35 713 Voorstel van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven tot algehele herziening van het Reglement van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Dit voorstel voor een nieuwe Regeling van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven (hierna: de Regeling) strekt ertoe het huidige reglement van die commissie te vervangen. De voorgestelde nieuwe Regeling is afgestemd op de voorziene algehele herziening van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.1 Van de gelegenheid is gebruik gemaakt enige artikelen te herschikken om tot een meer logische opbouw te komen. Zo zijn de ontvankelijkheidseisen en de regels over de wijze van behandeling voor verzoekschriften enerzijds en burgerinitiatieven anderzijds zoveel mogelijk gebundeld. Onderwerpen die minder nauw met elkaar samenhangen, zoals de verslagen die de commissie uitbrengt over verzoekschriften, burgerinitiatieven en rapporten enerzijds en het jaarverslag van de commissie anderzijds, zijn daarentegen in afzonderlijke artikelen uitgesplitst. Voor de opbouw en indeling van de Regeling is voorts zoveel mogelijk aangeknoopt bij de volgorde waarin onderwerpen in de praktijk aan de orde zullen komen.

Het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (hierna: RvOTK) bevat regels over de ontvankelijkheid en de wijze van behandeling van aan haar gerichte verzoekschriften en voor burgerinitiatieven. Deze regels zijn thans neergelegd in de artikelen 20 (de grondslag en taken van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven), 131 en 132 (verzoekschriften) en 132a (burgerinitiatieven) van het huidige RvOTK en het op artikel 20, eerste lid, van dat RvOTK berustende Reglement van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven. De regels zullen na de algehele herziening neergelegd zijn in de artikelen 7.7 en 14.1 tot en met 14.4 van het herziene RvOTK. Voor een toelichting op hetgeen daarin geregeld is, zij verwezen naar de toelichting bij die artikelen van het herziene RvOTK.2 Volledigheidshalve wordt hier nog opgemerkt dat artikel 7.7, achtste lid, van het herziene RvOTK voorziet in de grondslag voor het in een afzonderlijke regeling vaststellen van nadere regels ten aanzien van de werkwijze van de commissie, zodat de onderhavige regeling op dat lid berust.

De afzonderlijke bepalingen van de Regeling worden hieronder artikelsgewijs nader toegelicht. Daarbij wordt met name stilgestaan bij wijzigingen ten opzichte van het huidige reglement van de commissie.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel correspondeert met het huidige artikel 1. Het artikel strekt ertoe definities te geven van in de Regeling terugkerende begrippen waarvan onduidelijkheid over de betekenis zou kunnen bestaan, alsmede om herhaling van omvangrijke beschrijvingen te voorkomen door een verkorte aanduiding op te nemen. De begrippen zijn omwille van de overzichtelijkheid in alfabetische volgorde gerangschikt.

Op grond van artikel 1.1, aanhef, van het herziene RvOTK werken de in dat artikel opgenomen begripsbepalingen door in de op dat RvOTK berustende regelingen. In verband daarmee worden begrippen die reeds in het RvOTK gedefinieerd zijn, niet opnieuw in de Regeling gedefinieerd.3

Door het opnemen van de zinsnede «tenzij anders is bepaald» in de aanhef is voorts beoogd enige flexibiliteit te laten voor begrippen die in een andere context gehanteerd worden.

De definitie van Kamer komt niet langer in de begripsbepaling terug, omdat geen onduidelijkheid kan bestaan dat daarmee de Tweede Kamer bedoeld is. Daar waar in de regeling gedoeld wordt op de Eerste Kamer, wordt dit uitdrukkelijk bepaald (zie bijvoorbeeld artikel 2, tweede lid, onder f).

De formulering van de definities van burgerinitiatief en verzoekschrift zijn afgestemd op artikel 7.7, tweede lid, van het herziene RvOTK, nu burgerinitiatieven en verzoekschriften in de praktijk zonder inhandenstelling aan de commissie worden doorgeleid. Derhalve wordt in deze begripsbepalingen niet langer gesproken van een «in handen van de commissie gesteld stuk», maar van een «door de commissie ontvangen schriftelijk stuk», waarbij tevens een omschrijving wordt gegeven van de inhoud van dat stuk. Bij een burgerinitiatief gaat het om een voorstel om een onderwerp te behandelen gericht op de vervaardiging, wijziging of intrekking van beleid of regelgeving, en bij een verzoekschrift gaat het om een stuk waarin de taakvervulling door de overheid aan de orde gesteld wordt in een aangelegenheid waarbij de verzoeker een persoonlijk belang heeft.

De definitie van commissie is inhoudelijk gelijk gebleven, maar nauwkeuriger geformuleerd door een verwijzing op te nemen naar de grondslag van de hier bedoelde commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven uit artikel 7.7, eerste lid, van het herziene RvOTK.

De definities van initiatiefnemer en verzoeker zijn nieuw ten opzichte van het huidige reglement, en strekken ertoe een duidelijker onderscheid aan te brengen tussen de afzender van een burgerinitiatief (aangeduid met «initiatiefnemer») enerzijds en van een verzoekschrift (aangeduid met «verzoeker») anderzijds.

De definitie van overheid is inhoudelijk gelijk gebleven. Daarbij gaat het om de openbare lichamen (rechtspersonen ingesteld krachtens publiekrecht, zoals de staat, provincies, gemeenten, waterschappen, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en andere openbare lichamen) en hun organen, alsmede om de voor rekening van deze lichamen geëxploiteerde rechtspersonen.

De definitie van ombudsman is nieuw ten opzichte van het huidige reglement. Deze is opgenomen omdat daar waar in de regeling van «ombudsman» gesproken werd, niet alleen gedoeld werd op de Nationale ombudsman, maar ook op de substituut-ombudsmannen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman. Door deze allemaal onder het begrip «ombudsman» te scharen, wordt onnodige herhaling van deze meer omvangrijke beschrijving voorkomen.

De definitie van rapport is inhoudelijk gelijk gebleven, maar beknopter geformuleerd door terug te verwijzen naar artikel 7.7, tweede lid, van het herziene RvOTK.

Artikel 2. Vereisten verzoekschrift

Dit artikel correspondeert met de huidige artikelen 5, eerste lid, 6, tweede lid, en 9. De vereisten waaraan de commissie toetst of een verzoekschrift voor behandeling in aanmerking komt, zijn thans verspreid over die artikel(led)en, en worden in het voorgestelde artikel 2 gebundeld.

Het eerste lid regelt dat een verzoekschrift door de verzoeker of zijn gemachtigde moet zijn ondertekend, de naam en het adres van de verzoeker moet bevatten, voorzien moet zijn van een motivering (bestaande uit de redenen voor het indienen van het verzoekschrift en een beschrijving van de aangelegenheid die daarin aan de orde wordt gesteld), en een beschrijving van het persoonlijke belang van de verzoeker bij behandeling van zijn verzoekschrift. Dit correspondeert met het huidige artikel 9.

Het tweede lid bepaalt op welke aangelegenheden het verzoekschrift geen betrekking kan hebben. Dit zijn in de eerste plaats aangelegenheden van decentrale overheden (onderdeel a). Ter zake van dergelijke aangelegenheden is een petitie gericht tot die overheid aangewezen. Daarnaast betreft het aangelegenheden waarvan de inwilliging in strijd zou zijn met de wet (onderdeel b), omdat het in behandeling nemen van een dergelijk verzoekschrift voorshands nergens toe kan leiden. Ook kan het verzoekschrift, in het licht van de machtenscheiding, geen betrekking hebben op aangelegenheden waartegen enige rechtsgang open heeft gestaan – ongeacht of daar gebruik van is gemaakt – of nog open staat (onderdelen c en d). In die gevallen is het immers aan het bevoegde bestuursorgaan of de rechter om een besluit te nemen onderscheidenlijk een uitspraak te doen inzake de aangelegenheid. Hierbij kan worden opgemerkt dat voor de bevoegdheid van de civiele rechter ingevolge de leer van de objectum litis bepalend is in welk recht de eiser vraagt te worden beschermd. Aangelegenheden die ingevolge artikel 9:18, eerste lid, van de Awb in behandeling zijn bij de ombudsman (onderdeel e) komen evenmin voor behandeling door de commissie aan aanmerking zolang dat onderzoek loopt. Tot slot komen aangelegenheden waarover de Eerste Kamer naar aanleiding van een verzoekschrift reeds heeft besloten, of waarover de ombudsman reeds een rapport heeft uitgebracht (onderdeel f), in beginsel evenmin voor behandeling in aanmerking. Dit is slechts anders indien na die beslissing of dat rapport nieuwe feiten of omstandigheden bekend zijn geworden waarvan de commissie meent dat deze een nieuw onderzoek rechtvaardigen. De strekking van de in de onderdelen a tot en met e opgenomen uitzonderingen correspondeert met het huidige artikel 5, eerste lid, onder a tot en met f. De in onderdeel f opgenomen uitzondering correspondeert inhoudelijk met het huidige artikel 6, tweede lid. De onderdelen zijn waar mogelijk beknopter en duidelijker geformuleerd.

Artikel 3. Behandeling verzoekschrift

Dit artikel correspondeert met de huidige artikelen 2, eerste lid, 5, tweede en derde lid, 6, eerste lid, en 8. De regels over de behandeling van een verzoekschrift zijn thans verspreid over die artikelleden en worden in het voorgestelde artikel 3 gebundeld.

Het eerste lid regelt dat de commissie een verzoekschrift in beginsel slechts in behandeling neemt als dat voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 2. De commissie kan niettemin besluiten een verzoekschrift in behandeling te nemen dat niet aan alle daaraan gestelde vereisten voldoet, indien dit naar haar oordeel aangewezen is vanwege uitzonderlijke omstandigheden of het algemeen belang. Dit correspondeert gedeeltelijk met de huidige artikelen 2, eerste lid, en 5, tweede lid, maar is geherformuleerd om beter aan te sluiten bij de praktijk. Zo is het huidige artikel 2, eerste lid, geformuleerd als zou het de commissie vrij staan een verzoekschrift dat aan de vereisten voldoet al dan niet in behandeling te nemen, terwijl verzoekschriften die aan de vereisten voldoen, behoudens het bepaalde in het voorgestelde derde lid, steeds door de commissie in behandeling worden genomen. Ook het in het huidige artikel 5, tweede lid, vervatte voorschrift, waarin is bepaald dat de commissie de Kamer kan voorstellen wegens uitzonderlijke omstandigheden of omwille van het algemeen belang een verzoekschrift in behandeling te nemen dat niet aan de vereisten voldoet, is geherformuleerd omdat een dergelijke beslissing in de praktijk niet op voorstel van de commissie door de Kamer genomen wordt, maar door de commissie zelf.

Het tweede lid is nieuw en bevat een voorziening voor het herstellen van gebreken indien het verzoekschrift nog niet alle in artikel 2, eerste lid, genoemde voorgeschreven elementen bevat. De commissie stelt de verzoeker in de praktijk namelijk in de gelegenheid het verzoekschrift aan te vullen binnen een door haar te stellen termijn.

Het derde lid regelt dat de commissie in ieder geval kan besluiten een verzoekschrift niet in behandeling te nemen als dit betrekking heeft op een aangelegenheid waarover de Kamer reeds een beslissing heeft genomen. Deze mogelijkheid is overigens niet aan de orde indien het verzoekschrift nieuwe, naar het oordeel van de commissie relevante, feiten of omstandigheden bevat: een dergelijk verzoekschrift, dat voldoet aan de overige in artikel 2 genoemde eisen, wordt door de commissie in behandeling genomen. De omstandigheden waaronder een verzoekschrift dat aan alle vereisten voldoet buiten behandeling kan worden gelaten, zijn niet-limitatief geformuleerd. De commissie kan ook om andere redenen van oordeel zijn dat het niet aangewezen is een verzoekschrift in behandeling te nemen. Bijvoorbeeld omdat op basis van eerdere ervaringen duidelijk is dat de kans van slagen nihil is, omdat de verzoeker de commissie onbehoorlijk bejegent of omdat het belang te klein is. Het derde lid correspondeert inhoudelijk met het huidige artikel 6, eerste lid, eerste volzin, maar is geherformuleerd.

Het vierde lid schrijft voor dat de verzoeker door de commissie schriftelijk op de hoogte gesteld wordt van de beslissing over de behandeling. Hoewel het huidige artikel 6, eerste lid, laatste volzin, suggereert dat dit thans alleen gebeurt indien het verzoekschrift niet in behandeling genomen wordt omdat de Kamer reeds eerder een beslissing over de in het verzoekschrift aan de orde gestelde aangelegenheid heeft genomen, informeert de commissie de verzoeker in de praktijk in alle gevallen schriftelijk over de behandeling van het verzoekschrift. Dit lid sluit derhalve op die praktijk aan. Voorts bepaalt het vierde lid dat de commissie de verzoeker kan informeren over openstaande rechtsmiddelen indien een verzoekschrift niet in behandeling worden genomen omdat daarin een aangelegenheid aan de orde gesteld wordt waar nog een rechtsgang voor openstaat. Het gaat hier aldus om verzoekschriften die niet voldoen aan het vereiste, genoemd in artikel 2, tweede lid, onder b of c. Dit correspondeert inhoudelijk met het huidige artikel 5, derde lid.

Het vijfde lid regelt dat de commissie, indien zij van oordeel is dat een verzoekschrift voldoet aan alle daaraan gestelde vereisten, een afschrift van dat verzoekschrift zendt aan de meest betrokken minister4 en daarbij verzoekt inlichtingen aan de commissie te verstrekken. Dit correspondeert met het huidige artikel 8, maar is hier imperatief geformuleerd omdat de commissie steeds een verzoek om inlichtingen doet. Daarnaast suggereert het huidige artikel 8 dat ook inlichtingen verzocht worden in het kader van burgerinitiatieven en rapporten. In de praktijk gebeurt dit echter uitsluitend in het kader van verzoekschriften. Derhalve is de grondslag voor het verzoeken van inlichtingen opgenomen in dit artikel over de behandeling van verzoekschriften.

Het zesde lid is nieuw en schrijft, in lijn met de werkwijze van de commissie in de praktijk, voor dat de ontvangen inlichtingen aan de verzoeker gezonden worden en dat de commissie verzoeker en meest betrokken bewindspersoon vervolgens in de gelegenheid stelt over en weer op elkaar te reageren.

Artikel 4. Vereisten burgerinitiatief

Dit artikel correspondeert met de huidige artikelen 9a en 10. In die artikelen zijn thans de vereisten neergelegd waaraan een burgerinitiatief moet voldoen om voor behandeling in aanmerking te komen. Deze vereisten worden in het voorgestelde artikel 4 gebundeld.

Het eerste lid regelt dat burgerinitiatieven slechts ingediend of ondersteund kunnen worden door personen die gerechtigd zijn tot verkiezing van de leden van de Tweede Kamer. Het gaat daarbij om personen die voldoen aan de in artikel 54 van de Grondwet neergelegde vereisten: personen met de Nederlandse nationaliteit die de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben, en die niet zijn uitgesloten van het kiesrecht. Dit lid correspondeert inhoudelijk met het huidige artikel 10.

Het tweede lid regelt dat burgerinitiatieven door de initiatiefnemers ondertekend moeten zijn, hun naam, adres, geboortedatum en nationaliteit moeten bevatten, vergezeld moeten gaan van een bijlage waaruit blijkt dat het initiatief in het jaar voorafgaand aan ontvangst van het initiatief door de commissie door ten minste 40.000 personen gesteund is (eveneens onder vermelding van hun naam, adres, geboortedatum en nationaliteit, alsmede de datum waarop de steun is gegeven), en tot slot een nauwkeurige omschrijving en motivering moet bevatten van het voorstel aan de Kamer om het onderwerp te behandelen. Dit lid correspondeert in overwegende mate met het huidige artikel 9a. De commissie verlangt – om te kunnen beoordelen of aan de eis van kiesgerechtigdheid voldaan is – echter ook dat de nationaliteit van de initiatiefnemers en ondersteuners vermeld wordt. Dit vereiste ligt reeds impliciet in het huidige artikel 10 besloten, maar wordt nu expliciet in het voorgestelde tweede lid neergelegd. Daarnaast wordt in de praktijk vermelding van het adres van de ondersteuners verlangd, wat ook in het voorgestelde tweede lid is opgenomen. Tot slot wordt onder deze nieuwe Regeling vereist dat de 40.000 steunverklaringen niet ouder mogen zijn dan een jaar, te rekenen vanaf de datum waarop het burgerinitiatief door de commissie ontvangen is. Steunverklaringen die ouder dan een jaar zijn, tellen niet mee voor de vereiste 40.000 ondersteuningen. Om te kunnen verifiëren of aan deze eis voldaan is, dient vermeld te worden op welke datum steun gegeven is aan het initiatief.

Het derde lid is nieuw en correspondeert met de in artikel 14.2, tweede lid, van het herziene RvOTK gestelde eisen. Omwille van de inzichtelijkheid acht de commissie het wenselijk dat alle eisen die aan een burgerinitiatief gesteld worden, in één bepaling in deze Regeling gebundeld zijn. Uit het hier voorgestelde lid volgt dat een burgerinitiatief geen betrekking kan hebben op aangelegenheden van decentrale overheden, vragen of klachten over, dan wel bezwaren tegen, het regeringsbeleid, onderwerpen waarover de Kamer korter dan twee jaar voor indiening van het burgerinitiatief besloten heeft (behoudens substantiële en voldoende concrete, nadien bekend geworden, feiten of omstandigheden), belastingen en begrotingen en zaken die in strijd zijn met de Grondwet of de goede zeden.

Artikel 5. Behandeling burgerinitiatief

Dit artikel correspondeert met het huidige artikel 2, tweede lid, dat betrekking heeft op de behandeling van een burgerinitiatief, maar is geherformuleerd en aangevuld om beter aan te sluiten op de praktijk.

Het eerste lid regelt dat de commissie onderzoekt of een burgerinitiatief voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 4. Dit correspondeert zijdelings met het huidige artikel 2, tweede lid, waarin is bepaald dat de commissie een onderzoek in kan stellen naar aangelegenheden, aan de orde gesteld in burgerinitiatieven, maar is geherformuleerd om beter aan te sluiten bij de praktijk. Zo is het huidige artikel 2, tweede lid, geformuleerd als zou het de commissie vrij staan een onderzoek in te stellen naar een burgerinitiatief dat aan de vereisten voldoet, terwijl het onderzoek door de commissie een beoordeling van de ontvankelijkheid inhoudt, waarover vervolgens verslag aan de Kamer wordt uitgebracht. Dat verslag bevat een voorstel van de commissie aan de Kamer om het burgerinitiatief wel of niet ontvankelijk te verklaren. Het voorgestelde lid beoogt deze werkwijze van de commissie met betrekking tot burgerinitiatieven nauwkeuriger tot uitdrukking te brengen. In het voorgestelde lid ligt aldus besloten dat de commissie toetst of aan de vereisten voldaan is. Deze verificatie kan bijvoorbeeld plaatsvinden via de basisregistratie personen, waartoe een autorisatiebesluit van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens nodig is.

Het tweede lid is nieuw en schrijft voor dat initiatiefnemers door de commissie schriftelijk op de hoogte gesteld worden van de beslissing over de behandeling van het burgerinitiatief. Dit sluit aan bij de door de commissie gehanteerde praktijk.

Artikel 6. Behandeling rapport

Dit artikel correspondeert met de huidige artikelen 2, derde lid, tweede volzin, en 8. Daarin zijn regels neergelegd over de wijze waarop de behandeling van rapporten geschiedt. Deze regels worden in het voorgestelde artikel 6 gebundeld.

Het eerste lid regelt dat de commissie een afschrift van een rapport dat voor behandeling in aanmerking komt, kan toezenden aan de meest betrokken bewindspersoon, met het verzoek om de commissie inlichtingen te verstrekken. Dit correspondeert met het huidige artikel 8 voor zover het rapporten betreft.

Het tweede lid regelt dat de commissie kan besluiten deze rapporten door te geleiden naar een andere, naar het oordeel van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven meest aangewezen, commissie. Dit correspondeert met het huidige artikel 2, derde lid, tweede volzin.

Artikel 7. Reikwijdte behandeling

Dit artikel correspondeert met de huidige artikelen 2, vijfde lid, en 3, waarin is bepaald welke onderwerpen niet voor een onderzoek door de commissie in aanmerking komen en waartoe het onderzoek zich wel kan uitstrekken. Het artikel is geherformuleerd omdat het huidige artikel 3 suggereert dat de beperkingen zowel van toepassing zijn voor verzoekschriften als voor burgerinitiatieven en rapporten. In de praktijk gelden de beperkingen die hier vervat zijn in het eerste lid alleen in het kader van de behandeling van verzoekschriften, en geldt de verruiming van het hier voorgestelde tweede lid voor verzoekschriften en rapporten. Het artikel ziet niet op burgerinitiatieven.

Het eerste lid bepaalt welke zaken niet bij de behandeling van verzoekschriften betrokken mogen worden. Het gaat hierbij om de taakvervulling van de beide Kamers en de Verenigde Vergadering, hun leden en ambtenaren, de Algemene Rekenkamer en haar leden en ambtenaren, de ombudsman en zijn ambtenaren, leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast (als bedoeld in de artikelen 116 van de Grondwet gelezen in samenhang met de artikelen 2 en 1, onderdeel c, van de Wet op de rechterlijke organisatie) en andere personen of colleges met rechtspraak of arbitrage belast. Dit correspondeert met het huidige artikel 3.

Het tweede lid bepaalt dat bij de behandeling van verzoekschriften en rapporten mede betrokken kan worden de vraag of de overheid in bepaalde gevallen al dan niet een taak moet gaan vervullen. Dit correspondeert met het huidige artikel 2, vijfde lid.

Het bepaalde in het huidige artikel 2, vierde lid, keert in dit artikel niet terug, omdat de eis van ministeriële verantwoordelijkheid voor de in een verzoekschrift of rapport aan de orde gestelde aangelegenheid reeds besloten ligt in de aard van deze stukken. Zo dient een verzoekschrift ingevolge artikel 1 betrekking te hebben op de taakvervulling door de overheid, waarbij de taakvervulling van de in het vierde lid van dit artikel genoemde entiteiten overigens uitgezonderd is, en mag het ingevolge artikel 2, tweede lid, onder a, niet gaan om een aangelegenheid van een decentrale overheid.

Artikel 8. Verslag over verzoekschrift, burgerinitiatief of rapport

Dit artikel correspondeert met het huidige artikel 4, eerste en tweede lid, waarin regels zijn opgenomen omtrent het door de commissie uitbrengen van verslag over verzoekschriften, burgerinitiatieven en rapporten. De formulering van deze regels is afgestemd op het bepaalde in het herziene RvOTK, waarin in artikel 7.7, tweede en vierde lid, is neergelegd dat de commissie aan de Kamer verslag uitbrengt over verzoekschriften en burgerinitiatieven, en over rapporten van de ombudsman indien daartoe aanleiding is, en dat in dat verslag een duidelijke conclusie of behandelvoorstel moet zijn neergelegd. Voorts kan de commissie ingevolge het vijfde lid van dat artikel een andere commissie verzoeken verslag aan de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven uit te brengen, alvorens zij zelf aan de Kamer verslag uitbrengt.

Het eerste lid is daarop afgestemd en regelt dat ieder verslag van de commissie als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, een conclusie of behandelvoorstel bevat met de gronden waarop dat rust. Dit correspondeert grotendeels met de huidige artikelen 4, eerste lid, en 2, tweede lid, eerste volzin, waarbij de zinsnede «tenzij de commissie daartoe geen termen aanwezig acht» is geschrapt omdat uit artikel 7.7, tweede lid, van het herziene RvOTK al volgt wanneer er al dan niet verslag dient te worden uitgebracht. Het verslag van de commissie over een verzoekschrift pleegt een korte uiteenzetting van de kwestie te bevatten alsmede een weergave van de argumenten die in het kader van de op grond van artikel 3, zesde lid, toegepaste hoor en wederhoor over en weer zijn aangedragen, en uit te monden in een voorstel van de commissie aan de Kamer om het oordeel van de bewindspersoon al dan niet (geheel of gedeeltelijk) te volgen, al dan niet met een uitnodiging tot handelen door de bewindspersoon. Het verslag van de commissie over een burgerinitiatief pleegt een voorstel van de commissie aan de Kamer te bevatten om dat burgerinitiatief al of niet ontvankelijk te verklaren

Het tweede lid bepaalt dat de commissie een verslag over een verzoekschrift of burgerinitiatief toezendt aan de verzoekers onderscheidenlijk de initiatiefnemers. Dit correspondeert met het huidige artikel 4, tweede lid, waarbij de zinsnede «indien van toepassing» is geschrapt omdat dit in de praktijk altijd plaatsvindt.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de in het huidige artikel 4, vijfde lid, neergelegde verplichting om verslagen van de commissie openbaar te maken, niet terugkeert in dit artikel. Uit artikel 7.25, derde lid, van het herziene RvOTK volgt immers reeds dat verslagen na de vaststelling openbaar worden gemaakt.

Artikel 9. Jaarverslag commissie

Dit artikel correspondeert met het huidige artikel 4, vierde lid, en bepaalt dat de commissie ieder vergaderjaar een verslag uitbrengt over haar werkzaamheden in het afgelopen vergaderjaar.

Artikel 10. Overgangsbepaling

Dit artikel voorziet met het eerste lid in de intrekking van het huidige Reglement voor de commissie voor de verzoekschriften en de burgerinitiatieven, en bevat in het tweede lid een overgangsrechtelijke voorziening. Op verzoekschriften en rapporten die door de commissie ontvangen zijn voor de inwerkingtreding van deze Regeling blijft het huidige Reglement van toepassing (onderdeel a). Voor burgerinitiatieven geldt dat het huidige Reglement van toepassing blijft op initiatieven die binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze Regeling door de commissie ontvangen zijn (onderdeel b). Dit geeft de initiatiefnemers van burgerinitiatieven ten behoeve waarvan op het moment van inwerkingtreding nog steunverklaringen verzameld worden, voldoende gelegenheid om aan de in deze Regeling geïntroduceerde eis dat deze steunverklaringen niet ouder mogen zijn dan 12 maanden voor indiening, te voldoen.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Dit artikel regelt dat de inwerkingtreding van deze regeling gelijktijdig plaatsvindt met de algehele herziening van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.5

Koopmans Özütok Van Dam Futselaar Raemakers Sazias Stoffer Jansen


X Noot
1

Zie Kamerstukken II 2019/2020, 35 322.

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/2020, 35 322, nr. 5, p. 28 en 95–96.

X Noot
3

Te denken valt bijvoorbeeld aan het begrip «Minister», waarbij uit artikel 1.1 van het RvOTK reeds blijkt dat daaronder tevens een Staatssecretaris wordt gerekend.

X Noot
4

Dit kan tevens de meest betrokken Staatssecretaris betreffen. Dit volgt uit de begripsbepaling voor «Minister» uit artikel 1.1 van het herziene RvOTK.

X Noot
5

Zie Kamerstukken II 2019/2020, 35 322.

Naar boven