36 178 Voorstel van wet van de leden Paulusma, Becker, Westerveld, Van Nispen en Kostić tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met het strafbaar stellen van handelingen gericht op het veranderen of onderdrukken van de seksuele gerichtheid of genderidentiteit (Wet strafbaarstelling conversiehandelingen)

B VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID1

Vastgesteld 21 oktober 2025

Inleiding

De leden van de fracties van de BBB, D66, de ChristenUnie en de SGP hebben kennisgenomen van het initiatiefvoorstel strekkende tot de strafbaarstelling van conversiehandelingen en wensen naar aanleiding daarvan enkele vragen en opmerkingen aan de initiatiefnemers en/of de regering voor te leggen. De leden van de fractie Volt sluiten zich bij de vragen van de leden van de D66-fractie aan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

Het wetsvoorstel beoogt strafbaarstelling van handelingen die gericht zijn op het veranderen of onderdrukken van iemands seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Hoewel het doel van het wetsvoorstel – bescherming van kwetsbare personen tegen schadelijke praktijken – volgens de leden van de fractie van de BBB legitiem is, roept het voorstel bij hen ernstige juridische vragen op over de noodzaak, de rechtszekerheid, de borging van grondrechten en de uitvoerbaarheid. De leden van de BBB-fractie hebben over het wetsvoorstel de volgende vragen, zowel aan de initiatiefnemers als aan de regering:

  • 1. De Raad van State2 en een onafhankelijke wetenschapstoets3 stellen grote vraagtekens bij het doel, de reikwijdte, de effectiviteit en de onderbouwing van het huidige wetsvoorstel. Kunnen de regering en de initiatiefnemers toelichten wat er met die vraagpunten is gedaan?

  • 2. Hoe kijken de initiatiefnemers en de regering aan tegen de punten die zijn genoemd in de afgewezen motie van de leden Diederik van Dijk en Bikker?4 Welke van de daarin geuite zorgen kunnen door de initiatiefnemers en de regering worden weggenomen? De leden van de fractie van de BBB ontvangen hierop graag een inhoudelijke reactie.

  • 3. Onduidelijk is waarom het huidige strafrecht niet volstaat om de in het wetsvoorstel genoemde misstanden aan te pakken. Conversiepraktijken die gepaard gaan met dwang, mishandeling of bedreiging zijn reeds strafbaar onder bestaande bepalingen, onder meer in de artikelen 284 en 300 Wetboek van Strafrecht (Sr). Kunnen de initiatiefnemers en de regering precies aangeven waarom het geldende strafrecht volgens hen niet volstaat?

  • 4. Kunnen de initiatiefnemers en de regering van het begrip «conversiehandelingen» een duidelijker juridische definitie geven? Nu is immers niet direct duidelijk welke handelingen onder de strafbepalingen zullen vallen en in welke mate deze handelingen schadelijk zijn. De delictsomschrijving blijft hierdoor redelijk vaag en zal door de rechter telkens opnieuw moeten worden ingevuld.

  • 5. Vallen onder het begrip «conversiehandelingen» ook pastorale, hulpverlenende en ouderlijke gesprekken over identiteit? Maakt het daarbij uit hoe vaak dergelijke gesprekken gevoerd worden alvorens van strafbaarheid sprake zal zijn? Wanneer zal bij vorenbedoelde gesprekken in de zin van de strafbepalingen sprake zijn van «stelselmatig of anderszins op indringende wijze»?

  • 6. Welke juridische definitie kennen de initiatiefnemers en de regering toe aan de begrippen «stelselmatig» en «op indringende wijze»? Deze begrippen zijn in het huidige wetsvoorstel niet juridisch scherp gedefinieerd, menen de leden van de fractie van de BBB.

  • 7. Ook het in het wetsvoorstel gebruikte begrip «genderidentiteit» wordt niet juridisch duidelijk gedefinieerd. Kunnen de initiatiefnemers en de regering deze definitie geven?

  • 8. In de considerans van het wetsvoorstel wordt gesproken van «openbaar» aanbieden, terwijl in de strafbepaling van artikel 285ba, lid 4, sub a, wordt gesproken van «openlijk» aanbieden. Waarom worden hier verschillende begrippen gebruikt, en welk aanbieden willen de initiatiefnemers en de regering strafbaar stellen?

  • 9. In de memorie van toelichting is veelvuldig sprake van «schade». Hoe wordt dit begrip precies gedefinieerd, en waarom wordt het begrip schade niet in het wetsvoorstel genoemd?

    Wie moet bij onderzoek en/of vervolging de schade onafhankelijk vaststellen? Zijn handelingen zonder schade, of met slechts geringe schade, strafbaar en zo ja, zal dat leiden tot strafvermindering? Wordt overwogen voor het Openbaar Ministerie een strafvorderingsrichtlijn op dit punt op te stellen? Zo niet, waarom niet?

  • 10. Zijn de in het wetsvoorstel genoemde handelingen in alle gevallen strafbaar, of alleen wanneer ze leiden tot psychische en/of lichamelijke schade? En geldt dit dan uitsluitend bij blijvende schade, en niet wanneer de schade later volledig hersteld kan worden door psychiatrische of medische interventies?

  • 11. Het wetsvoorstel hanteert volgens de leden van de BBB-fractie veel vage en open normen. Veel termen zijn onvoldoende afgebakend en laten ruimte voor interpretatie, wat strijdig is met het legaliteitsbeginsel: strafbaar gedrag moet vooraf duidelijk en kenbaar zijn. Dit leidt tot rechtsonzekerheid. Waarom menen de initiatiefnemers en de regering dat zij met dit wetsvoorstel voldoen aan de rechtsstatelijke beginselen van rechtszekerheid en legaliteit, zoals beschreven in artikel 1 Sr en artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?

  • 12. Waar leggen de initiatiefnemers en de regering de grens tussen «conversiehandelingen» en besnijdenis, genitale verminking en het wegnemen van enkele lichaamsdelen? Wanneer is sprake van een volledige fysieke geslachtsverandering, en dus van conversie? Is al sprake van conversie als de behandeling nog niet volledig is? Gaat het alleen om uitwendige fysieke veranderingen, of ook om ingrepen in het lichaam? Wordt het nemen van (hormoon)medicijnen met slechts beperkte fysieke uitwerkingen eveneens als conversie beschouwd?

  • 13. In hoeverre beperkt het huidige wetsvoorstel de vrijheid van meningsuiting?5 Het kan immers leiden tot «chilling effects» op ouders, hulpverleners en betrokkenen bij maatschappelijke organisaties. Zullen zij hun opvattingen nog volledig kunnen en/of mogen uiten als de wet de intentie tot beïnvloeding criminaliseert?

  • 14. In hoeverre beperkt het wetsvoorstel de godsdienstvrijheid?6 Het lijkt erop dat religieuze begeleiding, gebed of pastorale gesprekken onder de strafbepaling kunnen vallen. Welke waarborgen beidt het wetsvoorstel dat legitieme religieuze uitingen buiten het bereik van het strafrecht blijven?

  • 15. Tast het wetsvoorstel de vrijheid van beroepsuitoefening7 niet aan? Psychologen en therapeuten riskeren vervolging bij de begeleiding van cliënten die vrijwillig hulp zoeken bij identiteitsvragen. Dit kan leiden tot zelfcensuur en beperking van professionele autonomie, menen de leden van de BBB-fractie. Hoe zien de initiatiefnemers en de regering dat de vrijheid van beroepsuitoefening is gewaarborgd?

  • 16. Kunnen de initiatiefnemers en de regering voorbeelden noemen van betrokkenen die niet vallen onder de artsen en andere hulpverleners die in de voorgestelde artikelen 285ab, lid 7 en 297b, lid 7 buiten strafbaarheidstelling blijven, zolang zij handelen «in overeenstemming met de voor diegene geldende zorgvuldigheidseisen»? En hoe worden deze «zorgvuldigheidseisen» gedefinieerd? Wat valt erbuiten en is dus wel strafbaar?

  • 17. In andere landen, zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, zijn conversiewetten beperkt tot minderjarigen en expliciete dwang. Het Nederlandse voorstel gaat verder en brengt het risico van over-criminalisering met zich mee. Waarom is gekozen voor een bredere criminalisering dan in genoemde landen? Is daarmee geen sprake van over-criminalisering?

  • 18. De leden van de fractie van de BBB maken zich, ook na lezing van paragraaf 7 (p. 29 e.v.) van de memorie van toelichting, nog zorgen over de handhaafbaarheid van de wet. Niet zozeer vanwege een mogelijke beperkte capaciteit bij politie of justitie, maar vooral omdat het moeilijk zal zijn kwalitatief goed bewijsmateriaal te verzamelen, ook van medische en psychiatrische aard. In hoeverre kan bovendien worden verwacht dat betrokkenen open zullen zijn over wat er is gebeurd? Deze leden willen erop aandringen om eerst alsnog een uitvoeringstoets te laten uitvoeren en daarop een reactie van de initiatiefnemers en de regering te ontvangen. Is de regering daartoe bereid?

  • 19. Is de regering voornemens alternatieve maatregelen te nemen, zoals uitbreiding van bestuursrechtelijk toezicht, toezicht door (medische) inspecties van het Rijk, of voorlichting? Zo ja, welke? Zo niet, waarom niet? De leden van de BBB-fractie ontvangen hier graag een toelichting op.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 zijn verheugd dat het initiatief is genomen om minderjarigen en kwetsbare volwassenen te beschermen tegen schadelijke praktijken die gericht zijn op het veranderen of onderdrukken van iemands seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Desondanks hebben deze leden nog enkele vragen over de praktische uitvoering, de afbakening van de strafbaarstelling, de verhouding tot grondrechten en de woordkeuze in het voorgestelde artikel 297b. Deze vragen zijn gericht aan de initiatiefnemers en, in sommige gevallen, ook aan de regering.

De leden van de D66-fractie zijn geïnteresseerd in de rol van beroepsgroepen zoals psychologen, psychiaters en andere zorgverleners. Wat wordt van hen verwacht wanneer zij kennisnemen van collega’s die conversiegesprekken voeren of aanbieden? In dit verband vragen zij aan de regering of beroepsorganisaties, zoals het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), verplicht zijn om in dergelijke gevallen actief op te treden of melding te doen, en zo ja, hoe dit in de praktijk wordt vormgegeven. Ook vragen deze leden aan de initiatiefnemers welke concrete consequenties zij verbinden aan het niet naleven van deze wet door een professional, en of daarbij, naast strafrechtelijke handhaving, ook tuchtrechtelijk optreden wordt voorzien. Tegelijkertijd hechten de leden van de D66-fractie eraan dat reguliere psychologische begeleiding, gericht op zelfacceptatie, het verkennen van genderidentiteit of het ondersteunen bij gevoelens van genderdysforie, niet onbedoeld onder de strafbaarstelling valt. Deze leden vragen hoe de initiatiefnemers dit in de wet voldoende duidelijk afbakenen.

Daarnaast hechten de leden van de D66-fractie belang aan de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Hoe hebben de initiatiefnemers het wetsvoorstel vormgegeven in relatie tot artikel 6 van de Grondwet en artikel 9 van het EVRM, en op welke wijze in de voorgestelde strafbepaling wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen strafbare conversiehandelingen enerzijds en religieuze of pastorale begeleiding die gericht is op levensbeschouwelijke reflectie anderzijds, zo vragen deze leden. Weliswaar is dit aspect uitgebreid aan de orde geweest in de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, maar deze leden hechten er voor de wetsgeschiedenis aan dat een en ander zo duidelijk mogelijk wordt besproken door de initiatiefnemers. In dit verband vragen de leden van de fractie van D66 bovendien hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot artikel 23 van de Grondwet, dat de vrijheid van richting en inrichting van het onderwijs beschermt, en hoe wordt gewaarborgd dat religieuze scholen in hun onderwijs over seksualiteit en genderidentiteit niet onbedoeld de leerlingen in een keurslijf dwingen en onder de reikwijdte van de strafbaarstelling vallen, terwijl leerlingen tegelijkertijd beschermd blijven tegen schadelijke beïnvloeding.

De leden van de D66-fractie merken op dat tijdens de behandeling in de Tweede Kamer door meerdere partijen is aangegeven dat het wetsvoorstel onvoldoende duidelijk zou zijn voor de rechtspraktijk. Bij bestudering van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State lezen deze leden die conclusie echter niet terug. Het advies geeft de initiatiefnemers wel de opdracht om beter te onderbouwen wat de betekenis van de strafbaarstelling is ten opzichte van reeds bestaande strafbaarstellingen, een aanbeveling die de initiatiefnemers – onder meer met voorbeelden – hebben opgevolgd. De leden vragen de regering daarom te bevestigen dat het advies van de Afdeling inderdaad niet kan worden gelezen als een aanwijzing dat de strafbaarstelling juridisch onvoldoende is afgebakend voor toepassing in de rechtspraktijk, en verzoeken hierbij de consultatiereactie van het Openbaar Ministerie te betrekken. Bovendien zijn deze leden benieuwd welke specifieke aanpassingen de initiatiefnemers naar aanleiding van de ontvangen adviezen, waaronder dat van de Raad van State, hebben doorgevoerd. Kunnen de initiatiefnemers gemotiveerd aangeven waarom zij deze aanpassingen toereikend achten om tegemoet te komen aan de gemaakte opmerkingen? Graag ontvangen de leden van de D66-fractie ook een reflectie van de regering hierop.

De leden van de fractie van D66 merken verder op dat in de memorie van toelichting bewust is gekozen voor de term «conversiehandelingen» in plaats van «conversietherapie», omdat de laatste term de suggestie wekt van professionele hulpverlening. Zij vragen hoe de initiatiefnemers hebben gezorgd dat deze definitie voldoende helder en juridisch afgebakend is, zodat zij praktisch toepasbaar is in het strafrecht en geen ruimte laat voor misverstanden. Bovendien merken deze leden op dat het begrip «handelingen» in het spraakgebruik verder lijkt te reiken dan «gesprekken voeren». Deze leden houden de initiatiefnemers en de regering voor dat ook herhaalde of stelselmatige gesprekken «op indringende wijze» gevoerd kunnen worden. Kan worden verduidelijkt dat onder omstandigheden ook het voeren van dit soort gesprekken onder de reikwijdte van de strafbepaling valt? In het verlengde hiervan vragen de leden hoe de initiatiefnemers en de regering de handhaafbaarheid van het wetsvoorstel in de praktijk beoordelen, gelet op de opmerkingen dat de strafbaarstelling moeilijk te handhaven zou zijn. Tevens vragen de leden van de D66-fractie of de initiatiefnemers van mening zijn dat het voorstel, in de huidige aangepaste vorm, nog steeds voldoende bescherming biedt aan de mensen voor wie het bedoeld is, in het bijzonder jongeren en volwassenen in kwetsbare of religieuze omgevingen.

De leden van de fractie van D66 hebben nog een enkele vraag over de bewoordingen in artikel 297b. Het artikel ziet op de uitoefening van een ambt, beroep, bedrijf of organisatie. Betekent dit dat bijvoorbeeld een vader of moeder die stelselmatig en op indringende wijze met zijn of haar kind gesprekken voert over de seksuele gerichtheid of genderidentiteit met de bedoeling om die te veranderen of te onderdrukken, niet onder de delictsomschrijving valt? Ervan uitgaande dat de delictsomschrijving niet ziet op de ouder-kindrelatie, hoe beoordelen de initiatiefnemers en de regering de situatie waarin een ouder bij een organisatie te rade gaat en door die organisatie met informatie wordt gevoed en/of geïnstrueerd om het kind op indringende wijze onder druk te zetten teneinde de seksuele gerichtheid te veranderen of te onderdrukken? Valt de organisatie dan wel onder de delictsomschrijving?

De leden van de D66-fractie benadrukken dat zij de initiatiefnemers steunen in hun doelstelling om minderjarigen en kwetsbare groepen (zoals de volwassenen uit lid 3) te beschermen. Deze leden hopen dat de beantwoording van hun vragen zal bijdragen aan verdere verduidelijking van de praktische uitvoering, de rechtszekerheid en de bescherming van grondrechten, zodat de wet effectief en rechtvaardig kan worden toegepast.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

  • 1. De inzet van het strafrecht geldt als een «ultimum remedium». De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe dit wetsvoorstel zich zo bezien verhoudt tot andere maatregelen die genomen kunnen worden om conversiehandelingen tegen te gaan. Waaruit is gebleken dat slechts strafrechtelijk ingrijpen tot het beoogde resultaat kan leiden?

  • 2. De Afdeling advisering van de Raad van State schrijft dat veel gedragingen die worden opgenomen in het wetsvoorstel al strafbaar zijn en dat het onvoldoende is om een nieuwe strafbaarstelling te introduceren als het wetsvoorstel louter als signaal dient.8 Ook de wetenschapstoets benoemt dat noodzaak en effectiviteit essentiële criteria zijn voor strafbaarstelling.9 Hoe kijken de initiatiefnemers tegen deze adviezen aan?

  • 3. De Afdeling advisering wees voorts op het risico dat een verbod op het verrichten van conversiehandelingen in strijd is met grondrechten.10 Kunnen de initiatiefnemers uitleggen hoe de grondrechten van betrokkenen gewaarborgd blijven bij een dergelijk verbod?

  • 4. Om tegemoet te komen aan de vragen die in de Tweede Kamer zijn gesteld ten aanzien van de reikwijdte van het voorstel hebben de indieners in de tweede nota van wijziging twee open normen toegevoegd aan artikel 285ba, eerste lid en artikel 297b, eerste lid, namelijk «stelselmatig of anderszins op indringende wijze». Is hier bedoeld aansluiting te zoeken bij de uitleg van het begrip «stelselmatig» zoals bijvoorbeeld in de jurisprudentie op grond van artikel 285b Wetboek van Strafrecht? Zo ja, geldt dit dan voor alle elementen die in die jurisprudentie worden gerekend tot stelselmatig?

  • 5. En is bij het gebruik van het begrip «indringend» bedoeld aansluiting te zoeken bij het bepaalde in artikel 429ter Sr? Zo ja, welke elementen spelen daarbij dan een rol? Zo niet, welke elementen moeten bewezen kunnen worden wil er sprake kunnen zijn van «anderszins op indringende wijze» handelingen verrichten?

  • 6. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer hebben de verdedigers twee situaties beschreven die hen aanleiding gaven tot het indienen van het voorliggende wetsvoorstel. Het lijkt in beide voorbeelden niet te zijn gegaan om fysieke handelingen, maar om gebeden om genezing en om verbale uitingen. Zouden deze door de verdedigers genoemde voorbeelden hebben kunnen leiden tot een succesvolle vervolging op grond van het voorliggende wetsvoorstel? Zo ja, graag een toelichting per element van de delictsomschrijving.

  • 7. In haar advies geeft de Raad voor de rechtspraak aan dat wetsvoorstel en toelichting geen helder beeld geven van de definitie van «onderdrukken» en daarmee van de ondergrens van strafbaarheid.11 De raad vraagt zich af waar precies de scheidslijn ligt tussen «onderdrukking» en «afkeuring» en op welk moment handelingen die gericht zijn op hulp en steun overgaan in «gedragingen gericht op onderdrukking». De leden van de fractie van de ChristenUnie worstelen met diezelfde vraag en leggen die, bij gebrek aan bevredigende beantwoording tot dusver, via deze weg nogmaals aan de initiatiefnemers voor.

  • 8. Bij amendement is een nieuw tweede lid toegevoegd aan de voorgestelde strafbepalingen. Hoe reflecteren de initiatiefnemers op deze toevoeging? Wat betekent dit amendement voor het «oproepen tot terughoudendheid, voorzichtigheid of reflectie» ten aanzien van andere aspecten van de «seksuele gerichtheid of genderidentiteit»?

  • 9. Het voorgestelde lid 3 van de beide strafbepalingen ziet op situaties waarin misbruik wordt gemaakt van «uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht». Is hier bedoeld aansluiting te zoeken bij het bepaalde in artikel 273f Sr? Ook na de behandeling in de Tweede Kamer blijft voor de leden van de ChristenUnie-fractie onvoldoende helder hoe dit deel van het wetsvoorstel in de praktijk zou kunnen worden afgebakend. Graag een hele concrete toelichting op dit punt, bij voorkeur aan de hand van meerdere voorbeelden.

  • 10. In het bijzonder vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie de initiatiefnemers concreet aan te geven op welke wijze wordt voorkomen dat bijvoorbeeld voorgangers en ambtsdragers binnen religieuze gemeenschappen beperkt worden in hun grondwettelijke en Europeesrechtelijke vrijheid van godsdienst en levensovertuiging doordat gesprekken, ontmoetingen en gebeden zouden kunnen worden beschouwd als vallend onder deze delictsomschrijving.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP

De leden van de fractie van de SGP hebben ernstige bedenkingen bij het initiatiefvoorstel strafbaarstelling conversiehandelingen, in de memorie van toelichting veelal aangeduid met de afkorting SOGIECE («sexual orientation and gender identity and expression conversion efforts»)12 vanwege de verstrekkende gevolgen en stellen om die reden diverse vragen.

De leden van de fractie van de SGP hebben allereerst vragen over de wetenschappelijke onderbouwing of het gebrek daaraan. In de toelichting op de wet wordt een onderzoek aangehaald waarvan de initiatiefnemers aangeven dat er een bias aanwezig is.

  • 1. Op welke wijze beargumenteren de initiatiefnemers dat het genoemde onderzoek representatief is voor alle (religieus) homoseksuelen in Nederland?

  • 2. Waarom achten de initiatiefnemers de resultaten van dit onderzoek bruikbaar voor zoiets ingrijpends als wetgeving?

  • 3. Vinden de initiatiefnemers het wenselijk om eerst breder onderzoek te laten doen naar deze thematiek, zodat op basis daarvan gerichte maatregelen kunnen worden geformuleerd om specifieke misstanden te verhelpen? Kunnen zij dat toelichten?

In het rapport van Bureau Beke & Ateno13 wordt niet concreet ingegaan op de vraag in hoeverre SOGIECE-praktijken in Nederland aan de orde zijn, zo stellen de leden van de SGP-fractie. De geciteerde onderzoeken richten zich met name op de Amerikaanse context. In de wetenschapstoets is dit aangemerkt als verbeterpunt.14

  • 4. Hoe zijn de initiatiefnemers tegemoetgekomen aan dit verbeterpunt uit de wetenschapstoets, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

  • 5. Waaruit blijkt dat SOGIECE-praktijken in Nederland aan de orde zijn, en in welke mate?

Het initiatiefwetsvoorstel beoogt een breed verbod dat indringend ingrijpt in verscheidene mensenrechten en maatschappelijke praktijken. De leden van de fractie van de SGP hebben vragen bij de proportionaliteit van deze wet gezien de wetenschappelijke onderbouwing.

  • 6. Hebben de initiatiefnemers onderzocht of SOGIECE-praktijken in specifieke verbanden plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?

Het valt de leden van de fractie van de SGP op dat de geciteerde onderzoeken genuanceerder over het onderwerp denken. Zo wordt bijvoorbeeld gewezen op het grote belang van de religieuze identiteit. «For some, the experience of religious or spiritual identity is as deeply felt, and as highly valued, as the experience of sexual orientation. [..] For these reasons, religion can serve as a central, organizing aspect of identity that the individual cannot relinquish, even if it means sacrificing sexual orientation in the process.»15 Hetzelfde onderzoek stelt: «The rights of individuals to their diverse experiences of religion and spirituality deserve the same respect accorded sexual orientation. [..] However this distinction between religious identity and sexual orientation may be viewed, psychology does not have the right to interfere with individuals» rights to seek the treatments they choose. [..] In response to requests for guidance in this area from practitioners and the public, the American Psychological Association (APA) developed a policy on conversion therapy known as the «Resolution on Appropriate Therapeutic Responses to Sexual Orientation» (APA, 1998). [..] The reason that the resolution does not ban conversion therapy outright is that the same arguments for diversity and autonomy can be used to support those who seek to change their sexual orientation on the basis of religious belief and practice. Psychology’s role is to inform the profession and the public, not to legislate against individuals’ rights to self-determination.16

  • 7. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de initiatiefnemers een verbod voorstellen op conversietherapie terwijl professionals hier juist terughoudend mee zijn en aangeven dat het zelfs schadelijk kan zijn voor mensen voor wie hun religieuze identiteit prioriteit heeft boven hun seksuele gerichtheid.

  • 8. Hoe waarderen de initiatiefnemers de gelijkheid van de seksuele identiteit en de religieuze identiteit voor de wet?

  • 9. Hoe waarderen de initiatiefnemers het genoemde recht van het individu om die behandeling te kiezen die hij of zij wenst?

In een ander onderzoek wordt gewezen op de moeilijkheden bij het vinden van een willekeurige populatie, waardoor de resultaten van het onderzoek niet gegeneraliseerd kunnen worden, stellen de leden van de SGP-fractie.17 Weer een ander onderzoek betreft een dusdanig specifieke populatie dat ook die niet gegeneraliseerd kan worden.18 Verder wordt een outcome bias geconstateerd in de methodologische opzet van deze laatste studie. Zo konden SOCIECE-activiteiten alleen worden gewaardeerd als «effectief», «neutraal» of «schadelijk».19 Daarbij wordt ineffectiviteit gelijkgesteld aan schadelijk, terwijl die niet hetzelfde zijn. Hetzelfde geldt voor de studie van Shidlo en Schroeder: «The data presented in this article do not provide information on the incidence and the prevalence of failure, success, harm, help, or ethical violations in conversion therapy.»20

  • 10. De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen reflecteren op voornoemde methodologische gebreken in de door hen aangehaalde onderzoeken.

  • 11. Klopt het dat, indien SOGIECE niet effectief is, dit niet automatisch resulteert in schade?

De initiatiefnemers stellen dat «een scala aan internationaal onderzoek laat zien dat er geen enkel empirisch bewijs is dat SOGIECE succesvol is in het wijzigen van de seksuele gerichtheid of genderidentiteit.»21. Ook noemen zij conversietherapie herhaaldelijk «verwerpelijk gedrag». Tegelijk blijkt uit de door hen aangehaalde literatuur dat er wel degelijk positieve effecten zijn van SOGIECE: «Based on this review, methods rated as effective did not appear to generally reflect any changes in sexual orientation but instead referred to several other benefits, such as ultimate acceptance of sexual orientation, a decrease in depressive or anxiety symptoms, and improved family relationships», zo constateren de leden van de SGP-fractie.22

  • 12. De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen reflecteren op de positieve effecten van SOGIECE die in de door hen aangehaalde onderzoeken worden benoemd. Vinden zij het juist om deze positieve effecten bij voorbaat «verwerpelijk» te noemen?

  • 13. Hebben de initiatiefnemers onderzoek gedaan naar de positieve effecten van SOGIECE?

  • 14. Zijn zij bijvoorbeeld bekend met de gevallen van professor Rosaria Champagne Butterfield en Jackie Hill-Perry, die beiden juist hun geluk vonden in het Christelijk geloof ondanks hun homoseksuele gerichtheid?

  • 15. Erkennen de initiatiefnemers dat er, ondanks enkele misstanden, ook gevallen zijn waarin homoseksuelen juist baat hadden bij SOGIECE, zoals in de door hen geciteerde onderzoeken staat vermeld?

  • 16. Is het in dat opzicht niet onjuist om te spreken van «slachtoffers van SOGIECE»?

  • 17. Moet in dit licht ook «het schadeprincipe» niet worden genuanceerd omdat SOGIECE niet automatisch leidt tot schade?

In de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer geven de initiatiefnemers aan dat men zelf altijd vrij blijft om middels SOGIECE hulp te zoeken.23

  • 18. Hoe wegen de initiatiefnemers het risico dat hulpverleners niet snel meer bereid zullen zijn om hulp te bieden? Immers kan de hulpvrager die zich vrijwillig meldt voor SOGIECE naderhand aangeven dat hij of zij slachtoffer is geworden, aldus de leden van de SGP-fractie.

Wat de leden van de fractie van de SGP betreft volgt uit deze onderzoeken niet direct dat een verbod op SOGIECE in het belang is van personen met een homoseksuele gerichtheid of een andere genderidentiteit.

  • 19. Deze leden vragen of de belangen van betreffende personen niet evenwichtiger worden benaderd als misstanden omtrent SOGIECE gericht en doeltreffend worden aangepakt in plaats van SOGIECE volledig te verbieden.

  • 20. Is het denkbaar dat een verbod juist averechts zal werken, omdat de seksuele identiteit en genderidentiteit juist minder bespreekbaar worden?

  • 21. Erkennen de initiatiefnemers de mogelijkheid dat het verbod een taboe legt op het bespreken van seksuele identiteit en genderidentiteit?

Er wordt door de initiatiefnemers ook ingegaan op de religieuze context. Pastorale gesprekken met een dominee of een ouderling kunnen juist gaan over het accepteren en een plek geven van de gerichtheid binnen de religieuze context, waarbij de betreffende persoon de religieuze identiteit belangrijker vindt dan de seksuele identiteit, aldus de leden van de SGP-fractie.

  • 22. Deze leden vragen of een verbod het hulpaanbod voor de doelgroep die de initiatiefnemers wensen te beschermen niet juist beperkt, aangezien dergelijke hulpverlening wel degelijk tot positieve uitkomsten kan leiden.

  • 23. Gaat het wetsvoorstel er niet bij voorbaat vanuit dat iemands seksuele identiteit belangrijker is dan diens religieuze identiteit? Waarop is dat gebaseerd?

  • 24. Kunnen de initiatiefnemers een overzicht geven van religieuze handelingen die onder het voorgestelde verbod vallen?

  • 25. Erkennen de initiatiefnemers dat het verbod daarmee verder gaat dan de schadelijke conversietherapieën die zij beogen te voorkomen?

  • 26. Hoe beoordelen zij dit in het licht van het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel?

Door de initiatiefnemers wordt aangevoerd dat conversiebehandelingen altijd worden uitgevoerd bij de ander, en dit daarom ingrijpt in hun grondrechten. In de grondrechtentoets wordt ook aangegeven dat het in het belang is van «het slachtoffer» dat een verbod wordt gesteld en dat dit belang gaat boven het belang van aanbieders. Echter, uit een door de initiatiefnemers geciteerd onderzoek bleek dat 74% van de participanten zelf hadden verzocht om een vorm van conversietherapie.24

  • 27. Grijpt een verbod niet al te zeer in op het recht op zelfbeschikking van personen die wel in een religieuze context hulp zoeken?

Als motivatie voor het verbod stellen de initiatiefnemers dat conversietherapie ingrijpt in het recht op privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 EVRM. Echter, een verbod maakt het juist onmogelijk om in de privésfeer hulp te zoeken bij schurende identiteitsbelevingen. Dit betekent dat in voorkomende gevallen iemands religieuze identiteit moet worden onderdrukt ten behoeve van iemands seksuele identiteit, zo menen de leden van de SGP-fractie.

  • 28. Deze leden vragen hoe de initiatiefnemers dit spanningsveld wegen.

  • 29. Hoe beargumenteren de initiatiefnemers dat het voorgestelde verbod geen beperking is van de grondrechten van religieuze homoseksuele personen?

  • 30. Hoe dient dit verbod het belang van religieuze homoseksuele personen om hun religieuze identiteit te beleven?

Als reden voor het verbod noemen de initiatiefnemers de negatieve effecten van SOGIECE. Zij stellen: «Deelnemers ervaren door de druk die hen wordt opgelegd afwijzing vanuit de familie, evenals tot positieverlies in de maatschappij, het verliezen van het persoonlijke geloof en tot kwetsbaarheid voor antihomoseksuele vooroordelen».25

  • 31. De leden van de SGP-fractie informeren of het klopt dat de initiatiefnemers het afwijzen door de familie, het verliezen van de maatschappelijke positie of het verliezen van het persoonlijke geloof als onderdeel zien van SOGIECE. Met andere woorden: beweren de initiatiefnemers dat de aanbieder van SOGIECE instructies geeft aan bijvoorbeeld familieleden van de betreffende persoon om hem of haar af te wijzen?

  • 32. Of zijn de genoemde ervaringen juist reden dat men zich tot SOGIECE begeeft? Als dat het geval is, is het dan juist om SOGIECE te verbieden om deze redenen?

Als reden om een verbod te stellen wordt door de initiatiefnemers aangegeven dat er te weinig draagvlak is vanuit de religieuze gemeenschap om te komen tot een soort gedragscode.26 Dit leest volgens de leden van de SGP-fractie alsof de initiatiefnemers niet willen dat de religieuze gemeenschap vanuit een andere overtuiging leeft dan zij.

  • 33. Begrijpen de initiatiefnemers dat deze wet kan worden ervaren als vergaande en ongewenste overheidsdwang, zo vragen genoemde leden.

  • 34. Laat dit niet juist het belang zien van de vrijheid van godsdienstige overtuigingen voor minderheden en het draagvlak voor de godsdienstvrijheid?

In de toelichting op de wet is nadrukkelijk benoemd dat het verbod niet ziet op het afkeuren van een bepaalde identiteit, maar dat het verbod zich echt richt op het veranderen of onderdrukken ervan. Tegelijk wordt aangegeven dat hier sprake is van een spanningsveld, omdat niet altijd duidelijk is of een uiting van afkeuring ook leidt tot onderdrukking.27

  • 35. De leden van de SGP-fractie vragen welk toetsingskader de initiatiefnemers op dit punt voorstellen.

Bepaalde kerkelijke activiteiten zijn niet gericht op conversie maar op het belijden van de geloofsstellingen, die ook gericht kunnen zijn op seksualiteit binnen of buiten het huwelijk, zo stellen de leden van de SGP-fractie.

  • 36. In hoeverre blijven religieuze gemeenschappen nog vrij in hun verwachting dat aanhangers van de godsdienst zich conformeren aan de religieuze normen, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

  • 37. Begrijpen de leden van de fractie van de SGP het goed dat het wetsvoorstel verbiedt om homoseksualiteit in een religieuze context zonde te noemen, ook niet bij het onderwijzen in de geloofsstellingen, omdat dit impliceert dat men zich moet conformeren aan de religieuze norm?

  • 38. Op welke morele norm wordt dit verbod gegrond en waarom geniet die norm voorrang boven het recht op de godsdienstvrijheid of het recht op zelfbeschikking van de persoon die hulp zoekt?

Het is een algemeen uitgangspunt dat de overheid zich niet bemoeit met interne, godsdienstige aangelegenheden. De overheid heeft de verantwoordelijkheid om zaken circa sacra te regelen, maar de overheid heeft geen bevoegdheid om zaken in sacra te regelen. Het initiatiefwetsvoorstel staat op gespannen voet met dit uitgangspunt, omdat het beoogt het discours in de religieuze context te reguleren, aldus de leden van de SGP-fractie.

  • 39. Deze leden vragen de initiatiefnemers hoe zij die spanning wegen met betrekking tot dit initiatiefwetsvoorstel.

  • 40. Op welke bevoegdheid om zich in religieuze zaken te mengen baseren de initiatiefnemers dit wetsvoorstel?

In de wettekst, met name het voorgestelde artikel 285ba, wordt steeds genoemd de persoon die de leeftijd van achttien jaren niet heeft bereikt. In lid 3 sub a van dat artikel gaat het echter om «een persoon», zonder kwalificatie van leeftijd. Het verbod strekt dan ook tot het verbieden van het aanbieden van handelingen aan een meerderjarig persoon, zo merken de leden van de SGP-fractie op.

  • 41. Wat is de ratio voor de invoeging van genoemd sublid?

  • 42. Erkennen de initiatiefnemers het recht op zelfbeschikking van personen met een homoseksuele gerichtheid? Hoe zien zij dat in dat licht van voornoemde bepaling?

  • 43. Hoe wegen zij de kritische noot uit de wetenschapstoets die dit duidt als «paternalistische wetgeving»?

In het voorgestelde artikel 285ba wordt het woord «stelselmatig» als kwalificatie toegevoegd aan de verboden handeling. In de jurisprudentie is «stelselmatigheid» een brede toets die ziet op de individuele omstandigheden van het geval. Advocaat-Generaal Hofstee omschrijft die toets als «sterk casuïstisch van aard en in zijn algemeenheid lastig te beantwoorden».28 Dit raakt de uitvoerbaarheid van de wet, zo stellen de leden van de SGP-fractie.

  • 44. Deze leden vragen wat de toegevoegde waarde is van deze kwalificatie. Wat beogen de initiatiefnemers met deze kwalificatie te regelen?

De leden van de SGP-fractie merken op dat in de praktijk al sprake is van stelselmatigheid bij meerdere contactmomenten met een pastoraal werker.

  • 45. Zij vragen of in een dergelijk geval geldt dat de pastoraal werker strafbaar is op grond van het voorgestelde artikel 285ba Sr.

  • 46. Wanneer is sprake van «psychische druk»? Kan bij de relatie tussen een hulpverlener of pastor, de pastorant/cliënt later niet stellen dat die druk al aanwezig was door de aard van de relatie?

Dezelfde vragen spelen volgens de leden van de SGP-fractie bij de kwalificatie van indringendheid, waarbij de gevolgen voor de ander het uitgangspunt vormen. Denk aan een stelselmatig contact waarbij een bepaalde gezagsverhouding bestaat, bijvoorbeeld op een school of in een pastorale setting.

  • 47. De leden van de SGP-fractie vragen of de gesprekspartner in dat geval strafbaar is op grond van artikel 285ba Sr.

  • 48. Wanneer is er sprake van «overwicht»?

  • 49. Hoe moet de term «indringend» worden gekwalificeerd?

Tijdens de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel is door de initiatiefnemers en de Minister aangegeven dat pastorale gesprekken niet onder de strafbaarstelling vallen.29 Anders dan voor de medische exceptie is deze uitzondering echter niet expliciet in de wet opgenomen, zo stellen de leden van de SGP-fractie vast.

  • 50. Genoemde leden vragen waarom voor pastorale zorg geen uitzondering is opgenomen in de wettekst.

  • 51. Welke waarborgen kunnen alsnog worden gesteld, zodat pastorale zorg niet onder de strafbaarstelling valt?

In de memorie van toelichting wordt godsdienstvrijheid vrijwel uitsluitend individueel benaderd, doordat het volgens de initiatiefnemers nauwelijks mogelijk lijkt te zijn om daarop een beroep te doen wanneer het gaat om handelingen die primair het leven van een ander individu betreffen, aldus de leden van de SGP-fractie.

  • 52. Erkennen de initiatiefnemers dat godsdienstvrijheid in de vaste jurisprudentie van het EHRM ook een collectieve dimensie heeft, zo vragen deze leden.

  • 53. Bestaat het risico dat door een onduidelijke strafbepaling dit grondrecht ongerechtvaardigd wordt ingeperkt?

  • 54. Hoe wordt dit in de praktijk voorkomen?

Een steeds prominenter wordende kritiek is volgens de leden van de SGP-fractie dat cultuur en religie in de wetenschap en politiek vanuit een pluralistisch, seculier, Westers perspectief worden benaderd, waarbij geen recht wordt gedaan aan de daadwerkelijke beleving en aard van religie.30

  • 55. Welke perspectieven op de religieuze vrijheid hebben de initiatiefnemers overwogen bij de totstandkoming van dit initiatiefwetsvoorstel, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

  • 56. Op basis waarvan concluderen de initiatiefnemers dat het initiatiefwetsvoorstel geen onrechtmatige inbreuk pleegt op de godsdienstvrijheid?

Uit de wetenschapstoets volgt verder dat genderidentiteit niet concreet is gedefinieerd en hier in de praktijk heel veel zaken onder kunnen vallen, aldus genoemde leden.

  • 57. Op welke wijze hebben de initiatiefnemers het begrip «genderidentiteit» geconcretiseerd en afgebakend?

  • 58. Dezelfde vraag komt in de wetenschapstoets naar voren met betrekking tot «conversiehandelingen» en «strafbare conversiehandelingen»?

De initiatiefnemers vinden preventie van SOGIECE een belangrijk speerpunt. Het strafrecht is echter een ultimum remedium en daardoor niet geschikt voor preventie, menen de leden van de SGP-fractie.

  • 59. Deze leden vragen hoe de initiatiefnemers de preventieve werking van de voorgestelde strafbaarstelling onderbouwen.

  • 60. Erkennen de initiatiefnemers dat de preventieve werking van het strafrecht in de wetenschap wordt bediscussieerd en dat zij daarom niet zonder meer kunnen stellen dat het voorgestelde verbod een preventieve werking heeft?

Binnen de systematiek van het strafrecht geldt een interne subsidiariteitstoets. Uit de wetenschapstoets blijkt bijvoorbeeld dat het toebrengen van psychische schade al strafbaar is onder artikel 300 Sr.31

  • 61. De leden van de SGP-fractie vragen op welke wijze de interne subsidiariteitstoets is uitgevoerd. Kunnen de initiatiefnemers de resultaten van de interne subsidiariteitstoets met de Eerste Kamer delen?

Uit de technische briefing met de experts komt naar voren dat er geen leemte is voor wat betreft de gevolgen die deze wet beoogd te voorkomen, namelijk fysieke of psychologische schade.32 De enige toegevoegde waarde van deze wet is het verbieden van bepaalde handelingen die in sommige gevallen tot schade kunnen leiden, aldus de leden van de SGP-fractie.

  • 62. Hoe wegen de initiatiefnemers de noodzakelijkheid van deze wet in dat licht, afgezet tegenover de negatieve consequenties van deze wet, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

De initiatiefnemers geven toe dat het initiatiefwetsvoorstel in de praktijk moeilijk handhaafbaar zal zijn, maar benadrukken tegelijk het belang van de symbolische werking.33

  • 63. De leden van de SGP-fractie vragen hoe de initiatiefnemers de aard van het strafrecht als ultimum remedium duiden.34

  • 64. Waarom vinden de initiatiefnemers het passend om het strafrecht, dat het laatste middel dient te zijn, als symboolwetgeving te stellen?

In de wetenschapstoets zijn vijftien concrete aanbevelingen gedaan.35

  • 65. De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemers beknopt kunnen aangeven of, en zo ja, op welke wijze zij uitvoering hebben gegeven aan de aanbevelingen.

  • 66. En indien zij geen uitvoering hebben gegeven aan een aanbeveling, waarom niet?

In het voorstel worden seksuele identiteit en genderidentiteit gezamenlijk genomen, terwijl er een groot verschil zit in de oorzaken daarvan, zo stellen de leden van de SGP-fractie. Genderidentiteit wordt veelal in progressieve kringen en in sommige wetenschappelijke benaderingen als een sociaal construct geduid, en niet als een aangeboren kenmerk.

  • 67. Genoemde leden vragen of de initiatiefnemers genderidentiteit als een aangeboren kenmerk zien of als een sociaal construct?

  • 68. Hoe onderscheidt de genderidentiteit zich in dat opzicht van de religieuze identiteit?

  • 69. Hoe verhoudt dit zich tot de wetenschappelijke inzichten dat de beleving van genderidentiteit psychologisch van aard is? Op welke wetenschappelijke inzichten baseren de initiatiefnemers hun conclusie?

  • 70. Hoe zien de initiatiefnemers, in het licht van het voorgaande, personen die genderfluïde zijn?

In de toelichting wordt aangegeven dat de medische exceptie geldt. Daarbij worden de cumulatieve vereisten gevoegd die in de jurisprudentie zijn geformuleerd.36 In de toelichting op de wet staat specifiek vermeld dat: «Met veranderen wordt bedoeld het veranderen van een, bijvoorbeeld, homoseksuele gerichtheid naar de heteroseksuele of aseksuele gerichtheid bij een individu, of bijvoorbeeld het veranderen van de genderidentiteit naar een identiteit die overeenstemt met het biologische geslacht».37

  • 71. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de initiatiefnemers ervoor hebben gekozen om behandelingen met betrekking tot genderidentiteit in dit verbod op te nemen.

  • 72. Hoe zien de initiatiefnemers de wetenschappelijke inzichten dat affirmerende fysiologische behandelingen voor genderdysforie in latere levensfasen tot grote medische problemen kunnen leiden, in combinatie met gevoelens van spijt en verdriet, omdat alternatieve behandelingen mogelijk waren?

Hoewel er een medische exceptie is, wordt de medische praktijk in de literatuur wel degelijk onder SOGIECE geschaard,38 zo merken de leden van de SGP-fractie op. Aanbeveling 8 van de wetenschapstoets39 benadrukt verder dat de reikwijdte van de medische exceptie te beperkt is en andere zorgverleners in het kader van dit wetsvoorstel hier ook onder dienen te vallen, met verwijzing naar het Franse model.

  • 73. De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de initiatiefnemers hebben onderzocht of dit wetsvoorstel onbedoelde beperkingen oplegt aan het medisch handelen door specialisten. Hebben zij hier bijvoorbeeld een deskundig advies over ingewonnen?

  • 74. Op welke wijze geven de initiatiefnemers uitvoering aan de aanbeveling in de wetenschapstoets?

De leden van de SGP-fractie merken op dat in de memorie van toelichting alleen gewezen wordt op het veranderen van lichamelijke kenmerken om te conformeren aan de ervaren genderidentiteit als zijnde een toegestane behandeling bij een afwijkende genderidentiteit. Er wordt geen melding gemaakt van psychologische behandelingen die gericht zijn op het veranderen van de ervaren genderidentiteit, omdat in de memorie van toelichting consistent wordt verwezen naar pseudo-psychotherapeutische handelingen. Wat moet worden verstaan onder «pseudo» en onder «psychotherapie» wordt niet toegelicht, aldus de leden van de SGP-fractie.

  • 75. Genoemde leden vragen of het wetsvoorstel beoogt om behandelingen voor psychologische aandoeningen als genderdysforie ook strafbaar te stellen.

  • 76. Betekent dit wetsvoorstel dat alleen affirmerende behandelingen voor genderdysforie nog zijn toegestaan?

  • 77. Wat betekent dit verbod voor het herhaaldelijk advies van een hulpverlener, die vermoedt dat ervaren genderdysforie van voorbijgaande aard is, om nu geen transitiestappen te zetten?

  • 78. Hoe definiëren de initiatiefnemers de termen «pseudo», «psychotherapie» en «pseudo-psychotherapie»? Kunnen zij ingaan op wanneer psychotherapie vervalt in pseudo-psychotherapie?

In de medische wetenschap worden steeds vaker vraagtekens geplaatst bij gangbare fysiologische behandelingen voor mensen met genderdysforie. Er lijkt een omslag te zijn waaruit blijkt dat genderdysforie primair een psychologische aandoening is en daarom psychologisch behandeld moet worden, zo merken de leden van de SGP-fractie op.

  • 79. Blijven psychologische behandelingen voor genderdysforie nog mogelijk, of worden die door deze wet verboden, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

  • 80. Mogen artsen, die vanwege de medisch wetenschappelijke inzichten bezwaard zijn om fysiologische behandelingen aan te bevelen, nog uiten dat zij menen dat genderdysforie psychologisch van aard is en dat daarom psychologische behandelingen nodig zijn, of wordt dit gezien als het onderdrukken van de genderidentiteit?

In 2023 publiceerde Zembla een documentaire over «Het Transgenderprotocol». Hieruit blijkt volgens de leden van de SGP-fractie dat er veel misstanden zijn in de medische wetenschap en dat medische wetenschappers die zorgen uiten over fysiologische behandelingen, worden weggezet als «transfoob».

  • 81. De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemers erkennen dat er misstanden zijn in de medische wetenschap, en dat het van belang is dat wetenschappers vrijuit onderzoek kunnen doen en daarbij gefundeerd kritiek moeten kunnen leveren op procedures, die als sociaal wenselijk worden gezien, maar feitelijk gevaarlijk kunnen zijn.

  • 82. Past het voorgestelde verbod bij deze wetenschappelijke vrijheid?

  • 83. Welke waarborgen zijn er in het wetsvoorstel gesteld om wetenschappelijke vrijheid te garanderen?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien de antwoorden van de initiatiefnemers en de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen de nota naar aanleiding van het verslag graag uiterlijk 18 november 2025.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Dittrich

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Graag


X Noot
1

Samenstelling:

Marquart Scholtz (BBB) (ondervoorzitter), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Veldhoen (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Vogels (VVD), Meijer (VVD), Doornhof (CDA), Van Toorenburg (CDA), Dittrich (D66) (voorzitter), Belhirch (D66), Croll (D66), Bezaan (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Janssen (SP), Talsma (ChristenUnie), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL), Van de Sanden (Fractie-Van de Sanden), Walenkamp (Fractie-Walenkamp)

X Noot
2

Kamerstukken II 2023/24, 36 178, nr. 4.

X Noot
4

Kamerstukken II 2024/25, 36 178, nr. 16.

X Noot
5

Zie art. 7 Gw; art. 10 EVRM.

X Noot
6

Zie art. 6 Gw; art. 9 EVRM.

X Noot
7

Zie art. 19 Gw.

X Noot
8

Kamerstukken II 2023/24, 36 178, nr. 4, p. 1.

X Noot
10

Kamerstukken II 2023/24, 36 178, nr. 4, p. 2.

X Noot
12

Kamerstukken II 2021/22, 36 178, nr. 3, p. 1.

X Noot
13

«Voor de verandering», mei 2021.

X Noot
15

Haldeman, D. C. (2002a), «Gay rights, patient rights: The implications of sexual orientation conversion therapy», Professional Psychology: Research and Practice, p. 262.

X Noot
16

Ibidem, p. 262–263.

X Noot
17

Maccio, E. M. (2011), «Self-reported sexual orientation and identity before and after sexual reorientation therapy», Journal of Gay & Lesbian Mental Health, 15(3), p. 254.

X Noot
18

Namelijk een populatie die volledig bestaat uit Mormonen. Dehlin, J.P., Galliher, R.V., Bradshaw, W.S., Hyde, D.C. & Crowell, K.A. (2015), «Sexual orientation change efforts among current or former LDS church members», Journal of Counseling Psychology, p. 96.

X Noot
19

Ibidem, p. 98.

X Noot
20

Shidlo, A., & Schroeder, M. (2002), «Changing sexual orientation: A consumer’s report», Professional Psychology: Research and Practice, p. 250.

X Noot
21

Kamerstukken II 2021/22, 36 178, nr. 3, p. 7.

X Noot
22

Ibidem, p. 101.

X Noot
23

Kamerstukken II 2023/24, 36 178, nr. 10.

X Noot
24

Shidlo, A., & Schroeder, M. (2002), «Changing sexual orientation: A consumer’s report», Professional Psychology: Research and Practice, p. 252.

X Noot
25

Kamerstukken II 2021/22, 36 178, nr. 4, p. 7.

X Noot
26

Kamerstukken II 2023/24, 36 178, nr. 10, p. 8.

X Noot
27

Kamerstukken II 2021/22, 36 178, nr. 3, p. 16.

X Noot
28

Conclusie AG Hofstee ECLI:NL:PHR:2022:1006, paragraaf 11 voorafgaand aan HR 13 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1692.

X Noot
29

Handelingen II 2024/25, nr. 56, item 17.

X Noot
30

Yousif, A. (2000), «Islam, Minorities and Religious Freedom: A Challenge to Modern Theory of Pluralism», Journal of Muslim Minority Affairs, 20(1), p. 31.

X Noot
32

Technische briefing wetenschapstoets initiatiefwetsvoorstel strafbaarstelling conversiehandelingen (36 178) d.d. 14 november 2024.

X Noot
33

Kamerstukken II 2023/24, 36 178, nr. 10, p. 37–38.

X Noot
34

Prof. S. van Bijsterveld in Tijdschrift voor Religie, Recht & Beleid, TvRRB 2023–2, p. 3–6.

X Noot
36

Kamerstukken II 2021/22, 36 178, nr. 3, p. 17–18.

X Noot
37

Kamerstukken II 2021/22, 36 178, nr. 3, p. 16.

X Noot
38

In bijvoorbeeld Dehlin, J.P., Galliher, R.V., Bradshaw, W.S., Hyde, D.C. & Crowell, K.A. (2015), «Sexual orientation change efforts among current or former LDS church members», Journal of Counseling Psychology, wordt psychotherapie geschaard onder SOCE.

Naar boven