35 200 Financieel jaarverslag van het Rijk 2018

Nr. 11 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 5 juni 2019

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Staat van de Rijksverantwoording 2018» (Bijlage bij Kamerstuk 35 200, nr. 3).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

Vraag 1

Wat vindt u van de verdeling van de brede welvaart in Nederland?

Vraag 13

Erkent u dat de ongelijkheid in brede welvaart ten opzichte van vorig jaar niet is afgenomen? Was dit wel de bedoeling?

Antwoord op vraag 1 en 13

Het is goed dat de monitor dit jaar in meer detail aantoont waardoor de verschillen in brede welvaart tussen groepen ontstaan. Hieruit blijkt dat welvaart in brede zin, dus naast inkomen en werk ook tevredenheid met het leven en gezondheid, sterk samenhangt met het opleidingsniveau. Gemiddeld scoren mensen met een niet-westerse herkomst ook veelal beneden gemiddeld op afzonderlijke indicatoren. Dit is grotendeels hetzelfde beeld als vorig jaar. Dit beeld is consistent met eerdere publicaties als De sociale staat van Nederland (SCP), die ook scheidslijnen naar opleidingsniveau en afkomst signaleren.

Het kabinet heeft hier nadrukkelijk aandacht voor. In het regeerakkoord hebben we erkend dat een goed land meer is dan macro-economische cijfers. We willen ervoor zorgen dat mensen de kans hebben om de bestaande scheidslijnen te overstijgen. Hierom investeert het kabinet in beter onderwijs (ook voor wie al werkt), en zetten we in op een beter werkende arbeidsmarkt.

Vraag 2

Kunt u reageren op de kritiek van de Algemene Rekenkamer dat jaarverslagen niet genoeg antwoord geven op de vraag in hoeverre de burger waar voor zijn geld krijgt?

Antwoord op vraag 2

In het jaarverslag wordt verantwoording afgelegd over het gevoerde beleid in een jaar. Dat gaat over zowel financiële gegevens als niet-financiële gegevens. De financiële verantwoordingsinformatie in het beleidsverslag dient ter toelichting op de verantwoordingsstaat, die is opgenomen in de jaarrekening. Ook wordt in het beleidsverslag ingegaan op de bedrijfsvoering en de beleidsprioriteiten.

Beleidsprioriteiten uit de departementale begroting komen herkenbaar terug in het departementale jaarverslag. Nieuwe beleidsprioriteiten die opkomen tijdens de uitvoering van een begrotingsjaar krijgen eveneens aandacht in het departementale jaarverslag. Opmerkelijke verschillen en belangrijke beleidsresultaten worden toegelicht, waarbij waar mogelijk concrete prestaties benoemd worden.

Inzicht verkrijgen in de effecten van beleid is vaak niet eenvoudig. Om meer inzicht te krijgen in de toegevoegde waarde van beleid is de Operatie Inzicht in Kwaliteit gestart. De operatie werkt langs twee sporen:

  • In het eerste spoor richten we ons op het evaluatiestelsel: op instrumenten, processen, cultuur en gedrag. In dit deel van de operatie heeft het Ministerie van Financiën, vanuit stelselverantwoordelijkheid, een trekkersrol, waarbij nauw wordt samengewerkt met andere ministeries.

  • Het tweede spoor bestaat uit initiatieven bij alle ministeries om op concrete onderwerpen meer inzicht te verkrijgen. Dit deel van de operatie heeft een dubbel doel: het creëren van nieuwe inzichten om beleid te kunnen verbeteren en het lessen trekken over evalueren die voor de verbetering van het stelsel kunnen worden gebruikt.

Ieder half jaar rapporteer ik aan uw Kamer over de voortgang van de operatie. De tweede voortgangsrapportage zult u in september 2019 ontvangen.

Vraag 3

Hoe kan het dat bij sommige Europese fondsen de kosten hoger zijn dan de opbrengsten voor Nederland (een percentage uitvoeringskosten dat hoger ligt dan 100%)?

Antwoord op vraag 3

Met de brief van de Minister van Financiën uit juli 2018 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1356) is uitvoering gegeven aan de motie van het lid Hijink (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1243). In deze brief is uiteengezet dat de totale uitvoeringslasten van de EU-fondsen voor alle fondsen gezamenlijk vrij stabiel liggen op een niveau van gemiddeld € 148 miljoen per jaar. Er zijn bij bepaalde fondsen uitschieters met een percentage uitvoeringskosten dat hoger ligt dan 100%. Bij het EFMZV is de oorzaak gelegen in rechtmatigheidsproblemen in een deel van de onderzochte periode waardoor er een maatregel was opgelegd door de Europese Commissie. Vervolgens waren hoge herstelkosten nodig in een periode van weinig declaraties. Het EFMB, een klein fonds, is een nieuw programma binnen de programmaperiode 2014–2020. Dit programma is opgestart in 2015 met één project, waarbij van 2014 tot en met 2016 geen kosten zijn gedeclareerd bij de Europese Commissie. Vervolgens zijn in 2017 de uitvoeringskosten beïnvloed door een verplichte tweejaarlijkse evaluatie en intensivering van de controle van het project.

Vraag 4

Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal ICT-onvolkomenheden de afgelopen jaren alleen maar toeneemt?

Antwoord op vraag 4

Er is de afgelopen jaren, mede naar aanleiding van de conclusies van de Commissie Elias, al erg veel gedaan om meer grip te krijgen op ICT binnen de overheid. Tegelijkertijd is ICT complex. De Minister van BZK heeft in oktober 2018 de Kamer een visiebrief gestuurd over de verbetering van sturing op informatiebeveiliging en ICT binnen de Rijksdienst. In de Strategische I-agenda staan de korte- en lange termijn maatregelen. Dit moet helpen om in de toekomst meer grip te krijgen op ICT.

Vraag 5

Wanneer worden de ICT-regels uit 2012 volledig geïmplementeerd?

Antwoord op vraag 5

Ik ga ervan uit dat u doelt op de BIR2012 die betrekking heeft op de informatiebeveiliging bij het Rijk. Per 1 januari 2018 is de BIR2017 van kracht voor nieuwe systemen. Voor bestaande systemen is afgesproken dat ministeries zelf een planning opstellen om de transitie van de oude baseline (BIR2012) naar de nieuwe zo optimaal mogelijk in hun eigen processen in te passen. Elk ministerie heeft per 1 januari 2019 inzichtelijk gemaakt wanneer ze voor welke informatiesystemen overstappen op de BIR2017. De voortgang wordt gemonitord in CIO- en CISO-gesprekken.

Vraag 6

Bij hoeveel indicatoren uit de Monitor Brede Welvaart heeft het kabinet een doelstelling of een gewenst niveau?

Vraag 7

Bij hoeveel indicatoren uit de Monitor Brede Welvaart heeft het kabinet geen doelstelling of een gewenst niveau?

Vraag 8

Kunt u bij elke indicator uit de Monitor Brede Welvaart waar het kabinet een doelstelling of een gewenst niveau heeft geformuleerd, aangeven wat de doelstelling precies is?

Antwoord op vraag 6, 7 en 8

Op een aantal indicatoren van de monitor heeft Nederland zich gecommitteerd aan Europese normen, zoals voor fijnstof of waterkwaliteit. Deze gelden echter als de ondergrens, niet als een gewenst niveau. Op andere vlakken heeft het kabinet wel bepaalde doelen gesteld, zoals voor de CO2 uitstoot (een reductie van 49 procent in 2030, ten opzichte van 1990). Zoals aangemerkt door het CBS, kan de staat van onze brede welvaart echter niet uitgedrukt worden door de ontwikkeling van één indicator. Het wordt gevormd door de veelheid aan indicatoren, die onderling verbonden zijn. Het stellen van doelstellingen per indicator is niet altijd wenselijk omdat een positieve ontwikkeling op de ene indicator ook kan leiden tot een negatieve ontwikkeling op een andere indicator. Een hogere bbp-groei kan gepaard gaan met veel economische activiteiten gericht op de mitigatie van klimaatverandering, maar het kan ook gepaard gaan met een hogere uitstoot van broeikasgassen. Voor het maken van beleid en het nemen van besluiten is het van belang een integraal beeld te vormen en daar zijn methoden en instrumenten voor beschikbaar, zoals maatschappelijke kosten-batenanalyses. Het kabinet ziet de Monitor als een aanvulling op deze instrumenten, niet als vervanging.

Vraag 9

Heeft u een verklaring waarom de regie over het eigen leven is afgenomen ten opzichte van vorig jaar? Wat gaat u eraan doen om dit weer te herstellen?

Antwoord op vraag 9

De ervaren regie over het eigen leven is licht afgenomen, maar er is volgens het CBS geen sprake van een trendomslag. De Monitor laat zien dat Nederland in de top vier staat binnen de Europese Unie wat deze indicator betreft. Het niveau is lichtjes afgenomen, maar dus nog steeds relatief hoog.

Vraag 10

Erkent u dat ons land in Europees verband slecht scoort op natuurlijk kapitaal, milieu en grondstoffen, CO2-uitstoot, broeikasgasvoetafdruk?

Antwoord op vraag 10

In de Monitor Brede Welvaart en Sustainable Development Goals 2019 die door het CBS is gepubliceerd op 15 mei j.l. en met een Kabinetsbrief aan de Tweede Kamer is toegezonden wordt duidelijk weergegeven dat Nederland in Europees verband overwegend middelmatig en laag scoort op de gehanteerde indicatoren voor natuurlijk kapitaal. Deze omvatten zowel indicatoren voor fossiele energiereserves en vermogen hernieuwbare elektriciteit, als voor kwaliteit van lucht, water en bodem en voor natuur en biodiversiteit. Voor sommige van deze indicatoren is er daarbij sprake van een positieve trend, voor andere helaas niet of zelfs van een negatieve trend (zoals voor fossiele energiereserves en CO2-uitstoot). Dit is op zich geen nieuwe informatie. De appreciatie van het Kabinet van deze informatie en de doorwerking in beleid staan vermeld in voornoemde Kabinetsbrief. Voor wat betreft grondstoffen is de ambitie van het Kabinet om te komen tot een halvering van het gebruik van primaire grondstoffen in 2030. Overigens is de materiaalconsumptie per eenheid BBP al één van de laagste in Europa.

De meest recente vergelijkingscijfers voor de broeikasgasuitstoot door Europese lidstaten komen uit 2016. In dat jaar realiseerde Nederland een reductie van 11,6%. Daarmee zit Nederland in de Europese middenmoot. De Nederlandse ETS sectoren zijn over het algemeen koolstofefficiënt, waardoor de ETS-prijs hen tot op heden tot minder reductie heeft aangezet dan in een aantal andere lidstaten.

Uit de Monitor Brede Welvaart & Sustainable Development Goals 2019 blijkt dat de Nederlandse broeikasgasvoetafdruk in 2018 is toegenomen met bijna 5 procent. Het CBS beschikt niet over cijfers van andere Europese lidstaten.

Vraag 11

Erkent u dat de vrees om «voor de troepen uit te lopen in Europa» als het gaat om klimaatbeleid en duurzame energie daarom ongegrond is?

Antwoord op vraag 11

Nederland heeft zichzelf een klimaatdoel van 49% reductie in 2030 gesteld. De lat ligt weliswaar hoger dan het Europees doel van ten minste 40%. Het kabinet vindt het tegelijkertijd belangrijk dat ook de rest van Europa meer klimaatambitie laat zien. Het kabinet zet daarom in op een klimaatneutrale Unie in 2050 en een EU-breed reductiepercentage voor 2030 van 55%.

Vraag 12

Hoe komt het dat ons land qua gezonde levensverwachting voor vrouwen op plek 23 van de 28 staat in Europa? Wat gaat het kabinet hieraan doen?

Antwoord op vraag 12

Eén van de indicatoren in de Monitor Brede Welvaart is de gezonde levensverwachting, dat wil zeggen het verwachte aantal levensjaren zonder beperkingen in het functioneren. Dit is de meest directe manier om de actuele gezondheid te beoordelen. De gezonde levensverwachting is een combinatie van de levensverwachting van de inwoners van een land en de door een steekproef gerapporteerde gezondheid.

De gezonde levensverwachting voor vrouwen geboren in 2017 is 63,8 jaar. In 2016 waren er 22 landen in de Europese Unie met een hogere gezonde levensverwachting. Ter vergelijking, de gezonde levensverwachting voor mannen geboren in 2017 is 65 jaar. Vrouwen leven gemiddeld langer dan mannen, maar ervaren hun gezondheid wat vaker als minder dan goed. De gezonde levensverwachting voor vrouwen is sinds 2011 vrijwel stabiel, bij mannen is het aantal verwachte gezonde levensjaren gestegen met ruim één jaar in dezelfde periode. Daarmee is het verschil tussen mannen en vrouwen groter geworden.

De afgenomen levensverwachting voor Nederlandse vrouwen ten opzichte van het Europese gemiddelde kan (deels) verklaard worden door een sterke toename in het aantal rokende vrouwen in Nederland in de jaren 90.1 Hierdoor is de sterfte aan kanker in internationaal perspectief helaas relatief hoog.2

Vervolgens zit er een subjectief element in de zelfrapportage van gezondheid en kunnen de interpretatie van de gestelde vragen en de sociale en culturele achtergronden een rol spelen. Het belang van de exacte vraagstelling blijkt ook uit de indicator levensverwachting in goede gezondheid. Deze indicator heeft een vergelijkbare strekking met gezonde levensverwachting, maar een iets andere bewoording. Hier scoort Nederland een stuk boven het Europese gemiddelde en staan we op een 6de plaats.3

Het kabinet zet zich op vele vlakken in voor de gezondheid en levensverwachting van haar bevolking. Een belangrijk voorbeeld hiervan is het Nationaal preventieakkoord dat de rijksoverheid heeft afgesloten met 70 verschillende organisaties in Nederland. Dit akkoord is gericht op het terugdringen van roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik. Eén van de ambities van dit akkoord is een rookvrije generatie in 2040.

Vraag 13

Erkent u dat de ongelijkheid in brede welvaart ten opzichte van vorig jaar niet is afgenomen? Was dit wel de bedoeling?

Antwoord op vraag 13

Zie antwoord op vraag 1.

Vraag 14

Deelt u de analyse van de Rekenkamer dat de financiële verantwoording van internationale klimaatfinanciering summier is?

Vraag 15

Deelt u de analyse van de Rekenkamer dat de Kamer maar weinig mogelijkheden heeft om bij te sturen op klimaatuitgaven en daarom zijn budgetrecht maar beperkt kan uitoefenen?

Antwoord op vraag 14 en vraag 15

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking maakt voor het delen van informatie over de uitgaven met uw Kamer gebruik van de normale begrotings- en verantwoordingsprocedures. Aangezien de klimaatfinanciering gerealiseerd wordt op diverse begrotingsartikelen en daardoor niet overzichtelijk bij elkaar staat, geeft de Minister sinds 2014 tevens een overzicht van de internationale klimaatfinanciering in een bijlage bij het HGIS-jaarverslag.

De Minister voor BHOS heeft in de reactie op het Rekenkamerrapport aangegeven dat zij opvolging zal geven aan een groot deel van de aanbevelingen van de Rekenkamer, onder andere door een link te leggen met de begrotingscyclus door in begroting en jaarverslag een verwijzing op te nemen naar de bijlagen over klimaatfinanciering in respectievelijk de HGIS-nota en het HGIS-jaarverslag.

Vraag 16

Deelt u de analyse van de Rekenkamer de het kabinet maar beperkt en niet actueel rapporteert over de resultaten van het klimaatbeleid?

Antwoord op vraag 16

Actuele informatie over het klimaatbeleid de informatie is te vinden in de verplichte rapportages in EU- en VN-verband waarin het kabinet rapporteert over de resultaten van het klimaatbeleid. Daarnaast wordt daar ook in de Nationale Energieverkenning (vanaf 2019 de Klimaat- en Energieverkenning) door PBL over gerapporteerd. Verder ontvangt de Tweede Kamer ook rapporten over afzonderlijke instrumenten zoals onlangs de jaarlijkse rapportages over de meerjarenafspraken energie-efficiëntie MJA3 en MEE en de beleidsdoorlichting klimaat.

Vraag 17

Deelt u de analyse van de Rekenkamer dat de kwaliteit van de publieke dienstverlening hapert als gevolg van budgetrestricties?

Antwoord op vraag 17

De Rekenkamer heeft in het verleden op basis van onderzoek vastgesteld dat de kwaliteit van de publieke dienstverlening gevolgen ondervindt van budgetrestricties. Het kabinet heeft oog voor deze bevindingen. In de reactie op de bevindingen van de Rekenkamer bevestigt het kabinet dat de continuïteit van beleid is gebaat bij een solide bedrijfsvoering. Daarnaast kondigt het kabinet in de Voorjaarsnota 2019 het initiatief aan om probleemanalyse uit te voeren naar uitvoeringsorganisaties. Politieke en maatschappelijke wensen voor nieuw beleid, het doorvoeren van noodzakelijke vernieuwingen en het borgen van de continuïteit van beleid leiden immers tot stevige uitdagingen. Het streven is daarom begin 2020 een probleemanalyse en daaruit voortvloeiende scenario’s voor oplossingsrichtingen op te leveren.

Vraag 18

Deelt u de analyse van de Rekenkamer dat de consequenties van veel bezuinigingen nog tot de dag van vandaag merkbaar zijn en dat nog niet alle zijn gedicht?

Antwoord op vraag 18

In het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) zijn aanzienlijke investeringen in collectieve voorzieningen opgenomen. De overheid gaf in het afgelopen jaar voor het eerst in vele jaren aanzienlijk meer uit. Belangrijke voorbeelden zijn de investeringen in publieke sectoren als zorg, onderwijs en veiligheid. Het kabinet heeft echter ook minder uitgegeven dan begroot. Dit komt onder meer door de ambitieuze investeringsagenda. Het grootste deel van dit geld blijft beschikbaar in latere jaren, bijvoorbeeld voor de aanleg van wegen en aanschaf van nieuw defensiematerieel.

Vraag 19

Deelt u de analyse van de Rekenkamer dat er op diverse terreinen risico's zijn voor de continuïteit van de dienstverlening, bijvoorbeeld bij infrastructuur, zorg, defensie, onderwijs en politie?

Antwoord op vraag 19

Het kabinet erkent dat borgen van de continuïteit van de dienstverlening leidt tot stevige uitdagingen. Om die reden neemt het kabinet het initiatief voor een probleemanalyse naar uitvoeringsorganisaties en scenario’s voor oplossingsrichtingen. Het streven is daarom begin 2020 een probleemanalyse en daaruit voortvloeiende scenario’s voor oplossingsrichtingen op te leveren. De risico’s voor de continuïteit van dienstverlening op de specifieke beleidsterreinen worden verantwoord in de departementale jaarverslagen voor de afzonderlijke beleidsterreinen.

Vraag 20

Kunt u aangeven wat de rechtmatigheidspercentages waren bij uitgaven, verplichtingen en inkomsten in de afgelopen 10 jaar?

Antwoord op vraag 20

Jaar

Uitgaven

Rechtmatigheid

Rijk in procenten

Verplichtingen

Rechtmatigheid

Rijk in procenten

Ontvangsten

Rechtmatigheid

Rijk in procenten

1988

55,48

Niet bekend

55,94

1989

62,65

Niet bekend

54,36

1990

84,36

Niet bekend

99,18

1991

89,22

Niet bekend

99,55

1992

95,55

100

100

1993

94,12

100

99,9

1994

97,1

100

100

1995

99,4

100

100

1996

99,5

99,7

99,5

1997

99,1

99,7

100

1998

99,4

99,9

100

1999

99,5

100

99,8

2000

99,7

99,93

100

2001

99,5

99,9

100

2002

99,7

99,8

100

2003

99,5

99,9

100

2004

98,9

99,9

100

2005

99,5

99,7

100

2006

99,64

99,6

98,61

2007

99,63

99,8

99,75

2008

89,92

99,3

99,94

2009

99,69

99,7

99,94

2010

99,66

99,4

99,94

2011

99,76

99,8

99,83

2012

99,8

99,9

99,96

2013

99,73

99,55

99,96

2014

99,53

99,8

99,9

2015

99,69

99,42

99,86

2016

99,6

99,7

99,93

2017

99,52

99,28

99,95

2018

99,34

99,07

99,83

Bron: Algemene Rekenkamer.

Vraag 21

Wat gebeurt er als de Kamer niet akkoord gaat met slotwetmutaties? Klopt het dat deze uitgaven in 2018 al zijn gedaan en dat de Kamer dus voor een voldongen feit staat?

Antwoord vraag 21

Het klopt dat de uitgaven in de slotwetmutaties in 2018 zijn gedaan en niet meer kunnen worden teruggedraaid. De slotwetmutaties dienen in beginsel niet-beleidsmatig en louter technisch van aard te zijn. Voor zover het om beleidsmatige mutaties gaat, dient uw Kamer volgens de Comptabiliteitswet 2016 en de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften daarvan vooraf op de hoogte worden gesteld, bijvoorbeeld via de zogenaamde veegbrief. Nu blijkt helaas dat de betreffende beleidsmatige mutaties in de slotwet niet tijdig aan Uw Kamer zijn gemeld.

Vraag 22

Kunt u een duidelijk overzicht geven van de fouten die zijn gemaakt wat betreft het niet informeren van de Kamer over mutaties op de begroting (waaronder de overschrijding van 156 miljoen euro aan verplichtingen bij de Belastingdienst, de 133 miljoen euro aan verplichtingen voor ICT, de 145 miljoen euro voor de Wereldbank, etc.)?

Vraag 23

Wat is er precies misgegaan met de 133 miljoen euro aan verplichtingen bij de Belastingdienst die te laat is gemeld aan de Kamer?

Vraag 24

Wat is er precies misgegaan met de 145 miljoen euro voor de Wereldbank die opeens toch in 2018 was verwerkt maar pas in 2019 werd gemeld aan de Kamer? Was hier sprake van een boekhoudkundige truc om budgettaire ruimte naar 2019 te verplaatsen?

Antwoord op vraag 22, 23 en 24

Met de zogeheten Verplichtingenbrief van 26 februari 2019 (Kamerstuk 35 000 IX, nr. 17) is de Kamer geïnformeerd over de beleidsmatige mutaties die na de Veegbrief hebben plaatsgevonden.

In deze verplichtingenbrief zijn de verplichtingenmutaties bij de Belastingdienst ter grootte van in totaal € 156,3 mln. gemeld. Dit omvatte onder meer een verplichtingenmutatie van € 133 mln. voor de IV-organisatie (Informatievoorziening) en een verplichtingenmutatie van ca. € 18 mln. voor reeds verrichte ICT-uitgaven. Daarnaast was sprake van enkele kleine mutaties, waardoor het totaal optelt tot de gemelde € 156 mln.

De genoemde € 133 mln. betreft aangegane verplichtingen voor capaciteit bij de IV-organisatie waar geen kasuitgaven voor hebben plaatsgevonden in 2018. Conform de Rijksbegrotingsvoorschriften wordt het totale bedrag van nieuw aangegane meerjarige verplichtingen toegerekend aan het begrotingsjaar waarin de verplichting is aangegaan. De daadwerkelijke betalingen kunnen zoals gepland in 2019 worden verricht.

De Wereldbankbijdrage ter hoogte van € 145,4 mln. betrof een termijnbetaling van de Nederlandse bijdragen aan de 17e en de 18e middelenaanvullingen voor het Wereldbankonderdeel International Development Corporation (IDA) die gepland was voor januari 2019 en per abuis eind december 2018 is verwerkt. Dit heeft geen gevolgen voor de totale Nederlandse bijdrage.

Vraag 25

Klopt het dat de brief die u stuurde (Kamerstuk 35 000 IX, nr. 17) met de titel «begrotingsstaat voor het jaar 2019» eigenlijk ging over mutaties in 2018 die te laat waren gemeld? Waarom stond er in de titel dan 2019? Wat gebeurt er als de Kamer alsnog tegen deze mutaties stemt?

Antwoord op vraag 25

Het klopt dat genoemde brief (de zogenaamde Verplichtingenbrief, d.d. 26 februari 2019, Kamerstuk 35 000 IX, nr. 17) ging over mutaties in 2018 die te laat waren gemeld. In de titel had 2018 moeten staan. Bij het publiceren van de Kamerstukken is boven de ingezonden brief ten onrechte 2019 vermeld in plaats van 2018. De mutaties zijn te laat gemeld en blijven, ongeacht de stemming van de Kamer, onrechtmatig.

Vraag 26

Wat is de jaarlijkse btw-opbrengst van diergeneeskundige handelingen voor kleine huisdieren/gezelschapsdieren?

Antwoord op vraag 26

Op het gevraagde detailniveau zijn geen gegevens beschikbaar. Op basis van CBS-gegevens is bekend dat in 2017 circa € 90 miljoen btw werd geheven over veterinaire diensten. Naast diergeneeskundige handelingen voor kleine huisdieren vallen hier bijvoorbeeld ook de gezondheidszorg voor vee en dierenambulances onder.

Vraag 27

Hoe gaat met de nieuwe regels voor de verantwoording, zoals de verplichtingen, die vanaf volgend jaar gaan gelden en waar de Algemene Rekenkamer op wijst, gewerkt worden c.q. hoe gaan deze geïmplementeerd worden? Hoe wordt voorkomen dat er over 2019 onverhoopt niet een goedkeurende verklaring kan worden verstrekt door de Rekenkamer, dan wel een goedkeurende verklaring met beperkingen?

Vraag 28

Hoe wordt het verplichtingenbeheer verbeterd in het komende jaar?

Antwoord vraag 27 en 28

Vraag 27 heeft betrekking op het voornemen van de Algemene Rekenkamer om niet tijdig gemelde beleidsmatige slotwetmutaties over 2019 als onrechtmatig aan te merken. De Comptabiliteitswet 2016 en de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften bepalen dat jaarlijks – uiterlijk drie dagen voor de aanvang van het reces van de Tweede Kamer der Staten-Generaal –, aan beide Kamers een overzicht van majeure wijzigingen in de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten van het begrotingsjaar wordt verstuurd. Ik betreur ten zeerste dat deze voorschriften in enkele gevallen niet zijn nageleefd. Ik zal als Rijksconcerncontroller en kadersteller meer inspanningen verrichten om te voorkomen dat de Algemene Rekenkamer over 2019 onverhoopt een niet goedkeurende verklaring of een verklaring met een beperking zal verstrekken. Concreet houdt dit in dat ik meer aandacht voor de naleving van de comptabele voorschriften op dit punt zal vragen en zal toezien op de naleving van de geldende voorschriften.

De regels over het verplichtingenbeheer en over de informatie die daarover aan de Kamer moet worden verstrekt, worden in het kader van de jaarlijkse opstelling van de Regeling rijkbegrotingsvoorschriften nog eens onder de loep genomen. De handhaving van een en ander breng ik onder de aandacht van de ministeries. Dit geldt ook voor de notie dat de bij ministeries beschikbare informatie over verplichtingen, zowel ramingen als realisaties, ten volle wordt benut ten behoeve van een verbeterd verplichtingenbeheer bij de ministeries. Zoals opgemerkt onder paragraaf 3.5.3 Verplichtingen van het Financieel Jaarverslag Rijk over 2018, zal ik bezien in hoeverre de daargenoemde verbeteringen rijksbreed kunnen worden doorgevoerd.

Vraag 29

Welke acties worden er ondernomen om de ramingen voor de zorgkosten in de toekomst te verbeteren (door het Centraal Planbureau, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Financiën)?

Antwoord op vraag 29

Ramingen zijn de best mogelijke inschattingen van de budgettaire consequenties van een regeling of maatregel in de toekomst. Zoals ook in het focusonderwerp van het Financieel Jaarverslag Rijk, «onderbouwing van de ramingen van inkomsten en uitgaven,» is aangeven, zijn ramingen altijd met onzekerheid omgeven. De kwaliteit, betrouwbaarheid en onderbouwing van de ramingen hebben dan ook continu de aandacht. Het Centraal Planbureau, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Financiën beoordelen regelmatig (gezamenlijk of apart) deze kwaliteit, betrouwbaarheid en onderbouwing van de ramingen.

Vraag 30

Welke acties en maatregelen worden het komende jaar concreet genomen om de problemen met betrekking tot de IT en informatiebeveiliging bij de verschillende ministeries nu eens daadwerkelijk op te lossen? Wie coördineert dit?

Antwoord op vraag 30

In oktober 2018 heeft de Minister van BZK uw Kamer het gewijzigde Coördinatiebesluit gestuurd waarin aanvullende bevoegdheden zijn geregeld. Hier wordt momenteel invulling aan gegeven. In de Strategische I-agenda staan korte- en lange termijn maatregelen. Dit moet helpen om in de toekomst meer grip te krijgen op IT en informatiebeveiliging.

Vraag 31

Wat gaat het kabinet concreet doen in het komende jaar met de aanbevelingen over het strategisch personeelsbeleid in relatie tot de krapte op de arbeidsmarkt en het onderling concurreren van rijksdiensten?

Antwoord op vraag 31

In de arbeidsmarktcommunicatie over werken bij het Rijk worden het zeer diverse aanbod aan organisaties en werksoorten en de vele kansen op groei en ontwikkeling onder de aandacht gebracht. Vanzelfsprekend hoort daar ook een passend arbeidsvoorwaardenpakket bij.

Het Rijk streeft ernaar om een aantrekkelijke werkgever te zijn, voor zowel huidige als toekomstige medewerkers en heeft een breed palet aan instrumenten ter beschikking om dat te ondersteunen.

Voorbeelden hiervan zijn deelname aan projecten, gebruik maken van het leeraanbod en functieruilen.

Om de schaarse expertise binnen te halen worden vacatures meer gericht op die kenmerken van het Rijk die specifieke groepen belangrijk achten, worden vacatures sneller extern opengesteld en wordt gewerkt met arbeidsmarkttoelagen.

Daarnaast, op specifieke gebieden waar P-tekorten groot zijn, zoals ICT, wordt rijksbreed samengewerkt om personeel aan te trekken. Hiermee versterken onderdelen elkaar in plaats van met elkaar te concurreren.

Vraag 32

Welk deel van de afgenomen staatsschuld komt voor rekening van het gestegen bnp en welk deel komt daadwerkelijk door aflossingen?

Antwoord op vraag 32

De overheidsschuld 2018 is, ten opzicht van de raming in de Startnota, gedaald. Dit heeft verschillende oorzaken (zie tabel Verticale toelichting EMU-schuld hieronder en op pagina 15 van het Financieel Jaarverslag van het Rijk).

Een belangrijke oorzaak van de daling van de EMU-schuld ten opzicht van de raming is het hoger dan verwachte bbp (het «noemereffect»). Voor de andere posten geldt eenzelfde soort doorwerking op de schuld: wanneer in een jaar meer uitgaven worden gedaan dan er aan inkomsten binnenkomen, dan wordt dit tekort gefinancierd door het laten oplopen van de schuld. In die zin is het al dan niet aflossen van de schuld geen actieve keuze, maar de resultante van het overheidssaldo dat één op één doorwerkt in de schuld.

Verticale toelichting EMU-schuld

(in procenten bbp, + is toename van de schuld)

Miljoenen euro

Procenten bbp

EMU-schuld Startnota

415.896

54,0%

Doorwerking lagere schuld 2017

1.087

0,1%

Noemereffect

– 0,2%

Mutatie EMU-saldo

– 7.816

– 1,0%

Aan- en verkoop staatsdeelnemingen

0

0,0%

Renteswaps

– 3.004

– 0,4%

Schatkistbankieren

– 145

– 0,0%

Kastransactieverschillen

– 1.355

– 0,2%

Overige financiële transacties

764

0,1%

EMU-schuld Financieel jaarverslag van het Rijk 2018

405.427

52,4%

Vraag 33

Welk deel van het onderhoud van de bruggen en sluizen is een gevolg van achterstallig onderhoud en welk deel is een gevolg van uitgesteld onderhoud? Kunt u hierbij een uitgebreide uitleg geven over het verschil en het beleid?

Antwoord op vraag 33

Op 4 juni is met uw Kamer een algemeen overleg gepland over het onderhoud Wegen en Bruggen. In aanloop naar dit overleg zal de Minister van IenW u schriftelijk informeren over de wijze waarop zij met uitgesteld en achterstallig onderhoud omgaat.

Vraag 34

Hoe en wanneer worden de openstaande taakstellingen bij de diverse ministeries ingevuld?

Antwoord op vraag 34

In het debat over de Najaarsnota 2018 heeft de Kamer aandacht gevraagd voor het invullen van de nog openstaande taakstellingen op de begrotingen (Handelingen II 2018/19, nr. 38, items 3 en 6). Ik heb toen gezegd dat ik dat ga doen bij de komende voorjaarsronde en bij de Miljoenennota. De Kamer is, respectievelijk wordt, hierover geïnformeerd in de Voorjaarsnota 2019 en de Miljoenennota 2020.

Vraag 35

Welke bestedingsplannen heeft het Ministerie van Financiën goedgekeurd, maar leveren toch problemen op met de daadwerkelijke besteding? Hoe kan het dat door het Ministerie van Financiën goedgekeurde bestedingsplannen toch niet zorgen voor besteding van de middelen?

Antwoord op vraag 35

Bij regeerakkoord is een deel van de intensiveringsmiddelen op de Aanvullende Post van Financiën geplaatst in afwachting van een doeltreffend en doelmatig bestedingsplan. Bij iedere budgettaire nota ontvangt de Kamer een bijlage met een overzicht van de middelen waarvoor een bestedingsplan is goedgekeurd en daarom overgeheveld zijn naar de departementale begrotingen. In de bestedingsplannen nemen departementen een prognose op van het ritme waarin de uitgaven zullen plaatsvinden. Alhoewel de prognose de best mogelijke inschatting betreft, kan de realisatie afwijken van het kasritme in het bestedingsplan. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Zoals gemeld aan de Kamer komt de onderuitputting op de Regeerakkoordmiddelen voor infrastructuur bijvoorbeeld door de lange doorlooptijd van infrastructurele projecten en de huidige conjunctuur. De verantwoording van de realisatie van o.a. regeerakkoordmiddelen vindt plaats op de departementale begrotingen.

Vraag 36

Hoe heeft het Ministerie van Financiën in het afgelopen jaar en in de lopende begroting met het opnemen van investeringsmiddelen rekening gehouden met de problematiek die nu wordt geconstateerd bij de besteding van middelen, zoals het tekort aan personeel, de lange voorbereidingstrajecten van investeringsprojecten bij het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat? En hoe gaat daar in de komende begroting rekening mee worden gehouden?

Antwoord op vraag 36

Bij de behandeling van de begroting van Infrastructuur en Waterstaat voor 2019 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen met het verzoek een plan te ontwikkelen tegen onderuitputting van het Infrastructuurfonds en de Kamer hierover voor de Voorjaarsnota te informeren. Na een eerste analyse van de projectenportefeuille stelt IenW de prognoses voor een aantal projecten bij in de eerste suppletoire begroting van het infrastructuurfonds en zijn de bijbehorende budgetten verplaatst van realisatie naar planuitwerking en verkenning. Via de fondssystematiek blijven de bedragen beschikbaar voor infrastructuur en kan het gehele programma zoals met uw Kamer gedeeld tot uitvoering worden gebracht. Er is sprake van een risico op onderuitputting in dit jaar. De aankomende periode wordt gebruikt om dit risico verder in kaart te brengen en te bezien welke mogelijkheden voorhanden zijn om programmering, raming en de realisatie van projecten te optimaliseren. Daar waar nodig om de beschikbare middelen te laten aansluiten op de programmering van projecten, worden uitkomsten vertaald naar de begroting. Zo nodig wordt de begroting van Defensie hier ook bij betrokken. Het kabinet informeert het parlement over deze uitkomsten uiterlijk bij de Miljoenennota 2020.


X Noot
2

Het Nederlandse gezondheidszorgsysteem in internationaal perspectief, RIVM 2018

X Noot
3

Healthy life expectancy based on self-perceived health at birth 2016, Eurostat 2018

Naar boven