36 006 Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de herpositionering van het overeenstemmingsvereiste met betrekking tot rechtspositionele regels met gevolgen voor rechten en plichten van individuele rechterlijke ambtenaren

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 3 februari 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

1.

Inleiding

1

2.

Constitutionele kaders

2

3.

Hoofdlijnen van het voorstel

3

4.

Advies en consultatie

3

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de herpositionering van het overeenstemmingsvereiste met betrekking tot rechtspositionele regels met gevolgen voor rechten en plichten van individuele rechterlijke ambtenaren (hierna: het wetsvoorstel). Zij stellen de regering nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Met de voorgestelde wijzigingen worden bepaalde rechtspositionele regelingen met betrekking tot rechterlijke ambtenaren niet langer op wetsniveau vastgelegd. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan het bezwaar dat het (wettelijke) overeenstemmingsvereiste frictie lijkt op te leveren met de grondwettelijke bevoegdheden van de formele wetgever, in het bijzonder met het recht van amendement van de Tweede Kamer. Daarnaast wordt hiermee in het nationale recht invulling gegeven aan het recht op collectief onderhandelen. Dat was al geregeld voor defensie- en politieambtenaren, maar nog niet voor rechterlijke ambtenaren. De leden van de D66-fractie onderschrijven deze doelen. Zij wijzen evenwel op het belang van de constitutionele waarborgen voor de onafhankelijkheid van de met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht en de procureur-generaal bij de Hoge Raad. In dat kader hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij beseffen dat het recht van amendement, dat een belangrijk instrument van de Tweede Kamer is, kan wringen met het overeenstemmingsvereiste wanneer amendementen worden aanvaard en uitgevoerd zonder dat over de inhoud overeenstemming is bereikt met de vertegenwoordiging van ambtenaren van de rechterlijke macht. Daarnaast onderstrepen de leden van de SP-fractie dat het wetsvoorstel meer recht doet aan de positie van de vertegenwoordiging van de ambtenaren van de rechterlijke macht. Beide zaken worden door deze leden verwelkomd en zijn volgens deze leden in balans met de onafhankelijke positie van rechters in de Grondwet.

De leden van de SP-fractie hebben echter over twee samenhangende zaken enkele vragen. Ten eerste hebben deze leden vragen over de financiële belangen en de nevenfuncties van rechters. De woordvoerder van de SP-fractie heeft destijds bij de Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen (Kamerstuk 33 861), moties ingediend over de financiële belangen en de nevenfuncties van rechters. Uit de memorie van toelichting in reactie op de consultatie van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak (NVvR) maken deze leden op dat het zal worden meegenomen in een ander wetstraject. Kan hier meer informatie over worden verschaft?

Ten tweede leven er vragen over het palet aan disciplinaire maatregelen dat aan rechterlijke ambtenaren kan worden opgelegd. De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar het standpunt van de regering of de huidige disciplinaire maatregelen wel toereikend zijn. Is er voldoende ruimte om gedifferentieerd om te gaan met rechterlijke ambtenaren die over de schreef gaan of zijn er signalen bekend van het tegendeel? Heeft de wet die hierboven ook al werd aangehaald (Kamerstuk 33 861) nu wel tot voldoende maatregelen geleid? Zijn er cijfers bekend over het aantal keren dat de instrumenten uit die wet tot op heden zijn ingezet? Wat betekent de onderhavige wetswijziging als de wetgever in de toekomst alsnog de disciplinaire maatregelen zou willen wijzigen? Deze leden ontvangen graag een reactie op de genoemde punten.

2. Constitutionele kaders

De leden van de D66-fractie stellen dat in artikel 117, vierde lid van de Grondwet staat dat de wet de rechtspositie van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en de procureur-generaal bij de Hoge Raad «regelt». Daaruit blijkt de wettelijke grondslag voor de mogelijkheid tot delegatie. Het is op grond van voornoemd artikel mogelijk om rechtspositionele aspecten te regelen bij algemene maatregel van bestuur (AMvB). Echter, uit de memorie van toelichting blijkt dat het regelen van rechtspositionele aspecten bij AMvB als uitgangspunt zal worden genomen. Dat lijkt niet in lijn met artikel 117, vierde lid van de Grondwet waaruit blijkt dat de hoofdregel is dat rechtspositionele zaken bij wet worden geregeld, maar dat kan worden afgeweken bij delegatie als nodig. Kan de regering toelichten waarom is gekozen voor het uitgangspunt om rechtspositionele aspecten te regelen bij AMvB en of de regering voornoemd uitgangspunt compatibel acht met artikel 117, vierde lid van de Grondwet?

3. Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de VVD-fractie vragen ten eerste of de regering kan bevestigen dat het Grondwettelijke recht van amendement, zoals dat is gewaarborgd in artikel 84 van de Grondwet op geen enkele wijze wordt beperkt. Kan de regering bevestigen dat zij de lezing van de Afdeling advisering van de Raad van State deelt, dat het overeenstemmingsvereiste niet aan aanvaarding dan wel uitvoering van amendementen in de weg staat?

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Hoge Raad en de procureur-generaal bij de Hoge Raad in overweging hebben gegeven om in het onderhavige wetsvoorstel een expliciete grondslag op te nemen voor het stellen van regels over de meldingsplicht financiële belangen. De regering heeft deze suggestie niet overgenomen, omdat het in een ander, nog onbepaald wetstraject zal worden meegenomen. Op welke termijn wordt dit wetsvoorstel bij de Kamer ingediend? Kan de regering toelichten waarom niet is gekozen dit onderwerp mee te nemen bij onderhavig wetsvoorstel of bij de Verzamelwet J&V 2022 (Kamerstuk 36 003)?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom is gekozen de beslisnota bij het onderhavige wetsvoorstel niet naar de Kamer te sturen, en of de regering bereid is dat alsnog te doen.

De leden van de VVD-fractie verzoeken voorts hoe het onderhavige wetsvoorstel zich verhoudt tot artikel 3.3 van de Tweede Verzamelspoedwet Covid-19 (Kamerstuk 35 497). Dat artikel regelt de tijdelijke inzet van raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers tot drieënzeventig jaar. Begrijpen deze leden het goed dat dit artikel niet valt onder het wettelijk overeenstemmingsvereiste en ook dat dit wetsvoorstel daar geen wijziging in beoogt aan te brengen?

4. Advies en consultatie

De leden van de D66-fractie lezen dat in hoofdstuk 3 van de huidige Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren het salaris en andere financiële arbeidsvoorwaarden zijn geregeld. Dit hoofdstuk zal, met uitzondering van artikel 7, eerste lid, artikel 9 en artikel 17 komen te vervallen. Daardoor blijft alleen op wetsniveau geregeld dat rechterlijke ambtenaren met een aanstelling een salaris ontvangen en dat rechterlijke ambtenaren die op een andere basis hun ambt vervullen een vergoeding ontvangen. Andere financiële aspecten van de rechtspositie worden op AMvB-niveau geregeld. De Hoge Raad heeft in haar advies op het voorstel aangegeven zich af te vragen of het op die manier vormgeven van de regeling omtrent salaris en financiële arbeidsvoorwaarden de toets aan internationale richtlijnen inzake de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht kan doorstaan. Zij noemen als voorbeeld onder andere de aanbevelingen van de CM/Rec(2010)12 van de Raad van Europa, nr. 53, waarin staat: «the principle rules of the system of renumeration for professional judges should be laid down by law». Kan de regering toelichten of de voorgestelde regeling omtrent het salaris en de financiële arbeidsvoorwaarden in lijn is met internationale richtlijnen inzake de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, zoals de CM/Rec(2010)12 van de Raad van Europa en de «Basic principles on the independence of the Judiciary» van de Verenigde Naties?

De fungerend voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Verouden

Naar boven