35 066 EU-voorstel: Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd en tot intrekking van Richtlijn 2000/84/EG COM (2018) 639

Nr. 5 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 maart 2019

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over de brieven van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 december 2018, met bijlage, over de resultaten van de flitspeiling inzak de omschakeling tussen zomer- en wintertijd en de interviews met de sectoren «zomertijd-wintertijd» (Kamerstuk 35 066, nrs. 3 en 4).

Deze vragen, alsmede de daarop op 4 maart 2019 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ziengs

Adjunct-griffier van de commissie, Kouwenhoven

Inhoudsopgave

1.

Inleiding

2

2.

Betrouwbaarheid van de resultaten

3

3.

Nader onderzoek

3

4.

Weging van de onderzoeksresultaten

4

5.

Het proces

4

6.

Overige vragen

5

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van brief waarin o.a. de resultaten van de flitspeiling beschreven staan. De leden van de VVD-fractie hebben het kabinet bij de begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken gevraagd naar het voorstel van de Europese Commissie om de zomer- en wintertijd af te schaffen. Daarna hebben zij een behandelvoorbehoud op deze voorgestelde richtlijn aangevraagd. Hier is met elkaar over gesproken tijdens een algemeen overleg in december jl. Het onderwerp roept veel reacties op uit het land en de leden van de VVD-fractie vinden het dan ook goed dat het kabinet aandacht heeft voor het onderwerp en de Kamer hierover periodiek informeert. Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen over de flitspeiling en vervolgproces.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de resultaten van de flitspeiling en de interviews met sectoren inzake omschakeling tussen zomer- en wintertijd. De leden van de CDA-fractie beschouwen de wisseling van de seizoenen en het dag- en nachtritme als natuurlijk gegeven en niet als voorwerp van overheidsbeleid. Deze leden hebben dan ook de indruk dat de invoering van de zomertijd een vrucht is geweest van maakbaarheidsdenken.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven, wat in 1977 de aanleiding is geweest voor invoering van de zomertijd? In hoeverre hebben de overwegingen die in 1977 hebben geleid tot invoering van de zomertijd, hun geldigheid behouden? In hoeverre hebben de bezwaren die in 1977 werden aangevoerd tegen invoering van de zomertijd hun geldigheid behouden of juist verloren?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de resultaten van de flitspeiling en interviews sectoren «zomertijd-wintertijd». De genoemde leden vinden het positief dat de Minister een peiling heeft uitgevoerd. Wel willen de leden nog wat extra toelichting bij een aantal punten.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de resultaten van de flitspeiling over de zomer- en wintertijddiscussie. Deze leden hebben naar aanleiding van de uitkomsten enkele vragen aan de regering.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de resultaten van de flitspeiling naar inzake omschakeling tussen zomer- en wintertijd. Zij hebben daar enkele vragen over. Zij willen graag een uiteenzetting van de manier waarop de besluitvorming over dit thema plaats zal vinden. Dit is volgens deze leden vooral van belang omdat ook uit dit onderzoek blijkt dat de keuze van omliggende landen leidend is voor Nederland.

De leden van de SGP-fractie steunen de visie van de regering dat een besluit over eventuele verandering van de wisseling van de zomer- en wintertijd alleen moet worden genomen na zorgvuldig onderzoek.

2. Betrouwbaarheid van de resultaten

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het feit dat er een fout is gemaakt in het onderzoek flitspeiling inzake «»zomer- en wintertijd»». De Minister schrijft in haar tweede brief van 19 december 2018 dat deze fout geen gevolgen zal hebben voor de conclusie van het rapport. De leden van de VVD-fractie hebben over de invloed van deze fout op de conclusies van het rapport nog enkele vragen. Hoe is de fout in het onderzoek ontstaan? Wanneer in het onderzoek van de flitspeiling is de fout ontdekt? Hoe is tot de slotsom gekomen dat deze fout geen gevolgen zal hebben voor de eindconclusie? In welke mate heeft deze fout invloed gehad op andere vragen in het onderzoek van de flitspeiling? Hoe weet de Minister zeker dat de fout geen invloed heeft gehad op de resultaten van de peiling? Weet de Minister zeker dat er geen nieuwe flitspeiling nodig is? Zo ja, hoe weet de Minister dat? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie vinden het jammer dat er een fout is gemaakt bij vraag Q3b van het onderzoek. De Minister geeft aan dat dit echter geen effecten heeft op de uitslag van het onderzoek. Kan de Minister nader toelichten wat de reden is dat zij denkt dat de gemaakte fout niet van invloed is op de uitkomst?

In het onderzoek komt onder meer aan de orde of Nederland eenzelfde tijd moet kennen als omliggende landen. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of een dergelijke vraag niet veel te onbepaald is. Het maakt immers behoorlijk wat uit of er hierbij gekeken wordt naar de tijd in Groot-Brittannië, België of Duitsland. Wordt er wel voldoende specifiek gesproken over het land of de landen waarmee een gezamenlijke tijd wordt nagestreefd? Wordt hiernaar ook wel uitdrukkelijk onderzoek gedaan? Wat zijn de belangrijkste criteria om te bepalen naar welk land vooral gekeken wordt?

Het lijkt erop dat in het voorleggen van de drie vragen («spontaan»; na informatie; na voor- en nadelen) eerst de voordelen zijn benoemd en daarna de nadelen. Is het ook denkbaar dat die volgorde invloed heeft op de uiteindelijke beoordeling van het handhaven van de huidige situatie? De leden van de SGP-fractie vragen zich af of bij nieuw onderzoek ook gekeken wordt naar het effect van de volgorde waarin de voordelen respectievelijk nadelen worden benoemd.

3. Nader onderzoek

De Minister beschrijft in haar brief van 19 december 2018 hoe de volgende stappen in het proces vorm gaan krijgen en noemt een multidisciplinair onderzoek naar de drie tijdsystemen. Welke drie tijdsystemen worden hier bedoeld? De leden van de VVD-fractie ontvangen graag meer informatie over de stand van zaken van dit onderzoek. Worden de resultaten van dit onderzoek met de Kamer gedeeld? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?

De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen heeft aangegeven dat voor een wetenschappelijke onderbouwing van de keuze voor een bepaald tijdssysteem een breder scala aan disciplines en perspectieven nodig is. De leden van de CDA-fractie delen de opvatting van de regering dat het opportuun is de drie tijdsystemen nader multidisciplinair te onderzoeken, waarbij in ieder geval ook wordt gekeken naar de financiële gevolgen, grenseffecten en het milieu.

De leden van de D66-fractie vragen wanneer de regering de uitkomsten van dit onderzoek verwacht?

4. Weging van de onderzoeksresultaten

In het onderzoek naar zomer- en wintertijd zijn de volgende twee resultaten aan het licht gekomen. Ten eerste: de keuze voor een bepaald tijdsysteem in Nederland leeft sterk onder de bevolking. Ten tweede: de meeste Nederlanders denken de gevolgen te kunnen overzien en zijn overtuigd van hun mening. Over beide resultaten hebben de leden van de VVD-fractie vragen. Wat gaat de Minister doen met deze resultaten, hoe worden deze gebruikt in de aangekondigde vervolgstappen? Hebben deze resultaten gevolgen voor de opzet van het multidisciplinair onderzoek, genoemd in de brief van 19 december jl.? Wat is de relatie tussen beiden onderzoeken?

De leden van de D66-fractie zijn positief over de uitkomst dat een meerderheid van de Nederlanders af wil van het schakelen tussen zomer- en wintertijd. Ook valt het de eerder genoemde leden op dat de meerderheid van de ondervraagden aangeeft (zeer) positief te zijn over het overleggen met buurlanden over de te kiezen tijdzone. Kan de Minister aangeven welke conclusies zij hieruit trekt, en welke acties de Minister gaat verbinden aan de meerderheid die positief is over afstemming met buurlanden? Op welke wijze heeft deze peiling invloed op de standpuntbepaling van de Minister?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar hoe de regering de uitkomsten van de flitspeiling en het wetenschappelijk onderzoek samen gaan wegen? Welke uitkomst weegt uiteindelijk voor de regering het zwaarst? En hoe gaat de regering de standpunten van de buurlanden wegen wanneer bijvoorbeeld Duitsland en België een ander standpunt hebben?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten in hoeverre de positiebepaling over dit onderwerp volgens het kabinet zou moeten afhangen van de voorkeuren over het hanteren van zomer- dan wel wintertijd en de omschakeling daartussen, of van een meer feitelijke analyse van de voor- en nadelen van de verschillende opties.

5. Het proces

De Minister beschrijft in haar brief van 19 december 2018 hoe de volgende stappen in het proces vorm gaan krijgen en benoemt de consultatie van andere EU-lidstaten. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de Minister alle drie de opties met de andere lidstaten bespreekt en dus ook de mogelijkheid «»het tijdsysteem te houden zoals het is»»? Zo nee, waarom niet? Welke landen zijn er tot nu toe reeds gesproken? Wat zijn de posities van deze landen? Zijn er al lidstaten die een keuze hebben gemaakt over het al dan niet afschaffen van de bestaande richtlijn? Welke landen is de Minister voornemens nog te gaan spreken? Gaat de Minister de Kamer informeren over deze gespreken? Zo ja, hoe gaat de Minister de Kamer informeren en wanneer? Zo nee, waarom niet? De Minister heeft eerder gedeeld dat er wordt gesproken met Duitsland en de Benelux. Met welke andere lidstaten wordt gesproken? Wordt ook een grote handelspartner als het Verenigd Koninkrijk betrokken bij de strategische positionering van Nederland als het gaat om deze richtlijn? Hoe beoordeelt de Minister deze gesprekken in de besluitvorming voor zomer- en wintertijd? Wat doet de Minister met de informatie over de positie van andere lidstaten die uit deze gesprekken komt?

Het proces over zomer- en wintertijd kent drie stappen: (1) flitspeilingen; (2) overleg met andere landen; (3) experts. Wat als die tegenstrijdige resultaten opleveren? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de Minister.

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen betreft het proces en hoe de Kamer hier bij betrokken is en geïnformeerd wordt. Komt er een beslismoment dat «houden zoals het is» niet mogelijk is en Nederland zich moet voorbereiden op een keuze? Zo ja, wanneer moet er een keuze worden gemaakt? Hoe staat dit in relatie tot het tijdspad in Europa? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de Minister.

De leden van de GroenLinks-fractie vernemen graag wat de huidige stand van zaken is op Europees niveau. In de brief van 19 december 2018 geeft de regering aan dat op dat moment nog niet duidelijk was hoe het onderwerp in Europees verband verder zou worden besproken. Is dit nu wel bekend? Zo ja, wanneer verwacht de regering de dat er volgende stappen in dit vraagstuk worden gezet?

6. Overige vragen

De leden van de CDA-fractie hechten eraan, dat de keuze voor een tijdsysteem niet alleen wordt onderbouwd met meningen, maar ook met feitelijke gegevens. Kan de Minister aangeven welke kosten zijn gemoeid met het halfjaarlijks verzetten van de klok. Deze leden vragen in dit verband niet alleen naar de kosten van publiekscampagnes, maar ook naar de lasten (in tijd en geld) voor burgers en bedrijven. Is het halfjaarlijks verzetten van de klok meegenomen in het Onderzoek naar de Administratieve Lasten Burger voortvloeiend uit de regelgeving van het Ministerie van BZK? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?

In het onderzoeksrapport wordt gesproken over het Europese onderzoek, waarbij 84% van de deelnemers – die zichzelf aangegeven hebben – voorstander is van het afschaffen van de wisselende tijden. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of er nauwkeuriger bekend is hoe de opvattingen in de verschillende andere Europese landen zijn, mede in het licht van het gegeven dat dit onderzoek alleen uitgaat van mensen die zichzelf aangemeld hebben.

Antwoorden op vragen

1. Inleiding

Ik dank de leden van de fracties van de VVD, het CDA, de D66, GroenLinks, de ChristenUnie en de SGP voor de interesse en belangstelling waarmee zij kennis hebben genomen van de brief en de door hen gestelde vragen.

De leden van de CDA-fractie vragen wat in 1977 de aanleiding is geweest voor invoering van de zomertijd en in hoeverre de overwegingen en bezwaren die in 1977 hebben geleid tot invoering van de zomertijd hun geldigheid hebben behouden. De overwegingen om destijds de zomertijd in te voeren, waren dat mensen met de langere zomeravonden beter gebruik konden maken van openluchtrecreatie, en het toerisme. Een andere overweging was de mogelijke energiebesparing. Deze overwegingen spelen ook nu een rol en betrek ik in mijn afwegingen.

De SGP wil graag een uiteenzetting over de manier waarop besluitvorming zal plaatsvinden. Dit zet ik in paragrafen 3, 4 en 5 uiteen.

2. Betrouwbaarheid van de resultaten

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de fout in het onderzoek is ontstaan, wanneer de fout in het onderzoek is ontdekt en of de Minister zeker weet of er geen nieuwe flitspeiling nodig is. Deze fout heeft het onderzoeksbureau gemaakt bij de omzetting naar platte tekst voor de online programmering voor de pre-test, en de dag erna de online uitvraag. Daarbij is waarschijnlijk sprake geweest van een tikfout; de betrokken medewerker van het onderzoeksbureau heeft 20:00 getypt waar dat 22:00 had moeten zijn. Deze fout bleek net na de publicatie van het onderzoek, op 19 december. Diezelfde dag heb ik uw Kamer per brief over deze fout geïnformeerd.

De leden van de VVD-fractie en de D66-fractie hebben vragen gesteld over de invloed van de fout op de uitkomsten van de flitspeiling. Het onderzoeksbureaubureau geeft aan dat dit geen gevolgen zal hebben voor de conclusies van het rapport om twee redenen:

  • De uitslagen ondersteunen nog steeds de conclusie dat «altijd standaardtijd» een lichte voorkeur heeft: alleen dit tijdsysteem heeft bij de gebruikte informatiecondities (spontane mening, geholpen mening en afweging) steeds meer steun dan weerstand. Bij de andere tijdsystemen, namelijk «altijd zomertijd» en «de klok blijft halfjaarlijks verzet worden», is juist de weerstand steeds groter dan de steun.

  • De tikfout heeft naar verwachting weinig aandacht getrokken bij de respondenten. De tikfout stond in de toelichting op de verschillen tussen «permanente zomertijd» en huidige situatie; daarin staat dat in deze optie niets aan de zonsondergang verandert in de zomer, met daarna als extra toelichting het foutieve tijdstip van zonsondergang in de zomer. De verwachting dat de tikfout weinig aandacht heeft getrokken, wordt bevestigd door het feit dat geen van de 1.836 respondenten bij het onderzoeksbureau heeft gemeld dat ze een fout hebben gezien in de vragenlijst. Dit terwijl de respondenten als lid van het panel van het onderzoeksbureau eenvoudig kunnen antwoorden op de uitnodigingsmail met de link naar de vragenlijst, en dat volgens het onderzoeksbureau ook regelmatig doen als ze vragen of opmerkingen hebben over de vragenlijst. Ook bij de pre-test is de fout niet opgemerkt door respondenten.

Deze redenen vind ik overtuigend. Daarom vind ik het niet nodig om de flitspeiling opnieuw uit te laten voeren.

De leden van de SGP-fractie vragen of het denkbaar is dat de volgorde waarin de informatie is verstrekt invloed heeft op de uiteindelijke beoordeling van de respondenten voor het handhaven van de huidige situatie. De leden van de SGP-fractie vragen zich tevens af of bij nieuw onderzoek wordt gekeken naar het effect van de volgorde waarin de voordelen respectievelijk de nadelen worden benoemd. Het onderzoeksbureau heeft bij alle voorgelegde opties eerst de voordelen uitgevraagd en daarna de nadelen. Mocht er al enige impact door die volgorde zijn geweest, dan is die impact vergelijkbaar geweest voor alle opties en verandert dit in principe niets aan de uiteindelijke «voorkeursvolgorde» voor de tijdsystemen. Daarnaast zijn telkens de genoemde voordelen in de vraag daarna als nadeel genoemd (gespiegeld).

Door de leden van SGP-fractie is gevraagd of onder de respondenten voldoende duidelijk was welke omliggende landen dit betrof. In het onderzoek is draagvlak gemeten voor het principe, dat Nederland en de landen die dichtbij Nederland liggen na overleg eenzelfde tijdsysteem invoeren. Het doel was niet te achterhalen of hier draagvlak voor was met specifieke landen.

Tevens vragen de leden van SGP-fractie of onderzoek wordt gedaan met welke landen een gezamenlijke tijd nagestreefd moet worden en wat de belangrijkste criteria zijn om te bepalen naar welke landen Nederland vooral kijkt. Hierbij denk ik aan de Benelux en Duitsland, waarmee we nu al dezelfde tijdszone en een landsgrens delen. Ook denk ik aan Frankrijk, een belangrijke handelspartner die zich ook in dezelfde tijdzone bevindt en op dezelfde meridiaan ligt als Nederland.

3. Nader onderzoek

De leden van de VVD-fractie vragen welke drie tijdsystemen worden onderzocht in dit multidisciplinaire onderzoek. Het gaat om de drie tijdsystemen die het kabinet in het BNC-fiche heeft aangekondigd: behoud van het huidige systeem met de wisseling tussen zomertijd en wintertijd (standaardtijd), permanente wintertijd (standaardtijd) of permanente zomertijd.

De leden van de VVD- en D66-fracties vragen wanneer de uitkomsten van dit onderzoek worden verwacht en de VVD-fractie vraagt of de resultaten met de Kamer worden gedeeld.

Ik wil dit voorjaar de resultaten van het onderzoek beschikbaar hebben. Deze resultaten zal ik delen met uw Kamer.

4. Weging van de onderzoeksresultaten

De leden van de VVD-fractie zien twee resultaten uit de flitspeiling: het onderwerp leeft sterk onder de bevolking en de meeste Nederlanders denken de gevolgen te kunnen overzien en zijn overtuigd van hun mening. De leden van de VVD-fractie vragen wat ik ga doen met deze resultaten en hoe deze worden gebruikt in de aangekondigde vervolgstappen. Tevens vragen zij wat de gevolgen zijn voor de opzet van het multidisciplinair onderzoek. De flitspeiling bevestigt mijn eerdere constatering dat het onderwerp maatschappelijk leeft. Daarom hecht ik aan een zorgvuldige procedure. Daartoe wil ik eerst alle relevante informatie verzamelen. De flitspeiling en de interviews met sectoren geven een indicatief beeld van het draagvlak voor de verschillende tijdsystemen. Daarnaast vind ik aanvullend multidisciplinair onderzoek voor feitelijke verdieping wenselijk.

De leden van de D66-fractie vragen welke conclusie ik trek uit de uitkomst uit de flitspeiling en welke acties ik verbind aan het feit dat de meerderheid positief is over afstemming met buurlanden. Ik vind het van belang te weten hoe naburige landen hier tegenaan kijken. Uit de flitspeiling bleek ook al de waarde die deelnemers aan de peiling hechten aan internationale afstemming.

Tevens vragen de leden van de VVD-fractie wat er gaat gebeuren als de flitspeiling, overleg met andere landen en bevindingen van experts tegenstrijdige resultaten opleveren. De leden van de VVD-, D66-, GroenLinks-fracties stellen tevens vragen over de relatie tussen beide onderzoeken en hoe de uitkomsten samen gewogen gaan worden. De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook hoe de standpunten van onze buurlanden gewogen gaan worden wanneer Duitsland en België een ander standpunt hebben. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de positiebepaling over dit onderwerp zou moeten afhangen van de voorkeuren over het hanteren van een van de drie tijdsystemen, of van een meer feitelijke analyse van de voor- en nadelen van de opties. Pas wanneer ik ook beschik over de uitkomsten van het multidisciplinaire onderzoek en de standpunten van de buurlanden, verwacht ik de gevolgen van de verschillende tijdsystemen voldoende te kunnen overzien. Pas dan kan ik de uiteenlopende belangen goed beoordelen en tot een zorgvuldige integrale afweging komen.

5. Het proces

De leden van de VVD-fractie hebben vragen gesteld over de inhoud van de gesprekken met andere lidstaten. Het kabinet houdt eraan vast dat er nu drie opties voorliggen, zoals opgenomen in het BNC-fiche: permanente standaardtijd, permanente zomertijd en het behouden van het huidig systeem. Ook hecht het kabinet aan afstemming met naburige landen. Zo heb ik op 10 januari gesproken met mijn ambtsgenoot Altmaier en hebben we het belang van afstemming gedeeld, ook met het oog op de effecten voor grenswerkers. Daarnaast ga ik met hem dit voorjaar een informele bijeenkomst met naburige landen organiseren. Zoals ik u tijdens het AO heb toegezegd, zal ik uw Kamer informeren indien er relevante ontwikkelingen zijn in dit dossier (Kamerstuk 22 112, nr. 2750).

De leden van de VVD-fractie vragen of het Verenigd Koninkrijk betrokken wordt bij de strategische positionering van Nederland. Via de geëigende kanalen is er ook met het VK en andere lidstaten op inhoudelijke gronden contact.

Verder vraagt de VVD-fractie of er een beslismoment komt als «houden zoals het is» niet meer mogelijk is en Nederland zich moet voorbereiden op een keuze.

Het kabinet hecht eraan dat eerst duidelijk is hoe de lidstaten bij eventuele aanvaarding van het Commissievoorstel hun standaardtijd invullen, vóórdat een besluit over het Commissievoorstel wordt genomen, zodat de tijdsystemen goed met elkaar kunnen worden vergeleken. Daarom hecht het kabinet er ook aan dat handhaving van het huidige systeem als optie op tafel blijft.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de stand van zaken op Europees niveau en wanneer de regering verwacht dat er volgende stappen in dit vraagstuk worden gezet. Voor dit Commissievoorstel geldt de gewone wetgevingsprocedure, waarbij zowel de Raad van de EU als het Europees Parlement een beslissende stem hebben én voorstel kunnen aanpassen. Naar verwachting zal het Europees Parlement dit voorjaar stemmen over het Commissievoorstel. Daarnaast staat het voorstel voorlopig geagendeerd voor de Transportraad van 6 juni a.s. en is het zo mogelijk gericht op besluitvorming. Hierover wordt u via de geëigende kanalen geïnformeerd.

6. Overige vragen

De leden van de CDA-fractie vragen naar de omvang van de kosten en administratieve lasten van het halfjaarlijks verzetten van de klok. Uit de interviews met de sectoren door het onderzoeksbureau is het beeld dat de omvang van de kosten gering is. In het multidisciplinair onderzoek wordt ook gekeken naar de kosten. Van administratieve lasten is hier geen sprake. Administratieve lasten zijn de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. De Wet tot nadere regeling van de wettelijke tijd kent geen verplichtingen voor burgers of bedrijven om informatie aan de overheid te verstrekken.

De SGP vraagt of nauwkeuriger bekend is hoe de opvattingen in de andere lidstaten zijn, mede in het licht van het gegeven dat dit onderzoek alleen uitgaat van zelfaanmelding. Voor zover ik weet, is er geen sprake van nationale raadplegingen zonder zelfaanmelding na de eerdere publieke consultatie van de Europese Commissie.

Naar boven