verwerken van de bedragen. Maar ik blijf erbij dat ik het heel belangrijk vind om dat in rust te kunnen doen om te kijken waar ik het binnen de begroting kan organiseren. Zoals gezegd, zeker voor het lopende jaar, willen wij juridische verplichtingen echt zo veel mogelijk ontzien. Wij willen namelijk een betrouwbare overheid zijn.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Kan ik een vraag stellen?

De voorzitter:

Zeker, mevrouw Van der Graaf. U mag er eentje stellen.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik wil toch nog even naar de consequenties vragen. Stel dat het op het moment dat de Miljoenennota en de rijksbegroting moeten worden vastgesteld, toch meevalt. Dat zou zomaar kunnen. Hoe wil de Minister dan voorkomen dat er nu dingen worden stopgezet die je dan niet meer kunt herstellen? Dat zou ik nog als appel mee willen geven aan de Minister, want het lastige in deze begroting is natuurlijk dat je eigenlijk nu moet gaan kiezen waar we het vandaan halen. Daarom doen we al deze oproepen, die iedereen met het hart hier heeft ingebracht. Maar zou de Minister ook dit mee willen nemen bij de afwegingen die ze maakt?

Minister Schreinemacher:

Ik vind dat mevrouw Van der Graaf een heel terecht punt maakt. Dat neem ik mee. Die oproep is terecht en die neem ik ter harte.

Daarmee ben ik aan het einde van mijn beantwoording gekomen. Nogmaals, het ging veel over de voorjaarsbesluitvorming, maar ik ben ook heel blij dat we het uitgebreid over de humanitaire hulp, de Nederlandse inzet en de organisaties die we steunen, hebben gehad, met name natuurlijk de DRA, die echt doet waar Nederland goed in is. Daar mogen we echt heel trots op zijn. Ik vind het heel belangrijk om dat te benoemen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank, Minister. Met die laatste afsluitende woorden kunnen we denk ik wel bevestigen dat het een goed debat is geweest. Ook al was er de ingewikkeldheid met betrekking tot waar je welk debat voert, ging het toch wel nadrukkelijk over humanitaire hulp, beleidskeuzes en hoe dat zich vertaalt naar de begroting en de Voorjaarsnota. Daar hebben we dus een goede balans in weten te vinden. Het laatste woord is niet gezegd. Dat is duidelijk.

De Minister heeft wat dat betreft heel veel toezeggingen gedaan. We hebben er zes genoteerd. Daarnaast is er natuurlijk ook een tweeminutendebat door de heer Hammelburg aangevraagd. Ik zou graag nog eventjes de toezeggingen willen voorlezen. Ze zijn heel erg klein, dus ik zet mijn brilletje op. Ik zei al dat het er zes zijn.

  • De Minister zegt toe goed te kijken naar de verdeling van het budget voor humanitaire hulp in Noordwest-Syrië en de Kamer daarover te informeren. Dat is een toezegging op basis van de reactie en het verzoek van de heer Hammelburg.

  • De Minister zegt toe de Kamer in de resultatenrapportage vertrouwelijk te informeren over de ongeoormerkte funding aan kwetsbare en gemarginaliseerde groepen door hulporganisaties. Ook zegt de Minister toe een vertrouwelijke technische briefing over dit onderwerp te willen organiseren. Dat is ook een toezegging naar aanleiding van het verzoek van de heer Hammelburg.

  • De Minister zegt toe om te kijken naar de verdeling van het budget voor noodhulp en wederopbouw in Turkije en de Kamer daarover te informeren vóór het volgende commissiedebat RBZ/OS. Dat is ook een toezegging aan de heer Hammelburg.

  • De Minister zegt toe in de stukken voor Prinsjesdag inzichtelijk te maken op welke projecten gekort gaat worden en wat de gevolgen zijn van deze bezuinigingen. Dat is een toezegging naar aanleiding van een vraag van de heer Thijssen van de Partij van de Arbeid.

Het gaat om wat de gevolgen zijn van de bezuinigingen. Wat is uw reactie hierop, Minister?

Minister Schreinemacher:

Ten aanzien van die laatste toezegging kunnen we dat niet per project inzichtelijk maken, maar wel per subonderdeel van de begroting. Ook op dat niveau geven wij namelijk aan wat de resultaten zouden moeten zijn van wat wij doen en ook in het jaarverslag geven we aan welke resultaten we hebben bereikt.

De voorzitter:

Minister, bedoelt u dan op het niveau van de beleidsparagraaf van de begroting in plaats van per project?

Minister Schreinemacher:

Ik bedoel per begrotingsartikel.

De voorzitter:

Juist.

  • De Minister zegt toe in de stukken voor Prinsjesdag inzichtelijk te maken op welk begrotingsartikel gekort gaat worden en wat de gevolgen zijn van de bezuinigingen.

Meneer Hammelburg heeft een punt van orde.

De heer Hammelburg (D66):

Onder «begrotingsartikel» kunnen we twee verschillende dingen begrijpen. We kunnen het hebben over begrotingsartikelen 1, 2, 3, 4 en 5, of ook over de subartikelen. Dat is wel het niveau dat wij als Kamer bedoelen. Oké, helder, Minister.

De voorzitter:

De Minister bevestigt tot het niveau van de sub. Dat zullen we dan tussen haakjes toevoegen om daar geen misverstanden over te hebben.

Minister Schreinemacher:

Ik wil toch iets zeggen over de kwetsbare groepen. Ik had mijn toezegging zo bedoeld dat we beginnen met de technische briefing over kwetsbare groepen en dat de heer Hammelburg dan kan kijken of er nog een andere informatiebehoefte bestaat. Maar we beginnen met de vertrouwelijke technische briefing over de kwetsbare groepen.

De voorzitter:

Dan passen we de toezegging aan. Het gaat dus met name om een vertrouwelijke technische briefing waarin we het inderdaad over de ongeoormerkte funding aan kwetsbare gemarginaliseerde groepen zullen hebben. Dan zullen we daarna kijken wat er nog resteert. Heel goed. Dan is het tijd voor de vijfde toezegging.

De Minister zegt toe in de stukken voor Prinsjesdag inzichtelijk te De Minister zegt toe de Kamer vóór het debat over de Voorjaarsnota per brief te informeren over de uitvoering van de motie-Van der Graaf c.s. over bezien of het wenselijk is om fluctuaties van het ODA-budget te reduceren.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

En de opties in kaart te brengen. Er staat nog veel meer.

De voorzitter:

En de opties in kaart te brengen. Dat voegen we eraan toe. Dat komt goed. Dat kunt u nog nalezen. Dit is vrij bondig. De laatste toezegging is de volgende.

  • De Minister zegt toe in de volgende scorekaarten voor internationale organisaties waar Nederland mee samenwerkt aan te geven hoe deze organisaties scoren op het gebied van lokalisering. Dat was de laatste toezegging aan mevrouw Van der Graaf.

Ik kan me voorstellen dat een aantal commissieleden heel tevreden is over dat er een aantal toezeggingen is gedaan. Natuurlijk zien we elkaar terug bij het tweeminutendebat dat zal worden ingepland. Dan zou ik graag tot een afronding willen komen en de Minister en het team ... Sorry, ik kijk even naar de Minister.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Volgens mij werden er net twee verschillende toezeggingen over de lokalisering gedaan. Eentje ging erover dat we het opnemen in de multilaterale scorecards. Dat kwam in het najaar. De andere ging over de discussie binnen de VN en de stand van zaken die in dezelfde tijdsperiode met ons zou worden gedeeld. Maar dat was iets anders dan het opnemen in de scorecards.

De voorzitter:

Begrijp ik dan goed dat het twee toezeggingen zijn en dat we ze uit elkaar moeten trekken? Oké. Er komt er dus eentje bij. Dat is helder. Dan herhaal ik nogmaals de dank aan de Minister voor haar tijd en de antwoorden. Het was een prettig debat, denk ik. Er waren een paar flinke toezeggingen, maar er is wel een tweeminutendebat op naam van de heer Hammelburg. We zien elkaar dus terug op dit onderwerp wanneer dat zal worden ingepland door de griffier. Dank aan het team van adviseurs. Ik wens iedereen een heel prettige avond. Het is goed dat de tribune redelijk vol is gebleven. Dat betekent dat er brede interesse is in dit onderwerp. Dat is altijd goed om te zien in dit huis. Ik wens eenieder een heel prettige avond. Ben ik nog iets vergeten? Ik kijk naar de griffier. Heb ik alles gezegd? Daarmee zou ik dat graag bevestigen. Hartelijk dank aan het Tweede Kamer-team voor jullie ondersteuning. Ik wens iedereen een heel prettige en fijne nachtrust toe. Tot ziens.

Sluiting 20.58 uur.

Naar boven