35 258 (R2130) Goedkeuring van de op 14 december 2017 te New York aanvaarde wijziging van artikel 8 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2018, 74 en Trb. 2018, 200)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Inleiding

Dit voorstel van rijkswet strekt tot goedkeuring van de op 14 december 2017 aanvaarde wijziging van artikel 8 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (hierna: het Statuut). Deze wijziging is aanvaard tijdens de 16e bijeenkomst van de Staten die partij zijn bij het Statuut, die van 4 tot en met 14 december 2017 in New York plaatsvond. Tijdens deze bijeenkomst is bij consensus een resolutie aangenomen die ertoe strekt dat artikel 8 van het Statuut wordt gewijzigd. De resolutie van 14 december 2017, ICC-ASP/16/Res.4, kan worden geraadpleegd op de website van het Internationaal Strafhof: https://asp.icc-cpi.int/iccdocs/asp_docs/Resolutions/ASP16/ICC-ASP-16-Res4-ENG.pdf.

Op grond van zijn Statuut is het Internationaal Strafhof bevoegd rechtsmacht uit te oefenen over personen ter zake van de meest ernstige internationale misdrijven. Het Statuut is bij rijkswet goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk (zie Stb. 2001, 343) en is op 1 juli 2002 voor het gehele Koninkrijk in werking getreden. Voor een toelichting op het Statuut wordt verwezen naar de memorie van toelichting die ten behoeve van de parlementaire goedkeuring is opgesteld (Kamerstukken II 2000/01, 27 484 (R 1669), nr. 3).

Reeds eerder werden wijzigingen voor het Statuut aanvaard. De wijzigingen, aanvaard respectievelijk te Kampala in 2010 en te ’s-Gravenhage in 2015 (zie Trb. 2011, 73 en Trb. 2016, 74), zijn evenals het Statuut goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk. Het onderhavige voorstel van rijkswet inzake de goedkeuring van de wijziging van artikel 8 voorziet in artikel 1 eveneens in een goedkeuring voor het gehele Koninkrijk.

De wijziging van artikel 8 heeft gevolgen voor de Nederlandse wetgeving, te weten de Wet internationale misdrijven. Een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet internationale misdrijven wordt tegelijkertijd met het onderhavige voorstel van rijkswet ter parlementaire goedkeuring ingediend. Dat wetsvoorstel heeft een toepassing in het Europese en het Caribische deel van Nederland.

De wijziging van artikel 8 bevat naar het oordeel van de regering een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan een rechtssubject rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. Het betreft hier namelijk de uitbreiding van de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven en heeft daarmee direct betrekking op individuen.

II. Wijziging van artikel 8 van het Statuut

Ingevolge artikel 8 heeft het Internationaal Strafhof rechtsmacht ter zake van oorlogsmisdrijven in het bijzonder wanneer deze worden gepleegd als onderdeel van een plan of beleid of als onderdeel van het op grote schaal plegen van dergelijke misdrijven.

De thans aanvaarde wijziging heeft betrekking op het tweede lid van artikel 8. Dit lid, met daarin aangegeven wat onder oorlogsmisdrijven wordt verstaan, werd eerder in 2010 gewijzigd. Toen werd het gebruik van wapens die al in internationale gewapende conflicten verboden waren, ook in niet-internationale gewapende conflicten strafbaar gesteld (zie de eerdergenoemde te Kampala aanvaarde wijzigingen; Kamerstukken II 2013/14, 33 865 (R2024)).

De reden voor de onderhavige wijziging is het toenemende risico op gebruik van de hieronder opgesomde wapens in hedendaagse conflictsituaties. Het verbod van de inzet van deze wapens is gebaseerd op internationale instrumenten, zoals verdragen die door een groot aantal Staten geratificeerd zijn1. De benoeming van het gebruik van deze wapens als oorlogsmisdrijf in het Statuut beoogt de consistentie van het internationaal juridisch kader te vergroten en dit kader verder te versterken door rechtsmacht te vestigen over deze misdrijven voor het Internationaal Strafhof.

De wijziging zorgt er voor dat aan de opsomming in de delen b en e van het tweede lid van artikel 8 handelingen worden toegevoegd die betrekking hebben op:

  • 1) het gebruik van (micro)biologische of toxine wapens;

  • 2) het gebruik van wapens die het menselijk lichaam verwonden door fragmenten die in het lichaam niet door röntgenstraling kunnen worden ontdekt;

  • 3) het gebruik van laserwapens die ontworpen zijn om als voornaamste of bijkomende gevechtsfunctie blijvende blindheid te veroorzaken.

Overigens zijn in combinatie met de wijziging van artikel 8 ook nieuwe zogenoemde «Elementen van Misdrijven» aanvaard. Deze zijn opgenomen in de bijlagen IV tot en met VI bij de voornoemde Resolutie ICC-ASP/16/Res.4.

Ingevolge artikel 9 van het Statuut zijn de «Elementen van Misdrijven» een hulpmiddel voor het Strafhof om de definities van misdrijven, vastgelegd in de artikelen 6, 7 en 8 van het Statuut, te interpreteren en toe te passen. De «Elementen» hebben echter een voor het Strafhof niet-bindende status. Het Strafhof is dan ook vrij om van deze «Elementen» af te wijken of andere toe te passen (zie de toelichting op artikel 9 op pagina 20 van de voornoemde memorie van toelichting bij de goedkeuring van het Statuut). Om die reden behoeven de «Elementen» niet ter parlementaire goedkeuring te worden voorgelegd.

III. Procedurele aspecten

In de overwegingen van de genoemde Resolutie ICC-ASP/16/Res.4 is vastgelegd dat de wijziging van artikel 8 ingevolge artikel 121, vijfde lid, van het Statuut van kracht wordt voor staten die deze wijziging hebben aanvaard. Voorts is bepaald dat staten die alsnog partij worden bij het Statuut, in het licht van artikel 40, vijfde lid, van het op 23 mei 1969 te Wenen tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (Trb. 1972, 51), de keus hebben om al dan niet partij te worden bij de betreffende wijziging.

IV. Koninkrijkspositie

De wijziging van artikel 8 van het Statuut zal voor het Europese deel en het Caribische deel van Nederland worden aanvaard.

Zoals in de inleiding is aangegeven geldt het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof voor het gehele Koninkrijk. De wijziging van artikel 8 zal dan ook voor het gehele Koninkrijk worden goedgekeurd. Van de regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is nog geen bevestiging over de medegelding ontvangen omdat de regeringen van die landen hierover nog geen besluit hebben kunnen nemen. Wanneer deze landen hebben aangegeven dat medegelding van de wijziging gewenst is en de betreffende uitvoeringswetgeving gereed is, zal de onderhavige wijziging eveneens voor die landen kunnen worden aanvaard.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten


X Noot
1

Bijvoorbeeld:

  • * het op 10 april 1972 tot stand gekomen Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Trb. 1972, 142);

  • * het op 13 oktober 1995 tot stand gekomen Aanvullend Protocol (IV) bij het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben (Trb. 1996, 261).

Naar boven