35 402 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in verband met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PbEU 2018, L 303/1)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Op 28 november 2018 is de Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (PbEU 2018, L 303/1). Deze verordening zal hierna worden aangeduid als de Confiscatieverordening (afgekort: Cvo). De Confiscatieverordening is van toepassing met ingang van 19 december 2020.1 Met dit wetsvoorstel wordt de Nederlandse wetgeving aangepast ter uitvoering van de Confiscatieverordening. De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op het Wetboek van Strafvordering en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (hierna: WWETGC).

2. De voorgeschiedenis van de Confiscatieverordening

De samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de bevriezing en de confiscatie van de opbrengsten van misdrijven vormt een essentieel onderdeel van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Een eerste stap hierin werd gezet met Kaderbesluit 2001/500/JBZ.2 Later werd met Kaderbesluit 2003/577/JBZ voorzien in de wederzijdse erkenning van beslissingen tot bevriezing, door gebruik te maken van een modelcertificaat.3 Lidstaten konden op bepaalde gronden de erkenning of tenuitvoerlegging van de beslissing tot bevriezing weigeren of uitstellen. Met Kaderbesluit 2005/212/JBZ werden de lidstaten verplicht maatregelen te nemen om confiscatie mogelijk te maken voor hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven van een bepaalde ernst.4 Kaderbesluit 2006/783/JBZ voorzag vervolgens in de wederzijdse erkenning van beslissingen tot confiscatie, eveneens door gebruik te maken van een modelcertificaat.5 Net als bij de beslissing tot bevriezing konden lidstaten op bepaalde gronden de erkenning of tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie weigeren of uitstellen. Met Richtlijn 2014/42/EU werden de lidstaten verplicht ruimere beslissingen tot confiscatie mogelijk te maken.6 Hierdoor kunnen beslissingen tot confiscatie eveneens betrekking hebben op voorwerpen van een veroordeelde, indien (a) er een discrepantie bestaat tussen de waarde van die voorwerpen en het legale inkomen van die veroordeelde en (b) de rechter ervan overtuigd is dat die voorwerpen uit criminele gedragingen zijn verkregen.

Toepasselijkheid

De Confiscatieverordening is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van Ierland en Denemarken (overwegingen 56 en 57, Cvo). Met ingang van 19 december 2020 vervangt de Confiscatieverordening de Kaderbesluiten 2003/577/JBZ (tenuitvoerlegging bevriezing) en 2006/783/JBZ (wederzijdse erkenning confiscatie) tussen de lidstaten die door de Confiscatieverordening zijn gebonden. Omdat Ierland en Denemarken niet zijn gebonden door de Confiscatieverordening, blijven voor die landen de Kaderbesluiten 2003/577/JBZ en 2006/783/JBZ van kracht. Ook na 19 december 2020 vormen deze Kaderbesluiten het juridische kader voor de erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezings- en confiscatiebeslissingen in relatie tot die landen.

Voor een toelichting op het voorstel van de Europese Commissie voor de Confiscatieverordening wordt verwezen naar het BNC-fiche, dat op 10 februari 2017 aan de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2016/17, 22 112, nr. 2300).

Terminologie bevriezing/confiscatie

De Confiscatieverordening hanteert het begrip «bevriezing» wanneer de beschikkingsmacht over een voorwerp wordt beperkt. Het equivalent daarvan naar Nederlands recht is de inbeslagneming (artikelen 94 en 94a Sv). Dit betekent dat een inkomend bevriezingsbevel in Nederland ten uitvoer wordt gelegd door de inbeslagneming van voorwerpen, zijnde alle zaken en vermogensrechten (artikel 94a, zesde lid, Sv). In deze memorie van toelichting wordt de term «bevriezing» gebruikt als wordt gerefereerd aan de regels van de Confiscatieverordening. De term «inbeslagneming» wordt gebruikt als wordt gerefereerd aan de toepassing van de Nederlandse wetgeving, ter uitvoering van de Confiscatieverordening.

Verder hanteert de Confiscatieverordening het begrip «confiscatie» wanneer de eigendom van een voorwerp aan de Staat vervalt. Het equivalent daarvan naar Nederlands recht is de verbeurdverklaring van een voorwerp, onttrekking aan het verkeer of de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (artikelen 33, 36b en 36e Sr). In deze memorie van toelichting wordt de term «confiscatie» gebruikt als wordt gerefereerd aan de regels van de Confiscatieverordening. De termen verbeurdverklaring, ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en onttrekking aan het verkeer worden gebruikt als wordt gerefereerd aan de toepassing van de Nederlandse wetgeving, ter uitvoering van de Confiscatieverordening.

3. De Confiscatieverordening op hoofdlijnen

Algemeen

In de Confiscatieverordening worden regels gesteld op grond waarvan een lidstaat bevriezings- of confiscatiebevelen erkent en ten uitvoer legt die door een andere lidstaat in het kader van procedures in strafzaken zijn uitgevaardigd (artikel 1, eerste lid, Cvo). Een bevriezingsbevel is een beslissing die door een uitvaardigende autoriteit is uitgevaardigd of gevalideerd ter voorkoming van vernietiging, verwerking, verplaatsing, overdracht of vervreemding van voorwerpen met het oog op de confiscatie ervan (artikel 2, onderdeel 1, Cvo). Een confiscatiebevel is een onherroepelijke straf of maatregel, opgelegd door een rechtbank na een procedure in verband met een strafbaar feit, die leidt tot definitieve ontneming van voorwerpen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon (artikel 2, onderdeel 2, Cvo). Voorwerpen zijn goederen die worden beschouwd als de opbrengst van een strafbaar feit, hulpmiddelen voor een strafbaar feit of onderworpen aan confiscatie door toepassing van andere confiscatiebevoegdheden (artikel 2, onderdeel 3, Cvo).

Bevriezings- en confiscatiebevelen moeten ten uitvoer worden gelegd zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid van de gedragingen die ten grondslag liggen aan dat bevel, indien het strafbare feit uit het bevel in de uitvaardigende lidstaat kan worden bestraft met een maximale vrijheidsstraf van ten minste drie jaar en indien het strafbare feit wordt genoemd in de lijst van artikel 3, eerste lid, Cvo. De strafbare feiten op deze lijst zijn identiek aan die van de eerdere Kaderbesluiten. Ten aanzien van andere strafbare feiten kan de uitvoerende staat de erkenning en tenuitvoerlegging van een bevriezings- of confiscatiebevel afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de feiten die ten grondslag liggen aan het bevel een strafbaar feit vormen (artikel 3, tweede lid, Cvo).

Bevriezings- of confiscatiebevelen worden toegezonden via een certificaat (artikelen 4, eerste lid, en 14, eerste lid, Cvo). Daartoe dient de uitvaardigende autoriteit de modelcertificaten te gebruiken die als bijlage bij de Cvo zijn opgenomen (artikelen 6, eerste lid, en 17, eerste lid, Cvo). De uitvoerende autoriteit erkent het bevriezings- of confiscatiebevel en neemt de voor de tenuitvoerlegging daarvan nodige maatregelen op dezelfde manier als voor een binnenlands bevriezings- of confiscatiebevel (artikelen 7, eerste lid, en 18, eerste lid, Cvo).

Elke lidstaat dient bij de Europese Commissie aan te geven welke nationale autoriteiten bevoegd zijn om bevriezings- en confiscatiebevelen uit te vaardigen, te erkennen en ten uitvoer te leggen (artikel 24, eerste en tweede lid, Cvo). Deze informatie zal door de Europese Commissie ter beschikking van de lidstaten worden gesteld. Hierdoor kan worden achterhaald naar welke autoriteit het confiscatiebevel en het daarbij behorende certificaat moeten worden gezonden.

Erkenning en tenuitvoerlegging bevriezingsbevelen

De verplichting tot erkenning en tenuitvoerlegging van een bevriezingsbevel strekt tevens tot de toepassing van steunbevoegdheden (bijvoorbeeld de doorzoeking van een plaats), voor zover deze op grond van het Nederlandse recht kunnen worden toegepast. Indien voor de inbeslagneming de toepassing van steunbevoegdheden is vereist (bijvoorbeeld de doorzoeking van een plaats), is daarop onverkort het nationale recht van de uitvoerende lidstaat van toepassing. Als de inzet van die steunbevoegdheden in een concreet geval naar nationaal recht niet is toegestaan, dient de uitvoerende autoriteit contact op te nemen met de uitvaardigende autoriteiten (overweging 41, Cvo).7 Dit kan leiden tot de intrekking van het bevriezingsbevel.

Nadat een bevriezingsbevel is ontvangen, beslist de uitvoerende autoriteit over de erkenning en tenuitvoerlegging van dat bevel. De verplichting tot erkenning van een bevriezingsbevel is niet van toepassing als de uitvoerende autoriteit een grond voor niet-erkenning en niet-tenuitvoerlegging, dan wel een grond voor uitstel aanvoert (artikel 7, eerste lid, Cvo). De gronden voor niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging zijn limitatief opgesomd in artikel 8 Cvo.

Na de erkenning van het inkomende bevriezingsbevel legt de uitvoerende autoriteit het bevel onverwijld en met dezelfde snelheid en prioriteit ten uitvoer als in een binnenlands geval (artikel 9, eerste lid, Cvo). Als in het certificaat is aangegeven dat onmiddellijke bevriezing noodzakelijk is, beslist de uitvoerende lidstaat binnen 48 uur na ontvangst van het bevel over de erkenning. Binnen 48 uur na deze beslissing worden maatregelen genomen om het bevel ten uitvoer te leggen (art. 9, derde lid, Cvo). De tenuitvoerlegging kan enkel worden uitgesteld als een lopend strafrechtelijk onderzoek kan worden geschaad of wanneer reeds eerder een bevriezingsbevel met betrekking tot het voorwerp is uitgevaardigd (artikel 10, eerste lid, Cvo). Daarnaast kan de tenuitvoerlegging van een bevriezingsbevel onmogelijk zijn, omdat het voorwerp reeds is geconfisqueerd, is verdwenen, is vernietigd, of niet wordt aangetroffen (artikel 13, eerste en derde lid, Cvo). Als een bevriezingsbevel ten uitvoer wordt gelegd, blijft het voorwerp in de uitvoerende staat bevroren totdat de bevoegde autoriteit aan het (met het bevriezingsbevel samenhangende) confiscatiebevel heeft voldaan of totdat deze in kennis is gesteld van een beslissing of maatregel die het bevel niet uitvoerbaar maakt of waardoor het bevel wordt ingetrokken (artikel 12, eerste lid, Cvo).

Erkenning en tenuitvoerlegging confiscatiebevelen

Net als bij het bevriezingsbevel is de verplichting tot erkenning van een confiscatiebevel niet van toepassing als de uitvoerende autoriteit een grond voor niet-erkenning en niet-tenuitvoerlegging, dan wel een grond voor uitstel aanvoert (artikel 18, eerste lid, Cvo). De gronden voor niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging zijn limitatief opgesomd in artikel 19 Cvo. Deze gronden komen gedeeltelijk overeen met die voor de niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging van een bevriezingsbevel.

Nadat het confiscatiebevel is ontvangen, beslist de uitvoerende autoriteit binnen 45 dagen over de erkenning en tenuitvoerlegging van het bevel (artikel 20, eerste lid, Cvo). De tenuitvoerlegging kan onder meer worden uitgesteld als dit een lopend strafrechtelijk onderzoek kan schaden of wanneer het voorwerp reeds het voorwerp is van een andere lopende confiscatieprocedure in de uitvoerende staat (artikel 21, eerste lid, Cvo). Ook kan de tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel onmogelijk zijn, omdat het voorwerp reeds is geconfisqueerd, is verdwenen, is vernietigd, of niet wordt aangetroffen op de in het certificaat aangegeven plaats (artikel 22, eerste en derde lid, Cvo).

Het recht van de uitvoerende staat is van toepassing op het beheer van de bevroren en geconfisqueerde voorwerpen (artikel 28, eerste lid, Cvo). De Confiscatieverordening bevat een specifieke regeling voor het beschikken over geconfisqueerde voorwerpen of van uit de verkoop daarvan verkregen geld (artikel 30 Cvo). Behoudens teruggave aan het slachtoffer kunnen geconfisqueerde voorwerpen worden verkocht, overgedragen aan de uitvaardigende lidstaat, worden gebruikt voor het publiek belang of voor maatschappelijke doeleinden, of kan op een andere wijze over de voorwerpen worden beschikt (artikel 30, zesde lid, Cvo). Behoudens teruggave aan of compensatie van het slachtoffer, valt het geld dat is verkregen als gevolg van de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel toe aan de uitvoerende staat als het bedrag gelijk is aan of lager dan € 10.000. Als het bedrag hoger is dan € 10.000 wordt de helft van het bedrag overgedragen aan de uitvaardigende lidstaat (artikel 30, zevende lid, Cvo). Elke lidstaat draagt de eigen kosten die voortvloeien uit de toepassing van de Confiscatieverordening (artikel 31, eerste lid, Cvo). De uitvoerende autoriteit en de uitvaardigende autoriteit kunnen echter overeenkomen de kosten van de tenuitvoerlegging te delen indien sprake is van hoge of uitzonderlijke kosten (artikel 31, tweede lid, Cvo).

De positie van het slachtoffer

De Confiscatieverordening voorziet in de rechtstreekse teruggave van bevroren voorwerpen door de uitvoerende autoriteit aan het slachtoffer, op voorwaarde dat (a) het eigendomsrecht van het slachtoffer op de voorwerpen niet wordt betwist, (b) het voorwerp niet wordt opgeëist als bewijsmiddel in strafprocedures in de uitvoerende staat en (c) de rechten van de getroffen personen niet worden geschaad (artikel 29 Cvo). Verder voorziet de Confiscatieverordening in de teruggave van een voorwerp aan het slachtoffer door de uitvoerende autoriteit in het kader van de tenuitvoerlegging van het erkende confiscatiebevel. Als de uitvoerende autoriteit daartoe niet in staat is, maar als gevolg van de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel geld is verkregen, wordt de overeenkomstige som geld aan het slachtoffer overgedragen (artikel 30, derde en vierde lid, Cvo).

Rechtsmiddelen

De Confiscatieverordening bepaalt dat de getroffen personen het recht hebben om in de uitvoerende staat effectieve rechtsmiddelen aan te wenden tegen de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen. Het recht om rechtsmiddelen aan te wenden wordt ingesteld bij een rechtbank in de uitvoerende staat overeenkomstig het recht van die staat. Wat confiscatiebevelen betreft, kan het instellen van een rechtsmiddel schorsende werking hebben, indien het recht van de uitvoerende staat daarin voorziet. De materiële gronden van het bevriezings- of confiscatiebevel kunnen echter niet worden aangevochten (artikel 33, eerste en tweede lid, Cvo). Onder het begrip «getroffen persoon» vallen de natuurlijke persoon en rechtspersonen tegen wie een bevriezings- of confiscatiebevel is uitgevaardigd, de natuurlijke persoon of rechtspersoon die eigenaar is van de voorwerpen waar het bevel betrekking op heeft of eventuele derden wiens rechten door het bevriezings- of confiscatiebevel rechtstreeks worden geschaad (artikel 2, tiende lid, Cvo).

Voor de werking van de Confiscatieverordening in Nederland is aanpassing van de nationale strafwetgeving noodzakelijk. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste wijzigingen.

4. De gevolgen van de Confiscatieverordening voor de Nederlandse wetgeving op het gebied van bevriezing en confiscatie

Implementatie eerdere EU-rechtshandelingen

Kaderbesluit 2003/577/JBZ – dat zag op beslissingen tot bevriezing – is geïmplementeerd door een afzonderlijke titel (Titel XI) op te nemen in het Wetboek van Strafvordering (Stb. 2005, 310; Kamerstukken 29845). Deze titel voorzag in de erkenning en tenuitvoerlegging van een bevel tot bevriezing van een voorwerp, door middel van inbeslagneming.

Kaderbesluit 2006/783/JBZ – dat zag op beslissingen tot confiscatie – is geïmplementeerd met de Wet tot wijziging van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties in verband met de toepassing op beslissingen tot confiscatie (Stb. 2009, 124; Kamerstukken 31555). Ter implementatie van het Kaderbesluit is de WWETGC aangepast, waarbij een onderscheid is aangebracht tussen bepalingen met betrekking tot geldelijke sancties, bepalingen met betrekking tot beslissingen tot confiscatie en gemeenschappelijke bepalingen (Kamerstukken II 2007/08, 31 555, nr. 3, p. 6). De implementatiewet voorzag in de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van in een andere lidstaat genomen beslissingen tot confiscatie. Tevens werd voorzien in het toezenden aan andere lidstaten van Nederlandse beslissingen tot confiscatie, met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging daarvan.

Richtlijn 2014/42/EU is geïmplementeerd in het Wetboek van Strafvordering. Omdat de Nederlandse strafwetgeving reeds voorzag in de ruimere confiscatiebevoegdheden die de richtlijn voorschreef, hoefde geen afzonderlijke implementatiewetgeving tot stand te komen en kon implementatie plaatsvinden door middel van bestaande regelgeving. De transponeringstabel voor de implementatie is gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2015, nr. 11370).

In 2018 zijn de verschillende regelingen inzake internationale samenwerking in strafzaken opnieuw gepositioneerd in het Wetboek van Strafvordering. Met de Wet herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken (Stb. 2017, 246; Kamerstukken 34493) zijn de regels over de internationale rechtshulp in strafzaken samengebracht in een afzonderlijk boek in het Wetboek van Strafvordering (Boek 5). De afzonderlijke titel over de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafvorderlijke bevelen tot de inbeslagneming van voorwerpen (Titel XI) is ongewijzigd overgeheveld naar Titel 5 van het nieuwe Boek 5 (Europees bevriezingsbevel) in het Wetboek van Strafvordering.

Uitvoering van de Confiscatieverordening

Zoals hiervoor aan de orde is gekomen, voorziet de Nederlandse wetgeving reeds in bepalingen over de erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezings- en confiscatiebeslissingen. Het zogenoemde overschrijfverbod voor Europese verordeningen brengt met zich mee dat deze bestaande regels niet van toepassing mogen zijn op bevriezings- en confiscatiebevelen die onder de Confiscatieverordening vallen en in beginsel moeten worden geschrapt. Het schrappen van deze bestaande Nederlandse bepalingen is echter onwenselijk, nu Denemarken en Ierland niet door de Confiscatieverordening zijn gebonden. Gelet op de Kaderbesluiten 2003/577/JBZ en 2006/783/JBZ dienen ten aanzien van die lidstaten de huidige regels uit Titel 5 van Boek 5 van het Wetboek van Strafvordering en de WWETGC in stand te blijven. Voor de andere lidstaten gelden de rechtstreeks werkende regels uit de Confiscatieverordening.

De Confiscatieverordening geeft wel aanleiding tot aanvulling van de Nederlandse wetgeving. In de nationale strafwetgeving dienen onder meer nieuwe bepalingen te worden opgenomen waarin de nationale instanties worden aangewezen die worden belast met de uitvoering van de Confiscatieverordening. Ook moeten enkele bepalingen over de erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezings- en confiscatiebevelen worden opgenomen en moet worden voorzien in rechtsbescherming met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging van een bevriezings- of confiscatiebevel.

5. Het wetsvoorstel ter uitvoering van de Confiscatieverordening op hoofdlijnen

Gelet op het eerdergenoemde overschrijfverbod voor Europese verordeningen, dient slechts een beperkt aantal uitvoeringsbepalingen in de Nederlandse wetgeving te worden geïmplementeerd. Voor de praktische uitvoering van de Confiscatieverordening is dan ook van belang dat de Nederlandse uitvoeringswetgeving in samenhang met de Confiscatieverordening dient te worden gelezen en toegepast.

Het Wetboek van Strafvordering

Titel 5 van Boek 5 van het Wetboek van Strafvordering bevat reeds bepalingen over inkomende en uitgaande bevriezingsbevelen van of naar een andere lidstaat. Zowel ten aanzien van de eerste afdeling (inkomende bevriezingsbevelen) als de tweede afdeling (uitgaande bevriezingsbevelen), wordt voorgesteld expliciet te bepalen dat die afdelingen van toepassing zijn op bevriezingsbevelen van of naar een andere lidstaat die niet is gebonden door de Confiscatieverordening. Daarmee wordt bewerkstelligd dat het huidige wettelijke regime nog steeds wordt toegepast voor bevriezingsbevelen van of naar Denemarken en Ierland.

Daarnaast wordt voorgesteld een nieuwe afdeling op te nemen in Titel 5 van Boek 5 van het Wetboek van Strafvordering. In deze nieuwe afdeling worden alle uitvoeringsbepalingen opgenomen die nodig zijn ter uitvoering van de Confiscatieverordening, voor zover het gaat om bevriezingsbevelen. Daardoor komt Titel 5 uit drie afdelingen te bestaan. De eerste twee afdelingen zijn van toepassing op bevriezingsbevelen ten aanzien van lidstaten die niet zijn gebonden door de Confiscatieverordening, de derde afdeling ziet op bevriezingsbevelen van lidstaten die wel zijn gebonden door de Confiscatieverordening. De voorgestelde nieuwe derde afdeling stelt regels voor zowel bevelen die zijn uitgevaardigd door een andere lidstaat (inkomende bevriezingsbevelen) als voor bevriezingsbevelen die door Nederland aan een andere lidstaat worden toegezonden (uitgaande bevriezingsbevelen).

Voor inkomende bevriezingsbevelen op grond van de Confiscatieverordening wordt voorgesteld de officier van justitie aan te wijzen als bevoegde autoriteit voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van die bevelen. Ook in de huidige situatie is de officier van justitie reeds aangewezen voor de erkenning en tenuitvoerlegging van inkomende bevriezingsbevelen, op dit punt wordt dan ook geen wijziging voorgesteld. In de praktijk worden bevriezingsbevelen toegestuurd aan de verschillende lokale Internationale Rechtshulp Centra (IRC’s). Deze IRC’s worden aangewezen als autoriteiten voor het ontvangen van buitenlandse bevriezingsbevelen. In hoofdstuk 6 wordt uitgebreider ingegaan op de nationale procedure voor de erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezingsbevelen.

Net als bij de bestaande bepalingen over het bevriezingsbevel, worden bevriezingsbevelen op grond van de Confiscatieverordening in Nederland ten uitvoer gelegd door inbeslagneming van het voorwerp waar het bevriezingsbevel op ziet. Voorgesteld wordt – overeenkomstig de huidige situatie – de beklagprocedure van toepassing te verklaren ingeval van inbeslagneming van voorwerpen op grond van de Confiscatieverordening. De beslagene en derden die menen rechten te hebben op het voorwerp kunnen als belanghebbende een klaagschrift indienen over de inbeslagneming. Dit beklag kan echter geen betrekking hebben op de grondslag van het bevriezingsbevel, omdat de beslissing tot bevriezing is voorbehouden aan de uitvaardigende autoriteit. Voor uitgaande bevriezingsbevelen wordt voorgesteld eveneens de officier van justitie aan te wijzen als bevoegde autoriteit. Dit betekent dat elke Nederlandse officier van justitie een bevel tot inbeslagneming als bevriezingsbevel kan toezenden aan een andere lidstaat, met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging daarvan. Ook hier geldt dat de officier van justitie reeds in het Wetboek van Strafvordering is aangewezen als bevoegde autoriteit.

De Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie

De WWETGC bevat in hoofdstuk III bepalingen over de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen tot confiscatie. Zowel ten aanzien van de eerste afdeling (inkomende beslissingen tot confiscatie) als de tweede afdeling (uitgaande beslissingen tot confiscatie) wordt voorgesteld expliciet te bepalen dat deze afdelingen van toepassing zijn op bevriezingsbevelen van of aan een andere lidstaat van de Europese Unie die niet is gebonden door de Confiscatieverordening. Daarmee wordt bewerkstelligd dat het huidige wettelijke regime nog steeds wordt toegepast voor beslissingen tot confiscatie van of aan Denemarken en Ierland.

Daarnaast wordt voorgesteld een nieuwe afdeling op te nemen in hoofdstuk III van de WWETGC. In deze nieuwe afdeling wordt alle uitvoeringswetgeving opgenomen die nodig is ter uitvoering van de Confiscatieverordening, voor zover het gaat om confiscatiebevelen. Daardoor komt hoofdstuk III uit drie afdelingen te bestaan. De eerste twee afdelingen zijn van toepassing op confiscatiebeslissingen ten aanzien van lidstaten die niet zijn gebonden door de Confiscatieverordening, de derde afdeling ziet op bevriezingsbevelen van lidstaten die wel zijn gebonden door de Confiscatieverordening. In dit kader dient te worden stilgestaan bij de te hanteren terminologie. Het Kaderbesluit 2006/783/JBZ spreekt over «beslissingen tot confiscatie», terwijl de Confiscatieverordening spreekt over «confiscatiebevelen». Met het oog op het kaderbesluit, dient in de eerste twee afdelingen het begrip «beslissingen tot confiscatie» te worden behouden. In de derde afdeling wordt aangesloten op het in de Confiscatieverordening gehanteerde begrip «confiscatiebevel».

Voorgesteld wordt de Minister van Justitie en Veiligheid aan te wijzen als bevoegde autoriteit voor het doen uitgaan van Nederlandse confiscatiebevelen aan andere lidstaten. Voor inkomende confiscatiebevelen wordt voorgesteld – conform de huidige situatie – de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Nederland aan te wijzen als bevoegde autoriteit tot erkenning van buitenlandse confiscatiebevelen. Voor de tenuitvoerlegging van confiscatiebevelen wordt voorgesteld de Minister van Justitie en Veiligheid aan te wijzen als bevoegde autoriteit. Dit is in lijn met de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82), die op 1 januari 2020 in werking is getreden. Met die wet wordt de Minister van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en strafbeschikkingen, waaronder ook de tenuitvoerlegging van beslissingen tot confiscatie op grond van Kaderbesluit 2006/783/JBZ (vergelijk artikel XLI van voornoemde wet). In de praktijk wordt de tenuitvoerlegging van confiscatiebevelen verricht door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), waarover meer in hoofdstuk 6. Het CJIB zal dan ook bij de Europese Commissie worden genotificeerd als centrale autoriteit voor het toezenden en in ontvangst nemen van confiscatiebevelen (artikel 24, tweede lid, Cvo).

Tevens wordt voorgesteld de regels rond de tenuitvoerlegging aan te vullen zodat een rechtsgrondslag wordt geboden voor enkele specifieke vormen van tenuitvoerlegging van de Confiscatieverordening die thans in de Nederlandse wet niet zijn voorzien. Dit betreft de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp, of van een overeenkomstige geldsom, aan het slachtoffer en de overdracht van een geconfisqueerd voorwerp aan de uitvaardigende staat.

Voorts wordt voorgesteld – overeenkomstig de huidige WWETGC – beroep tegen de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van het inkomende confiscatiebevel mogelijk te maken. Dit beroep kan door de veroordeelde en eventuele belanghebbenden worden ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland. Dit beroep ziet uitsluitend op de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging. De materiële gronden van het confiscatiebevel kunnen niet worden aangevochten, omdat de beslissing tot confiscatie is voorbehouden aan de uitvaardigende autoriteit. Ten aanzien van derden zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

6. De procedure in Nederland

Met het oog op de praktijk wordt in het navolgende de Nederlandse procedure rond de erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezings- en confiscatiebevelen op grond van de Confiscatieverordening toegelicht.

6.1 Inkomende bevelen tot bevriezing van een voorwerp

De bevoegde autoriteit van een andere lidstaat dient een ondertekend bevel (of een gewaarmerkte kopie) tot inbeslagneming toe te sturen aan één van de internationale rechtshulpcentra (IRC’s) in Nederland. Dit bevel kan betrekking hebben op een specifiek omschreven voorwerp of op niet specifiek omschreven voorwerpen ter zekerheidstelling van het recht tot verhaal van een uiteindelijk op te leggen verplichting om een geldsom te betalen. Het bevel wordt toegezonden via een ingevuld en ondertekend bevriezingscertificaat. Dit bevriezingscertificaat is opgenomen in bijlage 1 van de Confiscatieverordening. Voor de verzending van het bevriezingsbevel en het certificaat kan gebruik worden gemaakt van het beveiligde telecommunicatiesysteem van het Europees Justitieel Netwerk of van andere kanalen. Het bevriezingscertificaat dient ofwel samen met een confiscatiecertificaat te worden verstuurd, ofwel de instructie te bevatten dat de bevriezing/inbeslagneming van het voorwerp moet worden gehandhaafd in afwachting van toezending en tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel. In deze laatste situatie wordt in het bevriezingscertificaat de datum vermeld waarop die toezending naar verwachting zal plaatsvinden (artikel 4, zesde lid, Cvo).

Na ontvangst van het bevriezingsbevel wordt door de medewerkers van het IRC nagegaan of aan de vereiste procedurele formaliteiten is voldaan. Dit betreft de aanwezigheid van (een kopie van) het bevriezingsbevel en het certificaat. Ook wordt gekeken naar de taal van het certificaat. Als aan alle formaliteiten is voldaan, wordt het bevriezingscertificaat doorgezonden aan de officier van justitie in het arrondissement waarbinnen de tenuitvoerlegging van het bevel moet plaatsvinden. Het is ook mogelijk dat de officier van justitie bij het IRC zelf de verdere behandeling ter hand neemt. De officier van justitie beoordeelt de juridische aspecten van het bevriezingsbevel. Dit betreft de strafbaarheid van het feit op basis van de lijst van de Confiscatieverordening en het Nederlandse recht (artikel 3 Cvo), de gronden voor de niet-erkenning en tenuitvoerlegging van het bevel (artikel 8 Cvo), de gronden voor uitstel van de tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel (artikel 10 Cvo) en de eventuele onmogelijkheid om het bevel ten uitvoer te leggen (artikel 13 Cvo). Van dit laatste is sprake als het voorwerp reeds is geconfisqueerd, is verdwenen, vernietigd of niet wordt aangetroffen (artikel 13 eerste, tweede en derde lid, Cvo). Als er een grond bestaat voor de niet-erkenning en tenuitvoerlegging van het bevriezingsbevel, overlegt het IRC en/of de officier van justitie met de uitvaardigende autoriteit om zo nodig aanvullende informatie te verkrijgen. Daarna beslist de officier van justitie over de erkenning en tenuitvoerlegging van het bevel (artikel 8, tweede lid, Cvo).

Als in het certificaat is aangegeven dat onmiddellijke bevriezing noodzakelijk is, beslist de uitvoerende lidstaat binnen 48 uur na ontvangst van het bevel over de erkenning. Binnen 48 uur na deze beslissing worden maatregelen genomen om het bevel ten uitvoer te leggen (art. 9, derde lid, Cvo). Indien bijvoorbeeld een bevriezingsbevel strekt tot het leggen van conservatoir beslag op voorwerpen, zal eerst een vordering moeten worden gedaan aan de rechter-commissaris tot het verkrijgen van een machtiging (artikel 103 Sv). Daarna kan daadwerkelijk tot inbeslagneming worden overgegaan. Het doen uitgaan van deze vordering is in dat geval de eerste concrete maatregel voor de tenuitvoerlegging van het bevriezingsbevel.

Indien voor de tenuitvoerlegging van het bevriezingsbevel steunbevoegdheden nodig zijn (zoals het betreden van een bepaalde plaats), dan strekt de verordening er mede toe dat deze steunbevoegdheden worden toegepast. Daarbij dient wel sprake te zijn van feiten en omstandigheden die de toepassing van die bevoegdheid naar Nederlands recht rechtvaardigen. Als de toepassing van een steunbevoegdheid juridisch niet is toegestaan en het daardoor onmogelijk is het bevriezingsbevel ten uitvoer te leggen, pleegt de officier van justitie overleg met de uitvaardigende autoriteit.

Bij de tenuitvoerlegging van een bevriezingsbevel wordt op dezelfde wijze beslag gelegd als de wijze van beslaglegging ten behoeve van een Nederlandse strafzaak. De Confiscatieverordening bepaalt dat alle bekende personen die door de tenuitvoerlegging van het bevriezingsbevel worden getroffen, over de inbeslagneming worden geïnformeerd (artikel 32 Cvo). Op grond van het Nederlandse recht wordt bijvoorbeeld aan degene bij wie een voorwerp ter verbeurdverklaring is inbeslaggenomen een bewijs van ontvangst afgegeven (artikel 94, derde lid, Sv). Daarin zal kunnen worden vermeld dat op grond van een bevriezingsbevel, afkomstig van buitenlandse autoriteiten, beslag is gelegd. De uitvaardigende autoriteit alsmede het IRC worden vervolgens op de hoogte gesteld van de inbeslagneming, met inbegrip van een beschrijving van de inbeslaggenomen voorwerpen en, indien beschikbaar, een raming van de waarde ervan (artikel 7, tweede lid, Cvo). Ook de Landelijke Beslag Autoriteit (LBA) wordt op de hoogte gesteld van de inbeslagneming.

Op het beheer van de inbeslaggenomen voorwerpen is het nationale recht van toepassing (artikel 28, eerste lid, Cvo). De inbeslagneming duurt totdat definitief is voldaan aan het meegezonden (of eventueel later toegezonden) confiscatiebevel of totdat de uitvoerende autoriteit in kennis is gesteld van een beslissing of maatregel die het bevel niet uitvoerbaar maakt of waardoor het bevel wordt ingetrokken (artikel 12, eerste lid, Cvo). De officier van justitie kan aan de uitvaardigende autoriteit een met redenen omkleed verzoek doen tot beperking van de duur van de inbeslagneming. Als de uitvaardigende autoriteit niet binnen zes weken na ontvangst antwoordt op het verzoek, vervalt de verplichting tot tenuitvoerlegging van het bevriezingsbevel (artikel 12, tweede lid, Cvo).

De uitvoerende autoriteit kan in het bevriezingscertificaat opnemen dat inbeslaggenomen voorwerpen aan een in het certificaat genoemd slachtoffer dienen te worden teruggegeven. In dat geval dient de officier van justitie overeenkomstig het nationale recht (artikel 116 Sv) en de voorwaarden genoemd in artikel 29 Cvo, te besluiten tot teruggave van het voorwerp aan dat slachtoffer. Deze regeling voorziet in teruggave van het voorwerp aan degene bij wie het voorwerp in beslag genomen is. Het voorwerp kan ook worden teruggegeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Dat kan in beginsel als de beslagene schriftelijk afstand doet van het voorwerp. Als rechtstreekse teruggave aan het slachtoffer niet mogelijk is, kan deze teruggave ook via de uitvaardigende staat plaatsvinden.

6.2 Uitgaande bevelen tot bevriezing van een voorwerp

Iedere officier van justitie in Nederland kan een bevel tot inbeslagneming toezenden aan een andere lidstaat indien (a) ten behoeve van een Nederlandse strafzaak beslag moet worden gelegd op een specifiek omschreven voorwerp of op niet specifiek omschreven voorwerpen ter zekerheidstelling van het recht tot verhaal van een uiteindelijk op te leggen verplichting om een geldsom te betalen en (b) ten aanzien daarvan op redelijke gronden wordt vermoed dat deze voorwerpen zich in een andere lidstaat bevinden.

Een dergelijk bevel wordt vergezeld van een ingevuld en ondertekend bevriezingscertificaat. Het bevel wordt via het IRC gezonden aan de autoriteiten van de andere lidstaat opdat het aldaar wordt erkend en ten uitvoer gelegd. Het certificaat wordt vertaald in de taal van het land dat het bevel moet uitvoeren. Het certificaat kan ook worden opgesteld in een andere taal, indien dat land heeft aangegeven dat een andere taal is toegestaan.

Het bevriezingscertificaat dient ofwel samen met een confiscatiebevel te worden verstuurd, ofwel de instructie te bevatten dat de inbeslagneming van het voorwerp moet worden gehandhaafd in afwachting van toezending van een confiscatiebevel. In deze laatste situatie wordt in het bevriezingscertificaat de datum vermeld waarop die toezending naar verwachting zal plaatsvinden (artikel 4, zesde lid, Cvo). De autoriteiten van de uitvoerende staat zullen vervolgens de eerder omschreven procedurele formaliteiten en juridische aspecten van het bevriezingsbevel beoordelen. Als het bevel is ten uitvoer gelegd, zullen de autoriteiten van de uitvoerende staat de officier van justitie hiervan in kennis moeten stellen.

De officier van justitie trekt het bevriezingsbevel onverwijld in als blijkt dat het niet meer uitvoerbaar of niet langer geldig is. De uitvoerende autoriteit wordt hiervan onmiddellijk in kennis gesteld (artikel 27, eerste lid, Cvo).

6.3 Inkomende bevelen tot confiscatie

Een confiscatiebevel van een andere lidstaat komt binnen bij het CJIB, dat is aangewezen als centrale autoriteit voor het toezenden en ontvangen van confiscatiebevelen (artikel 24, tweede lid, Cvo). De officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland is bevoegd tot erkenning van een confiscatiebevel van een andere lidstaat. Op basis van de ervaringen met het kaderbesluit 2006/783/JBZ zal naar verwachting het grootste deel van de ten uitvoer te leggen confiscatiebevelen bestaan uit de confiscatie van een geldsom.

De erkenning van het confiscatiebevel is een gezamenlijke taak van de officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland en het CJIB. Het CJIB ontvangt en registreert het confiscatiecertificaat en (een gewaarmerkte kopie van) het confiscatiebevel. Vervolgens beoordeelt het CJIB of aan de procedurele formaliteiten is voldaan. Tevens doet het CJIB een voorbeoordeling van de juridische aspecten van het confiscatiebevel. Dit betreft de strafbaarheid van het feit op basis van de lijst van de verordening dan wel het Nederlandse recht (artikel 3 Cvo), de gronden voor de niet-erkenning en tenuitvoerlegging van het bevel (artikel 19 Cvo), de gronden voor uitstel van de tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel (artikel 21 Cvo) en de eventuele onmogelijkheid om het bevel ten uitvoer te leggen (artikel 22 Cvo). Ingeval het Nederlandse recht de tenuitvoerlegging van het bevel juridisch onmogelijk maakt, wordt door het CJIB of de officier van justitie contact opgenomen met de uitvaardigende autoriteit om de ontstane situatie te bespreken en zo mogelijk een oplossing te vinden (artikel 22, eerste en tweede lid, Cvo).

Vervolgens stuurt het CJIB de beslissing aan de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Nederland, vergezeld van een advies over de erkenning en tenuitvoerlegging. Indien aannemelijk is dat het bevel op korte termijn wordt erkend en ten uitvoer gelegd, kan de officier van justitie beslag leggen op die voorwerpen.

De officier van justitie neemt onverwijld een beslissing over de erkenning en tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel, althans binnen 45 dagen na de ontvangst van het certificaat door het CJIB (artikel 20, eerste lid, Cvo). Als deze termijn niet wordt gehaald, stelt het CJIB namens de officier van justitie de uitvaardigende autoriteit daarvan onverwijld in kennis en overlegt het CJIB met de uitvaardigende autoriteit over een passend tijdschema voor de erkenning en tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel (artikel 20, vierde lid, Cvo).

Als er een grond bestaat voor de niet-erkenning en tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel, overlegt het CJIB en/of de officier van justitie met de uitvaardigende autoriteit om eventueel noodzakelijk aanvullende informatie te krijgen (artikel 19, tweede lid, Cvo). De beslissing tot niet-erkenning en niet-tenuitvoerlegging of tot uitstel van tenuitvoerlegging van het bevel, wordt door de officier van justitie/het CJIB onverwijld genomen en onmiddellijk meegedeeld aan de uitvaardigende autoriteit (artikelen 19, derde lid en 21, derde lid, Cvo). Zodra de grond voor uitstel vervalt, zal het CJIB het bevel alsnog ten uitvoer leggen. Als het voorwerp reeds is geconfisqueerd, is verdwenen, vernietigd of niet wordt aangetroffen, wordt de uitvaardigende autoriteit hiervan onverwijld in kennis gesteld (artikel 22, eerste, lid, Cvo).

Met de eerdergenoemde Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen is de Minister van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van het erkende confiscatiebevel. Het CJIB draagt feitelijk zorg voor deze tenuitvoerlegging. Op de tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel is het Nederlandse recht van toepassing (artikel 23, eerste lid, Cvo). De tenuitvoerlegging vindt plaats op grond van de regels van het Wetboek van Strafvordering voor de tenuitvoerlegging van de straf tot verbeurdverklaring van een voorwerp of zakelijk recht of de maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Als het confiscatiebevel betrekking heeft op specifieke voorwerpen, zal het bevel ten uitvoer worden gelegd op vergelijkbare wijze als een beslissing van een Nederlandse rechter tot verbeurdverklaring. Hierbij dienen twee situaties te worden onderscheiden. Als de specifieke voorwerpen uit het bevel object waren van een eerder bevriezingsbevel en op grond daarvan in beslag zijn genomen, vervalt de eigendom van dat voorwerp aan de Staat op het moment van erkenning door de officier van justitie van het arrondissement Noord-Nederland. Als de voorwerpen echter niet in beslag zijn genomen, dient voorafgaand aan de erkenningsbeslissing alsnog inbeslagneming van die voorwerpen plaats te vinden met het oog op de latere tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel (artikel 18, vijfde lid, Cvo). Hiertoe treedt het CJIB in overleg met de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Nederland. Ingeval van inbeslagneming stelt het CJIB, namens de officier van justitie, de uitvaardigende autoriteiten hiervan in kennis. Daarnaast kan – ingeval de voorwerpen in kwestie niet in beslag zijn genomen – het bevel conform artikel 6:5:1 Sv ten uitvoer worden gelegd. De artikelen 6:1:1, 6:4:1 en 6:4:3, vijfde lid, Sv zijn dan van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de veroordeelde eerst in de gelegenheid wordt gesteld het voorwerp vrijwillig uit te leveren (artikel 6:4:1 Sv). Indien uitlevering uitblijft, kan verhaal worden genomen op het vermogen van de veroordeelde (artikel 6:5:1, tweede lid, Sv). Als het confiscatiebevel betrekking heeft op een specifiek voorwerp, kunnen het CJIB en de uitvaardigende autoriteit overeenkomen dat in plaats van het voorwerp te confisqueren, een geldsom van gelijke waarde wordt geconfisqueerd (artikel 18, tweede lid, Cvo). In het overleg tussen het CJIB en de uitvaardigende autoriteit wordt de hoogte van die vervangende geldsom vastgesteld.

Als het confiscatiebevel strekt tot betaling van een geldsom, wordt het bevel ten uitvoer gelegd overeenkomstig de Nederlandse regels over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de tweede titel van hoofdstuk 4 van Boek 6 van het Wetboek van Strafvordering. In het laatste geval kan een strafrechtelijk executie onderzoek (SEO) worden ingesteld (artikel 6:4:11 Sv). Het CJIB stelt de veroordeelde eerst in de gelegenheid vrijwillig de geldsom te betalen (artikel 6:4:1 Sv). Bij gebreke van volledige betaling binnen de gestelde termijn, wordt het verschuldigde bedrag op de veroordeelde verhaald (artikel 6:4:3 Sv). Het verhaal vindt plaats overeenkomstig de artikelen 6:4:4 Sv (indien reeds conservatoir beslag is gelegd op de voorwerpen van de veroordeelde) en/of 6:4:5 Sv (indien geen conservatoir beslag is gelegd). De officier van justitie kan voorafgaand aan de erkenningsbeslissing beslag leggen op voorwerpen/vermogensbestanddelen, met het oog op de latere tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel (artikel 18, vijfde lid, Cvo. Indien volledig verhaal overeenkomstig voornoemde bepalingen niet mogelijk blijkt, kan het dwangmiddel gijzeling ten aanzien van de veroordeelde worden toegepast (artikel 6:6:25 Sv). De raadkamer van de rechtbank Noord-Nederland is bevoegd de daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie te behandelen. Het opleggen van vervangende maatregelen als alternatief voor het confiscatiebevel wordt in de Confiscatieverordening niet toegestaan, tenzij de uitvaardigende autoriteit daartoe toestemming geeft (artikel 23, derde lid, Cvo). Met het toepassen van gijzeling is echter geen sprake van een vervangende maatregel omdat de verplichting tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel blijft bestaan.

De tenuitvoerlegging wordt voltooid door ten aanzien van het voorwerp of de geldsom te handelen overeenkomstig artikel 30 Cvo. Als de uitvaardigende autoriteit heeft besloten tot teruggave van geconfisqueerde voorwerpen aan het slachtoffer, dient het CJIB dit voorwerp aan het in het certificaat genoemde slachtoffer over te dragen, zo nodig via de uitvaardigende staat. Indien teruggave van het voorwerp aan het slachtoffer niet mogelijk is, maar er in verband met dat voorwerp geld is verkregen, dient die vervangende geldsom aan het slachtoffer te worden overgedragen. Heeft de uitvaardigende autoriteit een beslissing tot compensatie van het slachtoffer uitgevaardigd en is met de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel geld verkregen, dan dient dat geld aan het slachtoffer te worden overgedragen, eveneens zo nodig via de uitvaardigende staat.

Als de uitvaardigende staat geen beslissing tot overdracht van voorwerpen aan het slachtoffer heeft genomen, kunnen geconfisqueerde voorwerpen worden verkocht of worden overgedragen aan de uitvaardigende staat. Als door de verkoop een bedrag tot € 10.000 wordt verkregen, komt dit bedrag volledig toe aan de Staat. Is het bedrag hoger dan € 10.000, dan wordt de helft van dat bedrag overgedragen aan de uitvaardigende staat.

Als het bevel ten uitvoer is gelegd, wordt de uitvaardigende autoriteit door het CJIB in kennis gesteld van de resultaten (artikel 18, zesde lid, Cvo). Ook de getroffen personen worden over de tenuitvoerlegging geïnformeerd (artikel 32 Cvo).

Tot slot is van belang op te merken dat op grond van het huidige Nederlandse recht gratie kan worden verleend ter zake van (onder meer) confiscatiebevelen die in Nederland ten uitvoer worden gelegd (artikel 6:7:1, tweede lid, onderdeel c, Sv).

6.4 Uitgaande bevelen tot confiscatie

Na de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen draagt het CJIB namens de Minister van Justitie en Veiligheid zorg voor de tenuitvoerlegging van confiscatiebevelen. Het CJIB kan (onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid) een opgelegde verbeurdverklaring, onttrekking aan het verkeer of maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als confiscatiebevel toezenden aan een andere lidstaat wanneer blijkt dat de tenuitvoerlegging in Nederland geheel of gedeeltelijk niet mogelijk blijkt te zijn en het CJIB het vermoeden heeft dat de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat wel (gedeeltelijk) kans van slagen heeft. De transactie (artikel 74, tweede lid, onderdelen b, c en d, Sr) en strafbeschikking (artikel 257a, tweede lid, onderdeel c en derde lid, onderdelen a, b en c, Sv) kunnen niet als confiscatiebevel op grond van de Confiscatieverordening worden uitgevaardigd, omdat de Confiscatieverordening spreekt over een «door een rechtbank» opgelegde straf of maatregel (artikel 2, tweede lid, Cvo).

Het CJIB zendt een confiscatiebevel toe aan een andere lidstaat als op redelijke gronden kan worden vermoed dat de veroordeelde in die lidstaat over voorwerpen of inkomen beschikt, of wanneer diegene in die lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats dan wel zijn statutaire zetel heeft (indien het een rechtspersoon betreft). Wanneer uit de beoordeling door het CJIB volgt dat een zaak ter erkenning en tenuitvoerlegging aan een andere lidstaat kan worden toegezonden, draagt het CJIB zorg voor de administratieve afhandeling en de verzending van het confiscatiecertificaat inclusief gewaarmerkte kopie van het confiscatiebevel (de uitspraak van de Nederlandse rechter). Deze documenten worden toegezonden aan de uitvoerende autoriteit van de lidstaat waar het specifieke voorwerp of de geldsom zich bevindt, of waar de veroordeelde verblijft of is gevestigd. Het confiscatiecertificaat wordt vertaald in de taal van de uitvoerende lidstaat. Het certificaat kan ook in een andere taal worden vertaald indien de lidstaat in kwestie heeft aangegeven dat een andere taal is toegestaan. De autoriteiten van de uitvoerende lidstaat zullen vervolgens de eerder beschreven procedurele formaliteiten en juridische aspecten van het confiscatiebevel beoordelen. Indien in het kader van dezelfde strafzaak zowel een schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) als een ontnemingsmaatregel is opgelegd, kan het CJIB in het confiscatiecertificaat opnemen dat het geld dat door de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel wordt verkregen, door de uitvoerende staat rechtstreeks aan het slachtoffer wordt overgedragen (artikel 30, eerste en vierde lid, Cvo).

Als het bevel is ten uitvoer gelegd, zal de uitvoerende autoriteit het CJIB als centrale autoriteit in kennis stellen van de resultaten (artikel 18, zesde lid, Cvo).

7. De adviezen over het wetsvoorstel

Het wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan het openbaar ministerie, de Politie, de Koninklijke marechaussee, het CJIB, de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de FIOD en de Autoriteit Persoonsgegevens. Er zijn adviezen ontvangen van het openbaar ministerie, het CJIB, de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak8.

Het openbaar ministerie heeft geadviseerd in de voorgestelde wijziging van artikel 5.5.14 Sv specifieker te verwijzen naar de relevante bepalingen uit de Confiscatieverordening. Het OM heeft daarnaast voorgesteld artikel 94a, vierde en vijfde lid, Sv, toe te voegen aan de lijst van artikel 5.5.9. Sv. Hierdoor kan ook een bevel tot «anderbeslag» aan een andere lidstaat worden toegezonden. Tot slot heeft het OM gewezen op een fout in de oorspronkelijk voorgestelde vernummering van de artikelen in de WWETGC. De adviezen van het OM zijn alle opgevolgd.

Het CJIB heeft geadviseerd in de voorgestelde wijziging van artikel 5 WWETGC enkel de Minister van Justitie en Veiligheid aan te wijzen als bevoegde autoriteit tot het doen uitgaan van in Nederland opgelegde geldelijke sancties, beslissingen tot confiscatie en confiscatiebevelen op grond van de Confiscatieverordening. Dit bevordert volgens het CJIB de praktische uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel en is volgens het CJIB in lijn met de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling die voortvloeit uit Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. Dit advies is opgevolgd. Daarnaast heeft het CJIB geadviseerd in artikel 35 WWETGC een expliciet onderscheid te maken tussen de toepasselijke artikelen uit het Wetboek van Strafvordering voor confiscatie van een voorwerp en confiscatie van een geldsom. Dit advies is eveneens opgevolgd. Tot slot heeft het CJIB een beperkt aantal technische wijzigingen in de memorie van toelichting voorgesteld. Ook dit advies is opgevolgd.

De Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak hebben aangegeven dat het wetsvoorstel geen aanleiding geeft tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

8. Financiële gevolgen

Op dit moment kan geen inschatting worden gemaakt van de impact van het nieuwe instrument wat betreft inkomende bevriezingsbevelen. De mogelijke impact hangt vooral af van de mate waarin andere lidstaten gebruik gaan maken van dit instrument en hoeveel extra bevriezingsbevelen aan Nederland worden toegezonden. Voor uitgaande bevriezingsbevelen levert de Confiscatieverordening een lastenverlichting op omdat het instrument een vereenvoudiging inhoudt. In het najaar van 2021 en het najaar van 2022 wordt een evaluatie uitgevoerd om de impact voor het OM te bezien. Dan zal ook worden beoordeeld of er extra middelen nodig zijn voor de uitvoering van de Confiscatieverordening. Vooralsnog zal de Confiscatieverordening met de bestaande capaciteit worden uitgevoerd.

De kosten voor de uitvoering van de Confiscatieverordening betreffen voor het CJIB éénmalig circa € 0,1 mln. – € 0,3 mln. Dit betreft de aanpassing van ICT-systemen en het opstellen van managementrapportages. Deze kosten worden gedekt binnen artikel 34 van de JenV-begroting.

Artikelsgewijze toelichting

Wetboek van Strafvordering

Artikel I, onderdelen A tot en met C

Het Vijfde Boek, Titel 5, van het Wetboek van Strafvordering bevat het huidige juridische kader voor de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van Europese bevriezingsbevelen. Zoals in hoofdstuk 4 is aangegeven, zijn deze bepalingen in het Nederlandse recht opgenomen ter implementatie van (onder meer) het Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken (PbEU L 196/45). Met ingang van 19 december 2020 wordt dit kaderbesluit vervangen door de Confiscatieverordening tussen de lidstaten die door de Confiscatieverordening zijn gebonden. Omdat Denemarken en Ierland niet door de Confiscatieverordening worden gebonden (overwegingen 56 en 57, Cvo), dient ten aanzien van die lidstaten het huidige kader van het Wetboek van Strafvordering van kracht te blijven Dit betreft de Eerste en Tweede Afdeling van Titel 5 van het Vijfde Boek. Die afdelingen blijven het toepasselijke juridische kader voor de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezingsbevelen van en aan die lidstaten.

Met het oog op het voorgaande wordt voor de eerste twee afdelingen van Titel 5 aangegeven dat die afdelingen enkel van toepassing zijn op lidstaten die niet door de Confiscatieverordening worden gebonden. Naar aanleiding van het advies van het openbaar ministerie is in artikel 5.5.9 Sv daarnaast mogelijk gemaakt een bevel tot «anderbeslag» (artikel 94a, vierde en vijfde lid, Sv) toe te sturen aan Denemarken en Ierland. Het uitvaardigen van dergelijke bevelen tot inbeslagneming aan andere lidstaten dan Denemarken en Ierland is opgenomen in het voorgestelde nieuwe artikel 5.5.19. Met het oog op de leesbaarheid is de tekst van artikel 5.5.9 Sv opnieuw vastgesteld.

Artikel I, onderdeel D

Dit onderdeel voegt een nieuwe Derde Afdeling toe aan Titel 5 van het Vijfde Boek van het Wetboek van Strafvordering. In het navolgende wordt elk nieuw artikel toegelicht.

Artikel 5.5.14

Voor een goede werking van de Confiscatieverordening in Nederland is het wenselijk enkele begrippen nader te definiëren. Gelet op het eerdergenoemde overschrijfverbod voor Europese verordeningen worden de definities uit de Confiscatieverordening niet herhaald, maar wordt verwezen naar de begripsbepaling uit artikel 2 Cvo. Aldus dient voor de uitleg van deze begrippen in het Nederlandse recht te worden uitgegaan van de betekenis van die begrippen in de Confiscatieverordening, alsook eventuele latere jurisprudentie van het Hof van Justitie over de werking van die verordening.

Artikel 5.5.15

Eerste lid

Elke Nederlandse officier van justitie wordt aangewezen als bevoegde autoriteit voor de erkenning en tenuitvoerlegging van inkomende bevriezingsbevelen op grond van de Confiscatieverordening. De feitelijke procedure voor de erkenning van een buitenlands bevriezingsbevel is omschreven in paragraaf 6.1 van het algemene deel van deze memorie van toelichting.

Tweede lid

Het bevriezingsbevel wordt ten uitvoer gelegd door inbeslagneming van voorwerpen, op dezelfde wijze als in een nationale situatie.

Met het oog daarop kan de officier van justitie in beginsel alle bepalingen uit het Eerste Boek, titel IV, derde afdeling, van het Wetboek van Strafvordering toepassen om het bevriezingsbevel ten uitvoer te leggen. Alle voorwerpen die kunnen dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen zijn vatbaar voor inbeslagneming (artikel 94, eerste lid, Sv). Tevens zijn alle voorwerpen ten aanzien waarvan de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen, vatbaar voor inbeslagneming (artikel 94, tweede lid, Sv).

Daarnaast kan de officier van justitie conservatoir beslag leggen op voorwerpen met het oog op een op te leggen ontnemingsmaatregel (artikel 94a, tweede lid, Sv). Daarbij kan ook zogenaamd anderbeslag worden gelegd (artikel 94a, vierde en vijfde lid, Sv). Voor inbeslagneming op grond van artikel 94a, tweede lid, Sv, moet sprake zijn van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Het beginsel van wederzijdse erkenning brengt echter mee dat deze eis niet in de weg kan staan aan de erkenning en de tenuitvoerlegging van een buitenlands bevriezingsbevel op grond van de Confiscatieverordening, indien er sprake is van een zogenaamd lijstfeit (vgl. artikel 3 Cvo) en het feit strafbaar is gesteld in de uitvaardigende lidstaat met een maximale gevangenisstraf van minimaal drie jaar (vgl. Kamerstukken II 2004/05, 29 845, nr. 3, p. 13).

Volgens de Confiscatieverordening dienen, nadat het beslag is gelegd, alle bekende getroffen personen te worden geïnformeerd over de tenuitvoerlegging van het bevriezingsbevel, overeenkomstig de procedures krachtens nationaal recht (artikel 32, eerste lid, Cvo).

Artikel 5.5.16

Dit artikel regelt de bevoegdheid van de officier van justitie om de erkenning of tenuitvoerlegging van een bevriezingsbevel te weigeren. De Confiscatieverordening bevat een limitatieve opsomming van weigeringsgronden (artikel 8, eerste lid, Cvo). Deze gronden hebben betrekking op strijdigheid met het beginsel van ne bis in idem (geen dubbele vervolging voor hetzelfde feit), op het bestaan van een voorrecht of immuniteit, de onvolledigheid of onjuistheid van het bevriezingscertificaat, op de situatie dat de gedraging uit het bevriezingsbevel geen strafbaar feit is naar Nederlands recht en op de situatie waarin de tenuitvoerlegging van het bevriezingsbevel zou leiden tot een manifeste schending van het Handvest van de grondrechten. Deze gronden komen grotendeels overeen met de gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging van een Europees bevriezingsbevel, ter implementatie van het Kaderbesluit 2003/577/JBZ (artikel 5.5.3 Sv).

Alvorens de erkenning en tenuitvoerlegging van een bevriezingsbevel te weigeren, pleegt de officier van justitie overleg met de uitvaardigende autoriteit (artikel 8, tweede lid, Cvo).

Ook kan de situatie zich voordoen dat pas na het nemen van een beslissing tot erkenning van een bevriezingsbevel blijkt dat één van de weigeringsgronden van toepassing is. In voorkomend geval neemt de officier van justitie contact op met de uitvaardigende autoriteit (artikel 8, vierde lid, Cvo). Indien geen oplossing wordt bereikt, kan de officier van justitie besluiten de tenuitvoerlegging van het bevriezingsbevel stop te zetten.

Artikel 5.5.17

Dit artikel voorziet in de bevoegdheid van de officier van justitie om te beslissen over de prioritering van twee of meer bevelen. De Confiscatieverordening regelt de situatie waarin twee of meerdere bevriezings- of confiscatiebevelen uit verschillende lidstaten ofwel zijn uitgevaardigd tegen dezelfde persoon (en die persoon niet beschikt over voldoende voorwerpen om aan alle bevelen te voldoen), ofwel betrekking hebben op hetzelfde voorwerp (artikel 26 Cvo). Omdat het in die situatie feitelijk onmogelijk is alle bevriezingsbevelen ten uitvoer te leggen, beslist de officier van justitie aan welk bevel voorrang dient te worden gegeven. De Confiscatieverordening noemt enkele relevante omstandigheden die de officier van justitie bij zijn beslissing betrekt (artikel 26, tweede lid, Cvo).

Artikel 5.5.18

Personen die getroffen worden door een bevriezingsbevel hebben op grond van de Confiscatieverordening het recht in de uitvoerende lidstaat effectieve rechtsmiddelen aan te wenden tegen de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van dat bevel (artikel 33, eerste lid, Confiscatieverordening). Met het voorgestelde artikel 5.5.18 Sv, wordt dit beroep mogelijk gemaakt. Het klaagschrift wordt op grond van artikel 552a, vierde lid, Sv, ingediend bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de inbeslagneming heeft plaatsgevonden. Dit lid is van belang voor het bepalen van de bevoegde rechtbank, omdat ingeval van een bevriezingsbevel op grond van de Confiscatieverordening doorgaans geen vervolging in Nederland zal worden ingesteld. Naast de beklagmogelijkheid op grond van artikel 552a Sv, is de burgerlijke rechter bevoegd tot kennisneming van geschillen over de toepassing van artikel 94d Sv door het Openbaar Ministerie. Indien één van deze rechtsmiddelen door een belanghebbende wordt aangewend, dient de uitvaardigende autoriteit daarvan op de hoogte te worden gesteld (artikel 33, derde lid, Cvo).

In het klaagschrift kan zowel worden opgekomen tegen de beslissing tot erkenning van het bevriezingsbevel als de tenuitvoerlegging van dat bevel. De rechtbank toetst de rechtmatigheid van de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van het bevriezingsbevel. De artikelen 552a, 552c tot en met 552d, eerste lid en 552e, eerste lid, worden van overeenkomstige toepassing verklaard, omdat de rechtbank ook de wijze toetst waarop het bevriezingsbevel ten uitvoer is gelegd.

Uit de Confiscatieverordening volgt dat in de beklagprocedure de materiële gronden van het inkomende bevriezingsbevel niet kunnen worden aangevochten (artikel 33, tweede lid, Cvo). Het is niet aan de Nederlandse rechter om te oordelen of een rechterlijke autoriteit uit een andere lidstaat bij het uitvaardigen van het bevriezingsbevel heeft gehandeld conform het recht van die lidstaat. De materiële grondslag van een bevriezingsbevel kan dan ook alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten, overeenkomstig het nationale recht van die staat. Het ingestelde beroep heeft geen schorsende werking, waardoor het bevriezingsbevel ook gedurende de beroepsprocedure ten uitvoer kan worden gelegd.

Artikel 5.5.19

Dit artikel geeft de officier van justitie de bevoegdheid om een Nederlands bevel tot inbeslagneming op grond van de Confiscatieverordening toe te zenden aan een andere lidstaat, met het oog op de erkenning en de tenuitvoerlegging van dat bevel in die lidstaat. Evenals het huidige artikel 5.5.9 Sv is elke Nederlandse officier van justitie hiertoe bevoegd. Het originele bevriezingsbevel (of een kopie daarvan) wordt vergezeld van een ingevuld (en in voorkomend geval vertaald) bevriezingscertificaat. Dit certificaat is opgenomen in bijlage I van de Confiscatieverordening. De feitelijke procedure voor toezending van een bevriezingsbevel is omschreven in paragraaf 6.2 van het algemene deel van deze memorie van toelichting.

Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie

Artikel II, onderdeel A

Dit artikel bevat enkele begripsomschrijvingen. Voor een goede uitvoering van de Confiscatieverordening in Nederland is het wenselijk enkele begrippen nader te definiëren. Gelet op het overschrijfverbod voor Europese verordeningen worden de definities uit de Confiscatieverordening niet herhaald, maar wordt rechtstreeks verwezen naar de begripsbepaling uit artikel 2 Cvo. Aldus dient voor de uitleg van deze begrippen in het Nederlandse recht te worden aangesloten bij de betekenis van die begrippen in de Confiscatieverordening, alsook bij eventuele latere jurisprudentie van het Hof van Justitie over de werking van die verordening.

Artikel II, onderdelen B tot en met D

In deze onderdelen worden de algemene bepalingen van de WWETGC gewijzigd. Deze zijn nu van toepassing op zowel de geldelijke sancties als op de beslissingen tot confiscatie. Voorgesteld wordt ook de bevelen tot confiscatie in de zin van de Confiscatieverordening in deze algemene bepalingen op te nemen. De wijzigingen worden hierna per artikel toegelicht.

Artikel 4

Dit artikel wijst de officier van justitie aan als bevoegde autoriteit voor de erkenning van een inkomende beslissing tot een geldelijke sancties of tot confiscatie. Omdat de officier van justitie ook wordt aangewezen als bevoegde autoriteit voor de erkenning van inkomende bevelen tot confiscatie, wordt voorgesteld de bevelen tot confiscatie op grond van de Confiscatieverordening toe te voegen aan het eerste lid. Met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82) is de Minister van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van bevelen tot confiscatie op grond van de Confiscatieverordening. Het CJIB draagt feitelijk zorg voor deze tenuitvoerlegging. Met het oog op de leesbaarheid wordt de tekst van het artikel opnieuw vastgesteld.

Artikel 5

Voorgesteld wordt de Minister van Justitie en Veiligheid aan te wijzen als bevoegde autoriteit voor het verzenden van een Nederlands confiscatiebevel aan een andere lidstaat met het oog op de erkenning en de tenuitvoerlegging van dat bevel. Met de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen zijn zowel de officier van justitie als de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen als bevoegde uitvaardigende autoriteit (Stb. 2017, 82; artikel XLI, onderdeel C). In zijn advies heeft het CJIB erop gewezen dat deze keuze in de praktijk aanleiding geeft tot onduidelijkheid. Met het oog op een effectieve tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen ligt het in de rede deze bevoegdheid te beleggen bij de Minister van Justitie en Veiligheid, zodat het CJIB kan worden belast met de uitvoering daarvan.

Het confiscatiebevel is in artikel 2, tweede lid, Cvo, gedefinieerd als: een onherroepelijke straf of maatregel, opgelegd door een rechtbank na een procedure in verband met een strafbaar feit, die leidt tot definitieve ontneming van voorwerpen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Hieruit volgt dat Nederlandse vonnissen of arresten waarin (a) de maatregel onttrekking aan het verkeer, (b) de maatregel inhoudende de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel of (c) de verbeurdverklaring van voorwerpen is opgelegd/uitgesproken, vatbaar zijn voor toezending aan een andere lidstaat op grond van de Confiscatieverordening. Een belangrijke voorwaarde voor toezending is dat het vonnis of arrest onherroepelijk is.

De Confiscatieverordening vereist een onherroepelijke straf of maatregel die door een rechtbank is opgelegd. Dit betekent dat de transactie (artikel 74, tweede lid, onderdelen b en d, Sr) en de strafbeschikking (artikel 257a, derde lid, onderdelen a tot en met c, Sv) niet op grond van de Confiscatieverordening aan een andere lidstaat kunnen worden toegezonden, omdat die beslissingen niet door een rechtbank zijn opgelegd.

De feitelijke procedure voor de toezending van een confiscatiebevel aan een andere lidstaat is omschreven in paragraaf 6.4 van het algemene deel van deze memorie van toelichting.

Artikel 6

In dit artikel worden de beslissingen genoemd die vatbaar zijn voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland. Voorgesteld wordt bevelen tot confiscatie op grond van de Confiscatieverordening aan het eerste lid toe te voegen. Met het oog daarop wordt ook de verwijzing in het tweede lid aangepast.

Artikel 10

Dit artikel geeft een opsomming van de Nederlandse beslissingen die aan een andere lidstaat kunnen worden toegezonden, met het oog op de erkenning en de tenuitvoerlegging van die beslissing. Voorgesteld wordt bevelen tot confiscatie op grond van de Confiscatieverordening aan het eerste lid toe te voegen.

Artikel II, onderdeel E

Als gevolg van dit wetsvoorstel bevat hoofdstuk III van de WWETGC regels over beslissingen tot confiscatie en regels over confiscatiebevelen op grond van de Confiscatieverordening. Met het oog daarop wordt voorgesteld het opschrift van dat hoofdstuk te wijzigen.

Artikelen II, onderdelen F en G

Hoofdstuk III van de WWETGC bevat het huidige juridische kader voor de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van Europese confiscatiebeslissingen. Zoals in hoofdstuk 4 is aangegeven, zijn deze bepalingen in het Nederlandse recht opgenomen ter implementatie van (onder meer) het Kaderbesluit 2006/783/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie. Met ingang van 19 december 2020 wordt dit kaderbesluit vervangen door de Confiscatieverordening. Omdat Denemarken en Ierland niet door de Confiscatieverordening worden gebonden (overwegingen 56 en 57 Cvo), dienen de eerste twee afdelingen van hoofdstuk III van de WWETGC van kracht te blijven voor deze lidstaten. Die afdelingen blijven het toepasselijke juridische kader voor de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezingsbevelen van en aan die landen.

Met het oog op het voorgaande wordt voor de eerste twee afdelingen van hoofdstuk III aangegeven dat die afdelingen enkel van toepassing zijn op lidstaten die niet door de Confiscatieverordening worden gebonden. Voor het overige blijven deze bepalingen ongewijzigd.

Artikel II, onderdeel H

Met dit onderdeel wordt de verwijzing naar artikel 31 WWETGC in artikel 33 WWETGC aangepast naar aanleiding van de vernummering van het oude artikel 31, vijfde en zesde lid, WWETGC.

Artikel II, onderdeel I

Dit onderdeel voegt een nieuwe Afdeling 3 toe aan hoofdstuk III van de WWETGC. In het navolgende wordt elk nieuw artikel toegelicht.

Artikel 34

Met dit artikel wordt expliciet aangegeven dat hoofdstuk III, Afdeling 3, van de WWETGC exclusief van toepassing is op bevelen tot confiscatie. De bepalingen uit deze afdeling zien op inkomende confiscatiebevelen. Voor uitgaande confiscatiebevelen blijven de artikelen 5 en 10 WWETGC van belang.

Artikel 35

Dit artikel omschrijft op welke wijze een inkomend confiscatiebevel in Nederland ten uitvoer wordt gelegd. Het bevel wordt ten uitvoer gelegd volgens het Nederlandse recht (artikel 23, eerste lid, Cvo). De inhoud van het inkomende confiscatiebevel is bepalend voor de wijze waarop tenuitvoerlegging plaatsvindt. In het bevel staat namelijk vermeld of tot confiscatie van een specifiek voorwerp of tot confiscatie van een geldsom moet worden overgegaan. Een eventuele beslissing van de uitvaardigende staat tot teruggave van voorwerpen aan of tot compensatie van het slachtoffer wordt in het confiscatiecertificaat opgenomen.

Als de uitvaardigende autoriteit geen beslissing tot teruggave aan of compensatie van het slachtoffer heeft genomen, zal het confiscatiebevel dat ziet op specifieke voorwerpen doorgaans ten uitvoer worden gelegd door de verkoop van het specifieke voorwerp en verdeling van de opbrengst overeenkomstig de Confiscatieverordening (artikel 30, zesde lid, onderdeel a, en zevende lid, Cvo). Ook kan het voorwerp aan de uitvaardigende lidstaat worden overgedragen (artikel 30, zesde lid, onderdeel b, Cvo). Indien verkoop of teruggave van het voorwerp niet mogelijk is, dan kan conform het recht van de uitvoerende lidstaat op een andere wijze worden beschikt (artikel 30, zesde lid, onderdeel c, Cvo). Naar Nederlands recht kan dit onder meer inhouden dat het voorwerp wordt vernietigd.

In alle situaties is van belang dat onverwijld na de beslissing tot erkenning van het confiscatiebevel, voor zover mogelijk alle bekende personen die door die erkenning worden getroffen daarover moeten worden geïnformeerd. Deze verplichting vloeit rechtstreeks voort uit artikel 32, eerste lid, Cvo. In dat bericht moet tevens melding worden gemaakt van de rechtsmiddelen die de getroffen personen ter beschikking staan. In het navolgende wordt per onderdeel weergegeven hoe de tenuitvoerlegging in Nederland plaatsvindt.

Eerste lid, onderdeel a

Als het confiscatiebevel strekt tot inning van een geldsom, wordt het bevel overeenkomstig de genoemde artikelen ten uitvoer gelegd. Gelijktijdig met de kennisgeving van de erkenningsbeslissing van de officier van justitie, wordt de veroordeelde op de hoogte gesteld van de dag waarop uiterlijk betaling moet plaatsvinden (artikel 6:4:1 Sv). Als niet binnen die termijn wordt betaald, wordt verhaal genomen op de voorwerpen van de veroordeelde (artikel 6:4:3, eerste en tweede lid, Sv). In voorkomend geval kan een strafrechtelijk executie onderzoek (SEO) worden ingesteld naar het vermogen van de veroordeelde (artikel 6:4:11 Sv).

Als voorafgaand aan de erkenningsbeslissing conservatoir beslag is gelegd op voorwerpen van de veroordeelde, dan vindt het verhaal plaats overeenkomstig artikel 6:4:4 Sv (dat vervolgens verwijst naar de bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In voorkomend geval geldt de schriftelijke beslissing tot erkenning van het confiscatiebevel als titel bedoeld in artikel 704, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Als voorafgaand aan de erkenningsbeslissing geen conservatoir beslag is gelegd op voorwerpen van de veroordeelde, vindt het verhaal plaats krachtens een dwangbevel, op de wijze als omschreven in artikel 6:4:5 Sv. De veroordeelde kan zich op grond van artikel 6:4:5, derde lid, Sv, verzetten tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, waarbij de rechtbank Noord-Nederland wordt aangewezen als bevoegde rechtbank om het verzetschrift te behandelen. De Minister van Justitie en Veiligheid kan eenieder vorderen inlichtingen te verschaffen die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel (artikel 6:1:9 Sv).

Als bij de inning van een confiscatiebevel dat ziet op een geldsom volledig verhaal op grond van de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv onmogelijk blijkt, kan het openbaar ministerie overeenkomstig artikel 6:6:25 Sv een vordering instellen om het dwangmiddel gijzeling jegens de veroordeelde toe te passen. De daartoe strekkende vordering wordt ingediend door de rechtbank Noord-Nederland, zittingslocatie Leeuwarden. Daarbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat voor elke volle € 25 van het nog openstaande bedrag waarvoor verhaal is gezocht, niet meer dan één dag gijzeling wordt opgelegd. De toepassing van gijzeling heft de verschuldigdheid van de geldsom niet op. De maximale duur van de gijzeling bedraagt drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr).

Eerste lid, onderdeel b

Als het confiscatiebevel betrekking heeft op een specifiek voorwerp, zal doorgaans voorafgaand aan de beslissing tot erkenning van dat bevel, beslag worden/zijn gelegd op dat voorwerp (zie ook de toelichting op artikel 38 WWETGC). Op het moment van erkenning van het buitenlandse confiscatiebevel, vervalt dat voorwerp aan de Nederlandse Staat.

Is het voorwerp op het moment van erkenning van het confiscatiebevel nog niet in beslag genomen, dan vindt de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel plaats overeenkomstig de Nederlandse bepaling over de verbeurdverklaring van voorwerpen (artikel 6:5:1 Sv). In voorkomend geval dient het voorwerp na de erkenning onverwijld door de veroordeelde te worden uitgeleverd (artikelen 6:4:1). Als de veroordeelde het voorwerp niet uitlevert, pleegt de Minister van Justitie en Veiligheid overleg met de uitvaardigende autoriteit. In dit overleg kan worden overeengekomen dat tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel plaatsvindt door confiscatie van een geldsom die correspondeert met de waarde van het specifieke voorwerp. In voorkomend geval kan de Minister van Justitie en Veiligheid met toepassing van de artikelen 6:4:3, 6:4:5 en 6:4:6 verhaal nemen op de voorwerpen van de veroordeelde (artikel 6:5:1, tweede lid, Sv). De Minister kan in dit kader van een ieder inlichtingen vorderen die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel (artikel 6:1:9 Sv). In het geval volledig verhaal onmogelijk is gebleken of daarvan is afgezien kan – indien de rechter in de uitvaardigende staat in het confiscatiebevel een vervangende vrijheidsstraf heeft opgelegd én de mogelijkheid van de tenuitvoerlegging daarvan door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende staat is overgedragen aan Nederland – de vervangende vrijheidsstraf ten uitvoer worden gelegd (art. 6:4:3, derde lid, Sv).

Tweede lid

De Confiscatieverordening voorziet in de mogelijkheid dat een specifiek voorwerp of een geldsom rechtstreeks aan een door de uitvaardigende autoriteit aangewezen slachtoffer wordt overgedragen (artikel 30, eerste tot en met vierde lid, Cvo). Met dit lid wordt voorzien in een rechtsgrondslag voor een dergelijke wijze van tenuitvoerlegging.

Indien de uitvaardigende autoriteit een beslissing tot teruggave aan of tot compensatie van het slachtoffer heeft genomen, wordt informatie over die beslissing doorgaans in het confiscatiecertificaat opgenomen (artikel 30, eerste lid, Cvo). De uitvaardigende autoriteit kan echter ook in een later stadium aan de Minister van Justitie en Veiligheid meedelen dat tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel plaats dient te vinden door teruggave van dat voorwerp aan het slachtoffer (artikel 30, eerste en vijfde lid, Cvo).

Deze overdracht aan het slachtoffer vormt het slotstuk van de tenuitvoerlegging van een inkomend confiscatiebevel. Indien de rechtstreekse teruggave aan het slachtoffer niet mogelijk is, kan de Minister van Justitie en Veiligheid het voorwerp via de uitvaardigende lidstaat aan het slachtoffer overdragen (artikel 30, tweede lid, Cvo).

Wanneer de in het confiscatiebevel genoemde voorwerpen niet kunnen worden teruggegeven aan het slachtoffer, maar er in verband met de tenuitvoerlegging wel geld is verkregen (bijvoorbeeld doordat met de uitvaardigende staat is overeengekomen dat een vervangende geldsom wordt geconfisqueerd die correspondeert met de waarde van het voorwerp), dient deze vervangende geldsom aan het slachtoffer te worden overgedragen, indien nodig via de uitvaardigende lidstaat (artikel 30, derde lid, Cvo).

Indien de uitvaardigende lidstaat een beslissing tot compensatie van het slachtoffer heeft genomen en er als gevolg van de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel geld is verkregen, dient die geldsom aan het slachtoffer te worden overgedragen, eveneens indien nodig via de uitvaardigende lidstaat (artikel 30, vierde lid, Cvo).

Gelet op het voorgaande spreekt het voorgestelde tweede lid niet alleen over de teruggave van een voorwerp aan het slachtoffer (artikel 30, tweede lid, Cvo), maar ook over de teruggave van een overeenkomstige geldsom aan het slachtoffer (artikel 30, derde lid, Cvo) en over de overdracht van een geldsom ter compensatie van het slachtoffer (artikel 30, vierde lid, Cvo).

Derde lid, onderdeel a

Zoals eerder is opgemerkt, zal de confiscatie van een specifiek voorwerp doorgaans worden gevolgd door verkoop van het voorwerp en verdeling van de opbrengst. De Confiscatieverordening voorziet echter in de mogelijkheid dat een specifiek voorwerp rechtstreeks aan de uitvaardigende staat wordt overgedragen (artikel 30, zesde lid, onderdeel b, Cvo). Met dit lid wordt voorzien in een rechtsgrondslag voor een dergelijke wijze van tenuitvoerlegging.

Indien het confiscatiebevel betrekking heeft op een voorwerp en er geen beslissing tot teruggave aan of compensatie van het slachtoffer is opgenomen in het confiscatiebevel, wordt de tenuitvoerlegging van het bevel voltooid door het voorwerp over te dragen aan de uitvaardigende lidstaat.

Wanneer een confiscatiebevel betrekking heeft op een geldsom kunnen de uitvaardigende en uitvoerende lidstaat overeenkomen dat in plaats van de geldsom een vervangend voorwerp wordt geconfisqueerd (artikel 30, zesde lid, onderdeel b, Cvo). In voorkomend geval dient de uitvoerende lidstaat ter voltooiing van de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel dat voorwerp over te dragen aan de uitvaardigende staat. Om die reden spreekt het voorgestelde tweede lid, onderdeel b, mede over de overdracht van een «vervangend voorwerp».

Derde lid, onderdeel b

Indien het confiscatiebevel strekt tot overdracht van een – al dan niet vervangende – geldsom aan de uitvaardigende lidstaat, wordt de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel voltooid door de overdracht van die geldsom aan de betreffende lidstaat. In voorkomend geval bepaalt artikel 30, zevende lid, van de Confiscatieverordening hoe over het geïnde geld moet worden beschikt. Indien het bedrag gelijk is aan of lager is dan € 10.000 valt het bedrag toe aan de Nederlandse Staat. Als het bedrag hoger is dan € 10.000, draagt de Minister van Justitie en Veiligheid de helft van het totale geïnde bedrag af aan de uitvaardigende lidstaat (artikel 30, zevende lid, aanhef en onderdeel b, Cvo).

Artikel 36

Dit artikel regelt de bevoegdheid van de officier van justitie en de Minister van Justitie en Veiligheid om de erkenning onderscheidenlijk de tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel te weigeren. De Confiscatieverordening bevat een limitatieve opsomming van weigeringsgronden (artikel 19, eerste lid, Cvo). De Confiscatieverordening geeft uitvoerende autoriteiten de bevoegdheid tot het inroepen van deze weigeringsgronden, maar regelt niet dat in bepaalde situaties die gronden verplicht moeten worden ingeroepen. Artikel 19 Confiscatieverordening noemt de volgende weigeringsgronden:

  • strijdigheid met het beginsel van ne bis in idem, dat wil zeggen dat geen dubbele vervolging plaatsvindt voor hetzelfde feit (onderdeel a);

  • het bestaan van een voorrecht of immuniteit (onderdeel b);

  • de onvolledigheid of onjuistheid van het confiscatiecertificaat (onderdeel c);

  • de situatie dat de gedraging uit het confiscatiebevel geen strafbaar feit is naar Nederlands recht (onderdelen d en f);

  • rechten van getroffen personen die de tenuitvoerlegging onmogelijk maken (onderdeel e);

  • veroordelingen bij verstek, waarbij niet is voldaan aan de in de Cvo omschreven procedurevoorschriften (onderdeel g); en

  • de situatie dat de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel zou leiden tot een manifeste schending van een in het Handvest vervat grondrecht (onderdeel h).

Een groot aantal van deze weigeringsgronden komt overeen met de bestaande verplichte weigeringsgronden in de artikelen 24 en 24a WWETGC. Daarnaast introduceert de Confiscatieverordening een nieuwe weigeringsgrond voor de situatie waarin de tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel tot een manifeste schending van in het Handvest vervatte grondrechten zou opleveren (artikel 19, eerste lid, onderdeel h, Cvo). Deze weigeringsgrond kan worden ingeroepen in uitzonderlijke situaties, wanneer er gegronde redenen zijn om op basis van specifieke en objectieve gegevens aan te nemen dat een manifeste schending van één van de grondrechten uit het Handvest dreigt. De ruimte van vrijheid, veiligheid en recht binnen de Unie is gebaseerd op onderling vertrouwen en de veronderstelling dat alle lidstaten zich aan het recht van de Unie houden, met name de grondrechten. De in dit verband relevante grondrechten zijn met name het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, het recht op een onpartijdig gerecht en de rechten van verdediging (overweging 34). In het licht van dit uitgangspunt en van de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie zijn de lidstaten bij de uitvoering van Unierecht in beginsel verplicht om aan te nemen dat de andere lidstaten de grondrechten in acht nemen, zodat zij, behoudens uitzonderlijke gevallen, niet mogen nagaan of een lidstaat in een concreet geval die grondrechten daadwerkelijk heeft geëerbiedigd (HvJ EU, 18 december 2014, Advies 2/13, ECLI:EU:C:2014:2454, punten 191–192).

Ten aanzien van de weigeringsgrond uit artikel 19, onderdeel g, Cvo, dient te worden opgemerkt dat deze enkel kan worden ingeroepen wanneer het confiscatiebevel verband houdt met een definitieve veroordeling. Wanneer sprake is van niet op een veroordeling gebaseerd confiscatiebevel (non conviction based confiscation), kan deze weigeringsgrond niet worden ingeroepen (overweging 32 Cvo).

In de consultatieversie van dit wetsvoorstel was geregeld dat de officier van justitie of de Minister van Justitie en Veiligheid verplicht is om de erkenning onderscheidenlijk de tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel te weigeren, indien een van de weigeringsgronden bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f en h, Cvo van toepassing is. Dit sloot aan bij de systematiek van gedeeltelijk verplichte en gedeeltelijk facultatieve weigeringsgronden die bij de implementatie van het kaderbesluit 2006/783/JBZ is gekozen. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is het voorgestelde artikel 36 WWETGC dusdanig gewijzigd, dat alle weigeringsgronden uit artikel 19 Cvo facultatief zijn. De officier van justitie (in de tenuitvoerleggingsfase: de Minister van Justitie en Veiligheid) heeft daardoor een zekere beoordelingsmarge om aan de hand van de specifieke omstandigheden per geval te beslissen over de toepassing van de weigeringsgronden. Uit Europese jurisprudentie over het Europees aanhoudingsbevel (EAB) kan immers worden afgeleid dat nationale autoriteiten over een dergelijke beoordelingsmarge dienen te beschikken (HvJ EU 29 juni 2017, C-579/15, ECLI:NL:EU:2017:503). Deze beoordelingsmarge biedt ruimte om – wanneer één van de weigeringsgronden aan de orde is – toch te besluiten een confiscatiebevel te erkennen en ten uitvoer te leggen. De weigeringsgronden uit artikel 19, eerste lid, Cvo, zijn gebaseerd op ook internationaal algemeen erkende kernwaarden van het strafproces en de samenwerking in het kader van rechtshulp. De officier van justitie betrekt de fundamentele aard van de weigeringsgronden van de Confiscatieverordening bij zijn beslissing om de erkenning/tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel wegens de toepasselijkheid van een weigeringsgrond de weigeren. Indien in gerechtelijke procedures wordt getwist over een beslissing van de officier van justitie om een weigeringsgrond niet toe te passen, zal de rechter toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. Dit komt hieronder ook aan de orde, in de toelichting op artikel 39, eerste lid.

Alvorens de erkenning en tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel te weigeren, pleegt de officier van justitie onderscheidenlijk de Minister van Justitie en Veiligheid (in de praktijk: het CJIB) overleg met de uitvaardigende autoriteit (artikel 19, tweede lid, Cvo).

Artikel 37

Dit artikel voorziet in de bevoegdheid van de officier van justitie om te beslissen over de prioritering van twee of meer bevelen. De Confiscatieverordening regelt de situatie waarin twee of meerdere bevriezings- of confiscatiebevelen uit verschillende lidstaten ofwel zijn uitgevaardigd tegen dezelfde persoon (en die persoon niet beschikt over voldoende voorwerpen om aan alle bevelen te voldoen), ofwel betrekking hebben op hetzelfde voorwerp (artikel 26 Cvo). Omdat het in die situatie feitelijk onmogelijk is alle confiscatiebevelen ten uitvoer te leggen, beslist de officier van justitie aan welk bevel voorrang dient te worden gegeven. De Confiscatieverordening, noemt enkele relevante omstandigheden die de officier van justitie bij die beslissing betrekt (artikel 26, tweede lid, Cvo).

Artikel 38

Dit artikel regelt de bevoegdheid om voorafgaand aan de beslissing tot erkenning van een confiscatiebevel beslag te leggen op voorwerpen van de veroordeelde (artikel 18, vijfde lid, Cvo). Bij een confiscatiebevel dat ziet op een voorwerp zal, wanneer mogelijk, voorafgaand aan de erkenningsbeslissing beslag worden gelegd op de in het confiscatiebevel genoemde voorwerp(en) op grond van artikel 94, tweede lid, Sv. Bij een confiscatiebevel dat ziet op een geldsom zal, indien mogelijk voorafgaand aan de erkenningsbeslissing, met toepassing van artikel 94a, tweede lid, Sv, conservatoir beslag worden gelegd op voorwerpen van de veroordeelde. Voor inbeslagneming op grond van artikel 94a, tweede lid, Sv, moet sprake zijn van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Op grond van artikel 94a, vierde en vijfde lid, kan ook zogenaamd ander beslag worden gelegd.

Artikel 39

Eerste lid

Met het voorgestelde artikel 39, eerste lid, WWETGC, wordt voorzien in een effectief rechtsmiddel tegen de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel. De veroordeelde en andere belanghebbenden kunnen tegen deze beslissing beroep instellen, op vergelijkbare wijze als het huidige artikel 27 WWETGC. Het beroep wordt door middel van een met redenen omkleed klaagschrift ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland. De raadkamer van de rechtbank toetst de rechtmatigheid van de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel. In de praktijk betekent dit dat de rechter beoordeelt of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning van het confiscatiebevel heeft kunnen komen. Hierbij wordt ook getoetst of de officier van justitie de erkenning had moeten weigeren op basis van de verplichte weigeringsgronden. De raadkamer van de rechtbank treedt bij de beoordeling van het klaagschrift echter niet in de rechtmatigheid van de buitenlandse rechterlijke beslissing die aan het confiscatiebevel ten grondslag ligt. Het is niet aan de Nederlandse rechter om te treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen, door te oordelen of een rechterlijke autoriteit uit een andere lidstaat bij het uitvaardigen van het confiscatiebevel heeft gehandeld conform het recht van die lidstaat.

De veroordeelde kan zich voorts verzetten tegen het nemen van verhaal in het kader van de tenuitvoerlegging van een opgelegde verplichting tot betaling van een geldsom. Tegen de beschikking van de raadkamer kan beroep in cassatie worden ingesteld (art. 6:4:5, derde lid, Sv).

Voorgesteld wordt dat het ingestelde beroep geen schorsende werking heeft, waardoor het confiscatiebevel ook gedurende de beroepsprocedure ten uitvoer mag worden gelegd. De Confiscatieverordening biedt hiervoor de ruimte (art. 33, eerste lid, Cvo). In afwijking van de regeling voor de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie, in artikel 27, eerste lid, WWETGC is hiervoor gekozen in het belang van een voortvarende afhandeling van het confiscatiebevel. De ervaring met de beslissingen tot confiscatie heeft uitgewezen dat een zorgvuldige toepassing van de procedure in combinatie met de aard van de rechterlijke toetsing, waarbij wordt getoetst of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen, het risico op toewijzing van het beroep tegen de erkenning en tenuitvoerlegging zodanig minimaliseert dat het voordeel van een voortvarende afhandeling opweegt tegen het bezwaar van een mogelijke verplichting tot het ongedaan maken van de tenuitvoerlegging.

Tweede lid

Dit lid is reeds opgenomen artikel 27, tweede lid, WWETGC. Derde belanghebbenden die menen recht te hebben op geconfisqueerde voorwerpen, kunnen hun rechten effectueren op basis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit wetboek kent verschillend regimes voor de afwikkeling van het executoriaal beslag, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen roerende zaken die geen registergoederen zijn (art. 439 e.v. Rv) en onroerende zaken (art. 502 ev. Rv). Aldus kan een derde zich verzetten tegen de executoriale verkoop van geconfisqueerde voorwerpen (art. 456, eerste lid, en 538, eerste lid, Rv). Ook kan een derde na de executoriale verkoop een deel van de opbrengst opeisen of de door de rechter-commissaris opgestelde staat van verdeling (rangregeling) betwisten. Ingeval van betwisting van de vorderingen of de rangregeling kunnen de betrokken partijen worden verwezen naar de rechtbank. Op basis van de rechterlijke uitspraak wordt de executieopbrengst aan de schuldeisers uitgekeerd (art. 480/490d en 551/553 Rv).

Artikel II, onderdeel J

De voorgestelde wijziging strekt tot uitvoering van 31, eerste lid, Cvo, dat bepaalt dat elke lidstaat de eigen kosten draagt die voortvloeien uit de toepassing van de Confiscatieverordening. Ingeval van een inkomend confiscatiebevel kan de Minister van Justitie en Veiligheid de uitvaardigende autoriteit overeenkomen dat de kosten worden gedeeld, indien sprake is van uitzonderlijke of hoge kosten (artikel 31, tweede lid, Cvo).

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Bijlage 1: Implementatietabel

Bijlage 1: Transponeringstabel

Verordening (EU) 2018/1805

Wordt geïmplementeerd door

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op keuze bij invulling beleidsruimte

Artikel 1, eerste tot en met vierde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 2, onder 1

Artikel I, onderdeel D (artikel 5.5.14, onder a, Sv)

Artikelen 94 en 94a Sv (beslag op voorwerpen)

   

Artikel 2, onder 2

Artikel II, onderdeel A (artikel 1, onder q, WWETGC)

Artikelen 33, 36b en 36e Sr (verbeurdverklaring voorwerp, onttrekking aan verkeer en ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel)

   

Artikel 2, onder 3

Artikel 94a, zesde lid, Sv (voorwerpen zijn alle zaken en vermogensrechten)

   

Artikel 2, onder 4 tot en met 7

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 2, onder 8

Artikel I, onderdeel D (artikelen 5.5.14, onder b, en 5.5.19, Sv): officier van justitie aangewezen als uitvaardigende autoriteit

Artikel II, onderdeel A en B (artikelen 1, onder q, en 5 WWETGC): Onze Minister aangewezen als uitvaardigende autoriteit

   

Artikel 2, onder 9

Artikel I, onderdeel D (artikel 5.5.14, onder c, en 5.5.15 Sv): officier van justitie aangewezen als uitvoerende autoriteit

Artikel II, onderdelen A en B (artikelen 1, onder s, en 4 WWETGC): officier van justitie en Onze Minister aangewezen als uitvoerende autoriteit

   

Artikel 2, onder 10

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 3, eerste lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 3, tweede lid

Rechtstreekse werking volstaat

T.a.v. ander strafbare feiten kunnen lidstaten de erkenning en tenuitvoerlegging afhankelijk stellen van de strafbaarheid van die feiten in de uitvoerende lidstaat

Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht en diverse bijzondere wetten voorzien in strafbaarstelling van andere feiten dan die genoemd in artikel 3, eerste lid, Cvo.

Artikel 4, eerste lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 4, tweede lid

Van mogelijkheid (nog) geen gebruik gemaakt

Lidstaten kunnen een verklaring afleggen

Nederland zal een verklaring afleggen dat een gewaarmerkte kopie van het bevriezingsbevel volstaat

Artikel 4, derde lid

Feitelijke uitvoering

   

Artikel 4, vierde tot en met negende lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 5, eerste tot en met derde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 6, eerste en tweede lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 6, derde lid

Van mogelijkheid (nog) geen gebruik gemaakt

Lidstaten kunnen een verklaring afleggen

Nederland zal een verklaring afleggen dat een vertaling van het bevriezingscertificaat in de Engelse taal wordt aanvaard

Artikel 7, eerste en tweede lid

Artikel I, onderdeel D (artikel 5.5.15, eerste lid, Sv)

De derde afdeling van titel IV van het Eerste Boek Sv is van toepassing (beslag op voorwerpen)

   

Artikel 8, eerste lid

Artikel I, onderdeel D (artikel 5.5.16 Sv)

   

Artikel 8, tweede, derde en vierde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 9, eerste tot en met zesde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 10, eerste tot en met derde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 11, eerste tot en met vierde lid

Rechtstreekse werking volstaat

Tweede lid: geheimhouding bevriezingsbevel wordt gewaarborgd in overeenstemming met nationale recht (Wet politiegegevens en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens)

O.g.v. art. 94, derde lid, Sv, wordt zoveel mogelijk bewijs van ontvangst afgegeven aan degene bij wie voorwerp is inbeslaggenomen

Artikel 12, eerste en tweede lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 13, eerste tot en met vijfde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 14, eerste lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 14, tweede lid

Van mogelijkheid (nog) geen gebruik gemaakt

Lidstaten kunnen verklaring afleggen

Nederland zal een verklaring afleggen dat een gewaarmerkte kopie van het confiscatiebevel volstaat

Artikel 14, derde lid

Feitelijke uitvoering

   

Artikel 14, vierde tot en met achtste lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 15, eerste tot en met derde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 16, eerste tot en met derde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 17, eerste en tweede lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 17, derde lid

Van mogelijkheid (nog) geen gebruik gemaakt

Lidstaten kunnen een verklaring afleggen

Nederland zal een verklaring afleggen dat een vertaling van het confiscatiecertificaat in de Engelse taal wordt aanvaard

Artikel 18, eerste tot en met zesde lid

Artikel II, onderdeel H (artikel 35, eerste lid, WWETGC)

Artikelen 33, 36b en 36e Sr: confiscatie tenuitvoergelegd als verbeurdverklaring, onttrekking aan verkeer of ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

Vijfde lid: o.g.v. nationale recht kan de bevoegde autoriteit besluiten tot bevriezing van het voorwerp

De officier van justitie is bevoegd tot het leggen van beslag op voorwerpen, op grond van de artikelen 94 en 94a Sv

Artikel 19, eerste lid

Artikel II, onderdeel H

(artikel 36 WWETGC)

   

Artikel 19, tweede en derde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 20, eerste tot en met vijfde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 21, eerste lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 21, tweede lid

Artikel II, onderdeel H (artikel 38, eerste lid, WWETGC)

De derde afdeling van titel IV van het Eerste Boek Sv (beslag op voorwerpen)

   

Artikel 21 derde en vierde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 22, eerste tot en met vijfde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 23, eerste lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 23, tweede lid

Rechtstreekse werking volstaat

Artikel 51 Sr (strafbaarheid rechtspersonen)

   

Artikel 23, derde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 24, eerste lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 24, tweede lid

Van mogelijkheid gebruik gemaakt

Lidstaten kunnen een of meerdere centrale autoriteiten aanwijzen voor verzending en ontvangst van bevriezings- en confiscatiecertificaten

Het CJIB is aangewezen als centrale autoriteit voor ontvangst en verzending confiscatiebevelen

Artikel 24, derde lid

Feitelijke uitvoering

   

Artikel 25, eerste lid

Rechtstreekse werking volstaat

Autoriteiten kunnen met elk geschikt communicatiemiddel overleg voeren

Gebruik kan worden gemaakt van beveiligd telecomnetwerk EJN of van andere kanalen

Artikel 25, tweede lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 26, eerste lid

Artikel I, onderdeel D (artikel 5.5.17 Sv)

Artikel II, onderdeel H

(artikel 37 WWETGC)

   

Artikel 26, tweede lid

Zie het eerste lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 27, eerste tot en met derde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 28, eerste lid

Artikelen 117 en 118 Sv (beheer en vervreemding inbeslaggenomen voorwerpen)

   

Artikel 28, tweede, derde en vierde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 29, eerste lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 29, tweede lid

Artikel 116, tweede lid, Sv

(teruggave aan rechthebbende)

   

Artikel 29, derde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 30, eerste tot en met vierde lid

Artikel II, onderdeel H (artikel 35, eerste en tweede lid, WWETGC)

   

Artikel 30, vijfde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 30, zesde en zevende lid

Artikel II, onderdeel H

(artikel 35, eerste en derde lid, WWETGC)

   

Artikel 31, eerste en tweede lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 32, eerste lid

Rechtstreekse werking volstaat

Na de tenuitvoerlegging stelt de uitvoerende autoriteit de haar bekende getroffen personen onverwijld op de hoogte, overeenkomstig procedures krachtens nationale recht

Het Nederlandse recht beperkt de informatieplicht tot degene bij wie voorwerp in beslag is genomen (art. 94, derde lid, Sv)

Artikel 32, tweede en derde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 33, eerste en tweede lid

Artikel I, onderdeel D

(artikel 5.5.18 Sv)

Artikel II, onderdeel H

(artikelen 38, tweede lid, en 39, WWETGC)

   

Artikel 33, derde en vierde lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 34, eerste en tweede lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 35, eerste en tweede lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 36

Bepaling richt zich tot de Europese Commissie

   

Artikel 37, eerste tot en met zesde lid

Bepaling richt zicht tot de Europese Commissie

   

Artikel 38

Bepaling richt zich tot de Europese Commissie

   

Artikel 39

Artikel I, onderdelen A en C

(artikelen 5.5.1, eerste lid, en 5.5.9, eerste lid, Sv)

Artikel II, onderdelen F en H

(artikelen 22, eerste lid, en 34 WWETGC)

   

Artikel 40, eerste en tweede lid

Rechtstreekse werking volstaat

   

Artikel 41

Rechtstreekse werking volstaat

   

Bijlage 2: informatieplichten uit de Confiscatieverordening (Cvo)

Uitvaardigende autoriteit aan uitvoerende autoriteit

Wat

Hoe

Artikel

Elke haar bekende persoon die wordt getroffen door bevriezingsbevel

Kennisgeving

Artikel 4, zevende lid, Cvo

Benodigde gegevens beslissing erkenning bevriezingsbevel ingeval een grond voor niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging wordt ingeroepen

Verstrekking

Artikel 8, tweede lid, Cvo

Verzoek om uitstel van de kennisgeving van de tenuitvoerlegging

Verzoek

Artikel 11, derde lid, Cvo

Uitstel van kennisgeving aan getroffen personen is niet langer noodzakelijk

Kennisgeving

Artikel 11, derde lid, Cvo

Geen instemming met verzoek tot beperking van de duur van de bevriezing

Kennisgeving

Artikel 12, tweede lid, Cvo

Elke haar bekende persoon die wordt getroffen door confiscatiebevel

Kennisgeving

Artikel 14, zesde lid, Cvo

Risico op overschrijding van het bedrag uit het confiscatiebevel

Kennisgeving (schriftelijk)

Artikel 16, derde lid, Cvo

Het confiscatiebevel is geheel of ten dele ten uitvoer gelegd in de uitvaardigende staat

Kennisgeving (schriftelijk)

Artikel 16, derde lid, Cvo

Geldsom wordt vrijwillig betaald aan een autoriteit van de uitvaardigende staat.

Kennisgeving (schriftelijk)

Artikel 16, derde lid, Cvo

Intrekking van een bevriezingsbevel of confiscatiebevel

Kennisgeving (onmiddellijk)

Artikel 27, tweede lid, Cvo

Een genomen beslissing tot teruggave van een bevroren voorwerp aan slachtoffer

Mededeling

Artikel 29, eerste lid, Cvo

Beslissing tot teruggave geconfisqueerde voorwerp aan of tot compensatie van het slachtoffer

Mededeling

Artikel 30, eerste lid, Cvo

Hangende procedure tot teruggave aan of tot compensatie van het slachtoffer

Mededeling

Artikel 30, vijfde lid, Cvo

Uitvoerende autoriteit aan uitvaardigende autoriteit

Wat

Hoe

Artikel

Beschrijving van de bevroren voorwerpen en, indien beschikbaar, een raming van de waarde ervan

Kennisgeving (schriftelijk)

Artikel 7, tweede lid, Cvo

Beslissing tot niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging van het bevriezingsbevel

Mededeling (schriftelijk)

Artikel 8, derde lid, Cvo

Bespreken passende maatregelen ingeval van grond voor niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging van bevriezingsbevelen

Contact opnemen

Artikel 8, vierde lid, Cvo

Beslissing over erkenning en tenuitvoerlegging bevriezingsbevel

Mededeling

Artikel 9, vierde lid, Cvo

Redenen niet naleving termijnen

Kennisgeving

Artikel 9, vijfde lid, Cvo

Uitstel van de tenuitvoerlegging van een bevriezingsbevel

Kennisgeving (schriftelijk)

Artikel 10, tweede lid, Cvo

Geen gronden meer aanwezig voor uitstel van de tenuitvoerlegging van een bevriezingsbevel

Kennisgeving (schriftelijk)

Artikel 10, derde lid, Cvo

Niet naleving geheimhoudingsplicht

Kennisgeving

Artikel 11, vierde lid, Cvo

Verzoek tot beperking van de duur van bevriezing van voorwerpen

Verzoek (schriftelijk)

Artikel 12, tweede lid, Cvo

Tenuitvoerlegging bevriezingsbevel onmogelijk

Kennisgeving

Artikel 13, eerste lid, Cvo

Niet bevoegd erkenning confiscatiecertificaat

Kennisgeving

Artikel 14, achtste lid, Cvo

Bevriezing met het oog op een later confiscatiebevel

Kennisgeving

Artikel 18, vijfde lid, Cvo

Resultaten tenuitvoerlegging confiscatiebevel

Kennisgeving (schriftelijk)

Artikel 18, zesde lid, Cvo

Beslissing tot niet erkenning of niet-tenuitvoerlegging confiscatiebevel

Mededeling (schriftelijk)

Artikel 19, derde lid, Cvo

Beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging confiscatiebevel

Mededeling

Artikel 20, tweede lid, Cvo

Redenen niet naleving termijn confiscatie

Kennisgeving

Artikel 20, vierde lid, Cvo

Uitstel van de tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel met inbegrip van de gronden en de verwachte duur van het uitstel

Kennisgeving (schriftelijk)

Artikel 21, derde lid, Cvo

Geen gronden meer aanwezig voor uitstel van de tenuitvoerlegging

Kennisgeving (schriftelijk)

Artikel 21, vierde lid, Cvo

Onmogelijk tenuitvoerlegging

Kennisgeving

Artikel 22, eerste lid, Cvo

Beëindiging van de tenuitvoerlegging van een bevriezingsbevel of confiscatiebevel

Bevestiging van beëindiging (schriftelijk)

Artikel 27, derde lid, Cvo

Rechtstreekse overdracht voorwerpen aan slachtoffer

Mededeling

Artikel 30, tweede lid, Cvo

Rechtstreekse overdracht geld aan slachtoffer

Mededeling

Artikel 30, vierde lid, Cvo

Instellen rechtsmiddel

Kennisgeving

Artikel 33, derde lid, Cvo


X Noot
1

Met uitzondering van artikel 24 Cvo, dat met ingang van 18 november 2018 van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat uiterlijk op 19 december 2020 elke lidstaat de Europese Commissie moet hebben genotificeerd welke nationale autoriteiten voor de uitvoering van de verordening worden aangewezen.

X Noot
2

Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (PbEG 2001, L 182/1).

X Noot
3

Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken (PbEU 2003, L 196/45).

X Noot
4

Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PbEU 2005, L 68/49).

X Noot
5

Kaderbesluit van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (PbEU 2006, L 328/59).

X Noot
6

Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PbEU 2014, L. 127/39).

X Noot
7

Dit was voorheen ook al het geval bij bevriezing op grond van Kaderbesluit 2003/577/JBZ, zie Kamerstukken II 2004/05, 29 845, nr. 3, p. 5.

X Noot
8

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven