Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 34997 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 34997 nr. 6 |
Ontvangen 29 november 2018
Met interesse hebben wij kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid over het onderhavige wetsvoorstel voor een experiment met een gesloten coffeeshopketen. Wij danken de fracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP, PvdA, ChristenUnie en SGP voor hun inbreng. Het heeft ons verheugd dat de commissie, onder het voorbehoud dat de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen worden beantwoord, de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid acht.
Hieronder zullen wij – mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – nader ingaan op de vragen en opmerkingen die de leden van de diverse fracties over het wetsvoorstel naar voren hebben gebracht. De vragen worden zo veel mogelijk beantwoord in de volgorde van het door de commissie uitgebrachte verslag. Ten behoeve van de leesbaarheid en het voorkomen van herhalingen wordt bij de beantwoording van sommige vragen terugverwezen naar eerder gegeven antwoorden. Om die reden zijn de antwoorden (per fractie) voorzien van een randnummer.
Tegelijk met deze nota naar aanleiding van het verslag wordt ook een nota van wijziging uitgebracht.
1. Door de leden van de CDA-fractie is terecht geconstateerd dat een belangrijk deel van de regelgeving over het experiment bij algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) zal worden bepaald. Het gaat hier om één amvb: het Besluit experiment gesloten coffeeshopketen. Op 12 november 2018 is de internetconsultatie van het concept van de amvb gestart. Tot en met 24 december 2018 kunnen belangstellenden reageren. Tegelijk is dit concept voor advies gezonden aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor rechtspraak, het College van procureurs-generaal, de nationale politie, de Autoriteit Persoonsgegevens, de Inspectie gezondheidszorg en jeugd (hierna: IGJ) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA). Daarnaast zijn stakeholders waaronder coffeeshopgemeenten, coffeeshopbranche en partijen die interesse hebben getoond om te mogen telen, actief geïnformeerd over de internetconsultatie en de periode waarbinnen kan worden gereageerd.
2. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het feit dat de regering met dit experiment komt, moet worden gezien als een vorm van erkenning dat het huidige gedoogbeleid waarbij de achterdeur in feite wordt ontkend, tot ongewenste effecten voor de gezondheid en veiligheid leidt. De leden willen weten of de regering deze conclusie deelt en, zo nee, waarom niet. Dat het coffeeshopbeleid onderwerp is van maatschappelijk en politiek debat, is niet nieuw. Op 21 februari 2017 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het initiatiefwetsvoorstel van het lid Bergkamp (Wet gesloten coffeeshopketen; 34165). Voorafgaand daaraan zijn tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor 2017 de motie Van Nispen/Kooiman (SP), waarin de regering werd verzocht om begin 2017 te komen met een voorstel om het landelijk beleid rond softdrugs slimmer te reguleren, en de motie Van Tongeren (GroenLinks), waarin werd verzocht om scenario’s uit te werken over de wijze waarop regulering of legalisering van cannabis door het volgende kabinet zou kunnen worden vormgegeven, ingediend en door de Tweede Kamer aangenomen. Het is bovendien bekend dat het lokale bestuur heeft aangegeven dat de inrichting van de huidige coffeeshopketen – met een gedoogde verkoop en een niet gedoogde inkoop – problemen oplevert voor de openbare orde en veiligheid, de volksgezondheid en het tegengaan van ondermijnende criminaliteit. Met het onderhavige experiment wil het kabinet bezien of een gesloten coffeeshopketen mogelijk is en aldus kennis en ervaring opdoen met het reguleren van de teelt en toelevering van hennep en hasjiesj aan coffeeshops en zo inzicht verkrijgen in de effecten die daardoor optreden. Voor een waardevol experiment acht het kabinet het van belang dat de effecten gemeten worden op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Op basis van een onafhankelijke evaluatie van het experiment kan het dan zittende kabinet beslissen over de toekomst van het cannabisbeleid.
3. De leden van de VVD-fractie hebben diverse vragen gesteld die verband houden met het hiervoor al genoemde initiatiefwetsvoorstel van het lid Bergkamp (Wet gesloten coffeeshopketen). Daarbij is gevraagd naar de overeenkomsten en verschillen tussen het initiatiefwetsvoorstel en het onderhavige wetsvoorstel en de wijze waarop in het onderhavige voorstel tegemoet is gekomen aan de bezwaren die eerder door het toenmalige kabinet over het initiatiefwetsvoorstel zijn geuit. De wetsvoorstellen delen met elkaar dat beide zijn ingegeven door de problemen die het huidige gedoogbeleid met een gedoogde verkoop en niet gedoogde inkoop door coffeeshops oplevert. Waar echter het initiatiefwetsvoorstel een gelegaliseerde gesloten coffeeshopketen als structurele oplossing voor die problemen introduceert, strekt het onderhavige wetsvoorstel uitsluitend tot een experiment. De reden om eerst te kiezen voor een experiment is dat wij door middel van het experiment er achter willen komen of en op welke wijze een gesloten keten mogelijk is en welke effecten optreden, zodat op een later moment keuzes kunnen worden gemaakt op basis van de ervaringen met het experiment.
Het initiatiefwetsvoorstel en het onderhavige wetsvoorstel verschillen voorts op twee belangrijke punten. Het eerste punt betreft de wijze waarop is voorzien in de uitsluiting van strafrechtelijke vervolging. Voor de deelnemers aan het experiment zal in algemeen verbindende regelgeving kenbaar worden vastgelegd aan welke eisen moet worden voldaan om gevrijwaard te zijn van strafrechtelijke vervolging. Het initiatiefwetsvoorstel gaat daarentegen uit van een constructie waarbij de reikwijdte van de vervolgingsuitsluitingsgrond niet in regelgeving is vastgelegd, maar wordt ingevuld door de burgemeester of de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) via door hen genomen gedoogbeslissingen voor coffeeshops respectievelijk telers. Door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie zijn hiertegen bezwaren geuit, omdat die constructie tot gevolg heeft dat het vervolgingsbeleid niet langer landelijk door het Openbaar Ministerie (hierna: OM) wordt bepaald en daarmee een belangrijk wettelijk uitgangspunt, namelijk dat het OM is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, zou worden verlaten. Het tweede punt betreft de vergaande zorgplicht die in het initiatiefwetsvoorstel aan de Minister van VWS wordt opgelegd. Op grond van het initiatiefwetsvoorstel dient de Minister van VWS er voor zorg te dragen dat er in Nederland voldoende hennep wordt geteeld voor de exploitatie van de gedoogde coffeeshops. In het kader van het experiment wordt uiteraard in ogenschouw genomen dat voor een effectieve uitvoering van het experiment er voldoende telers moeten zijn. Die telers zijn verantwoordelijk voor de teelt van voldoende hennep en hasjiesj in afdoende varianten en voor de continuïteit van levering. De inzet van de Minister voor Medische Zorg zal in het kader van het experiment vooral gericht zijn op het blijvend bevorderen van aandacht voor en deskundigheid op het gebied van preventie, voorlichting over gebruik en aandacht voor problematisch gebruik.
Door de leden van de VVD-fractie is gevraagd of bij het opstellen van het onderhavige wetsvoorstel gebruik is gemaakt van de adviezen die het College van procureurs-generaal en de politie over het initiatiefwetsvoorstel hebben uitgebracht. In die adviezen wordt ingegaan op de verhouding met het internationale recht, de wijze waarop de uitsluiting van strafrechtelijke vervolging is geregeld, de veronderstelde effecten op de georganiseerde criminaliteit in Nederland en de handhaafbaarheid van met name de geslotenheid van de keten. Deze aspecten zijn uiteraard betrokken bij het opstellen van het onderhavige wetsvoorstel.
4. Door de leden van de SGP-fractie is erop gewezen dat in de memorie van toelichting alleen wordt ingegaan op de visie van lokale bestuurders dat de gedoogde verkoop en niet gedoogde inkoop van hennep door coffeeshops problemen opleveren. De leden willen weten waarom de regering niet ingaat op de problemen die burgers hebben met het gedogen van de verkoop van wiet via coffeeshops, op de ontwrichtende gevolgen van drugsgebruik op mensen en gezinnen, de veiligheid op straat en de verslavingen van mensen die drugs gebruiken. De problemen die het huidige gedoogbeleid met een gedoogde verkoop en niet gedoogde inkoop door coffeeshops opleveren (criminaliteit, onveiligheid etc.), is een belangrijke reden om te besluiten tot een experiment met een gesloten coffeeshopketen. Dat betekent niet dat er niet ook problemen zijn op het gebied van de volksgezondheid. Dit experiment is bedoeld om te bezien of een gesloten coffeeshopketen mogelijk is en om te bezien wat de effecten zijn op de gebieden van criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Recent is door de Minister van Justitie en Veiligheid met de Moedige Moeders gesproken over het experiment. Tijdens het experiment zullen de effecten en ervaringen op de verschillende terreinen uitgebreid worden gemonitord en geëvalueerd.
Door de leden van de SGP-fractie is voorts de vraag opgeworpen waarom niet wordt erkend dat de ondermijning van de leefbaarheid in toch al kwetsbare en zwakke wijken het gevolg is van het gedoogbeleid en dat dit niet opgelost gaat worden met het voorgestelde experiment. De leden vragen zich af waarom niet fundamenteel wordt stilgestaan bij de vraag of het wel wenselijk is om het huidige gedoogbeleid in stand te houden. In reactie daarop merken wij op dat de effecten van het huidige beleid ons bekend zijn. Het experiment dient er echter juist toe om ons informatie te verschaffen over de gevolgen van een ander beleid dan het huidige gedoogbeleid. We weten niet of een gelegaliseerde gesloten coffeeshopketen een adequate manier is om de huidige problemen tegen te gaan. Het experiment biedt een mogelijkheid om inzicht te verkrijgen in de effecten van een gelegaliseerde gesloten coffeeshopketen. De stelling van de leden van de SGP-fractie dat het voorgestelde experiment geen oplossing gaat bieden, laten wij voor rekening van die leden.
5. Door de leden van de VVD-fractie zijn enkele vragen gesteld over het feit dat de uitvoering van het experiment grotendeels in lagere regelgeving wordt geregeld. Op deze vragen antwoorden wij als volgt. Het is gebruikelijk dat bij de verdeling van de elementen van een regeling over de wet en algemeen verbindende voorschriften van lager niveau, de wet tenminste de hoofdelementen van de regeling bevat. Overeenkomstig dat gebruik zijn in het onderhavige wetsvoorstel de hoofdlijnen van het experiment geregeld. Het gaat hierbij om het doel van het experiment, de geldingsduur daarvan, de wijze waarop strafrechtelijke vervolging jegens de deelnemers aan het experiment is uitgesloten, wie die deelnemers zijn, het toezicht en de handhaving. De deelnemers betreffen de aangewezen telers (artikel 5), de deelnemende gemeenten (artikel 6) en de in die gemeenten toegestane coffeeshops (artikel 6a, toegevoegd met onderdeel E in de nota van wijziging). De verdere uitwerking vindt plaats in lagere regelgeving. Dit is in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de regelgeving (Aanwijzingen 2.19 en 2.41) en het kabinetsbeleid inzake experimenteerbepalingen.
De leden van de VVD-fractie vragen zich verder af of de conclusie gerechtvaardigd is dat in lagere regelgeving wordt bepaald welk handelen strafbaar is en welk handelen niet en of het mogelijk is om strafbepalingen in lagere regelgeving te plaatsen. In het concept van het hiervoor genoemde Besluit experiment gesloten coffeeshopketen zijn geen strafbepalingen opgenomen. De eisen die aan telers en coffeeshops worden gesteld, kunnen anders dan de leden van de VVD-fractie zich afvragen, niet als strafbepalingen worden gezien. Overigens schrijft artikel 89, tweede lid, van de Grondwet alleen maar voor dat voor het bestraffen van overtreding van voorschriften of het creëren van strafbare feiten in een algemene maatregel van bestuur altijd een wettelijke grondslag vereist is en dat een wet in formele zin de bij overtreding van die voorschriften op te leggen straffen dient te bepalen.
Door de leden van de VVD-fractie is voorts gevraagd op welke wijze de opmerkingen van de Adviescommissie Experiment gesloten coffeeshopketen (hierna: adviescommissie) in het wetsvoorstel zijn verwerkt, in het bijzonder het advies van de adviescommissie om het experiment bij een positief resultaat niet af te bouwen. In het wetsvoorstel is erin voorzien dat de evaluatie van het experiment vóór het einde van de experimenteerfase zal plaatsvinden. Voor aanvang van de afbouwfase kan het dan zittende kabinet op basis van de evaluatie verdere besluiten nemen. Voor het geval besloten wordt om het experiment in algemeen geldende wetgeving om te zetten, is in het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen om de experimenteerfase met ten hoogste anderhalf jaar te verlengen, zodat inclusief de afbouwfase van zes maanden de geldigheidsduur van beide fasen ten hoogste zes jaar zal zijn. Het is inherent aan een experiment dat deze van tijdelijke duur is. Zonder afbouwfase zou na afloop van de experimenteerfase een abrupt einde aan het experiment komen met als gevolg dat deelnemers in strijd met de Opiumwet zouden handelen omdat de experimenteerwet dan niet meer van kracht is. De afbouwfase is bedoeld om dit te voorkomen.
6. Door de leden van de CDA-fractie zijn enkele vragen gesteld over de hiervoor genoemde mogelijkheid om bij amvb de duur van de experimenteerfase te verlengen. Op de vraag waarom hiervoor is gekozen, antwoorden wij dat daarmee is aangesloten bij de Aanwijzingen voor de regelgeving. In de toelichting op aanwijzing 2.42 is aangegeven dat, indien na afloop van een experiment wordt besloten het experiment voort te zetten in algemeen geldende wetgeving, overwogen moet worden of moet worden voorzien in een tijdelijke verlenging van het experiment. Dit is bij het onderhavige experiment wenselijk geacht. Zonder zodanige voorziening zou immers na afloop van vier jaar het experiment moeten worden afgebouwd en de situatie worden hersteld naar zoals deze was vóór aanvang van het experiment. Dat zou betekenen dat de aangewezen telers hun werkzaamheden moeten beëindigen en zich moeten ontdoen van hun hennep en hasjiesj, en dat in de deelnemende gemeenten voor de coffeeshops het oude gedoogbeleid weer gaat gelden. Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid en efficiëntie is dat niet wenselijk in de situatie dat het dan zittende kabinet heeft besloten tot omzetting van het experiment in algemeen geldende wetgeving. De veronderstelling van de leden dat de in dit wetsvoorstel voorziene mogelijkheid tot verlenging juist tot meer rechtsonzekerheid kan leiden omdat men hierdoor minder goed zou weten waar men aan toe is, delen wij dus niet. Evenmin delen wij de veronderstelling dat hierdoor de evaluatie onder tijdsdruk komt te staan. De evaluatie zal plaatsvinden door het onderzoeksteam dat verantwoordelijk zal zijn voor de monitoring van het experiment, onder begeleiding van de in het wetsvoorstel genoemde onafhankelijke Begeleidings- en evaluatiecommissie experiment gesloten coffeeshopketen (hierna: begeleidingscommissie). Voor het uitbrengen van de evaluatie is alleen een uiterste deadline gesteld, namelijk acht maanden voor het einde van de experimenteerfase. Het is aan het onderzoeksteam om tijdig te beginnen met het opstellen van de evaluatie.
7. De leden van de D66-fractie vragen welke ambities het kabinet heeft met het experiment. Het doel van het experiment is om te bezien of het mogelijk is om een gesloten coffeeshopketen te realiseren en de effecten daarvan te meten op het gebied van criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Verder vragen zij, tegen de achtergrond van de opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Raad van State) over de gestelde ambities in relatie tot de opzet van het experiment, om per thema toe te lichten dat met het experiment goede en zinvolle uitspraken over de opgetreden effecten kunnen worden gedaan. In reactie op deze vragen antwoorden wij het volgende. Het kabinet is van mening dat het goed mogelijk is om binnen de in het wetsvoorstel neergelegde kaders een experiment in te richten waarmee kan worden bezien of een gesloten coffeeshopketen mogelijk is. Voor het kabinet is het experiment daarnaast waardevol vanwege inzicht in mogelijke effecten op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. De adviescommissie onderschrijft het uitgangspunt dat voor een zinvolle effectmeting sprake moet zijn van voldoende variatie in type gemeenten en geografische spreiding. Het kabinet is van mening dat het met een omvang van zes tot tien deelnemende gemeenten mogelijk is deze variatie mogelijk te maken. Daarnaast neemt het kabinet het advies over om ook in controlegemeenten onderzoek te doen naar effecten zodat een goede vergelijking mogelijk is. De in de deelnemende gemeenten gemeten effecten worden vergeleken met aangrenzende gemeenten, gemeenten zonder coffeeshops en met landelijke trends zoals deze in bestaande monitoringsinstrumenten worden gerapporteerd. De adviescommissie heeft uitgebreid geadviseerd over de opzet van het effectonderzoek naar mogelijke effecten op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Deze aanbevelingen zullen worden betrokken bij de monitoring en evaluatie van het experiment. Zo kunnen naar het oordeel van het kabinet zinvolle uitspraken worden gedaan over de geslotenheid van de keten en over de effecten op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid, die ook in internationaal en Europees verband relevant zijn. Op de vraag van de leden van de D66-fractie wanneer een uitspraak goed en zinvol wordt geacht, antwoorden wij dat naar onze mening het experiment waardevol is wanneer dat leidt tot uitspraken die voldoende informatie op wetenschappelijke basis opleveren om politieke besluitvorming op te baseren. Met het voorgaande menen wij dat ook de vraag van de leden van de D66-fractie welke concrete uitspraken verwacht worden te kunnen doen na afloop van het experiment en welke niet, is beantwoord.
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het experiment wetenschappelijk relevant moet zijn. Zij vragen dit te concretiseren. Dezelfde vraag stellen zij voor zover in de memorie van toelichting staat dat het experiment voldoende informatie moet opleveren om politieke besluitvorming op te baseren. Zij vragen daarnaast welke informatie het experiment moet opleveren om hier aan te voldoen. In reactie op deze vragen wijzen wij erop dat niet alleen voor het experiment, maar voor het gehele drugsbeleid, een wetenschappelijke onderbouwing het uitgangspunt vormt. Door te onderzoeken wat werkt en wat niet werkt, kan effectief beleid worden gevoerd. Het uitgangspunt van het kabinet is te zorgen voor een experiment dat wetenschappelijk relevant is en voldoende informatie oplevert om politieke besluitvorming op te baseren. Voor het kabinet is het experiment waardevol vanwege het bezien van de mogelijkheid om een gesloten coffeeshopketen te realiseren en het verkrijgen van inzicht in mogelijke effecten op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Wij hebben daarom de adviescommissie gevraagd te adviseren over de opzet van het experiment en de te meten effecten.
Door de leden van de D66-fractie is tevens gevraagd wanneer het experiment formeel van start gaat. Dat is het geval op het moment van inwerkingtreding van de wet en de onderliggende lagere regelgeving. Op dat moment start de voorbereidingsfase. De daadwerkelijke experimenteerfase vangt later aan. Het tijdspad tot aan het moment van aanvang van de voorbereidingsfase ziet er globaal als volgt uit. Zoals vermeld bij punt 1, kunnen belangstellenden tot 24 december 2018 in het kader van de internetconsultatie reageren op het concept van de amvb. Naar verwachting wordt in het eerste kwartaal van 2019 een concept van de amvb bij de Tweede en Eerste Kamer voorgehangen. De selectie van de gemeenten zal op basis van de huidige stand van zaken plaatsvinden in het tweede kwartaal van 2019. Vervolgens zal het concept van de amvb voor advies worden aangeboden aan de Raad van State. Het tijdstip van inwerkingtreding van het wetsvoorstel en de onderliggende lagere regelgeving is afhankelijk van het verloop van de behandeling daarvan. Op het tijdstip van inwerkingtreding vangt de voorbereidingsfase van het experiment aan. In deze fase zullen de telers worden aangewezen en kunnen alle deelnemers zich gaan voorbereiden op de experimenteerfase. De leden hebben terecht geconstateerd dat de verwachting is dat de voorbereidingsfase ten minste een jaar in beslag zal nemen. De duur van de voorbereidingsfase is evenwel niet op voorhand vastgelegd, maar zal door ons worden bepaald. Hiervoor is nadrukkelijk gekozen om zeker te stellen dat eenieder afdoende is voorbereid op het moment dat de experimenteerfase aanvangt. De vrees van de leden op een open einde delen wij niet. In de voorbereidingsfase zijn immers de inspanningen erop gericht om daadwerkelijk het experiment van start te laten gaan.
De leden van de D66-fractie willen weten in welke fase (voorbereidings- of experimenteerfase) er een aanbod beschikbaar moet zijn dat voldoende is qua omvang en divers genoeg om representatief te zijn voor het huidige aanbod. Zij willen ook weten hoe dat wordt vastgesteld en hoe gekomen wordt tot een representatief aanbod. De experimenteerfase zal niet eerder van start gaan dan nadat de aangewezen telers in staat zijn gebleken de productie van hennep en hasjiesj zowel qua omvang als qua assortiment zodanig te beheersen dat zij de deelnemende coffeeshops structureel kunnen bevoorraden. Nadat de deelnemende gemeenten zijn aangewezen en daarmee de deelnemende coffeeshops bekend zijn, zal een schatting worden gemaakt van de hoeveelheid hennep en hasjiesj die zal moeten worden geteeld om in de vraag van de coffeeshops te kunnen voorzien. Bij de selectie van de telers zal productieomvang als selectiecriterium worden gehanteerd. Ook zal er naar gestreefd worden om telers te selecteren die in staat zijn om een breed aanbod te produceren met een variatie aan soorten. Het is vervolgens aan de aangewezen telers om te komen tot een breed aanbod van soorten dat aansluit op de vraag van de coffeeshops.
Door de leden van de D66-fractie is eveneens gevraagd wat gereed of geregeld moet zijn om aan te vangen met de experimenteerfase, waarbij zij willen weten of dit zowel voor wiet als voor hasj geldt. De leden willen ook weten of meteen nadat de amvb is vastgesteld kan worden gestart met het experiment, of dat dan pas de voorbereidingen starten. De deelnemende gemeenten worden bij amvb aangewezen. Op het moment dat de amvb in werking treedt, zijn de deelnemende gemeenten dus bekend en daarmee ook de deelnemende coffeeshops. Op dat moment kan worden begonnen met de selectieprocedure van de telers. Bij de selectie van de telers zal een minimumeis gelden ten aanzien van de productieomvang en het aantal soorten. De productieomvang zal zijn gebaseerd op een schatting van de hoeveelheid hennep en hasjiesj die zal moeten worden geteeld om in de vraag van de deelnemende coffeeshops te kunnen voorzien. Nadat ten hoogste tien telers zijn aangewezen, kunnen zij hun werkzaamheden opstarten. Dat omvat ook het afstemmen met de deelnemende coffeeshops over de te telen soorten. Al het voorgaande valt onder de voorbereidingsfase. Zoals hiervoor al is geantwoord, zal de experimenteerfase niet eerder van start gaan dan nadat de aangewezen telers een zodanige voorraad van zowel hennep als hasjiesj hebben aangelegd dat de coffeeshops kunnen rekenen op een bestendige levering van (bestelde) producten. De periode dat de telers zich voorbereiden op de experimenteerfase, biedt de deelnemende gemeenten en de coffeeshops ook de gelegenheid om zich voor te bereiden. Waar nodig kunnen gemeenten hun toezichts- en handhavingsregime aanpassen en coffeeshops hebben gelegenheid om aan de nieuwe eisen die in het kader van het experiment worden gesteld te voldoen. Alvorens de experimenteerfase van start gaat, dienen tevens de voorzitter en leden van de begeleidingscommissie te zijn benoemd, het onderzoeksteam te zijn aangewezen en een nulmeting te zijn uitgevoerd. Tot slot moet het toezicht op de productie, distributie en geslotenheid van de keten zijn ingericht. Als al deze voorbereidingen voor de uitvoering van het experiment zijn getroffen, kan met de uitvoering van het experiment worden gestart. Op de vraag van de leden van de D66-fractie hoe de Tweede Kamer tot het moment dat het experiment officieel aanvangt, alsmede na aanvang van het experiment zal worden geïnformeerd, antwoorden wij dat de Tweede Kamer in ieder geval via een jaarlijkse rapportage zal worden geïnformeerd en verder tussentijds indien daartoe aanleiding bestaat.
8. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering de criteria op basis waarvan de resultaten van het experiment op het gebied van een gesloten coffeeshopketen zullen worden beoordeeld, te preciseren. Zij stellen de vraag wat de minimale uitkomst van het experiment moet zijn om de conclusie te rechtvaardigen dat het organiseren van een gesloten keten mogelijk is. Voorts vragen deze leden welke precieze effecten op gebied van volksgezondheid, criminaliteit, veiligheid en overlast de regering wenst te kunnen vaststellen om uiteindelijk te kunnen beoordelen of het organiseren van een gesloten coffeeshopketen wenselijk is, en of dit nader kan worden gepreciseerd. Ook willen zij weten of de regering nader kan preciseren welke effecten op basis van het experiment kunnen worden gemeten en geëvalueerd. Zijn er effecten op korte of middellange termijn waar de regering inzicht in wenst te krijgen waarin het nu voorgestelde experiment geen inzicht geeft, en zo ja welke? Op al deze vragen antwoorden wij het volgende. Het kabinet hecht aan een zinvolle effectmeting tijdens het experiment Uitgangspunt van het kabinet is te zorgen voor een zinvolle effectmeting en evaluatie die wetenschappelijk relevant zijn en voldoende informatie opleveren om politieke besluitvorming op te baseren. In ieder geval zullen effecten op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid worden gemeten. De effectmeting zal bestaan uit ten minste een nulmeting, tussenmetingen en een nameting in de deelnemende gemeenten. Deze metingen zullen worden vergeleken met metingen in controlegemeenten. Ook worden de gemeten effecten vergeleken met aangrenzende gemeenten, gemeenten zonder coffeeshops en met landelijke trends zoals deze in bestaande monitoringsinstrumenten worden gerapporteerd. Hoe de monitoring er precies uit komt te zien en op welke effecten precies zal worden gemeten, wordt bepaald door een nog in te stellen onderzoeksteam. Dit onderzoeksteam zal worden begeleid door de eerder aangehaalde begeleidingscommissie.
9. De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe de regering aankijkt tegen het advies van de adviescommissie om het experiment niet na vier jaar bij gebleken succes af te bouwen, omdat dit de motivatie om mee te doen aan het experiment bij voorbaat kan ondermijnen en het ethisch bezwaarlijk zou zijn om nu al te stellen dat deelnemende coffeeshophouders na vier jaar weer de illegaliteit in moeten. De leden van de VVD-fractie hebben een vergelijkbare vraag gesteld. Wij willen hier dan ook volstaan met een verwijzing naar ons hiervoor bij punt 5 op die vraag gegeven antwoord.
In reactie op de vraag van de leden van de SP-fractie of uiteen kan worden gezet welke investeringen door de telers nodig zullen zijn, antwoorden wij dat de noodzakelijke investeringen per teler sterk kunnen verschillen afhankelijk van zijn uitgangssituatie. Zo zal een teler die nog niet over een teeltlocatie beschikt, deze eerst moeten verwerven. De telers zullen vervolgens hun teeltlocatie moeten inrichten voor de productie van hennep en/of hasjiesj en moeten voorzien in het benodigde personeel. Ook zullen de telers zorg moeten dragen voor adequate beveiliging en bewaking van de teeltlocatie en de geteelde producten. Afhankelijk van de wijze van productie en verwerking kunnen aanvullende investeringen nodig zijn, bijvoorbeeld voor het drogen en bewaren van geoogste producten en de opslag van gereed zijnde producten.
Door de leden van de SP-fractie is ook gevraagd of tijdens het experiment kan worden bijgestuurd in de uitvoering van het experiment. Het wetsvoorstel voorziet in een vangnetbepaling op grond waarvan bij ministeriële regeling nadere regels over de uitvoering van het experiment kunnen worden gesteld, indien sprake is van onvoorziene omstandigheden die bijvoorbeeld nadelige gevolgen voor de volksgezondheid hebben. Van die vangnetbepaling zal echter terughoudend gebruik worden gemaakt. Er zal sprake zijn van nauwgezette monitoring van de (gewenste en ongewenste) effecten van het experiment. Op mogelijke effecten en bevindingen die blijken uit het experiment willen wij niet nu al vooruitlopen. De leden van de SP-fractie hebben voorts gevraagd of de regering bereid is de schaal van het experiment op te hogen met meer gemeenten en/of meer telers, indien bij een tussentijdse evaluatie blijkt dat de uitkomsten van de relatief kleinschalige opzet niet voldoende bruikbare resultaten blijkt op te leveren. Zoals hiervoor bij punten 7 en 8 is geantwoord, zijn wij van mening dat bij de gekozen opzet van het experiment zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over de effecten van een gesloten coffeeshopketen in de deelnemende gemeenten.
10. De leden van de PvdA-fractie menen dat de politieke besluitvorming en de uitkomst van het experiment niet los van elkaar gezien kunnen worden en vragen de regering of zij de mening deelt dat als uit het experiment blijkt dat het heeft geleid tot positieve effecten voor de criminaliteit, veiligheid en volksgezondheid, de voortzetting van beleid in lijn met het experiment voor de hand ligt. Zoals onder punt 5 is vermeld, is voorzien in een evaluatie van het experiment die voor het einde van de experimenteerfase dient te zijn afgerond. De evaluatie zal antwoord moeten geven op de vraag of een gesloten coffeeshopketen mogelijk is en wat de effecten van het experiment zijn geweest op het gebied van criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Het dan zittende kabinet dient op grond daarvan, voor aanvang van de afbouwfase, een besluit te nemen over de toekomst van het coffeeshopbeleid.
De leden van de PvdA-fractie vragen of bij een positieve uitkomst van het experiment ook besloten kan worden van de afbouwfase af te zien of de experimenteerfase te verlengen. Voor het antwoord op die vraag wordt verwezen naar de eerder gegeven antwoorden bij punten 5 en 6. Daaruit volgt dat het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt om bij amvb de duur van de experimenteerregeling te verlengen.
Tot slot antwoorden wij – in reactie op de vraag van de leden van de PvdA-fractie – dat de amvb waarbij de verdere uitwerking van het experiment plaatsvindt, naar verwachting in het eerste kwartaal van 2019 bij de Tweede en Eerste Kamer wordt voorgehangen. Voor het tijdspad wordt verder verwezen naar punt 7.
11. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer volgens de regering sprake is van een geslaagd experiment. Het uitgangspunt van het kabinet is om te zorgen voor een waardevol experiment dat wetenschappelijk relevant is en voldoende informatie oplevert om politieke besluitvorming op te baseren. Voor een verdere toelichting hierop wordt verwezen naar hetgeen hiervoor bij punt 7 reeds is geantwoord.
Door de leden van de ChristenUnie-fractie is gevraagd waarom in de artikelen 4 en 7 van het wetsvoorstel de mogelijkheid om bij amvb de duur van de experimenteerfase te verlengen, niet aan een maximumtermijn is verbonden. In de nota van wijziging wordt artikel 4 op een zodanige manier gewijzigd dat bij amvb de duur van de experimenteerfase met ten hoogste anderhalf jaar kan worden verlengd, zodat inclusief de afbouwfase van zes maanden de geldigheidsduur van beide fasen ten hoogste zes jaar zal zijn. In de nota van wijziging wordt tevens artikel 17 aangepast. In dat artikel – de leden van de ChristenUnie-fractie spreken over artikel 7 waar zij vermoedelijk artikel 17 bedoelen – is de inwerkingtreding van de wet geregeld en het tijdstip waarop deze weer vervalt. De aanpassing van artikel 17 is bij nader inzien wenselijk om de wet zo nodig gedifferentieerd in werking te kunnen laten treden. Voorts is duidelijker tot uitdrukking gebracht dat, voor zover bij amvb de duur van het experiment wordt verlengd, het dan gaat om de amvb, bedoeld in artikel 4, eerste lid.
12. De leden van de SGP-fractie willen weten welk afwegingskader zal gelden voor de selectie van de deelnemende gemeenten. Hierover is de adviescommissie gevraagd om advies uit te brengen. Wij willen niet vooruitlopen op dit advies. Wel is de adviescommissie meegegeven rekening te houden met voldoende variatie in type gemeenten en geografische spreiding. Deze leden vragen daarnaast of de regering ervoor wil zorgen dat alleen gemeenten die zich nu aan alle geldende criteria houden, aan het experiment mee mogen doen en benoemen daarbij specifiek het ingezetenencriterium. In de huidige situatie geldt dat bij de toepassing van de handhaving van het ingezetenencriterium sprake mag zijn van lokaal maatwerk. Wij wensen op voorhand geen gemeenten van deelname aan het experiment uit te sluiten. Binnen het experiment zal het ingezetenencriterium in elk geval worden toegepast in grensgemeenten.
Op de vraag van de leden van de SGP-fractie waarom de termijn van de afbouwfase op zes maanden is bepaald, antwoorden wij dat op voorhand een dergelijke termijn passend is geacht om een ieder in staat te stellen de situatie te herstellen naar zoals die was voordat het experiment aanving. Dat betekent dat de aangewezen telers hun werkzaamheden moeten beëindigen en zich moeten ontdoen van hun hennep en hasjiesj. In de deelnemende gemeenten gaat het oude gedoogbeleid weer gelden en moeten de coffeeshops weer aan de eisen van dat beleid gaan voldoen. Door politie en toezichthouders zal hierop worden toegezien en niet-naleving kan leiden tot strafrechtelijke en/of bestuursrechtelijke handhaving.
13. Door de leden van de VVD-fractie is gevraagd of de regering kan onderbouwen waarom de aanbeveling van de adviescommissie om het experiment in meer dan zes tot tien gemeenten uit te voeren, niet overtuigend is geacht en waarom het naar haar oordeel bij een beperkt opgezet experiment toch mogelijk is om zinvolle uitspraken te doen over de effecten op de volksgezondheid, criminaliteit, veiligheid en overlast. De adviescommissie heeft uitgesproken dat er voor een (voor heel Nederland) representatief onderzoek en methodologisch verantwoorde analyse meer gemeenten nodig zijn. Zoals is toegelicht in de brief van 6 juli 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 422), spelen bij de keuze voor het aantal gemeenten ook andere dan methodologische overwegingen een rol. De adviescommissie heeft een uitgebreid advies uitgebracht over tal van zaken, waarvan het overgrote deel is overgenomen. Op dit specifieke onderdeel zijn andere dan alleen onderzoekstechnische factoren meegewogen. Hierbij is onder meer ook gekeken naar de spanning met het internationale en Europese recht, waarbij geldt dat een experiment dat in duur en omvang beperkt is in internationaal opzicht beter te verantwoorden is. Andere factoren die ook een rol hebben gespeeld zijn onder andere de praktische uitvoerbaarheid van het experiment, de capaciteit die door de betrokken partijen voor toezicht zal moeten worden ingezet (onder meer toezichthouders bij gemeenten) en de consequenties voor de benodigde middelen ten behoeve van de nulmeting, monitoring, onderzoek naar de effecten en de evaluatie. Dat betekent niet dat bij de gekozen opzet van het experiment geen zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over de effecten in de deelnemende gemeenten. De metingen zullen ook worden vergeleken met metingen in controlegemeenten en met aangrenzende gemeenten, gemeenten zonder coffeeshops en met landelijke trends zoals deze in bestaande monitoringsinstrumenten worden gerapporteerd. Door de leden van de VVD-fractie is terecht geconstateerd dat in de gemeenten die niet aan het experiment deelnemen, het huidige landelijke beleid gehandhaafd blijft en de situatie in die gemeenten dus in zoverre hetzelfde blijft. In antwoord op de vraag wat dan het voordeel van het aanwijzen van controlegemeenten is, verwijzen wij graag naar het rapport van de adviescommissieonderzoeksteam. Daarin stelt de adviescommissie dat «[...] wil er sprake zijn van een serieuze meting van de effecten van de gesloten keten, dan zullen [...] niet alleen de situaties voor en na de interventie, maar ook de veranderingen in gemeenten waarin de interventie wel en niet wordt toegepast, met elkaar vergeleken moeten worden.» De adviescommissie zegt hierover verder dat ervoor moet worden gezorgd dat de groep interventiegemeenten zoveel mogelijk vergelijkbaar is met de groep controlegemeenten. Voor zover de leden willen weten hoe het onderzoek naar de effecten van het experiment in de controlegemeenten zal gaan, antwoorden wij dat de precieze opzet van dat onderzoek aan het onderzoeksteam is.
De leden van de VVD-fractie vinden het vreemd dat de regering de spanning met het geldende internationale en Europese recht als argument noemt om vast te houden aan een experiment in zes tot tien gemeenten, omdat het naar hun mening dan niet uitmaakt in hoeveel gemeenten het experiment wordt uitgevoerd. Die mening delen wij niet. Het feit dat sprake is van een experiment – en dus geen algehele legalisering – dat bovendien in duur en omvang beperkt is, kan weliswaar de spanning met het internationale en Europese recht niet geheel wegnemen, maar maakt wel dat het experiment in internationaal opzicht beter te verantwoorden is. Dit blijkt ook in internationale contacten, onder meer met de buurlanden.
De leden van de VVD-fractie vragen of dezelfde adviescommissie ook advies gaat uitbrengen over welke gemeenten aan het experiment zouden moeten deelnemen. Dat zal inderdaad dezelfde adviescommissie zijn. Anders dan eerder is bericht, zal de adviescommissie dit echter niet in het najaar van 2018 doen. Aanvankelijk was de verwachting dat gemeenten zich op basis van de consultatieversie van de amvb zouden kunnen aanmelden en dat de adviescommissie nog dit jaar het tweede advies kon uitbrengen. Op basis van de gesprekken met partijen denken wij nu dat het juiste moment voor aanmelding het tijdstip is waarop het wetsvoorstel door de Tweede Kamer is aangenomen en het ontwerpbesluit bij het parlement is voorgehangen. Op dat tijdstip bestaat er voor gemeenten voldoende duidelijkheid over de invulling en kaders van het experiment en zijn zij in staat om gefundeerd een beslissing te nemen over hun deelname aan het experiment en die aan ons kenbaar te maken. Naar verwachting kan de adviescommissie vervolgens in het tweede kwartaal van 2019 over deelnemende gemeenten advies uitbrengen.
Door de leden is voorts de vraag opgeworpen of het mogelijk is dat de adviescommissie meer dan tien gemeenten aanwijst en wat de regering dan zal besluiten. Wij wijzen erop dat de kaders voor het experiment, zoals opgenomen in het regeerakkoord en uitgewerkt in het wetsvoorstel, bekend zijn. De adviescommissie is gevraagd, binnen die kaders, te adviseren over de deel te nemen gemeenten. De adviescommissie is onafhankelijk in haar advies, dus wat zij uiteindelijk adviseert is aan de commissie zelf. Wel wordt het besluit hierover uiteindelijk door ons als verantwoordelijke Ministers genomen en daarbij laten wij ons leiden door voormelde kaders. Zoals in voormelde brief van 6 juli 2018 is vermeld, is het kabinet voornemens om vast te houden aan het aantal van zes tot tien gemeenten.
14. De leden van de CDA-fractie willen weten of bij de selectie van de deelnemende gemeenten en de controlegemeenten rekening wordt gehouden met het aantal coffeeshops in een gemeente. De selectie van de deelnemende gemeenten vindt, zoals hiervoor is toegelicht, plaats op basis van het advies van de adviescommissie. De selectie van de controlegemeenten is aan het onderzoeksteam, al heeft de adviescommissie hierover gezegd dat ervoor moet worden gezorgd dat de groep deelnemende gemeenten zoveel mogelijk vergelijkbaar is met de groep controlegemeenten. Echter, op beide punten kunnen wij niet vooruitlopen op nog te maken keuzes. Wel kunnen wij aan de betreffende leden antwoorden dat alle coffeeshops in een deelnemende gemeente zullen moeten deelnemen aan het experiment. Op dit punt volgen wij het advies van de adviescommissie.
15. Door de leden van de D66-fractie is gevraagd welke gemeenten kunnen gelden als «(middel)grote gemeenten». Er is geen vastomlijnde definitie van een middelgrote of grote gemeente. Dat alleen (middel)grote gemeenten in aanmerking kunnen komen voor deelname aan het experiment, is een richtlijn om aan te geven dat een deelnemende gemeente wel enige omvang moet hebben. Voor zover door de leden is gevraagd of, vanwege de eventuele waterbedeffecten, ook grensgemeenten bij het experiment worden betrokken, antwoorden wij dat de adviescommissie ons zal adviseren over de selectie van de deelnemende gemeenten. Wij zullen niet op voorhand gemeenten categoriseren of uitsluiten van deelname. Het uitgangspunt is wel dat sprake moet zijn van voldoende variatie in type gemeenten en geografische spreiding. Het ligt in de rede dat ook (een) grensgemeente(n) bij het experiment zal worden betrokken. Op de vraag van de leden hoe de deelnemende gemeenten worden geselecteerd, antwoorden wij dat gemeenten op basis van het openbaar gemaakte concept van de amvb reeds kunnen inschatten of zij willen deelnemen aan het experiment. In een latere fase kunnen zij zich hiervoor aanmelden. De adviescommissie zal een advies uitbrengen over de selectie van de deelnemende gemeenten. Het uiteindelijke besluit hierover zal door ons als verantwoordelijke Ministers worden genomen. De betrokken gemeenten en het parlement zullen hierover worden geïnformeerd. Aan de betreffende leden antwoorden wij dat het lastig is om op dit moment aan te geven wanneer dat precies zal zijn, omdat dit mede afhankelijk is van de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in het parlement en de voortgang van de daarop gebaseerde amvb. Op de vraag hoe de controlegemeenten worden geselecteerd en hoeveel dat er zullen zijn, antwoorden wij dat dit aan het onderzoeksteam is. Wij verwachten dat er evenveel controlegemeenten als deelnemende gemeenten zullen worden aangewezen en dat bij de controlegemeenten zal worden gekeken naar hun vergelijkbaarheid met de deelnemende gemeenten. Echter, het onderzoeksteam kan uiteindelijk het beste bepalen hoeveel controlegemeenten nodig zijn en welke gemeenten hiervoor het meest geschikt zijn. Zoals hiervoor bij punt 13 reeds is vermeld, wordt het advies van de adviescommissie over de deelnemende gemeenten op basis van de huidige stand van zaken verwacht in het tweede kwartaal van 2019.
Voor het antwoord op de vraag of het mogelijk is dat de adviescommissie meer dan tien gemeenten aanwijst en wat de regering dan zal besluiten, willen wij eveneens graag verwijzen naar punt 13.
Door de leden van de D66-fractie zijn voorts vragen gesteld over de verwachting welke effecten op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid kunnen worden gemeten in een experiment met een omvang die beperkt is tot zes tot tien deelnemende gemeenten. Voor het antwoord op deze vragen wordt verwezen naar hetgeen bij punt 7 in reactie op een soortgelijke vraag is vermeld.
Door de leden van de D66-fractie is tevens gevraagd hoe buurlanden de bij hen levende zorgen over mogelijk grensoverschrijdende effecten van het experiment hebben geuit. Zij vragen eveneens hoe op deze zorgen is gereageerd en of de regering bereid is de zorgen van buurlanden met de Kamer te delen. Wij achten het noodzakelijk onze buurlanden en andere lidstaten van de Europese Unie en ook de landen daarbuiten die zich aan de VN-drugsverdragen hebben gecommitteerd goed en tijdig te informeren over het experiment. Deze dialoog vindt daarom momenteel op zowel ambtelijk als politiek niveau plaats. Daarin komen vooral veel vragen naar de opzet en het doel van het experiment naar voren. Waar nodig worden vragen beantwoord en wordt de opzet en het doel van het experiment toegelicht. Een belangrijke zorg die daarbij naar voren komt is of voldoende gewaarborgd wordt of de binnen het experiment geproduceerde hennep en hasjiesj niet via het illegale circuit in het buitenland terechtkomt.
16. De leden van de GroenLinks-fractie willen weten welke wetenschappelijk verantwoorde conclusies de regering denkt te kunnen verbinden aan het experiment, op basis van zes tot tien deelnemende gemeenten. Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar ons antwoord bij punt 7 op vergelijkbare vragen van de leden van de D66-fractie. Desgevraagd antwoorden wij aan de leden van de GroenLinks-fractie dat wij geen aanleiding zien om de adviescommissie te vragen welke wetenschappelijk verantwoorde conclusies wel verbonden zouden kunnen worden aan een experiment in ten hoogste tien gemeenten, omdat wij van mening zijn dat het goed mogelijk is om binnen de in het wetsvoorstel neergelegde kaders een relevant experiment in te richten. Wij zien dan ook geen aanleiding om het aantal deelnemende gemeenten te verhogen.
Door de leden van de Groen-Linksfractie is gevraagd of de regering bereid is om het maximumaantal deelnemende gemeenten niet bij wet, maar in de amvb te regelen. Zoals hiervoor bij punt 5 is geantwoord, dienen de hoofdelementen van een regeling op wetsniveau te worden geregeld. Een van de hoofdelementen van het onderhavige experiment betreffen de deelnemers aan het experiment, te weten de aangewezen telers, de deelnemende gemeenten en de in die gemeenten toegestane coffeeshops. Tegen deze achtergrond is het maximumaantal deelnemende gemeenten in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen.
De leden van de GroenLinks-fractie willen weten of alle Nederlandse gemeenten, dus ook de vier grote gemeenten (G4), in beginsel kunnen deelnemen aan het experiment. Ons antwoord daarop luidt bevestigend. Wij zullen geen gemeenten op voorhand uitsluiten en evenmin gemeenten aanwijzen waarvan deelname op voorhand vereist wordt geacht.
17. De leden van de SP-fractie vragen de regering inhoudelijk en uitgebreider te motiveren waarom zij van het advies van de adviescommissie om het experiment in meer dan zes tot tien gemeenten te laten plaatsvinden, afwijkt. Voor het antwoord op deze vraag volstaan wij met een verwijzing naar ons antwoord bij punt 13 dat wij in reactie op door de leden van de VVD-fractie gestelde vergelijkbare vragen hebben gegeven. Door de leden van de SP-fractie is ook gevraagd om te reageren op uitspraken van onder andere hoogleraar Fijnaut, die in een artikel in het Algemeen Dagblad van 7 juni 2018 heeft gesteld dat het experiment zinloos is als het kleinschalig van opzet blijft. In het genoemde artikel pleit Fijnaut voor gecontroleerde teelt van «het hele circuit», dat wil zeggen in heel Nederland, waarvoor eerst Europese afspraken zouden moeten worden gemaakt. Een dergelijke beleidswijziging is hier niet aan de orde. Het experiment wordt uitgevoerd om te bezien of het mogelijk is om een gesloten coffeeshopketen te realiseren en de effecten daarvan te meten op het gebied van criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Het dan zittende kabinet dient op grond daarvan, voor aanvang van de afbouwfase, een besluit te nemen over de toekomst van het coffeeshopbeleid.
De leden van de SP-fractie willen weten wat precies de rol van de controlegemeenten en eventueel in die gemeenten aanwezige coffeeshops is. De effecten in controlegemeenten worden vergeleken met effecten in de aan het experiment deelnemende gemeenten. De precieze opzet van dit onderzoek is aan het onderzoeksteam. Voor de coffeeshops in de controlegemeenten blijft het huidige landelijke beleid gelden.
18. Door de leden van de PvdA-fractie is gevraagd of zij het goed hebben begrepen dat de regering, door vast te houden aan het aantal van zes tot tien gemeenten, het advies van zowel de adviescommissie als dat van de Raad van State om het experiment in meer gemeenten te houden, in feite naast zich neerlegt. Gelijk als wij hiervoor hebben gedaan, volstaan wij voor het antwoord op deze vraag met een verwijzing naar ons antwoord bij punt 13 dat wij in reactie op door de leden van de VVD-fractie gestelde vergelijkbare vragen hebben gegeven. De leden van de PvdA-fractie willen weten waarom de regering, in tegenstelling tot die adviezen, denkt dat er met maximaal tien deelnemende gemeenten wel voldoende variatie tussen gemeenten kan worden gecreëerd. Zoals hiervoor bij de punten 7, 8 en 13 reeds is geantwoord, zijn wij van mening dat ook bij de gekozen, meer beperkte opzet van het experiment zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over effecten in de deelnemende gemeenten en vergelijking daarvan met onder meer controlegemeenten en landelijke gegevens. Voor zover de leden de regering vragen een betere onderbouwing te geven waarom een grootschaliger experiment niet mogelijk is, verwijzen wij naar onze antwoorden bij punt 13. De adviescommissie heeft uitgesproken dat er voor een (voor heel Nederland) representatief onderzoek en methodologisch verantwoorde analyse meer gemeenten nodig zijn. Bij de keuze voor het aantal gemeenten spelen echter ook andere dan methodologische overwegingen een rol. Op dit specifieke onderdeel zijn andere dan onderzoekstechnische factoren zwaarder gewogen. Hierbij is onder meer ook gekeken naar de spanning met het internationale en Europese recht, waarbij geldt dat een experiment dat in duur en omvang beperkt is in internationaal opzicht beter te verantwoorden is. Desgevraagd antwoorden wij aan de leden van de PvdA-fractie dat een grootschaliger experiment niet noodzakelijkerwijs meer inzicht biedt in de regulering van de sector van teelt tot en met verkoop, aangezien die regulering ook binnen de schaal van het experiment tot stand kan worden gebracht.
Door de leden van de PvdA-fractie zijn daarnaast enkele vragen gesteld over de selectie van de deelnemende gemeenten. Op de vraag op grond van welke criteria, anders dan geografische spreiding, de deelnemende gemeenten worden geselecteerd, antwoorden wij dat de adviescommissie gevraagd is om te adviseren over de deelnemende gemeenten. Wij willen niet treden in dit nog af te ronden adviesproces. Wel kunnen wij aangeven dat de adviescommissie is meegegeven rekening te houden met voldoende variatie in type gemeenten en geografische spreiding. Desgevraagd antwoorden wij voorts aan de betreffende leden dat, anders dan eerder is bericht, het advies van de adviescommissie over de te selecteren gemeenten niet dit najaar nog zal volgen, maar op basis van de huidige stand van zaken in het tweede kwartaal van 2019 wordt verwacht. Aan gemeenten is ook nog geen officiële mogelijkheid geboden om zich aan te melden voor deelname aan het experiment. Op de vraag of de regering op andere wijze een indruk van het aantal geïnteresseerde gemeenten heeft, antwoorden wij dat wij vanaf oktober 2017 tot heden vanuit ongeveer 40 gemeenten een bericht hebben gekregen dat er interesse bestaat om aan het experiment deel te nemen. Deze berichten bestonden onder andere uit brieven en e-mails van burgemeesters, lokale fracties en gemeenteambtenaren.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe coffeeshophouders in experimentgemeenten tot deelname kunnen worden verplicht. In de amvb zal worden bepaald dat alle coffeeshops die in een deelnemende gemeente zijn toegestaan aan het experiment moeten meedoen. Of een coffeeshop in een gemeente is toegestaan, is ter beslissing aan de burgemeester van de betreffende gemeente (artikel 6a, toegevoegd met onderdeel E in de nota van wijziging).
Dat is in de huidige situatie het geval en zal onveranderd blijven in het kader van het experiment. Indien een coffeeshop niet aan de in het kader van het experiment geldende eisen voldoet, zal de burgemeester van de betreffende gemeente handhavend kunnen optreden op grond van de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
19. Door de leden van de ChristenUnie-fractie is gevraagd op welke wijze de regering wil borgen dat alle coffeeshops in een deelnemende gemeente aan het experiment meedoen. Deze vraag is hiervoor ook door de leden van de PvdA-fractie gesteld. Wij volstaan dan ook graag met een verwijzing naar ons antwoord bij punt 18.
De leden van de ChristenUnie-fractie willen voorts weten hoe de regering mogelijk negatieve grenseffecten wil tegengaan. Er wordt een aantal eisen gesteld aan partijen binnen de keten, die het risico op inmenging van illegale stromen moet verkleinen, waaronder een sluitende administratie. Uit de monitoring en evaluatie moet blijken of er desondanks binnen het experiment geteelde hennep of hasjiesj buiten de gesloten keten terecht komt.
20. De leden van de SGP-fractie vragen de regering om aan te geven op welke manier de vergelijking tussen de deelnemende gemeenten en de controlegemeenten plaatsvindt en wat de inhoud van die vergelijking zou moeten zijn. Hierop antwoorden wij dat de controlegemeenten niet bij amvb worden aangewezen. Het is aan het onderzoeksteam om de controlegemeenten te selecteren en de wijze van vergelijking te bepalen. Wij verwachten evenwel dat bij de selectie zal worden gekeken naar de vergelijkbaarheid tussen controlegemeenten en deelnemende gemeenten vanuit het idee dat een vergelijking tussen een specifieke (groep) deelnemende gemeente(n) en een vergelijkbare (groep) controlegemeente(n) zinvoller is dan met een willekeurige andere (groep) gemeente(n). Door de leden van de SGP-fractie is ook gevraagd op basis waarvan de regering verwacht dat er zinvolle effecten gemeten zouden kunnen worden. Wij verwachten, zoals wij hiervoor onder andere bij punten 7 en 13 hebben aangegeven, dat zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over de effecten in deelnemende gemeenten. Er zijn in Nederland zeer gekwalificeerde wetenschappelijke instituten en onderzoeksbureaus die in staat worden geacht een zodanig onderzoek op te zetten dat verantwoorde uitspraken kunnen worden gedaan over de effecten van het experiment. Op de inhoud van die uitspraken kunnen wij hier uiteraard niet vooruitlopen.
Door de leden van de SGP-fractie is gevraagd hoe de regering ervoor gaat zorgen dat elke coffeeshop in een deelnemende gemeente meedoet aan het experiment en hoe wordt voorkomen dat er stiekem toch nog illegaal andere drugs wordt verkocht. In de amvb zal worden bepaald dat alle coffeeshops die in een deelnemende gemeente zijn toegestaan aan het experiment moeten meedoen. Of een coffeeshop in een gemeente is toegestaan, is ter beslissing aan de burgemeester van de betreffende gemeente. In het kader van het experiment mag een coffeeshop uitsluitend de door de aangewezen telers geproduceerde hennep en hasjiesj verkopen. Hierop zal uiteraard toezicht worden gehouden, zowel via de administratie als toezicht ter plaatse. Ten aanzien van een coffeeshop die zich niet aan deze eis houdt, kan in ieder geval bestuursrechtelijk worden opgetreden en, zo nodig, ook strafrechtelijk.
De leden van de SGP-fractie vragen zich af of alle coffeeshophouders wel op deelname aan het experiment zitten te wachten, aangezien er nu al geluiden opgaan dat ze naast de «gedoogde» gesloten coffeeshopketen ook andere illegale drugs willen inkopen, bijvoorbeeld uit Marokko. De leden willen weten wat dat betekent voor de haalbaarheid van het experiment. Wij wijzen erop dat een van de belangrijkste doelstellingen van het experiment is om na te gaan of de keten van productie, distributie en verkoop gesloten gehouden kan worden en gedecriminaliseerd kan plaats vinden. In een gedecriminaliseerde keten past het niet om illegaal geproduceerde hennep en hasjiesj toe te staan. Het noodzakelijke toezicht op de geslotenheid van de keten vereist ook dat dit experiment beperkt is tot Nederlands grondgebied. Dat laat dus de import van buiten het gesloten systeem illegaal geproduceerde hennep en hasjiesj niet toe.
Door de leden van de SGP-fractie is tot slot gevraagd of de verplichte afname van een bepaalde aanbieder wel te verenigen is met het Europees recht. Dat in het kader van het experiment het telen, leveren en verkopen van hennep en hasjiesj binnen de gesloten coffeeshopketen is gevrijwaard van strafrechtelijke vervolging, laat onverlet dat buiten het experiment dezelfde handelingen met hennep en hasjiesj illegaal zijn. Er is dan ook geen legaal economisch en commercieel circuit, zodat de verkeersvrijheden in het kader van de Europese interne markt en het beginsel van non-discriminatie hier niet inroepbaar zijn.
21. Door de leden van de VVD-fractie is verwezen naar een uitzending van het actualiteitenprogramma Nieuwsuur van 24 september jl., waarin werd gesteld dat het nooit mogelijk is om de Nederlandse teelt net zo goed te maken als bijvoorbeeld Marokkaanse hasj. De leden willen weten of de regering de zorgen deelt dat gebruikers zich tot de illegale markt zullen wenden als deelnemende coffeeshops geen Marokkaanse hasj of vergelijkbare hasj kunnen aanbieden en vragen of de regering daarbij ook kan ingaan op de opmerkingen die in de uitzending zijn gemaakt door de voorzitter van de Bond van Cannabisdetaillisten. Aan de leden antwoorden wij dat wij de verwachting hebben dat in Nederland genoeg expertise aanwezig is om op Nederlands grondgebied kwalitatief goede hasjiesj te produceren en dat het experiment juist ruimte biedt om de aanwezige expertise en ervaring te benutten om de productie van hasjiesj zodanig aan te passen dat het beter aansluit bij de wensen van consumenten die overwegend hasjiesj gebruiken.
22. Door de leden van de CDA-fractie is gevraagd of bij de toetsing op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Bibob-toetsing) in het kader van de selectieprocedure van de telers rekening wordt gehouden met eerdere veroordelingen voor drugsbezit. In artikel 3 van de Wet Bibob is bepaald aan welk criterium wordt getoetst in het kader van de Bibob-toetsing. Dat betreft de vraag of ernstig gevaar bestaat dat – in dit geval – de aanwijzing als teler mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen. Of bij een eerdere veroordeling voor drugsbezit sprake is van dergelijk ernstig gevaar, zal afhankelijk zijn van de uit de screening naar voren gekomen feiten en omstandigheden en de weging daarvan.
Door de leden van de CDA-fractie is ook gevraagd of in een deelnemende gemeente nieuwe coffeeshops kunnen worden gestart en, zo ja, hoe de Bibob-toetsing er dan uitziet. Van aan het experiment deelnemende gemeenten wordt geëist dat alle in die gemeenten toegestane coffeeshops aan het experiment meedoen. Of een coffeeshop in een gemeente is toegestaan, is ter beslissing aan de burgemeester van de betreffende gemeente. Dat geldt ook voor het toestaan van eventuele nieuwe coffeeshops en de voorwaarden die in dat verband door het lokaal bestuur worden gesteld. Desgevraagd antwoorden wij aan de leden van de CDA-fractie dat het ook aan de burgemeester is om te bepalen wat er gebeurt met een bestaande coffeeshophouder die voor drugsbezit wordt veroordeeld. Een dergelijke veroordeling zou er toe kunnen leiden dat de burgemeester overgaat tot sluiting van de coffeeshop, maar de uiteindelijke besluitvorming is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden van het geval en, zoals gezegd, aan het lokaal bestuur.
Door de leden van de CDA-fractie zijn enkele vragen gesteld over de omstandigheden waaronder de hennep zal worden geteeld. Zo willen de leden onder meer weten in hoeverre aandacht wordt besteed aan de omvangrijke regelgeving die bestaat ten aanzien van de teelt van andere gewassen. Hierop antwoorden wij dat de regelgeving die van toepassing is ten aanzien van de teelt van andere gewassen, ook geldt voor cannabis sativa en cannabis indica. Onderdeel van die regelgeving betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Alleen gewasbeschermingsmiddelen die in Nederland zijn toegelaten voor de teelt van cannabis sativa of cannabis indica die bestemd is voor de productie van hennep en hasjiesj, mogen worden toegepast. Voor dit gebruik zijn evenwel geen gewasbeschermingsmiddelen toegelaten. Wat het fytosanitaire aspect betreft geldt dat gewassen, zaad en plantmateriaal vrij moeten zijn van in de Europese Unie benoemde «algemene» quarantaine-organismen. Voor de teelt en handel in cannabis sativa en cannabis indica zijn geen specifieke quarantaine-organismen benoemd. Ook hebben de leden gevraagd naar de toepasselijkheid van de wet- en regelgeving omtrent arbeidsomstandigheden. Deze geldt voor alle bedrijven, dus ook voor teeltbedrijven als bedoeld in het kader van dit experiment. Aan de betreffende leden antwoorden wij voorts dat de eis dat de teelt van de hennep en hasjiesj op Nederlands grondgebied moet plaatsvinden, niet in het wetsvoorstel maar in de amvb is geregeld omdat het vanuit een oogpunt van overzichtelijkheid en duidelijkheid wenselijk is geacht om de eisen die voor de telers bij de selectie en na aanwijzing gelden, bij elkaar in één regelgevend document te regelen. Uitsluitend daar waar regeling op wetsniveau dwingend is voorgeschreven, zoals de toepassing van de Wet Bibob, is hiervan afgeweken.
De leden van de CDA fractie vragen of er eisen worden gesteld aan de herkomst van de bedrijven die de teelt op zich gaan nemen. Ook vragen zij in hoeverre de regering het wenselijk acht dat buitenlandse bedrijven zich hier bezig gaan houden met Nederlandse wietteelt. Bij de selectie van de telers zullen onder meer als eisen gelden dat de teelt plaatsvindt op Nederlands grondgebied en de aanvrager een ingezetene van Nederland, dan wel een in Nederland gevestigde rechtspersoon is. Dat is van belang voor de geslotenheid van de keten. Een in Nederland gevestigd buitenlands bedrijf dat aan alle gestelde eisen voldoet, kan in aanmerking komen voor een aanwijzing als teler. De aanvragers zullen ook worden gescreend door middel van het vereiste om een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) te overleggen en een Bibob-toetsing.
23. De leden van de D66-fractie vragen de regering om toe te lichten hoe zij de eis dat de teelt op Nederlands grondgebied moet plaatsvinden, ziet in het licht van de productie van hasjiesj. Het assortiment dat door coffeeshops wordt aangeboden bestaat ook uit Nederhasj. Wij achten het dan ook heel goed mogelijk dat ook hasjiesj op Nederlands grondgebied kan worden geteeld. Op de vraag van de betreffende leden hoeveel hasj-soorten zullen moeten worden geteeld, antwoorden wij dat van de aangewezen telers wordt verwacht dat zij een ruime variatie aan soorten kunnen telen. Ten aanzien van het aantal soorten zal een minimumeis worden gesteld, maar er zal geen maximumbegrenzing zijn. Door de leden van de D66-fractie is ook gevraagd of de hasj-soorten even snel beschikbaar zullen zijn als de verschillende soorten wiet. Gelet op het vermoedelijke verschil in expertise en ervaring met het op Nederlands grondgebied (illegaal) telen en tot product verwerken van hasjiesj in relatie tot hennep, sluiten wij niet uit dat de voorbereiding van de productie van hasjiesj meer tijd zal vergen dan de productie van hennep. Zoals wij hiervoor onder punt 21 reeds hebben geantwoord, hebben wij echter de verwachting dat in Nederland genoeg expertise aanwezig is om op Nederlands grondgebied kwalitatief goede hasjiesj te produceren en dat het experiment juist ruimte biedt om de aanwezige expertise en ervaring te benutten om de productie van hasjiesj zodanig aan te passen dat het beter aansluit bij de wensen van consumenten die overwegend hasjiesj gebruiken. Desgevraagd antwoorden wij aan de leden van de D66-fractie over een eventuele toename van straathandel dat, zoals wij hiervoor onder punt 7 hebben geantwoord, het onderzoeksteam het experiment zal monitoren en dat daarbij ook aandacht zal zijn voor de straathandel.
Door de leden van de D66-fractie is tot slot gevraagd of de regering ook het risico ziet dat de coffeeshops qua bedrijfsvoering op achterstand worden gezet als er niet tijdig voldoende soorten hasj van goede kwaliteit beschikbaar zijn en hoe de regering hierop inspeelt. Wij onderkennen dat het experiment met een gesloten coffeeshopketen zowel kansen als bedreigingen biedt. Een van die bedreigingen bestaat uit het risico dat de aangewezen telers niet tijdig en/of in onvoldoende mate in staat blijken de deelnemende coffeeshops de gewenste hoeveelheden hennep of hasjiesj te leveren. Om dat risico zo beperkt mogelijk te maken zal bij de selectie van de telers rekening worden gehouden met de productieomvang. Ook zal de uitvoering van het experiment niet eerder aanvangen dan dat in de voorbereidingsfase de aangewezen telers hun productie op orde hebben en voldoende voorraad hebben kunnen aanleggen om eventuele tegenslagen bij de teelt op te kunnen vangen.
Door de leden van de D66-fractie is de vraag opgeworpen of sprake kan zijn van rechtsongelijkheid, met het risico op rechtszaken van coffeeshops. Op grond van het huidige landelijke beleid is het aan gemeenten zelf om te bepalen of coffeeshops in de gemeente worden gedoogd en, zo ja, hoeveel dat er mogen zijn en onder welke voorwaarden zij worden gedoogd. Tussen gemeenten bestaan er dus op dit moment al grote verschillen. Indien een gemeente wenst deel te nemen aan het experiment en als zodanig ook wordt aangewezen, heeft dat tot gevolg dat tijdelijk wetgeving van toepassing is die afwijkt van de Opiumwetgeving en het tot dan geldende lokale beleid. De aard van het experiment brengt met zich dat de aangewezen groep gemeenten en de daarin gevestigde coffeeshops anders worden behandeld dan de gemeenten en de in die gemeenten gevestigde coffeeshops die buiten het experiment vallen. Het enkele feit dat een coffeeshop in een aangewezen gemeente die zich bij de verkoop van hennep of hasjiesj aan de regels van de experimenteerwetgeving houdt, niet op grond van de Opiumwet kan worden vervolgd, terwijl een coffeeshop uit een niet-aangewezen gemeente wel op grond van die wet kan worden vervolgd, levert naar onze mening geen ongelijkheid op omdat hiervoor, zoals eerder is toegelicht, er een objectieve en redelijke rechtvaardiging is en dat binnen de kaders van die wetgeving geschiedt.
24. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering bereid is om vergunningen te verlenen aan telers die aan de voorwaarden voldoen, of dat vergunningverlening beperkt blijft tot een beperkt aantal telers. Ook willen zij weten hoe wordt bepaald welke teler een vergunning krijgt als er meer telers in aanmerking komen voor een vergunning dan er vergunningen beschikbaar zijn.
De adviescommissie heeft geadviseerd om meer dan één teler aan het experiment te laten deelnemen, maar raadde ook aan om in het experiment niet een groot aantal telers aan te wijzen. Het advies van de adviescommissie om vijf tot tien telers aan te wijzen, hebben wij overgenomen. Aanvragers die aan alle gestelde eisen voldoen, komen in beginsel in aanmerking voor de aanwijzing als teler. Indien het aantal aanvragers dat aan de gestelde eisen voldoet, hoger is dan het aantal aan te wijzen telers, zal door middel van loting worden bepaald welke aanvragers uiteindelijk als teler worden aangewezen.
Door de leden van de GroenLinks-fractie is voorts gevraagd of de regering bereid is om deelnemende coffeeshops onder nader te stellen voorwaarden toe te staan om cannabisproducten aan te bieden die niet in het gesloten stelsel zijn geproduceerd. Wij wijzen erop dat een van de belangrijkste doelstellingen van het experiment is om na te gaan of de keten van productie, distributie en verkoop gesloten gehouden kan worden. Het noodzakelijke toezicht op de geslotenheid van de keten vereist dat dit experiment beperkt is tot Nederlands grondgebied. Dat laat dus de import van buiten het gesloten systeem geproduceerde hennep en hasjiesj niet toe. Dat geldt derhalve dus ook voor cannabisproducten die afkomstig zijn uit landen waar de productie wordt gedoogd, gereguleerd of gelegaliseerd is (zoals Canada). Op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie of een inschatting kan worden gemaakt in hoeverre dit de bereidheid van coffeeshops om deel te nemen aan het experiment beïnvloedt, antwoorden wij het volgende. Zoals onder punt 21 is geantwoord, verwachten wij dat in Nederland genoeg expertise aanwezig is om op Nederlands grondgebied kwalitatief goede hasjiesj te produceren en dat het experiment juist ruimte biedt om de aanwezige expertise en ervaring te benutten om de productie van hasjiesj zodanig aan te passen dat het beter aansluit bij de wensen van consumenten die overwegend hasjiesj gebruiken. Uit het feit dat Nederhasj onderdeel is van het door coffeeshops aangeboden assortiment, blijkt dat de productie van hasjiesj op Nederlandse bodem reëel is. Hoewel de productie van hasjiesj in ons land voor zover ons bekend minder wijdverbreid is dan dat van hennep, biedt het experiment juist ruimte om de aanwezige expertise en ervaring te benutten om de productie van hasjiesj zodanig aan te passen dat het beter aansluit bij de wensen van consumenten die overwegend hasjiesj gebruiken. Die ruimte zal tevens kunnen worden benut om innovatieve teeltmogelijkheden te onderzoeken die zouden kunnen leiden tot een lagere kostprijs waardoor een goed alternatief kan worden geboden voor in het buitenland geteelde hasjiesj. Door de betreffende leden is ook de vraag gesteld of de regering erkent dat het bedrijfsmodel van deelnemende coffeeshops minder aantrekkelijk wordt als het verbod op geïmporteerde hasjiesj gehandhaafd blijft en niet binnen afzienbare termijn een vergelijkbaar Nederlands product kan worden ontwikkeld. De leden willen ook weten wat dit bij benadering zal betekenen voor de bereidheid van consumenten om hun producten bij de deelnemende coffeeshops te betrekken. Voor de afweging van de aantrekkelijkheid van het bedrijfsmodel spelen verschillende factoren een rol. Wij onderkennen dat het experiment met een gesloten coffeeshopketen zowel kansen als bedreigingen biedt. Een van die bedreigingen bestaat uit het risico op verlies van omzet vanwege het niet meer kunnen aanbieden van geïmporteerde hasjiesj en het gebrek aan voor de consumenten acceptabele Nederhasj. Van belang is wel dat uit de THC-monitor van 2015–2016 blijkt dat ruim 80% van de omzet bestaat uit (Neder)wiet en bijna 20% uit hasjiesj. Ook blijkt uit die THC-monitor dat Nederhasj geproduceerd en verkocht wordt. Om de redenen zoals hiervoor genoemd, zien wij het als een reële verwachting dat ook op Nederlandse bodem hasjiesj kan worden geproduceerd.
25. De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen gesteld over de selectieprocedure van de telers. Zij hebben onder meer gevraagd of de regering voornemens is om een model te gebruiken waarbij er voorwaarden zijn en aanvragers een vergunning krijgen als zij aan die voorwaarden voldoen. Ook willen deze leden weten welke voorwaarden de regering wil gaan hanteren. De natuurlijke persoon of rechtspersoon die in aanmerking wil komen om in het kader van het experiment hennep of hasjiesj te telen, zal op een later bekend te maken tijdstip daartoe een aanvraag kunnen indienen. In de amvb worden de eisen neergelegd waaraan de aanvragers in het kader van de selectieprocedure moeten voldoen en, ingeval zij worden aangewezen, aan welke eisen zij gedurende het experiment moeten voldoen. Bij het indienen van de aanvraag zal gebruik moeten worden gemaakt van een (nog op te stellen) formulier. Aanvragers zullen dit formulier tijdig, volledig ingevuld en voorzien van de vereiste bijlagen, waaronder een bedrijfsplan en VOG, moeten indienen. In het bedrijfsplan moeten de aanvragers aangeven op welke wijze zij menen te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan onder meer de inrichting, bewaking, beveiliging, omvang van de teelt, het aantal te telen soorten, personeel, administratie en distributie. Een Bibob-toetsing maakt ook deel uit van de selectieprocedure. Aan de betreffende leden wordt voorts geantwoord dat, in navolging van het advies van de adviescommissie, ten hoogste tien telers zullen worden aangewezen en dat zo nodig via loting zal worden bepaald welke aanvragers als teler worden aangewezen.
Door de leden van de SP-fractie is, in het kader van voldoende (bio)diversiteit, gevraagd hoeveel verschillende soorten wiet er tijdens het experiment mogen worden geteeld en of dat aantal zal worden gemaximeerd. In het kader van de selectieprocedure zal een aanvrager aannemelijk moeten maken dat hij minimaal tien soorten hennep of hasjiesj kan telen. Dit wordt voldoende geacht om te voorzien in een voor de coffeeshops representatief aanbod. Er zal geen maximumbegrenzing gelden.
Desgevraagd antwoorden wij aan de leden van de SP-fractie dat deelnemende coffeeshops bij elke aangewezen teler hun producten kunnen bestellen en dus vrij zijn om te bepalen van welke teler zij hun producten willen betrekken.
De leden van de SP-fractie willen daarnaast weten of de aangewezen telers tijdens het experiment een quotum krijgen en, zo ja, wat er dan moet gebeuren met het overschot. Bij de selectie van de telers zal productieomvang als selectiecriterium worden gehanteerd. Tijdens de uitvoering van het experiment geldt geen quotum. Het is aan de aangewezen telers om te komen tot een aanbod dat aansluit op de vraag van de coffeeshops.
De leden van de SP-fractie willen voorts weten of een aangewezen teler vrij is in zijn keuze voor een locatie of dat de locatie van overheidswege wordt aangewezen. Ons antwoord op die vraag is dat in het kader van het experiment een aanvrager vrij is in zijn locatiekeuze. Uiteraard geldt wel dat de aanvrager zal moeten voldoen aan de eisen die gelden ten aanzien van de betreffende locatie. Aanvragers worden bovendien geacht het gemeentebestuur van de gemeente waar de locatie is gelegen, te informeren over hun voornemen om op die locatie te gaan telen. In het kader van de selectieprocedure zal de burgemeester van de gemeente waar de (beoogde) teeltlocatie is gelegen, in de gelegenheid worden gesteld hierover advies uit te brengen.
De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat het voornemen van de regering is om in de amvb een maximum op te nemen ten aanzien van de handelsvoorraad. Op de vraag of aangegeven kan worden hoe groot die voorraad zal mogen zijn, antwoorden wij dat in het experiment de grens van 500 gram voor coffeeshops in deelnemende gemeenten zal worden losgelaten. Een maximum zonder enig plafond wordt vanwege veiligheidsoverwegingen onverantwoord geacht. In de amvb is nu voorzien dat de maximale handelsvoorraad van een coffeeshop gebaseerd wordt op de gemiddelde weekvoorraad van die coffeeshop.
Door de betreffende leden is voorts gevraagd of de regering kan bevestigen dat toeleveranciers van de aangewezen telers binnen het experiment ook uitgesloten zijn van strafvervolging en dat artikel 11a van de Opiumwet dus in die gevallen buiten werking wordt gesteld. Dat kunnen wij bevestigen. Omdat de handelingen van de toeleveranciers van de telers binnen het experiment niet gericht zijn op strafbaar gestelde feiten, is artikel 11a van de Opiumwet in die gevallen niet van toepassing.
De leden van de SP-fractie hebben in de memorie van toelichting gelezen dat de suggesties van de adviescommissie zullen worden betrokken bij het opstellen van de nadere regels betreffende het product, de teelt, de opslag, het testen, de verpakking en het vervoer. Op het verzoek van deze leden om te verduidelijken om welke regels het gaat, antwoorden wij dat het hier gaat om de regels die in de amvb en de ministeriële regeling zullen worden neergelegd. Zoals bij punt 1 is beschreven, is het concept van de amvb onlangs in internetconsultatie gegaan. Voor de inhoud van de regels die daarin over de hiervoor genoemde onderwerpen zijn gesteld, verwijzen wij hen dan ook naar dat concept.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat de transportverpakking binnen de coffeeshop kan worden geopend om de inhoud te verkopen in de door de consument gewenste hoeveelheid of het gewenste bedrag. Dat kunnen wij niet bevestigen. Ons uitgangspunt is dat de geslotenheid van de keten het beste kan worden geborgd door te eisen dat de aangewezen teler de hennep en hasjiesj in verpakte, gesloten en verzegelde gebruikersvolumes aan de deelnemende coffeeshops levert. De coffeeshops mogen uitsluitend een zeer beperkte hoeveelheid hennep en hasjiesj los aanwezig hebben om consumenten de gelegenheid te bieden om het product te kunnen voelen en ruiken.
Door de leden van de SP-fractie is gevraagd of de regering ook onderzoek gaat doen naar de omvang van de zwarte markt tijdens het experiment, inclusief nulmeting. Hoe het onderzoek er precies uit komt te zien en op welke effecten precies zal worden gemeten in het kader van het experiment, wordt, zoals eerder in deze nota is toegelicht, bepaald door een nog in te stellen onderzoeksteam. Wij kunnen op dit moment dus nog niet zeggen of onderzoek naar de omvang van de zwarte markt daar onderdeel van uit maakt.
De leden van de SP-fractie hebben tot slot gevraagd hoe de regering denkt te voorkomen dat er een zwarte markt ontstaat voor buitenlandse hasj. Zij willen weten of de regering bereid is te kijken naar de mogelijkheden om bijvoorbeeld ook Marokkaanse hasj bij het experiment te betrekken door dit type hasj door deelnemende coffeeshops op gereguleerde wijze te laten verkopen. Deze vragen komen overeen met vragen van de leden van de GroenLinks-fractie. Graag zouden wij dan ook willen volstaan met een verwijzing naar ons antwoord bij punt 24.
26. De leden van de PvdA-fractie willen weten hoeveel telers ten behoeve van het experiment worden aangewezen. In navolging van het advies van de adviescommissie zullen ten hoogste tien telers worden aangewezen. Aanvragers die aan alle gestelde eisen voldoen, komen in beginsel in aanmerking voor de aanwijzing als teler. Indien het aantal aanvragers dat aan de gestelde eisen voldoet, hoger is dan het aantal aan te wijzen telers, zal door middel van loting worden bepaald welke aanvragers uiteindelijk als teler worden aangewezen.
Door de leden van de PvdA-fractie is voorts gevraagd om in te gaan op de vrees vanuit de cannabissector dat tijdens het experiment het aanbod van met name hasjiesj te weinig gericht zal zijn op de wensen van de consumenten en dat de consumenten daardoor geneigd zullen zijn om hun producten elders te betrekken. Hierop zijn wij in de antwoorden die wij in de punten 23 en 24 hebben gegeven, al uitvoerig ingegaan. Graag volstaan wij dan ook met een verwijzing naar deze antwoorden.
27. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de regering het THC- en CBD-gehalte in de hennep of hasjiesj gaat controleren om zo de veiligheid en kwaliteit van de geteelde hennep of hasjiesj te garanderen, temeer nu het aanbod van de hennep en hasjiesj door de staat gereguleerd wordt waarbij de overheid de taak heeft de volksgezondheid te beschermen. Het THC- en CBD-gehalte in de hennep en hasjiesj zal gedurende het experiment worden gemonitord. Er zal geen maximum of minimum worden gesteld aan het gehalte werkzame stoffen. Deze gehaltes dienen wel duidelijk door de telers op de verpakking te worden vermeld. De coffeeshops zijn verantwoordelijk voor heldere voorlichting over de producten en over preventie en van (problematisch) gebruik. Hierover worden eisen opgenomen in de amvb.
Door de leden van de ChristenUnie-fractie is gevraagd op welke wijze wordt gegarandeerd dat telers niet de toevlucht nemen tot arbeidsuitbuiting teneinde cannabis volgens een marktconforme prijs te verkopen. De regels op het gebied van arbeidsomstandigheden en -tijden gelden voor alle bedrijven, dus ook voor teeltbedrijven als bedoeld in dit experiment. Als er signalen van arbeidsuitbuiting zijn, is het uiteraard van belang dat die bij de Inspectie SZW worden gemeld en dat zij daar onderzoek naar doet en zo nodig maatregelen daartegen treft.
28. De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd naar de Bibob-toetsing die in het kader van de selectie van de telers zal worden verricht en willen weten of alleen brandschone organisaties door de screening komen of dat wiettelers die nu illegaal wiet telen ook door de screening kunnen komen. In artikel 3 van de Wet Bibob is bepaald aan welk criterium wordt getoetst in het kader van de Bibob-toetsing. Dat betreft de vraag of ernstig gevaar bestaat dat – in dit geval – de aanwijzing als teler mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen. Het ligt voor de hand dat bij een – in de woorden van de leden – brandschone organisatie dit ernstig gevaar niet aan de orde zal zijn. Of dat wel het geval is bij een teler die eerder illegaal heeft geteeld, zal afhankelijk zijn van de uit de screening naar voren gekomen feiten en omstandigheden en de weging daarvan. Hoewel daarnaar is gevraagd door de leden, kunnen wij dan ook niet op voorhand precies aangeven wanneer sprake is van het gevaar dat de aanwijzing zal worden misbruikt voor de ontplooiing van criminele activiteiten. Door de betreffende leden is voorts gevraagd op basis waarvan de regering verwacht dat door criminaliteit omgeven telers opeens wel binnen de juridische lijntjes gaan kleuren. Telers die ten behoeve van het experiment hennep of hasjiesj willen gaan produceren, zullen aan de in de amvb en de ministeriële regeling gestelde eisen moeten voldoen en onderworpen zijn aan het toezicht binnen het experiment.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe telers zich kunnen aanmelden voor deelname aan het experiment. Voor het antwoord op die vraag volstaan wij graag met een verwijzing naar ons antwoord bij punt 25 waar wij de selectieprocedure van de telers uiteen gezet hebben. Op de vraag van deze leden of alle (nu illegale) telers die zich melden mogen meedoen aan het experiment, antwoorden wij dat een teler aan alle gestelde eisen moet voldoen (waaronder dus ook de screening) om in aanmerking te komen voor een aanwijzing als teler. Indien het aantal aanvragers dat aan de gestelde eisen voldoet, hoger is dan het aantal aan te wijzen telers, zal door middel van loting worden bepaald welke aanvragers uiteindelijk als teler worden aangewezen.
Dezelfde leden vragen of de regering overgaat tot handhaving van die telers die na afwijzing alsnog illegaal wiet blijven telen en of het voor het welslagen van het experiment van belang is dat de regels voor andere telers zorgvuldig gehandhaafd worden. De aanpak van illegale hennepteelt zal onverminderd doorgaan. Het experiment brengt hierin geen verandering. Voorafgaand aan de procedure tot aanwijzing van de telers wordt aan potentiële aanvragers kenbaar gemaakt dat er een integriteitsscreening plaatsvindt. Anders dan de vraagstelling suggereert, gaan wij er niet van uit dat uit de aanvragen om als teler te worden aangewezen, zal blijken waar nu illegaal wordt geteeld en door wie. Wij gaan er dan ook geenszins van uit dat door de aanvraagprocedure de mogelijkheid van strafvervolging zal worden vereenvoudigd.
Door de leden van de SGP-fractie is tot slot gevraagd hoeveel telers zullen worden aangewezen om een monopoliepositie te voorkomen en op welke wijze de regering wil zorgen voor voldoende variatie in soorten en continuïteit van de levering. In navolging van het advies van de adviescommissie zullen ten hoogste tien telers worden aangewezen. De experimenteerfase zal niet eerder van start gaan dan nadat de aangewezen telers in staat zijn gebleken de productie van hennep en hasjiesj zowel qua omvang als qua assortiment zodanig te beheersen dat zij de deelnemende coffeeshops structureel kunnen bevoorraden. Bij de selectie van de telers zal productieomvang als selectiecriterium worden gehanteerd en zal tevens ten aanzien van het aantal soorten een minimumeis worden gesteld.
29. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat het voornemen om een maximale handelsvoorraad te bepalen, niet alleen bij een voornemen blijft. Ook vragen zij wat er wordt bedoeld met de opmerking dat lokaal nadere eisen kunnen worden gesteld aan de handelsvoorraad en of dit betekent dat lokaal kan worden afgeweken van het maximum. In de amvb wordt opgenomen dat de handelsvoorraad die door een coffeeshop wordt aangehouden niet meer bedraagt dan de gemiddelde hoeveelheid die een coffeeshop op weekbasis nodig heeft voor de verkoop. De burgemeester van een deelnemende gemeente heeft op basis van de amvb de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan de handelsvoorraad. Dit betekent dat lokaal nadere eisen kunnen worden gesteld aan de maximale handelsvoorraad, zolang deze binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving blijven.
Door dezelfde leden is gevraagd om te reflecteren op mogelijke faillissementen van coffeeshops ten gevolge van deelname aan het experiment. De leden verzoeken in dat verband aandacht te besteden aan de vraag in hoeverre de Staat (civielrechtelijk) aansprakelijk kan worden gesteld voor misgelopen inkomsten ten gevolge van deelname aan het experiment, bijvoorbeeld indien de toevoer van het product naar een gemeente hapert waardoor de coffeeshop zich niet draaiende kan houden. De voorgestelde regeling voor de teelt van hennep en hasjiesj voorziet in regels om een of meer telers aan te wijzen die onder toezicht van de Staat aan coffeeshops mogen leveren. Daarbij wordt gelet op integriteit van bestuurders, mededingingsrechtelijke aspecten en dergelijke. Wij verwijzen hiervoor naar hetgeen in paragraaf 4.2 van de memorie van toelichting is overwogen. De aangewezen telers – en niet de Staat – zijn verantwoordelijk voor de levering van de hennep en hasjiesj aan de coffeeshops. Gelet hierop is het onwaarschijnlijk dat de Staat met succes aansprakelijk kan worden gehouden vanwege misgelopen inkomsten door deelname aan het experiment door het haperen van de toevoer, ook niet indien dit mocht leiden tot een faillissement.
Dezelfde leden vragen of de regering al meer kan zeggen over hoe de normalisatie van drugsgebruik, met name bij jeugdigen, wordt tegengegaan nu de teelt van drugs via het experiment door de overheid wordt gereguleerd. Zij vragen zich af of bijvoorbeeld hier iets van terug te zien zal zijn op de verpakkingen van de producten. Op dit punt zullen meerdere maatregelen worden getroffen. In de amvb wordt bepaald dat jeugdige personen jonger dan 18 jaar niet mogen worden toegelaten tot een coffeeshop. Ook worden in de amvb eisen gesteld aan de verpakking van de producten. Deze zullen bepaalde waarschuwingen moeten bevatten en niet aantrekkelijk mogen zijn voor kinderen. De ervaringen die op dat punt zijn opgedaan op het gebied van tabak, nemen wij hierin mee. Ook wordt in de amvb expliciet aandacht besteed aan preventie, onder andere bij de verkoop in de coffeeshops. Dit behelst onder meer het stellen van opleidingseisen aan verkopend personeel van de coffeeshops in de deelnemende gemeenten. Daarnaast dient elke coffeeshop voorlichtingsmateriaal zichtbaar aanwezig te hebben. Wij beraden ons op dit moment nog op de wenselijkheid van extra preventiemaatregelen richting jongeren of hun omgeving. Het is bekend dat teveel aandacht voor drugs juist ook kan leiden tot meer interesse daarin, dus het bepalen van een communicatiestrategie vergt grote zorgvuldigheid.
30. De leden van de GroenLinks-fractie zien dit experiment als een startpunt van de transitie naar legale bevoorrading van coffeeshops. Op de vraag in hoeverre de effecten van dit experiment omkeerbaar zijn, antwoorden wij als volgt. Voor het kabinet is het experiment waardevol vanwege inzicht in mogelijke effecten op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Het uitgangspunt van het kabinet met betrekking tot de effectmeting is te zorgen voor een experiment dat wetenschappelijk relevant is en voldoende informatie oplevert om politieke besluitvorming op te baseren. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze besluitvorming. Het experiment leidt dan ook niet tot een onomkeerbare situatie. De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts welke gevolgen het experiment en het afbouwen ervan zullen hebben voor de Nederlandse cannabismarkt, die volgens de leden nu illegaal maar relatief stabiel is. Het experiment is bedoeld om te onderzoeken of een gesloten keten van productie, distributie en verkoop kan worden opgezet en in stand worden gehouden, en om de effecten die daarbij optreden te onderzoeken. Welke effecten daarbij zullen gaan optreden die van invloed zijn op de stabiliteit van de cannabismarkt is op dit moment niet aan te geven.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de bereidheid van de regering om de naar het oordeel van de leden statische opzet van het experiment los te laten en, lopende het experiment, gefaseerd tussentijdse aanpassingen toe te laten indien bijsturing noodzakelijk blijkt. Op een vergelijkbare vraag van de leden van de SP-fractie hebben wij hiervoor bij punt 9 antwoord gegeven. Graag volstaan wij hier dan ook met een verwijzing naar dat antwoord.
Op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie of de regering bereid is om het aantal gemeenten uit te breiden, antwoorden wij dat de kaders voor het experiment, zoals opgenomen in het regeerakkoord, bekend zijn. Zoals in voormelde brief van 6 juli 2018 is vermeld, is het kabinet voornemens om vast te houden aan het aantal van zes tot tien gemeenten.
Door de betreffende leden is tot slot gevraagd of de regering bij het bepalen van de handelsvoorraad zich zal laten leiden door de jurisprudentie van rechtbanken en gerechtshoven op grond waarvan een handelsvoorraad van drie maanden toelaatbaar wordt geacht. In de amvb is nu voorzien dat de maximale handelsvoorraad van een coffeeshop gebaseerd wordt op de gemiddelde weekvoorraad van die coffeeshop. Op dit punt zijn het advies van de adviescommissie en gesprekken met onder andere coffeeshophouders, gemeenten, de politie en het OM leidend geweest, aangezien gestreefd wordt naar een realistisch experiment waarbij tegelijkertijd ook de veiligheidsrisico’s in acht worden genomen.
31. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of het geen naïeve gedachte is om van coffeeshops in de deelnemende gemeenten te eisen dat zij klanten actief wijzen op de risico’s van cannabisgebruik, aangezien dit in de huidige praktijk al niet functioneert. Zij vraagt de regering hoe zij dat actief ontmoedigen voor zich ziet en of de regering ervoor gaat zorgen dat alle coffeeshops die geen actief ontmoedigingsbeleid voeren worden gesloten en, zo ja, op welke wijze. Wij zijn van mening dat het experiment kansen biedt om meer vorm te geven aan preventie binnen de coffeeshops. In de amvb worden regels opgenomen die dienen bij te dragen aan preventie van het gebruik van hennep en hasjiesj. Op coffeeshops in de deelnemende gemeenten komt de verplichting te rusten dat het verkopend personeel een training heeft gevolgd over het gebruik van deze softdrugs en de daaraan verbonden risico’s zodat zij in de praktijk in staat zijn om hun klanten daarover op een goede wijze te kunnen informeren. Dat zij die opleiding hebben gedaan en met succes hebben afgerond, moet in de administratie van de coffeeshop kunnen worden aangetoond. In de opleiding moet aandacht zijn voor de gezondheidsrisico’s van het (problematisch) gebruik van hennep en hasjiesj, de wijze van gebruik, preventie van verslaving en de wijze waarop hierover advies kan worden gegeven. Daarnaast wordt van de coffeeshophouder verwacht dat zijn personeel de problematische gebruiker signaleert en doorverwijst naar een instelling die zorg kan verlenen. Naast deze vorm van preventie dient elke coffeeshop ook voorlichtingsmateriaal over preventie van verslaving en de risico’s van (problematisch) gebruik zichtbaar voor klanten aanwezig te hebben. Achterliggende gedachte van deze verplichtingen is dat (potentiële) klanten van coffeeshops in de deelnemende gemeenten zoveel mogelijk op de hoogte zijn van (de risico’s van) het gebruik van hennep en hasjiesj en die informatie kunnen betrekken bij hun afweging om wel of niet te gebruiken en bij het gebruik zelf. Met het opnemen in de amvb van voormelde eisen wordt preventie – in tegenstelling tot het huidige gedoogbeleid – een verplichting. Gemeenten zien toe op deze verplichting en kunnen handhaven indien coffeeshops zich niet aan deze verplichting houden. Ook kunnen zij desgewenst aanvullende eisen op het gebied van preventie stellen.
32. De leden van de D66-fractie vragen wat de positie is van de begeleidingscommissie waar het wetsvoorstel in voorziet. Zij vragen of dit een onafhankelijke commissie is en hoe de samenstelling in achtergrond van de leden van deze commissie zal zijn. Ook willen zij weten of in de commissie leden zitting nemen die een achtergrond hebben in de coffeeshopsector. Tot slot vragen zij wat de relatie is tussen de begeleidingscommissie en het in te stellen onderzoeksteam en welke verschillende rollen hierbij worden toegekend aan de commissie en dat team. Ons antwoord op deze vragen is als volgt. Bij wet wordt een Begeleidings- en evaluatiecommissie experiment gesloten coffeeshopketen ingesteld. De begeleidingscommissie wordt benoemd volgens de eisen gesteld in de Kaderwet adviescolleges om de onafhankelijkheid te borgen. Gestreefd wordt naar een begeleidingscommissie met ten minste zes leden die deskundigheid hebben op in ieder geval de terreinen van volksgezondheid, veiligheid, openbare orde, toezicht en lokaal bestuur. De begeleidingscommissie krijgt als taak om het experiment en de evaluatie te volgen en te begeleiden en daarover verslag te doen aan de Minister voor Medische Zorg en de Minister van Justitie en Veiligheid. Het volgen van het experiment omvat het toezien op de uitvoering van het onderzoek en het zo nodig doen van aanbevelingen om nieuw of aanvullend onderzoek te starten. De uitvoering van het onderzoek zal plaatsvinden door een door ons nog aan te wijzen onderzoeksteam. Het onderzoeksteam onderzoekt en monitort de geslotenheid van de keten en de effecten van het experiment op in ieder geval de criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Op deze onderwerpen zal ook een nulmeting worden uitgevoerd. De onderzoekers leveren periodiek een tussenrapportage op met de tot dan toe gemeten resultaten. De begeleidingscommissie leest mee met deze tussenrapportages en heeft op de inhoud een adviserende rol. Het evalueren gebeurt door het onderzoeksteam en omvat het uitbrengen van een evaluatieverslag gebaseerd op de eerdere rapportages waarin ten minste de gemeten resultaten over de geslotenheid van de keten en de effecten in kaart zijn beschouwd. Het eindrapport wordt gewogen door de begeleidingscommissie en zal vervolgens vergezeld van het advies van de begeleidingscommissie worden aangeboden aan beide Ministers.
33. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering oordeelde over de internationaal- en Europeesrechtelijke houdbaarheid van het initiatiefwetsvoorstel van het lid Bergkamp. De initiatiefneemster heeft zich op het standpunt gesteld dat, mede gezien de internationale situatie, voldoende ruimte aanwezig moet worden geacht voor de door haar voorgestelde wetswijziging. Vanuit het toenmalige kabinet zijn hierbij kanttekeningen geplaatst, omdat de initiatiefneemster zich in belangrijke mate baseert op het onderzoeksrapport «Internationaal recht en cannabis II» van Van Kempen en Federova. In dat rapport concluderen de onderzoekers dat het gereguleerd toestaan van cannabisteelt en -handel voor recreatief gebruik zou steunen op positieve verplichtingen die uit mensenrechtenverdragen voortvloeien. Door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven dat hij de onderzoekers daarin niet kan volgen. Een gelijkluidend standpunt is door ons ingenomen in de brief van 9 maart 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 411). Wij beseffen dat ook het door ons voorgestelde experiment raakt aan de internationale regelgeving op het gebied van bestrijding van drugs. Het onderhavige wetsvoorstel strekt echter uitsluitend tot een in tijdsduur en omvang beperkt experiment, waardoor verzekerd is dat het niet kan leiden tot een onomkeerbare situatie. Voorts ligt aan het buiten toepassing verklaren van artikel 3, onderdelen B en C, van de Opiumwet op dit moment geen veranderend inzicht over het strafbare karakter van de betreffende handelingen ten grondslag, maar is hiermee louter beoogd om te verzekeren dat de deelnemers aan het experiment niet strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. Bovendien voorziet het voorgenomen experiment in een wettelijk gewaarborgde evaluatie met een sterk wetenschappelijk karakter. In het licht van deze omstandigheden achten wij het experiment verdedigbaar.
Door de leden van de VVD-fractie zijn ook vragen gesteld over de toepasselijkheid van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Josemans. Deze leden vinden het ingenomen standpunt dat bij het voorgestelde experiment geen sprake zal zijn van een legaal economisch en commercieel circuit niet overtuigend, omdat de kern van het wetsvoorstel toch juist is dat de deelnemers aan het experiment niet strafbaar handelen. Het is juist dat de deelnemers aan het experiment gevrijwaard zullen zijn van strafrechtelijke vervolging. Echter, hieraan ligt op dit moment geen veranderend inzicht over het strafbare karakter van de betreffende handelingen ten grondslag. De vrijwaring van strafrechtelijke vervolging heeft tot doel om de uitvoering van het experiment mogelijk te maken en door middel van dat experiment inzichten te verkrijgen in de effecten van een gesloten coffeeshopketen. Die gesloten coffeeshopketen geldt uitsluitend binnen het experiment en aan de deelnemers van het experiment zullen diverse eisen worden gesteld met het op het gesloten houden van de keten. Het experiment heeft dan ook geenszins tot gevolg dat binnen Nederland sprake zal zijn van een legaal economisch en commercieel circuit. Hieruit volgt dat de overwegingen van het Hof van Justitie in het arrest in de zaak Josemans over de toepassing van het ingezetenencriterium ook op het experiment van toepassing zijn. Wat betreft de vervolgvraag van de betreffende leden hoe de strijdigheid met het Europees recht zal zijn als het experiment uitmondt in een volledig gelegaliseerde gesloten coffeeshopketen in Nederland, zijn wij van mening dat beantwoording van die vraag pas aan de orde is als op basis van de evaluatie van het experiment door het dan zittende kabinet het door de leden geschetste besluit wordt genomen.
De leden van de VVD-fractie willen voorts weten of er ook andere Europese lidstaten zijn met een soortgelijk systeem zoals datgene waarmee Nederland nu wil experimenteren en hoe het daar zit met de Europeesrechtelijke houdbaarheid. Naar ons bekend is, zijn er in andere lidstaten geen systemen die vergelijkbaar zijn met hetgeen nu binnen het onderhavige experiment wordt opgezet.
Door de leden van de VVD-fractie is tevens gevraagd om nader te onderbouwen waarom in het kader van het experiment de teelt niet geschiedt op basis van een overheidsopdracht en waarom geen Europese aanbestedingsprocedure plaatsvindt. Bij een overheidsopdracht zou sprake zijn van een overeenkomst tussen de overheid en een teler op basis waarvan de teler tegen betaling hennep en hasjiesj ten behoeve van het experiment produceert. In het kader van het experiment is marktwerking tussen producent en afnemers wenselijk, zonder dat de overheid hierbij partij is. Om die reden is gekozen voor een stelsel waarbij telers worden geselecteerd die op basis van een vergunning («aanwijzing als teler») hennep en hasjiesj ten behoeve van het experiment mogen produceren. Die hennep en hasjiesj verkopen zij aan de coffeeshops in de deelnemende gemeenten. Daarbij zijn telers vrij om te kiezen aan welke coffeeshop zij leveren en zijn coffeeshops vrij om te kiezen van welke teler zij hun producten betrekken. Ook mogen zij daarbij zelf de prijzen vaststellen en afspraken maken over bijvoorbeeld de soorten, de tijdstippen van levering en de verpakkingsgrootte. Dit levert binnen het kader van een gesloten coffeeshopketen zoveel mogelijk een situatie op waarin vraag en aanbod de markt bepalen. De besluiten in dit stelsel (vergunningen) zijn niet aan te merken als aanbestedingsplichtige opdrachten. Daar komt bij dat handelingen met hennep en hasjiesj nog altijd illegaal zijn en de illegaliteit uitsluitend in het kader van het experiment tijdelijk wordt opgeheven. Tegen deze achtergrond is Europese aanbesteding geen optie. Aan de betreffende leden antwoorden wij dat ons in dit verband ook geen relevante Europese regelgeving of jurisprudentie bekend is. Op de vraag van de leden van de VVD-fractie of het mogelijk is dat telers die geen vergunning krijgen om mee te doen aan het experiment, dit alsnog via de rechter kunnen afdwingen, antwoorden wij het volgende. Telers die een aanvraag om aanwijzing als teler hebben ingediend, maar niet worden aangewezen en dus geen vergunning krijgen, hebben de mogelijkheid om via een eventuele bezwaar- en beroepsprocedure bij de bestuursrechter hun bezwaren tegen de afwijzing van hun aanvraag kenbaar te maken.
34. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af hoe groot de kans is dat de Nederlandse staat Europeesrechtelijk wordt aangesproken naar aanleiding van de invoering van dit wetsvoorstel. Zoals in paragraaf 5 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is toegelicht, raakt dit wetsvoorstel artikel 71, tweede lid, van de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland, en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Trb. 1990, 145 en PbEU 2000, L 239), alsmede het Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van illegale drugshandel (PbEU 2004, L 335). Parallel aan de totstandkoming van dit wetsvoorstel worden mede om die reden met andere lidstaten gesprekken gevoerd en toelichting op het experiment gegeven. Daarin wordt benadrukt dat het hier om een experiment gaat dat in omvang en duur beperkt van opzet is en wetenschappelijk wordt begeleid.
Door de leden van de ChristenUnie-fractie is gevraagd hoe het contact verloopt met de omliggende buurlanden als gaat het om de naleving van internationale en Europese verdragen. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik de leden naar de reactie die wij hiervoor bij punt 15 naar aanleiding van een vergelijkbare vraag van de leden van de D66-fractie hebben gegeven.
35. Door de leden van de SGP-fractie is gevraagd of de mogelijkheid dat bij amvb kan worden besloten om het experiment te laten voortduren in plaats van af te bouwen, niet in strijd is met het geldende internationale en Europese recht. Zoals hiervoor bij punt 6 is aangegeven, is met de mogelijkheid om de duur van de experimenteerfase te kunnen verlengen voor het geval wordt besloten om het experiment voort te zetten in algemeen geldende wetgeving, aangesloten bij de Aanwijzingen voor de regelgeving. Politieke besluitvorming zal plaatsvinden op grond van de evaluatie van het experiment. Dat is ook het moment waarop de verhouding met het internationale en Europese recht moet worden beoordeeld.
36. Door de leden van de VVD-fractie is gevraagd op welke wijze het wetsvoorstel ervoor zorgt dat het weglekken van de cannabis uit de gesloten keten naar het criminele circuit wordt voorkomen. In de amvb wordt regelgeving opgenomen die ziet op de geslotenheid van de keten en het voorkomen van weglekken van hennep en hasjiesj. Alle binnen het experiment geteelde hennep en hasjiesj moet traceerbaar zijn en blijven. De aangewezen telers mogen uitsluitend ten behoeve van het experiment hennep en hasjiesj telen en de toegestane coffeeshops in de deelnemende gemeenten mogen uitsluitend die hennep en hasjiesj aanwezig hebben en verkopen. Op de vraag van de leden hoe wordt gecontroleerd dat alles wat de telers produceren ook terecht komt bij de deelnemende coffeeshops, antwoorden wij dat daartoe onder meer eisen aan de administratie van zowel de telers als de coffeeshops worden gesteld. Die administratie zal sluitend en transparant moeten zijn. Ook worden onder meer eisen gesteld aan de wijze van vervoer van de hennep en hasjiesj en de verwerking van afval. Voorzien zal worden in de mogelijkheid van gegevensuitwisseling tussen de verschillende toezichthouders. Bij overtreding van de gestelde eisen kan bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk worden opgetreden. In het geval van de teler kunnen wij als verantwoordelijke Ministers besluiten tot intrekking van de aanwijzing en daarmee beëindiging van de deelname aan het experiment, een bestuurlijke boete opleggen of een last onder bestuursdwang. De burgemeesters van de deelnemende gemeenten kunnen bij niet-naleving van de geldende eisen besluiten tot – tijdelijke of definitieve – sluiting van een coffeeshop.
Op de vraag van de leden van de VVD-fractie hoe de regering controleert hoeveel de aangewezen telers precies produceren, antwoorden wij dat de aangewezen telers uitsluitend ten behoeve van het experiment hennep en hasjiesj mogen telen. Bij de selectie van de telers zal in ogenschouw worden genomen dat er voldoende telers worden aangewezen, zodat een monopoliepositie wordt voorkomen en de kans op voldoende variatie in soorten en de continuïteit van levering wordt vergroot. Er zal echter niet worden voorgeschreven hoeveel de telers exact moeten produceren. Dat zal het resultaat zijn van het samenspel tussen aangewezen telers en de coffeeshops in de deelnemende gemeenten. Om adequaat toezicht op de productie van de teler te houden, worden in de amvb regels gesteld over de door de teler te voeren administratie die sluitend en transparant zal moeten zijn. Op de vraag van de betreffende leden hoe wordt voorkomen dat telers meer produceren en de teveel geproduceerde cannabis laten weglekken in het criminele circuit, antwoorden wij dat met de hiervoor omschreven eisen die voor de aangewezen telers en deelnemende coffeeshops zullen gaan gelden het weglekken van hennep en hasjiesj zoveel als mogelijk wordt voorkomen. Voor een teler zal het derhalve niet opportuun zijn om meer te produceren dan de deelnemende coffeeshops wensen af te nemen.
De leden van de VVD-fractie willen verder weten of een Bibob-toetsing voldoende is om telers met kwade bedoelingen uit het experiment te houden. Allereerst wijzen wij erop dat een aanvrager die als teler wil worden aangewezen een VOG moet overleggen. Zonder VOG zal de aanvraag reeds daarom worden afgewezen. Daarnaast zal ook een Bibob-toetsing deel uitmaken van de selectieprocedure van de telers. Voorts geldt dat een aangewezen teler slechts personen te werk mag stellen die in het bezit zijn van een VOG. Wij zijn van mening dat wij met deze maatregelen en het continue toezicht dat gedurende het experiment zal worden uitgeoefend voorzien in een adequate screening. Voor zover de leden nog willen weten of de regering hiermee alle aanbevelingen van de adviescommissie over het weglekken naar het criminele circuit heeft overgenomen, antwoorden wij dat de adviescommissie in haar advies niet heeft gespecificeerd welke aanbevelingen specifiek gericht zijn op het voorkomen van weglekken naar het criminele circuit. Naar wij kunnen overzien, zijn er geen aanbevelingen van de adviescommissie die hieraan kunnen worden gerelateerd en die niet door ons zijn overgenomen.
Door de leden van de VVD-fractie is tevens gevraagd waarom ten tijde van het indienen van het wetsvoorstel nog niet bekend was welke personen als toezichthouder zullen worden aangewezen. Zij willen weten wanneer de regering hierover zal besluiten en of de Tweede Kamer hier nog enige invloed op heeft. Op het moment dat het wetsvoorstel in procedure werd gebracht, werd nog volop gewerkt aan de uitwerking van het experiment, waaronder het toezicht. De adviescommissie heeft over dit onderwerp geadviseerd om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande toezichthouders. Het toezicht op de verkoop in coffeeshops zal op gemeentelijk niveau plaatsvinden. Ten aanzien van de teelt zijn er geen bestaande toezichtstaken in het huidige gedoogbeleid. Met een aantal toezichthoudende instanties zijn we in gesprek over het toezicht op de hele coffeeshopketen en op het productie- en distributieproces binnen het experiment, om te komen tot een goede structuur met behoud van ieders bestaande verantwoordelijkheden.
De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd naar de rol van de NVWA en daarbij gewezen op het advies van de politie en de adviescommissie om de NVWA bij het experiment te betrekken. Ook willen de leden weten of de NVWA betrokken is geweest bij het opstellen van het conceptwetsvoorstel en, zo ja, wat haar mening was. De NVWA is een van de partijen die geconsulteerd is over het conceptwetsvoorstel. De NVWA heeft aangegeven dat zij in dat stadium nog geen uitgesproken mening had, aangezien het conceptwetsvoorstel nog onvoldoende duidelijkheid bood over de nadere invulling van het toezicht op het experiment. Bij het opstellen van de amvb is met diverse partijen gesproken waaronder de NVWA. Ook is de NVWA – net als andere betrokken uitvoeringspartners, zoals de IGJ en het OM gevraagd om over het concept van de amvb advies uit te brengen. Op de vraag van de leden of de NVWA voldoende menskracht en financiële capaciteit heeft om een rol bij het toezicht op het experiment te kunnen vervullen, antwoorden wij dat het kabinet zo nodig zal zorgen voor toereikende (financiële) middelen.
37. De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen gesteld over het toezicht op de naleving van de wet. Hierover kunnen wij aangeven dat het toezicht op het experiment plaatsvindt binnen een samenwerking tussen een aantal bestaande toezichtorganisaties, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij bestaande verantwoordelijkheden. Deze toezichthouders worden bij besluit van ondergetekenden aangewezen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende ketenonderdelen teelt, vervoer en verkoop. De wijze van afstemming en werkwijze tussen de verschillende toezichthouders wordt in samenspraak met alle betrokken partijen vastgesteld en vastgelegd in een handhavingsarrangement.
De leden van de CDA-fractie vragen tevens naar voorbeelden van situaties waarin een coffeeshophouder of gemeente wordt uitgesloten van deelname aan het experiment tijdens het experiment, en hoe een tijdelijke uitsluiting in zijn werk gaat. De burgemeester van een aangewezen gemeente heeft de bevoegdheid om handhavend op te treden tegen individuele coffeeshops door deze tijdelijk (of zelfs definitief) te sluiten. Hoewel dit niet in de lijn der verwachting ligt, zijn er ook situaties denkbaar die het staken van het experiment in een gehele gemeente noodzakelijk maken. Te denken valt aan de situatie dat de straathandel zodanig toeneemt, dat dit voor partners binnen de lokale driehoek niet meer beheersbaar is, of wanneer de overlast zodanig toeneemt, dat dit het staken van het experiment rechtvaardigt. Met de nota van wijziging wordt artikel 6, tweede lid, van het wetsvoorstel aldus gewijzigd dat daarmee wordt voorzien in een «noodremvoorziening». Hiermee kan de uitvoering van het experiment in een gehele gemeente onmiddellijk worden gestaakt indien dat ter bescherming van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde en veiligheid geïndiceerd is. De indicatie hiervoor zal veelal afkomstig zijn van de burgemeester van de betreffende gemeente, aangezien hij als eerste op de hoogte zal zijn van signalen dat de openbare orde of de veiligheid in een gemeente in het geding zijn. Het staken van het experiment in een gemeente gedurende het experiment houdt voor alle coffeeshops in dat zij vervallen in het gedoogbeleid zoals dit geldt buiten het experiment om. Toepassing van de noodremvoorziening is bedoeld om de uitvoering van het experiment in de betreffende gemeente definitief te staken. Met de herformulering van artikel 6, tweede lid, van het wetsvoorstel is de mogelijkheid van tijdelijke staking van het experiment in een gemeente komen te vervallen.
38. In antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie of de regering al in gesprek is met toezichthoudende instanties over hun rol, kunnen wij melden dat de gesprekken met toezichthoudende instanties zijn gestart en constructief verlopen. Op de vraag hoe de controle op kwaliteit geregeld zal worden, antwoorden wij dat dit nog verder wordt uitgewerkt. Mogelijk gaan wij uit van een model waarbij telers van elke oogst een of meer monsters nemen en deze laten onderzoeken door een daartoe uitgerust laboratorium. De toezichthouder controleert de wijze waarop de telers monsters nemen en de uitkomsten van het laboratoriumonderzoek.
39. Op de vraag van de leden van de D66-fractie waarom het wetsvoorstel niet in openbare wetgevingsconsultatie is gegaan, antwoorden wij het volgende. Om aan de toezegging gedaan om het wetsvoorstel voor het afgelopen zomerreces bij de Tweede Kamer in te dienen. Om aan die toezegging te kunnen voldoen, hebben wij niet gekozen voor een openbare wetgevingsconsultatie maar voor een beperkte consultatie. Wij hebben deze keuze gemaakt indachtig het feit dat het wetsvoorstel uitsluitend de hoofdlijnen van het experiment regelt en dat de uitwerking daarvan in de amvb gebeurt. Zoals hiervoor bij punt 1 is opgemerkt, is op dit moment de internetconsultatie van het concept van die amvb gaande. Via deze weg kunnen alle belangstellenden, zoals de door de leden genoemde organisaties uit de coffeeshopsector en de (verslavings-)zorgsector, hun opmerkingen over de uitwerking van het experiment naar voren brengen.
40. Door de leden van de SGP-fractie is ook gevraagd waarom ten aanzien van het wetsvoorstel is volstaan met een beperkte, voornamelijk bestuurlijke consultatie. Voor het antwoord op die vraag verwijzen wij naar het antwoord dat wij hiervoor hebben gegeven op de vergelijkbare vraag van de leden van de D66-fractie. Aan de leden van de SGP-fractie kunnen wij aangeven dat de door hen genoemde maatschappelijke organisaties en personen in het kader van de internetconsultatie van het concept van de amvb gelegenheid hebben om hun opmerkingen naar voren te brengen. Ook is recent met de Moedige Moeders gesproken over het experiment.
41. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan ingaan op de uitzending van het actualiteitenprogramma Nieuwsuur van 26 september jl., waarin werd bericht over problemen en ongeregeldheden rondom het Bureau Medicinale Cannabis. De leden vragen of het waar is dat de medicinale staatswiet van slechte kwaliteit is en een te hoge prijs heeft, waardoor patiënten die de medicinale wiet mogen gebruiken liever overstappen naar wiet uit een coffeeshop. Wij zijn bekend met de genoemde uitzending van Nieuwsuur. Een deel van de problemen en ongeregeldheden waarover werd bericht, zijn inmiddels opgelost en dus achterhaald. Daarnaast delen wij het door Nieuwsuur geschetste beeld niet. Iedere oogst medicinale cannabis die in de apotheek terecht kom, is getest in een laboratorium en voldoet aan de kwaliteitseisen zoals vastgelegd in een monografie (vastgesteld voorschrift voor de samenstelling, bereiding en keuring van geneesmiddel1). De apotheekinkoopprijs van medicinale cannabis is de afgelopen jaren stapsgewijs verlaagd van € 8,25 naar € 6,20 per gram in augustus 2016 en per 1 januari 2018 is de prijs verlaagd naar € 5,80 per gram.2 De prijs ligt daarmee (significant) onder de gemiddelde prijs van de recreatieve cannabis in de coffeeshop waar de verkoopprijs ligt tussen de € 9,00 en € 12,00 per gram.
Door de leden van de VVD-fractie is ook gevraagd welke lessen de regering trekt uit de wijze waarop reeds vijftien jaar op medische gronden staatswiet wordt geteeld. Zij vragen of dit vertrouwen wekt voor de wijze waarop de overheid nu op grotere schaal staatswiet wil telen. De teelt en verkoop van medicinale cannabis staan op zichzelf. Het experiment zal op een andere wijze
vorm krijgen. De overheid zal immers niet zelf binnen dit experiment hennep of hasjiesj gaan telen. Binnen het experiment worden maximaal tien telers aangewezen om de hennep en hasjiesj te gaan telen en zal in zes tot tien gemeenten sprake zijn van verkoop van hennep en hasjiesj in coffeeshops.
42. De leden van de D66-fractie willen weten waarom het (net) niet is gehaald om het wetsvoorstel vóór het zomerreces naar de Tweede Kamer te sturen. Uiteraard hebben wij ons tot het uiterste ingespannen om aan de gedane toezegging te voldoen. In het kader van de snelheid hebben wij afgezien van een internetconsultatie van het onderhavige wetsvoorstel. Met het oog op de zorgvuldigheid is het wetsvoorstel wel gericht geconsulteerd en is ook zoveel als mogelijk rekenschap gegeven van het door de adviescommissie op 20 juni 2018 uitgebrachte advies.
De leden van de D66-fractie willen ook weten wat sinds het aantreden van het kabinet concreet is gebeurd met betrekking tot de voorbereidingen. Deze leden vragen ook dit aan de hand van een tijdslijn met data toe te lichten. Tevens vragen zij of wij op elk afzonderlijk advies van de adviescommissie kunnen aangeven of dit wel of niet is overgenomen en waarom. Wij hebben op verschillende momenten de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van het experiment. Wij verwijzen de leden van de D66-fractie dan ook naar de brieven die wij op respectievelijk 15 december 2017 (Kamerstukken II 20017/18, 24 077, nr. 406), 23 februari 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 410), 9 maart 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 411), 30 mei 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 414), 20 juni 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 416) en 6 juli 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 24 077, nr. 422) aan de Tweede Kamer hebben gezonden. In deze laatste brief hebben wij uitgebreid gereageerd op het advies van de adviescommissie. Daarin hebben wij zoveel als mogelijk van elk afzonderlijk advies gemotiveerd aangegeven welk advies is overgenomen en welk advies wij niet volgen.
De leden van de D66-fractie willen weten of er een consumentenpanel komt in navolging van het advies van de adviescommissie. Wij vinden het van belang dat binnen het experiment een representatief aanbod wordt gerealiseerd. Wij beraden ons nog over de door de adviescommissie aangedragen suggestie om daartoe een consumentenpanel een rol te geven.
43. De leden van de SP-fractie hebben ook naar de hiervoor reeds genoemde uitzending van Nieuwsuur gekeken en willen weten of de regering het eens is met de stevige kritiek die uit deze uitzending naar voren komt. Voor het antwoord op deze vraag willen wij graag volstaan met een verwijzing naar ons antwoord bij punt 41 op de vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie. Hetzelfde geldt voor de vraag van de leden van de SP-fractie welke lessen de regering trekt uit de ervaringen met het telen van medicinale wiet voor het onderhavige experiment. Ook die vraag is hiervoor onder punt 41 al beantwoord. Aan de leden van de SP-fractie antwoorden wij voorts dat het Bureau Medicinale Cannabis en Bedrocan niet zijn betrokken bij het onderhavige experiment.
44. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering op welke wijze het risico dat door het experiment het gebruik van cannabis (onder jongeren) mogelijk toeneemt, zo klein mogelijk blijft. Ook vragen zij de regering hoe zij wil benadrukken dat het gebruik van cannabis niet als «gezond en veilig» wordt aangemerkt. Wij vinden het van belang dat wordt voorkomen dat het experiment een aanzuigende werking heeft op het gebruik van hennep en hasjiesj, met name onder jongeren. In de amvb is mede om die reden de eis opgenomen dat personen onder de 18 jaar niet worden toegelaten tot een coffeeshop. Voor de wijze waarop verder wordt voorkomen dat het experiment een aanzuigende werking heeft, wordt verwezen naar de reactie onder punt 29 op een vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie.
45. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen om parlementaire betrokkenheid bij de amvb’s te beperken tot artikel 5, derde lid, artikel 6, artikel 7, eerste lid, en artikel 11, tweede lid, van het onderhavige wetsvoorstel. De leden willen weten waarom die mogelijkheid niet bij alle overige amvb’s is geboden. In artikel 13 van het onderhavige wetsvoorstel is voorzien in een voorhangprocedure ter zake van de amvb’s die krachtens de hiervoor genoemde artikelen kunnen worden vastgesteld. Abusievelijk is daarbij de amvb die krachtens artikel 4, eerste lid, kan worden vastgesteld niet vermeld. Die omissie wordt met de nota van wijziging hersteld.
46. De leden van de D66-fractie willen weten of het klopt dat de regering in dit artikel ruimte heeft willen creëren voor een verlenging van het experiment als blijkt dat het experiment succesvol is en dat de verlenging maximaal twee jaar zal bedragen. In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen om de experimenteerfase met ten hoogste anderhalf jaar te verlengen, zodat inclusief de afbouwfase van zes maanden de geldigheidsduur van beide fasen ten hoogste zes jaar zal zijn. Zoals hiervoor bij punt 11 is aangegeven, voorziet de nota van wijziging erin dat dit ook in artikel 4, eerste lid, van het wetsvoorstel is vastgelegd. Er zal aanleiding bestaan om van de mogelijkheid tot verlenging gebruik te maken als besloten wordt om het experiment in algemeen geldende wetgeving om te zetten. Op de inhoud en redenen van zodanig besluit kunnen wij niet vooruitlopen. Die besluitvorming dient plaats te vinden op basis van de evaluatie van het experiment en door het dan zittende kabinet.
47. De leden van de SGP-fractie vragen waarom in artikel 4, eerste lid, is vastgelegd dat bij amvb kan worden bepaald dat het experiment langer kan duren dan nu voorzien is. Zij vragen zich af waarom hiervoor niet een nieuw wetsvoorstel nodig is. Zoals wij hiervoor bij punt 6 hebben aangegeven, is met de mogelijkheid om de duur van de experimenteerfase te kunnen verlengen voor het geval wordt besloten om het experiment voort te zetten in algemeen geldende wetgeving, aangesloten bij de toelichting op aanwijzing 2.42 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Daarin staat dat, indien na afloop van een experiment wordt besloten het experiment om te zetten in algemeen geldende wetgeving, moet worden overwogen of moet worden voorzien in tijdelijke verlenging van het experiment. Politieke besluitvorming daarover zal plaatsvinden op grond van de evaluatie van het experiment. De evaluatie is voorzien uiterlijk acht maanden voor het einde van de experimenteerfase. Indien dat aan de orde is, biedt het instrument van een amvb de mogelijkheid om tijdig, namelijk vóór aanvang van de afbouwfase, de experimenteerfase te verlengen. Dat zou niet lukken indien de verlenging door middel van een wetsvoorstel moet worden geregeld. Zoals hiervoor punt 11 aan de betreffende leden is geantwoord, wordt door middel van de nota van wijziging de begrenzing van de mogelijkheid om bij amvb de experimenteerfase te verlengen in artikel 4, eerste lid, vastgelegd. Voorts is aan dezelfde leden hiervoor bij punt 45 geantwoord dat eveneens door middel van de nota van wijziging in artikel 13 zal worden geregeld dat de voordracht van de betreffende amvb niet eerder mag worden gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de Staten-Generaal is overgelegd. Parlementaire betrokkenheid is daarmee geborgd. Naar onze mening hebben de beide Kamers der Staten-Generaal met die voorhangprocedure voldoende ruimte om een politieke weging te maken. Voor een verdergaande voorhangprocedure zien wij dan ook geen aanleiding.
48. Uit het verslag blijkt niet door welke leden enkele vragen zijn gesteld over artikel 7, tweede lid, van het onderhavige wetsvoorstel. Aan de betreffende leden antwoorden wij dat het eerste lid van artikel 7 de grondslag biedt om bij amvb regels omtrent het experiment nader uit te werken. Het gaat hier om een reguliere delegatiegrondslag. De betreffende amvb zal gelijktijdig met het onderhavige wetsvoorstel in werking treden, waarmee de voorbereidingsfase van het experiment aanvangt. Het tweede lid van artikel 7 is opgenomen als vangnetbepaling. Dit artikellid is bedoeld voor de situatie dat tijdens de voorbereidingsfase of de experimenteerfase onvoorziene omstandigheden blijken die tot bijsturing van het experiment nopen. In dat geval kunnen wij in relatief korte tijd – namelijk bij ministeriële regeling – aanvullende regels stellen over de uitvoering van het experiment. Gelet op het verschil in karakter tussen de delegatiegrondslag in het eerste lid en die in het tweede lid, is niet gekozen voor de – door de betreffende leden gesuggereerde – constructie om in het eerste lid te spreken van «bij of krachtens». Desgevraagd antwoorden wij voorts aan de betreffende leden dat in artikel 13 van het wetsvoorstel op dit punt geen voorhangprocedure is geregeld, omdat het niet gebruikelijk is om dat ten aanzien van een ministeriële regeling te doen.
49. Door de leden van de VVD-fractie is gevraagd of de regering bereid is om de in artikel 13 opgenomen lichte voorhangbepaling te wijzigen in een zware voorhangbepaling. Zo nee, dan geven deze leden aan dat een amendement op dit punt wordt overwogen. In artikel 13 van het wetsvoorstel is voorzien in parlementaire betrokkenheid door middel van zogenaamde gecontroleerde delegatie. Dat betekent dat het concept van de amvb (Besluit experiment gesloten coffeeshopketen) voorafgaand aan de aanbieding daarvan aan de Afdeling advisering van de Raad van State wordt voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer. Beide Kamers hebben dan gedurende vier weken de gelegenheid om opmerkingen, wensen en bedenkingen ten aanzien van het conceptbesluit naar voren te brengen. Wij zijn van mening dat de inhoud van de onderhavige concept-amvb van dusdanig groot belang is, ook voor een goed begrip van het onderhavige wetsvoorstel, dat wij hebben bevorderd dat in artikel 13 van het wetsvoorstel een voorhangbepaling is opgenomen die het parlement de gelegenheid tot inspraak biedt voordat de concept-amvb wordt aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Op die wijze zijn de beide kamers in staat om zich een volledig beeld en oordeel te vormen van de consequenties van dit wetsvoorstel en is naar onze mening de betrokkenheid van het parlement bij de uitwerking van het experiment bij de amvb afdoende gewaarborgd. Het spreekt voor zich dat wij met de reacties die het parlement in dat kader geeft, zoveel mogelijk rekening houden. De gekozen voorhangbepaling betreft ook de meest gebruikelijke vorm. De term «lichte voorhangbepaling» dient dan ook zeker niet te worden begrepen als dat het parlement bij deze vorm slechts beperkt inspraak heeft.
Voor zover door de betreffende leden is verzocht om een «zware voorhangbepaling» geldt dat er drie mogelijke voorhangbepalingen zijn, namelijk:
– voorwaardelijke delegatie: bij deze vorm wordt de amvb nadat deze is vastgesteld voorgelegd aan het parlement. Het parlement kan dan de inwerkingtreding van de amvb tegenhouden door te bepalen dat de materie van de amvb of de inwerkingtreding daarvan bij wet moet worden geregeld.
– tijdelijke delegatie: bij deze vorm wordt na vaststelling en publicatie van de amvb zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel in procedure gebracht waarin de betreffende materie alsnog op wetsniveau wordt geregeld.
– delegatie onder het vereiste van goedkeuring bij wet: bij deze vorm wordt ook na vaststelling en publicatie van de amvb zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel in procedure gebracht, maar dat wetsvoorstel mag uitsluitend strekken tot goedkeuring van de amvb.
Wij hebben niet voor een van deze drie andere voorhangbepalingen gekozen, omdat bij al deze vormen de inspraak van het parlement pas plaatsvindt nadat de amvb is vastgesteld. Wij hechten er juist aan om het parlement in een eerder stadium te betrekken. Op die manier kan de concept-amvb zo nodig naar aanleiding van reacties vanuit het parlement worden aangepast voordat deze aan de Afdeling advisering van de Raad van State wordt aangeboden. Bovendien kan de discussie over de inhoud van de concept-amvb ook in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel worden gevoerd. Voorts geldt dat uitwerking van het experiment bij wet ertoe zal leiden dat het wetgevingstraject tot de aanvang van het experiment een langere doorlooptijd zal hebben.
50. Uit het verslag blijkt niet door welke leden is gevraagd waarom de Minister voor Medische Zorg eerste ondertekenaar van het wetsvoorstel is en de Minister van Justitie en Veiligheid tweede ondertekenaar. Op grond van de portefeuilleverdeling binnen het Ministerie van VWS is de Minister voor Medische Zorg de eerstverantwoordelijke Minister ten aanzien van de Opiumwet. Omdat het wetsvoorstel voorziet in de buitenwerkingstelling van artikel 3, onderdelen B en C, van die wet, is ervoor gekozen deze Minister eerste ondertekenaar van het onderhavige wetsvoorstel te laten zijn. Met deze beslissing is geenszins beoogd tot uitdrukking te brengen dat het wetsvoorstel een grotere zorg- dan justitie-component heeft.
De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34997-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.