34 960 VI Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2018 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 juni 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 12 juni 2018 voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid. Bij brief van 25 juni 2018 zijn ze door de Minister van Justitie en Veiligheid beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Vraag (1):

Waarom zijn de resterende Regeerakkoordmiddelen op de aanvullende post voor B5 Politie niet in de Voorjaarsnota opgenomen? Welke gevolgen heeft dit voor de bijbehorende beleidsplannen uit het Regeerakkoord, te weten de toegezegde meer agenten?

Antwoord:

De inzet van dit kabinet voor de komende jaren is een moderne politie: meer politie, een flexibelere organisatie en een goed bereikbare politie. De reeks uit het regeerakkoord van € 291 mln. is volledig beschikbaar. Bij Voorjaarsnota zijn alleen de investeringen die bekend zijn van het lopende jaar zichtbaar. Op 15 juni bent u geïnformeerd over de beleidsplannen uit het regeerakkoord.1

Vraag (2):

Wanneer worden de resterende Regeerakkoordmiddelen ingezet?

Antwoord:

Het is gebruikelijk dat intensiveringsmiddelen eerst uitgewerkt worden in een concreet bestedingsplan alvorens het kabinet de middelen vrijgeeft ter besteding. Het opstellen van deugdelijke bestedingsplannen zodat deze middelen op een best mogelijke manier ingezet kunnen worden, kost tijd. Voor een deel van de RA-middelen is inmiddels een solide bestedingsplan opgesteld, deze middelen zijn dan ook overgeboekt naar de begroting van JenV. Aan een adequate onderbouwing voor de resterende middelen wordt door alle betrokken partijen gewerkt. Deze middelen zullen na akkoord op de plannen van het Ministerie van Financiën, die de Aanvullende Post beheert, worden overgeboekt naar de JenV begroting (zie ook het antwoord op vraag 5).

Vraag (3):

In hoeverre zijn met de middelen die toegevoegd zijn aan artikel 31.2 Bekostiging politie middelen uit het Regeerakkoord gemoeid (B8 Cybersecurity)? Indien die hiermee gemoeid zijn, op welke wijze wordt inzicht geboden in de nagestreefde doelstellingen van B8 Cybersecurity, de onderbouwing van de in te zetten beleidsinstrumenten en de financiële consequenties conform de eisen die de Comptabiliteitswet 2016 (art. 3.1) stelt aan nieuwe voorstellen?

Antwoord:

Besluitvorming over deze middelen vond plaats onder het vorige kabinet. De toevoeging is een technische herverdeling naar de specifieke organisatie, voor de politie gaat het om € 6 mln. Om de extra middelen voor politie in een bredere beleidsmatige context te plaatsen is de samenhang met extra middelen voor andere organisaties omschreven. De bekostiging hiervan verloopt via hun eigen begrotingen, en niet via artikel 31.2.

Vraag (4):

Waarom worden middelen die aan artikel 31.2 Bekostiging politie zijn toegevoegd niet alleen ten behoeve van de politie ingezet?

Antwoord:

De onder artikel 31.2 genoemde posten bekostigen de politie voor de uitvoering van de politietaak of voor verantwoordelijkheden die bij het departement en de politie liggen. Zo ligt de beheerverantwoordelijkheid voor de meldkamer en C2000 bij de politie, en heeft het departement als werkgever een verantwoordelijkheid op pensioengebied voor agenten werkzaam in het Caribisch gebied.

Vraag (5):

Waarom zijn de resterende regeerakkoordmiddelen niet in de Voorjaarsnota opgenomen maar op de aanvullende post bij de Voorjaarsnota?

Antwoord:

Het is gebruikelijk om middelen voor intensiveringen – wanneer er nog geen exacte besteding is uitgewerkt – eerst te reserveren op de Aanvullende Post van de rijksbegroting. Mijn ministerie werkt met alle betrokken partijen aan het opstellen van deugdelijke bestedingsplannen om er voor te zorgen dat deze middelen op een best mogelijke manier ingezet kunnen worden. Na akkoord op deze bestedingsplannen, worden de middelen overgeboekt naar de begroting van JenV (zie ook het antwoord op vraag 2).

Vraag (6):

Om welke tegenvallers (binnen en/of buiten de JenV-begroting) gaat het waar u schrijft dat om dekking te geven aan de tegenvallers op basis van de realisaties in de afgelopen begrotingsjaren (onderuitputting en exploitatieoverschotten uitvoeringsorganisaties) de begrotingsraming is verlaagd met 84,3 mln. euro? Wat is per tegenvaller binnen de JenV-begroting de oorzaak?

Antwoord:

In het voorjaar hebben zich diverse tegenvallers gemanifesteerd. Deze zijn gedekt door de eindejaarsmarge, door inzet van verwachte onderuitputting en door verwachte positieve resultaten van uitvoeringsorganisaties en door het inhouden van de prijsbijstelling. De tegenvallers en de dekking staan niet 1 op 1 op elkaar. Een belangrijke cluster zijn tegenvallers uit hoofde van de PMJ ramingen. Met name bij de griffierechten is er sprake van een structurele tegenvaller, vanwege een lagere zaakinstroom, in 2018 € 26 mln. Ook de forensische zorg en het gevangeniswezen kennen in 2018 een volumegroei die extra kosten impliceren (circa 34 mln.). Voorts zijn er tegenvallers bij het Asieldossier (met name door een hogere bezetting bij het COA in 2018 en 2019. Daarnaast is het budget 2019 voor de IND aangepast aan de verwachte asielinstroom) die deels gedekt kunnen worden uit de asielreserve maar waar voor 129 mln. (2018) dekking gevonden is binnen JenV. Diverse kleinere tegenvallers, waaronder de verwachte kosten Brexit (4,4 mln. in 2018), worden gedekt door bovengenoemde bijstellingen.

Vraag (7):

Op welke begrotingsartikelen is de raming verlaagd om de tegenvallers te dekken en met welke bedragen (optellend tot 84,3 mln. euro)? Welke risico’s voor de beleidsuitvoering zijn er met deze verlagingen?

Antwoord:

Op de volgende artikelen zijn verlagingen toegepast:

 

in € mln.

Artikel 33 Verwachte meevaller Rechtsbijstand

15,0

Artikel 91 Verwachte meevaller op apparaatsuitgaven, w.o. inkoop

20,0

Artikel 92 Overige budgetten

11,3

Alle artikelen: niet toedelen van de prijsbijstelling 2018

38,0

Totaal uitgaven

84,3

Omdat het bij de eerste drie verlagingen gaat om een inschatting van de onderuitputting, doen zich aldaar geen beleidsmatige risico’s voor. In de loop van de begrotingsuitvoering zal duidelijk worden waar exact de onderuitputting zich voor zal gaan doen. Dat kan dus afwijken van de verwachte onderuitputting. Het niet uitkeren van de ontvangen prijsbijstelling raakt alle budgetten die prijsgevoelig zijn. Op het totaal van de JenV uitgaven gaat het om een gering percentage (circa 0,3%). De verwachting is dat de voorspelde prijsstijging binnen de beschikbare budgetten kan worden opgevangen.

Vraag (8):

Welke maatregelen in de begroting 2017 als invulling van de taakstelling op de strafrechtketen bleken juridisch niet haalbaar? Welke niet-financiële gevolgen heeft het niet invoeren van deze maatregelen?

Antwoord:

Het gaat bij de maatregelen «vitale ketens» veelal om een combinatie van juridische complexiteit, verwacht politiek draagvlak en bijstelling van de verwachte opbrengsten.

Zo blijkt de opbrengst van de maatregel «Vermindering druk bestuursrechtelijke keten» bij nader inzien te hoog te zijn ingeschat. Over de maatregel – «het kind centraal in een efficiëntere en effectievere jeugdbeschermingsketen» – heeft uw Kamer met aanvaarding van de motie Klein2 – zich reeds over de politieke haalbaarheid uitgesproken. Voor enkele maatregelen, namelijk «houdbaar (administratief) beroep in WAHV-zaken» en «houdbaar toezicht door de rechterlijke macht», is het haalbaarheidsonderzoek nog niet afgerond. Bij deze maatregelen, evenals bij de maatregel «slagvaardige civiele rechtspleging, wordt ervan uitgegaan dat deze deels kunnen worden gerealiseerd. Het niet doorgaan van de maatregelen heeft geen niet-financiële gevolgen.

Vraag (9):

Wat zijn de andere redenen voor het niet kunnen uitvoeren van maatregelen die juridisch niet haalbaar zijn?

Antwoord:

Het gaat bij de maatregelen «vitale ketens» veelal om een combinatie van juridische complexiteit, verwacht politiek draagvlak en bijstelling van de verwachte opbrengsten.

Bij nader onderzoek naar de haalbaarheid van de maatregelen bleek in veel gevallen dat de verwachte opbrengsten aanzienlijk lager waren dan oorspronkelijk was ingeschat. Daarnaast was er bij een aantal maatregelen de verwachting van onvoldoende politiek draagvlak. Over de maatregel – «het kind centraal in een efficiëntere en effectievere jeugdbeschermingsketen» – heeft uw Kamer met aanvaarding van de motie Klein – zich reeds over de politieke haalbaarheid uitgesproken.

Vraag (10):

Kunt u een helder overzicht geven waar de onderuitputting uit bestaat? Kunt u daarbij aangeven of dit incidentele of structurele posten betreft?

Antwoord:

In onderstaande tabel wordt een overzicht van desbetreffende posten weergegeven:

 

in € mln.

Verwachte meevaller Rechtsbijstand

15,0

Verwachte meevaller op apparaatsuitgaven, w.o. inkoop

20,0

Overige budgetten

11,3

Niet toedelen van de prijsbijstelling 2018

38,0

Totaal uitgaven

84,3

De eerste drie posten hebben een incidenteel karakter. Afhankelijk van de ontwikkelingen in 2018 kan er sprake zijn van een doorwerking naar 2019 en mogelijk verder. Vooralsnog zijn deze bijstellingen alleen voor 2018 door gevoerd. Het niet uitkeren van de prijsbijstellingstranche 2018 is structureel.

Vraag (11):

Waar komt de eindejaarsmarge van 86.278.000 euro vandaan?

Antwoord:

De eindejaarsmarge vormt het instrument waarmee niet bestede middelen naar het volgende jaar kunnen worden meegenomen. Bij JenV is de eindejaarsmarge over 2017 minder dan 1% van het begrotingstotaal. Zie hieronder een overzicht van de grootste posten die hebben geleid tot de eindejaarsmarge (zie ook het antwoord op vraag 12).

Eindejaarsmarge

in € mln.

Politie: vertraging implementatie C2000

– 10

Gerechtstolken

– 3

Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen

– 4

Toevoegingen Rechtsbijstand

– 20

Afpakken – JenV deel ontnemingen

– 9

B&T – boetecomponent schikkingen en niet verkeer

– 17

Uitvoeringskosten ketenregie tenuitvoerlegging

– 7

Apparaat Bestuursdepartement

– 14

Overig Apparaat

– 7

Onrechtmatige detentie

– 4

Verkeershandhaving OM

– 4

Slachtofferzorg

– 4

Nidos

– 5

Versterken Vreemdelingen keten

– 4

Bijdrage DJI

6

Bijdrage COA

8

Tegenvaller Griffie-ontvangsten

26

Overige mutaties < € 3 mln.

– 14

Totaal

– 86

Vraag (12):

Kunt u een helder overzicht geven hoe de eindejaarsmarge wordt opgebouwd?

Antwoord:

Ja, zie het antwoord op vraag 11.

Vraag (13):

Voor welke taakstelling op de strafrechtketen is het pakket maatregelen «vitale ketens» bedoeld? In hoeverre moest het pakket maatregelen «vitale ketens» een bijdrage leveren aan die taakstelling?

Antwoord:

Oorspronkelijk was er sprake van een algemene taakstelling op de strafrechtketen. Op een later moment is besloten niet alleen maar de strafrechtketen te betrekken bij deze taakstelling, maar een breder palet aan maatregelen voor te stellen. Hiertoe is een zogenaamde taskforce Beleidsalternatieven Veiligheid en Justitie ingesteld. Deze taskforce heeft voorstellen gedaan die de beleidsdomeinen overstijgen en naar verwachting het meest konden bijdragen aan verbetering van de effectiviteit en efficiency. Aangezien dit pakket aan maatregelen niet alleen betrekking op had op de strafrechtketen is de naam gewijzigd in «vitale ketens».

Vraag (14):

Hoe gaat u de taakstelling realiseren nu het pakket maatregelen «vitale ketens» de beoogde besparingen niet oplevert?

Antwoord:

De taakstelling is gecompenseerd door middel van de inzet van een deel van de eindejaarsmarge in combinatie met de inzet van de prijsbijstelling.

Vraag (15):

In hoeverre werd door u van te voren verwacht dat het pakket maatregelen «vitale ketens» haalbaar was en welk alternatief had u voor het realiseren van de taakstelling?

Antwoord:

Van te voren werd het pakket maatregelen «vitale ketens» als haalbaar gekwalificeerd. Een alternatieve invulling van de taakstelling was om die reden niet nodig.

Vraag (16):

Klopt het dat het besparingsverlies «vitale ketens» gaat om structurele kosten? Hoe kan het dat deze tegenvaller wordt gedekt door inzet van de eindejaarsmarge, die immers incidenteel is?

Antwoord:

Het besparingsverlies vitale ketens is inderdaad structureel. Deze tegenvaller wordt gedekt door een combinatie van de eindejaarsmarge voor wat betreft het jaar 2018 en de inzet van de prijsbijstelling voor 2018 en verdere jaren.

Vraag (17):

Om welke «uitvoeringsproblematiek» gaat het waarvoor de eindejaarsmarge wordt ingezet en welke problemen worden met welk bedrag door de eindejaarsmarge 2018 gedekt?

Antwoord:

Hieronder vindt u een overzicht van de problematiek die gedekt wordt uit de eindejaarsmarge van € 86 mln.

Inzet eindejaarsmarge

in € mln.

Overlopende verplichtingen (waaronder vertraging implementatie vernieuwd C2000)

20,8

Prognose Model Justitiële Ketens (PMJ) – Griffierechten

26,5

Prognose Model Justitiële Ketens (PMJ) – DJI

35,8

Prognose Model Justitiële Ketens (PMJ) – Overig

– 21,4

Dekking deel Besparingsverlies vitale ketens

12,9

Asielreserve

7,6

Overig

4,0

Zoals u kunt zien kunnen in 2018 onder andere de financiële gevolgen voortkomend uit het Prognose Model Justitiële Ketens gedekt worden alsmede een deel van het besparingsverlies vitale ketens. Het besparingsverlies vitale ketens betreft het niet realiseren van maatregelen in 2018 als invulling van de bestaande taakstelling op de strafrechtketen. Een deel van de maatregelen blijkt (juridisch) niet haalbaar.

Vraag (18):

Wat zijn de gevolgen voor andere beleidsartikelen van de inzet van de eindejaarsmarge voor de «uitvoeringsproblematiek»?

Antwoord:

Bij het antwoord op vraag 17 leest u hoe de positieve eindejaarsmarge wordt ingezet. In het geval van overlopende verplichtingen zijn de middelen toegevoegd aan dezelfde artikelen als waar de onderuitputting optrad. Verder heeft dit geen gevolgen voor beleidsartikelen.

Vraag (19):

Om welke «JenV-brede problematiek» gaat het waarvoor de prijsbijstelling 2018 wordt ingezet en voor welke problemen en voor welk bedrag wordt de prijsbijstelling 2018 ingezet?

Antwoord:

De prijsbijstelling tranche 2018 wordt ingezet voor de problematiek die resteert na de inzet van dekking uit meevallers, de eindejaarsmarge of andere maatregelen. Zie hieronder de belangrijkste posten die resteren en zodoende gedekt worden uit de prijsbijstelling:

  • Besparingsverlies vitale ketens (circa 35 mln. structureel): Dit betreft het niet realiseren van maatregelen als invulling van de taakstelling op de Strafrechtketen. Een deel van de maatregelen blijkt (juridisch) niet haalbaar. Voor 2018 kan dit grotendeels gedekt worden uit de eindejaarsmarge, voor de latere jaren wordt dit volledig gedekt uit de prijsbijstelling.

  • ZSM-tafels (4 mln. structureel): Deze middelen worden ingezet zodat de aanwezigheid van de Reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming aan ZSM-tafels gecontinueerd kan worden.

  • Kustwacht (circa 3 mln. structureel): Dit betreft de JenV bijdrage aan de Kustwacht.

  • Meerjarige dekking amendementen (2,5 mln. in 2019, 1 mln. structureel): De amendementen CCV en mediation worden meerjarig verwerkt.

Vraag (20):

Waarom is gekozen voor de inzet van de prijsbijstelling 2018 ter dekking van de «JenV-brede problematiek»?

Antwoord:

JenV kent meer tegenvallers dan meevallers. Een deel van de problematiek kan gedekt worden door de positieve eindejaarsmarge of andere maatregelen. Per saldo resteert echter onvermijdelijke problematiek. Deze problematiek wordt nader beschreven bij het antwoord op vraag 19. JenV heeft gekozen deze problematiek te dekken door het niet-uitkeren van de prijsbijstelling. Deze maatregel voorkomt dat onderdelen gekort worden op hun budget.

Vraag (21):

Wat zijn de gevolgen voor andere beleidsartikelen van de inzet van de prijsbijstelling voor de «JenV-brede problematiek»?

Antwoord:

Het niet uitkeren van de ontvangen prijsuitkering raakt alle budgetten die prijsgevoelig zijn. Op het totaal van de JenV uitgaven gaat het om een gering percentage (circa 0,3%). De verwachting is dat de voorspelde prijsstijging binnen de beschikbare budgetten kan worden opgevangen.

Vraag (22):

Is het gebruikelijk dat de eindejaarsmarge wordt ingezet om de «uitvoeringsproblematiek» in 2018 te dekken? Waarom is hier voor gekozen?

Antwoord:

De eindejaarsmarge is primair bedoeld om de kaseffecten van overlopende verplichtingen te dekken. Dat is voor een bedrag van 21 mln. ook gedaan. In 2018 worden tegenvallers verwacht waarvoor ook dekking moet worden gevonden. Voor het restant van de eindejaarsmarge (circa 60 mln.) geldt geen concrete bestemming. Het ligt in zo’n situatie voor de hand om eerst het restant van de eindejaarsmarge in te zetten in plaats van bijvoorbeeld kortingen op beleidsbudgetten of ombuigingen op primaire processen.

Vraag (23):

Wat zijn de redenen dat de instroom van rechtszaken in de civiele sector en de sector bestuur lager zullen uitvallen dan geraamd? In hoeverre houdt dit verband met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer in het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2017 bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie om (tevens) onderzoek te doen naar de vermenging van budgetfinanciering en p*q-financiering bij de Rechtspraak? Is er een verband te zien tussen de afname van civiele zaken en de hogere griffiekosten?

Antwoord:

Er is geen specifieke reden bekend waarom de instroom van zaken lager uitvalt dan de raming. Voor de raming van het aantal zaken wordt onder andere het Prognose Model Justitiële ketens (PMJ) gebruikt. PMJ blijkt met name op het terrein van de civiele sector de afgelopen jaren de instroom te overschatten. Het is moeilijk voorstelbaar dat rechtszoekenden de wijze waarop de rechtspraak wordt gefinancierd betrekken in hun afweging al dan niet een rechtszaak te beginnen. Een verband tussen de daling van de instroom c.q. het lager uitvallen van de raming en een aanbeveling van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de p*q-financiering acht ik dus evenmin voorstelbaar. De griffierechten zijn eind 2010, bij de invoering van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz), voor het laatst verhoogd. Daarna heeft er op 1 juli 2011 een budgettair neutrale herschikking van de tarieven plaatsgevonden vanwege de verhoging van de competentiegrens van de kantonrechter en zijn de bedragen jaarlijks geïndexeerd. In het algemeen heeft de hoogte van griffierechten invloed op de instroom, zo heeft ook de evaluatie van de Wgbz laten zien. Ik zie echter geen logisch verband tussen de huidige dalende instroom in civiele zaken en een verhoging van griffierechten van meer dan zeven jaar geleden.

Vraag (24):

Wordt er bij de loonbijstelling van 117,1 mln. euro in 2018 voor de politie al rekening gehouden met de cao-onderhandelingen?

Antwoord:

Jaarlijks wordt een kabinetsbijdrage in de arbeidskosten vastgesteld. Deze kan worden benut voor de cao en is tevens bestemd voor de ontwikkeling van de werkgeverslasten. Daarnaast kunnen middelen worden gegenereerd door herschikking waarbij andere arbeidsvoorwaarden komen te vervallen en de daaruit voortvloeiende vrijval wordt aangewend. De beschikbare middelen vormen het financiële kader voor de te voeren onderhandelingen – zowel voor de loonruimte als voor de overige afspraken in het akkoord.

Vraag (25):

Kunt u toelichten waarom middelen die aan artikel 31.2 Bekostiging politie zijn toegevoegd voor de bestrijding van cybercrime naar de AIVD, MIVD en het OM gaan?

Antwoord:

Besluitvorming over deze middelen vond plaats onder het vorige kabinet. De toevoeging is een technische herverdeling naar de specifieke organisatie, voor de politie gaat het om € 6 mln. Om de extra middelen voor politie in een bredere beleidsmatige context te plaatsen is de samenhang met extra middelen voor andere organisaties omschreven. De bekostiging hiervan verloopt via hun eigen begrotingen, en niet via artikel 31.2.

Vraag (26):

Waarom is er tot op heden bij de Voorjaarsnota geen extra geld uitgetrokken voor de politie en het OM? Bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De voorjaarsnota geeft de stand van de verwachte begrotingsuitvoering weer. Mogelijke intensiveringen worden op Prinsjesdag bekend gemaakt als onderdeel van de begroting 2019.

Vraag (27):

Wat is de analyse die ten grondslag ligt aan de conclusie dat er steeds minder zaken bij de politie, het OM en de rechtspraak terechtkomen? Wat zijn de oorzaken?

Antwoord:

Dat er minder zaken instromen in de strafrechtketen is een feitelijke: dit blijkt uit de beschikbare cijfers over de door de politie geregistreerde criminaliteit en over de doorstroom van zaken in de keten. De voornaamste oorzaak hiervan is volgens experts uit wetenschap en praktijk de daling van de geregistreerde criminaliteit die al ruim 10 jaar geleden is ingezet. Oorzaken hiervan zijn onder meer de toegenomen en betere kwaliteit van grootschalige beveiligingsmaatregelen door particulieren en bedrijven, de toename van toezicht op straat en veranderende vormen van tijdsbesteding waardoor jongeren minder op straat zijn. Deze daling betreft de meer klassieke vormen criminaliteit. Er is in minder mate zicht op de (ontwikkeling van de) omvang van een aantal relatief nieuwe verschijningsvormen van criminaliteit, zoals cybercrime. Door het WODC wordt momenteel onderzoek gedaan naar de omvang en aard van niet geregistreerde vormen van criminaliteit, waaronder cybercrime en ondermijnende criminaliteit. Naar verwachting wordt dit onderzoek medio 2018 afgerond.

Vraag (28):

Hoe komt de begroting van het Digital Trust Centre eruit te zien?

Antwoord:

Het DTC wordt ondergebracht bij het Ministerie van EZK, zoals eerder reeds door de Ministers van EZK en JenV aan uw Kamer is medegedeeld. Nog voor de zomer wordt uw Kamer door de Staatssecretaris van EZK geïnformeerd over de voortgang en ambities ten aanzien van het DTC.

Vraag (29):

Waar is de ophoging van de middelen voor de politie van circa 3 mln. euro voor de Brexit op gebaseerd? Waar is dit geld voor bedoeld?

Antwoord:

Voor de politie betekent de Brexit vermoedelijk een teruggang in de mogelijkheden om informatie uit te wisselen met het Verenigd Koninkrijk. Ook zullen opsporingsonderzoeken naar verwachting moeizamer verlopen en grenscontroles extra onderzoek nodig maken. Naar deze consequenties wordt een werklastmeting uitgevoerd, die deze zomer zal worden afgerond. Mede afhankelijk daarvan zullen de extra gelden gebruikt worden om versnelling en vereenvoudiging te bewerkstelligen in de automatische afhandeling van het rechtshulpverkeer en het verbeteren van de informatiepositie in het VK door het tijdelijk vergroten van de aanwezigheid van de Nederlandse politie aldaar. De nu begrote € 3 mln. is een inschatting van de kosten van deze maatregelen.

Vraag (30):

Wat zijn de redenen dat de kosten van de rechtsbijstand nog eens ongeveer 15 mln. euro lager uitvallen dan geraamd?

Antwoord:

De realisatiecijfers voor het eerste kwartaal 2018 van het totaal aantal afgegeven toevoegingen rechtsbijstand zijn lager dan begroot. Hierdoor vallen de kosten met circa 15 mln. euro lager uit dan geraamd. Het voortschrijdend jaarcijfer tot en met april ligt op elk rechtsterrein lager dan begroot. De grote afname bij asiel valt op, omdat het aantal asieltoevoegingen geruime tijd hoger is geweest.

Vraag (31):

In hoeverre zijn de kosten van de gesubsidieerde rechtsbijstand sinds 2010 toe- danwel afgenomen? Kan het antwoord cijfermatig worden onderbouwd? Is er een trend te ontdekken? Wat zijn de oorzaken en welke conclusies verbindt u daaraan?

Antwoord:

De kosten van de gesubsidieerde rechtsbijstand zijn voor 2017 in vergelijking met 2010 met circa 40 mln. afgenomen (zie ook onderstaande tabel).

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Toevoegingen Rechtsbijstand

421

433

441

429

408

385

419

385

Raad voor Rechtsbijstand en Juridisch Loket

52

52

54

55

48

48

49

48

Totale kosten Rechtsbijstand

473

485

495

484

456

433

468

433

Deze afname kan deels worden verklaard worden door de volumeontwikkelingen van het aantal afgegeven toevoegingen van de afgelopen jaren. Ook kan de afname van de kosten voor een deel worden toegeschreven aan de diverse maatregelen die op 1 oktober 2013 en 1 februari 2015 bij AMvB zijn ingevoerd. De toename in 2016 is grotendeels te verklaren door het aantal asieltoevoegingen.

Vraag (32):

Waarom heeft de uitputting van het budget voor de One Stop Shop voor forensisch onderzoek er niet toe geleid dat bij deze Voorjaarsnota extra geld is vrijgemaakt voor forensisch onderzoek en daarmee voor de opsporing en de waarheidsvinding?

Antwoord:

In 2016 en in 2017 zijn structureel extra middelen (in totaal € 8 mln.) aan het NFI beschikbaar gesteld om de capaciteit te kunnen uitbreiden. In het regeerakkoord zijn daarnaast middelen beschikbaar gesteld voor extra capaciteit in de strafrechtketen, waarvan een deel nog terecht zal komen bij het NFI. Politie en OM zullen altijd keuzes moeten blijven maken over het wel of niet insturen van sporen voor forensisch onderzoek. Financiële middelen zijn namelijk, ook met het extra budget, altijd beperkt. Ik heb zoals u in de voorjaarsnota en in de beantwoording van de voorliggende vragen kunt lezen op mijn begroting meer tegenvallers dan meevallers. Er resteert op mijn begroting daarom geen ruimte om extra geld vrij te maken voor forensisch onderzoek.

Vraag (33):

Welke gevolgen heeft de uitputting van het budget voor de One Stop Shop voor forensisch onderzoek voor de doorlooptijd en het oplossingspercentage danwel de pakkans bij strafzaken? Indien dit niet bekend is, in hoeverre zal dit worden gemonitord?

Antwoord:

Het gevolg van de uitputting van het OSS-budget is dat OM en politie de rest van dit jaar over minder forensische onderzoekscapaciteit kunnen beschikken, namelijk alleen over de eigen analysecapaciteit van het NFI, zoals afgesproken in het service level agreement met het NFI.

Dat betekent dat politie en OM strenger dan zij al deden moeten selecteren welke sporen zij voor forensisch onderzoek insturen. De directe relatie tussen de uitputting van OSS-budget en de pakkans en oplossingspercentage bij strafzaken is moeilijk aantoonbaar. OM en politie prioriteren de in te sturen sporen zo goed mogelijk en wegen daarbij af welke sporen belangrijk zijn voor het oplossen van een zaak. Bovendien spelen bij het oplossen van een zaak en de pakkans ook andere zaken een rol, zoals de wijze waarop andere (tactische) onderzoeksmiddelen worden ingezet. Ik blijf de komende tijd in gesprek met politie en OM om ervoor te zorgen dat sporen in belangrijke zaken onderzocht kunnen worden binnen de beschikbare capaciteit.

Vraag (34):

Is naar aanleiding van de motie Van Nispen c.s. (Kamerstuk 29 279, nr. 351) reeds bekend wat nodig is om tegemoet te komen aan de wensen van het NFI, het OM en de politie? Zo nee, waarom nog niet? Wanneer zal het onderzoek hiernaar klaar zijn?

Antwoord:

In opdracht van het WODC heeft Bureau Ateno onderzoek gedaan naar factoren die het forensisch onderzoek beïnvloeden. Zoals ik in mijn brief van 29 november 20163 aan uw Kamer heb toegezegd heb ik de motie Van Nispen, waarin de regering wordt verzocht in kaart te brengen wat de werkelijke vraag naar sporenonderzoek is, bij dit onderzoek laten betrekken. Het onderzoek is op 31 mei jl. opgeleverd. Op dit moment wordt de beleidsreactie bij het rapport opgesteld. Deze zal binnen de gebruikelijke zes weken termijn samen met het onderzoek aan uw Kamer gestuurd worden.

Vraag (35):

Wat verklaart de mutaties bij de post «Staatkundige hervorming Nederlandse Antillen»?

Antwoord:

De mutaties bij de post «Staatkundige hervorming Nederlandse Antillen» worden met name verklaard door de voortgezette aanpak van ondermijnende criminaliteit in het Caribisch gebied. Vanuit BZK is een bedrag van € 2.090.000 beschikbaar gesteld aan JenV. Dit bedrag wordt besteed aan de versterking van de capaciteit bij het Parket PG en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie met het oog op de vervolging en berechting van zaken die uit deze aanpak voortkomen.

Vraag (36):

Wat wordt bedoeld met de zin: «De niet juridisch verplichte budgetten (opdrachten) Verkeershandhaving OM en Afpakken worden ingezet om invulling te geven aan de doelstellingen met betrekking tot de verkeershandhaving en het afpakken van crimineel verkregen vermogen.»? Deze gelden zouden toch terugvallen in de algemene middelen?

Antwoord:

Er is bij de genoemde toelichting geen sprake van kasbedragen die wel of niet zouden kunnen toevallen aan de algemene middelen. Het betreft een toelichting op de verplichtingenmutatie van 28,4 mln. Deze verplichtingenmutatie bestaat uit verplichtingen die nog niet aangegaan zijn («niet juridisch verplicht»). Voor deze categorie zijn er wel beleidsvoornemens om te komen tot – in dit geval – extra verkeershandhaving en extra afpakactiviteiten. Deze voornemens zullen in de loop van 2018 hun beslag krijgen. Daardoor zullen ook de bijbehorende kasgelden in 2018 tot betaling komen.

Vraag (37):

Op welke wijze wordt inzicht geboden in de nagestreefde doelstellingen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die met B10 Ondermijnende criminaliteit worden beoogd en de beleidsinstrumenten die worden ingezet conform de eisen die artikel 3.1 Comptabiliteitswet 2016 stelt aan nieuwe voorstellen?

Antwoord:

De intensiveringsmiddelen uit het Regeerakkoord die nadere uitwerking behoeven, en daarmee ook de gelden voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit, zijn in eerste instantie op de aanvullende post van de Rijksbegroting geboekt. Voor vrijgave van de middelen dient een bestedingsplan opgesteld te worden, waarin concrete beleidsvoorstellen zijn uitgewerkt. In de uitwerking wordt ingegaan op de doelmatigheid van besteding van de middelen en de gekozen instrumenten om de beoogde beleidsdoelstellingen te realiseren. Het plan ziet tevens op hoe en wanneer wordt geëvalueerd en welke gegevens hiertoe benodigd zijn. De resultaten van deze evaluatie worden vervolgens meegenomen in de reguliere begrotingsverantwoording en/of periodieke evaluaties, zoals een beleidsdoorlichting.

Vraag (38):

Kunt u aangeven wanneer de verwachting is dat de resterende regeerakkoordmiddelen ingezet kunnen worden? Geldt dit ook voor de gelden die gereserveerd zijn voor het ondermijningsbestrijdingsfonds of is hier een ander tijdpad voor beoogd?

Antwoord:

Het is gebruikelijk dat intensiveringsmiddelen eerst uitgewerkt worden in een concreet bestedingsplan alvorens het kabinet de middelen vrijgeeft ter besteding. Het opstellen van deugdelijke bestedingsplannen zodat deze middelen op een effectieve en efficiënte mogelijke manier ingezet kunnen worden, kost tijd. Voor een deel van de RA-middelen is inmiddels een solide bestedingsplan opgesteld, deze middelen zijn dan ook overgeboekt naar de begroting van JenV. Aan een adequate onderbouwing voor de resterende middelen wordt door alle betrokken partijen gewerkt. Deze middelen zullen na akkoord op de plannen van het Ministerie van Financiën, die de Aanvullende Post beheert, worden overgeboekt naar de JenV begroting (zie ook het antwoord op vraag 2). Zoals toegezegd informeer ik uw Kamer voor het zomerreces over de voortgang van de maatregelen die zijn aangekondigd in het Regeerakkoord, ter versterking van de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. In deze brief zal ik tevens ingaan op het voorziene tijdpad voor besteding van de middelen uit het ondermijningsfonds.

Vraag (39):

Hoe is in de Voorjaarsnota terug te zien dat het kabinet de aanpak van recidive versterkt met 20 mln. euro per jaar?

Antwoord:

In de Voorjaarsnota 2018 is in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid op artikel 34 Straffen en Beschermen (pagina 12) onder sub artikel 34.3 de reeks «Terugdringen Recidive opgenomen». De toegekende reeks uit het Regeerakkoord bedraagt in 2018 € 10 mln., in 2019 is dit € 15 mln. en vanaf 2020 structureel € 20 mln. Het kabinet wil de recidive aanpak samen met de praktijk vormgeven via experimenten en pilots die vervolgens worden verduurzaamd en bekostigd uit de 20 mln. structureel. Om deze programma-aanpak vorm te geven wordt een deel van de recidivemiddelen ingezet als uitvoeringskosten. Deze bedragen jaarlijks € 1 mln. en zijn in de begroting op artikel 91 opgenomen. De reeks opgenomen in de tabel onder 34.3 is derhalve € 1 mln. lager namelijk in 2018 een bedrag van € 9 mln., in 2019 een bedrag van € 14 mln. en vanaf 2020 een bedrag van € 19 mln.

Vraag (40):

Waarom neemt de capaciteitsbehoefte voor het gevangeniswezen toe?

Antwoord:

Er is sprake van een geringere daling van de behoefte, niet van een stijging van de behoefte. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 28 mei 2018 met daarin de meest recente PMJ-ramingen4, kent de totale behoefteontwikkeling in het gevangeniswezen een lichte daling in de periode 2018–2023. De behoefte ligt in de meest gebruikte ramingen hoger dan bij de voorlaatste PMJ-ramingen het geval was, zoals is aangegeven in de eerste suppletoire begroting. Mede om deze reden worden de PMJ-ramingen jaarlijks geactualiseerd. Op 22 juni jl. heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de capaciteitsmaatregelen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Vraag (41):

Waarom daalt de behoefte aan tbs-plaatsen langzamer dan verwacht?

Antwoord:

Het feit dat de behoefte aan tbs-plaatsen iets langzamer daalt dan verwacht is voornamelijk gevolg van het feit dat het aantal voorwaardelijke beëindigingen van de tbs lager is dan aanvankelijk ingeschat en dat de gemiddelde duur van de tbs licht is toegenomen.

Vraag (42):

Welke normen in percentages worden gehanteerd als uitgangspunt voor het eigen vermogen van alle agentschappen, ZBO’s en andere zelfstandige organisaties (inclusief de sui generis organisaties) ressorterend onder het ministerie? Kunt u een overzicht geven per agentschap en ZBO wat vanuit die norm het eigen vermogen anno 2018 zou moeten zijn en wat de omvang van het eigen vermogen per 1 januari 2018 daadwerkelijk was?

Antwoord:

De in de vraag genoemde organisaties zijn als het gaat om de normering van het Eigen Vermogen (EV) in te delen in drie groepen. Kasverplichtingen diensten, agentschappen en overige organisaties.

  • Kas/verplichtingen diensten hebben geen EV.

  • De normering van het EV bij Agentschappen is geregeld in de regeling m.b.t. agentschappen. Daarbij is gesteld dat het EV niet negatief mag zijn (aanvulling tot nul door moederdepartement is voorgeschreven in die gevallen waarbij het EV toch negatief is) en voorts dat indien het EV hoger is dan 5% van de gemiddelde omzet van de laatste drie jaar, door het moederdepartement het meerdere kan worden afgeroomd.

  • De laatste groep betreft organisaties waarbij geen, of specifieke afspraken zijn gemaakt ten aanzien van het EV (meestal in de instellingswet/regeling).

Hieronder een tabel bevattende per organisatie de normering van het EV, de bandbreedte in 2018 en het EV per 31 december 2017.

organisaties

Norm Eigen vermogen

bandbreedte in 2018 in €

Eigen vermogen per 31 dec 2017 in €

kasverplichtingendiensten:

     

Openbaar Ministerie

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Hoge Raad

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Raad voor de Kinderbeschermig

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Justid

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Dienst Terugkeer en vertrek

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Autoriteit Persoonsgegevens (AP)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

College voor de Rechten van de Mens (CRM)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

College gerechtelijk deskundigen (NRGD)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (SGM)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

       

agentschappen:

     

DJI

Minimaal 0% en maximaal 5% van de gemiddelde omzet van de laatste 3 jaar.

0 tot 112,0 mln

67,5 mln.

CJIB

idem

0 tot 6,4 mln

7,9 mln.

NFI

idem

0 tot 4,2 mln

0,5 mln.

Justis

idem

0 tot 1,7 mln

2,1 mln.

IND

idem

0 tot 21,0 mln

40,7 mln.

       

overige organisaties:

     

Nationale Politie (sui generis)

Minimaal 0% en maximaal 5% van de gemiddelde bijdragen van de laatste drie jaar.

0 tot 265,9 mln

167,9 mln

Instituut Fysieke Veiligheid (IFV)

geen

n.v.t.

17,8 mln. (opgebouwd uit resultaten van marktactiviteiten en bijdragen van JenV)

Raad voor de Rechtsbijstand (RvR)

Het maximum van de egalisatiereserve is 5% van de subsidieverlening.

Maximaal 23,2 mln.

23,2 mln.

Bureau Financieel Toezicht (Bft)

Egalisatiereserve van 10% van de voor dat jaar verleende subsidie + bestemmingsreserve ad 202.292 norm = 786.434.

Maximaal 786.434

786.434

Raad voor de rechtshandhaving

10% van de voor dat jaar verleende bijdrage. Norm: circa € 40.000.

0 tot 40.000

PM (jaarrekening 2017 nog niet gereed)

Raad voor de Rechtspraak (sui generis)

Het EV is minimaal nul en het totaal van de exploitatiereserve en het onverdeeld resultaat van de rechtspraak bedraagt ten hoogste 5% van de gemiddelde jaarlijkse baten van de rechtspraak, berekend over de laatste drie jaar.

0 tot 51,6 mln.

-26,9 mln

Stichting Reclassering Nederland (SRN)

maximaal 12% van de gemiddelde jaaromzet over de afgelopen 3 jaar.

Maximaal 18,1 mln.

13,5 mln.

Slachtofferhulp Nederland (SHN)

geen

geen

5,3 mln.

Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO)

geen

geen

2,9 mln.

Stichting HALT

geen

geen

1,9 mln.

Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV)

Maximaal 15%, 5% ten behoeve van egalisatiereserve bedrijfsvoering en 10% egalisatiereserve programma's over gemiddelden van de laatste 3 jaren toegekende bijdragen.

Maximaal 1,67 mln

-596.343

College van toezicht coll. Beheersorg. auteurs- en naburige rechten

0

0

0

Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)

Egalisatiereserve moet minimaal 1% en maximaal 5%van de gemiddelde omzet over de afgelopen 3 jaar.

Mimimaal 7,9 mln tot maximaal 39,6 mln

59,5 mln.

Stichting Nidos

Per boekjaar mag de toevoeging niet meer bedragen dan 5% van de vastgestelde subsidie, inclusief genoten rente, waarbij het totaal van de opgebouwde reserve niet meer mag bedragen dan 10% van de vastgestelde subsidie.

Maximaal 11,3 mln

4,5 mln.

Vraag (43):

Voor welke problematiek wordt het positief financieringsresultaat van de agentschappen Justis en CJIB ingezet?

Antwoord:

Het positieve resultaat van deze twee agentschappen wordt in 2018 ingezet als een van de dekkingsmaatregelen voor de totale problematiek die zich in 2018 voordoet. Er is tussen de verschillende dekkingsmaatregelen geen 1 op 1 relatie met de verschillende onderdelen van de totale problematiek.

Vraag (44):

Hoeveel geld wordt in de Voorjaarsnota gereserveerd voor het hosten van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland? Is dit in het kader van Passenger Name Record? Waarom is dit niet in de oorspronkelijke begroting 2018 ingeboekt?

Antwoord:

Voor de Passagiersinformatie-eenheid Nederland (in het kader van Passenger Name Record) is een bedrag de komende jaren oplopend tot ruim € 22 mln. per 2020 structureel op de begroting van JenV gereserveerd. Deze middelen zijn bedoeld voor het hosten van de Pi-NL door de KMar en tevens voor het (gedeeltelijk) opvangen van de keteneffecten bij de KMar, de Nationale Politie, het Openbaar Ministerie en de Bijzondere Opsporingsdiensten. In de Voorjaarsnota 2018 zijn middelen overgeboekt naar de KMar voor het hosten van de Pi-NL en naar de genoemde onderdelen voor het opvangen van de keteneffecten. Deze overboeking naar de verschillende partijen is niet geregeld in de oorspronkelijke begroting, omdat de precieze verdeling van de middelen op dat moment nog niet bekend was.

Vraag (45):

Kunt u uiteenzetten hoe de MPP eruit ziet waar deze mutaties op gebaseerd zijn?

Antwoord:

Periodiek stelt een ambtelijke werkgroep van het Ministerie van JenV prognoses op voor de migratieketen, de zogenoemde Meerjaren Productie Prognose (MPP). Doel van de MPP is het creëren van een beeld ten behoeve van de operationele planning van de uitvoeringsdiensten voor het volgende jaar. Daarnaast vormt de MPP mede input voor de besluitvorming over de eerstvolgende voorjaarsnota en de begroting van het daarop volgend jaar. De belangrijkste indicatoren van de MPP zijn opgenomen in tabel 37.4 (kengetallen migratieketen) van de JenV-begroting voor 2018.

Vraag (46):

Kan een toelichting worden gegeven op de daling van ongeveer 20% bij 37.3 «Vreemdelingen vertrek» van 20.005.000 mln. euro naar 15.932.000?

Antwoord:

De realisatie in 2017 en de verwachting voor 2018 voor het budget bestemd voor «Vreemdelingen vertrek» met name ten aanzien van de gelden voor de Programma’s (REAN-regeling en overige subsidies) leiden tot een lager benodigd budget voor dit instrument in 2018. Daarom is het benodigde budget voor 2018 verlaagd.

Vraag (47):

Waar wordt de 12.084.000 euro investering bij de IND aan besteedt?

Antwoord:

Het bedrag is samengesteld uit meerdere posten. De belangrijkste zijn:

  • 1. EUR 4,1 miljoen: loonbijstelling 2018.

  • 2. EUR 4,5 miljoen: neerwaartse bijstelling van de ontvangstenraming in 2018 vanwege de aanpassing van de Legestarieven. Dit gebeurt in reactie op nationale en Europese juridische procedures. Voor de komende jaren is deze neerwaartse bijstelling EUR 7,5 miljoen per jaar.

  • 3. EUR 1,9 miljoen: verwachte extra productie door de IND door hogere verwachte instroom, volgend uit de meest recente Meerjaren Productie Prognose.

Vraag (48):

Waarom is er 42.849.000 euro extra nodig voor het COA terwijl die aan het inkrimpen is?

Antwoord:

Uit de Meerjaren Productieprognose (MPP) volgt een hogere bezetting bij COA en hiervoor zijn extra middelen nodig. Ondanks de hogere bezetting ziet het COA ruimte om getrapt in fases opvangcapaciteit te sluiten, waarbij rekening wordt gehouden met de volatiliteit van de instroom.

Vraag (49):

Klopt het dat door de voogdijinstelling Nidos een openbare aanbesteding heeft plaatsgevonden voor de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen van 15 tot 18 jaar met status?

Antwoord:

Ja, volgens de geldende wet- en regelgeving rondom aanbesteden is Nidos weer een aanbesteding gestart. Deze is op 1 maart 2018 gepubliceerd op www.tenderned.nl.

Vraag (50):

Kan de aanbesteding met zich meebrengen dat (groepen) alleenstaande minderjarige vreemdelingen moeten verhuizen?

Antwoord:

Nidos en gecontracteerde instellingen proberen dit, in samenspraak met gemeenten, tot een minimum te beperken. Aangezien de krimp in het aantal opvangplaatsen aanleiding is van de aanbesteding (als gevolg van een lagere instroom amv’s die een verblijfsstatus krijgen), is niet volledig uit te sluiten dat sommige alleenstaande minderjarige vreemdelingen moeten verhuizen.

Vraag (51):

Kan de aanbesteding met zich meebrengen dat deze kinderen in een compleet andere setting komen met ook nog andere begeleiders?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 50.

Vraag (52):

Waarom wordt er 723.000 euro minder aan de REAN-terugkeerregeling bijgedragen?

Antwoord:

De realisatie 2017 en de verwachting voor 2018 van de inzet van deze middelen leiden tot een lager benodigd budget voor dit instrument in 2018. Daarom is het benodigde budget verlaagd.

Vraag (53):

Wat zijn de «overige subsidies» onder terugkeer?

Antwoord:

De overige subsidies zijn bestemd voor verschillende ngo’s die net als IOM vreemdelingen ondersteunen. Daaruit wordt de Subsidieregeling ondersteuning zelfstandig vertrek betaald alsmede andere incidentele subsidies.

Vraag (54):

Waarom wordt er minder budget uitgetrokken voor de IND terwijl er nog steeds wachttijden zijn voor bijvoorbeeld gezinshereniging? Hoe verklaart u deze onderuitputting van 8,6 mln. euro?

Antwoord:

Het eigen vermogen van de IND kwam in 2017 boven de vastgestelde 5% uit en is om die reden met 8,6 mln. euro afgeroomd. In 2017 en het begin van 2018 heeft bij de IND de nadruk gelegen op het wegwerken van de hoge voorraad nareiszaken. De voorraad nareisaanvragen in eerste aanleg is inmiddels substantieel gereduceerd. Verder is het zo dat de IND per afgehandelde zaak betaald wordt. In 2018 zijn de verwachte voorraden en de instroom veel lager dan dat ze in de periode daarvoor zijn geweest. Om die reden is er dan ook minder budget nodig voor de IND. Neemt niet weg dat het budget van de IND naar aanleiding van de 1e suppletoire begroting is opgehoogd met 12 miljoen op grond van de loonbijstelling, de hogere verwachte instroom en een aanpassing in het legesstelsel.

Vraag (55):

In hoeverre is het mogelijk de eigen vermogens van de agentschappen te verlagen, gelet op het feit dat het eigen vermogen van agentschappen is gemaximeerd op 5% van de omzet en vorig jaar de eigen vermogens van deze organisaties zijn afgeroomd tot 2,5% van de omzet ter eenmalige dekking van tegenvallers? Welke gevolgen heeft de afroming voor deze organisaties?

Antwoord:

Jaarlijks wordt bezien wat het resultaat van de agentschappen is. Ondanks de verlaging in het voorjaar van 2017 van het EV naar 2,5% hebben sommige agentschappen een zodanig positief resultaat geboekt dat ultimo 2017 hun EV boven de maximaal toegestane 5% is uitgekomen. Het afromen van deze EV’s boven de 5% is gebruikelijk. Dat geldt concreet voor IND en CJIB. In 2017 hebben twee andere agentschappen eveneens positieve resultaten geboekt dat een beperkte verlaging van het EV mogelijk is. Dit geldt voor DJI en Justis. Het NFI heeft een laag EV, daar is geen beperking toegepast. Voor het functioneren van de agentschappen heeft het afromen of beperken geen gevolgen als het gaat om de primaire processen. Indien het toekomstige resultaat onverhoopt negatief zou uitvallen dan is de ruimte binnen het EV vanzelfsprekend geringer dan zonder afroming of beperking. Omdat er veelal structureel een positief resultaat wordt geboekt, doet die situatie zich niet vaak voor. In het slechtste geval kan het EV (op termijn) negatief worden. In dat geval is het aan JenV om het EV aan te vullen, ook dat is dan geen problematische situatie voor het betrokken agentschap.

Vraag (56):

Waarom wordt de begrotingsraming op de apparaatsuitgaven met 20 mln. euro verlaagd op basis van de verwachte onderuitputting? Kunt u een overzicht geven van de onderuitputting bij het ministerie in de afgelopen zes jaar?

Antwoord:

De ervaring van de laatste jaren leert dat er bij de uitgaven op de JenV begroting onderuitputting optreedt. Dat is niet ieder jaar op dezelfde artikelen, en ook zijn er geen structurele oorzaken, veelal doen zich ieder jaar specifieke omstandigheden voor waardoor er toch ieder jaar onderuitputting is. In het kader van de begrotingsuitvoering 2018 is besloten ex ante rekening te houden met dit gegeven. Deels is de verwachte onderuitputting ingevuld met reeds nu bekende meevallers (bijvoorbeeld het surplus boven de 5% bij enkele agentschappen (zie het antwoord op vraag 6) deels is gewerkt met een stelpost omdat op voorhand niet te voorspellen is waar de onderuitputting zich exact voor gaat doen. Omdat het apparaatsartikel omvangrijk is en geen betalingen aan derden impliceert (zoals subsidie- en bijdrage-artikelen) is er voor gekozen de stelpost op het apparaatsartikel te plaatsen. Daar komt bij dat er bijna jaarlijks ook onderuitputting op het apparaatsartikel optreedt. Bij Najaarsnota zal deze stelpost, zo veel als dan mogelijk, concreet worden ingevuld. Hieronder een overzicht van de onderuitputting in de afgelopen zes jaar. De overschrijdingen in 2015 en 2016 zijn veroorzaakt doordat de onderuitputting bij de uitgaven overvleugeld is door grotere tegenvallers bij de ontvangsten (Griffierechten, Boeten & Transacties) Justitie en Veiligheid.

Jaar

In € mln.

2012

– 55

2013

– 75

2014

– 79

2015

59

2016

91

2017

– 86

Vraag (57):

Waarom zijn de resterende Regeerakkoordmiddelen op de aanvullende post voor B5 Politie, B7 Extra capaciteit strafrechtketen en B12 Ondermijningsbestrijdingsfonds niet in de Voorjaarsnota opgenomen? Welke gevolgen heeft dit voor de bijbehorende beleidsplannen uit het Regeerakkoord?

Antwoord:

Het is gebruikelijk dat intensiveringsmiddelen eerst uitgewerkt worden in een concreet bestedingsplan alvorens het kabinet de middelen vrijgeeft ter besteding. Het opstellen van deugdelijke bestedingsplannen zodat deze middelen op een best mogelijke manier ingezet kunnen worden, kost tijd. Voor een deel – waaronder de middelen van de Politie tranche 2018 – van de RA-middelen is inmiddels een solide bestedingsplan opgesteld, deze middelen zijn dan ook overgeboekt naar de begroting van JenV. Voor de resterende middelen, zoals ook die benoemd in uw vraag, wordt momenteel door alle betrokken partijen gewerkt aan een deugdelijk bestedingsplan. De bestedingsplannen waarborgen de uitwerking van de beleidsplannen zoals geformuleerd in het Regeerakkoord, zie ook het antwoord op vraag 2 en 5.

Vraag (58):

Wanneer verwacht u de resterende Regeerakkoordmiddelen in te kunnen zetten?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 2 en 5.

Vraag (59):

Wanneer is de Tweede Kamer geïnformeerd over het aanspreken van de Regeerakkoordmiddelen op de aanvullende post voor B14 Experimenten regulering wietteelt en de kasschuif voor B14 Experimenten regulering wietteelt?

Antwoord:

In het regeerakkoord is vermeld dat voor de experimenten regulering wietteelt structureel 1 mln. per jaar op de VenJ-begroting en 1 mln. per jaar op de VWS-begroting beschikbaar is. De Tweede Kamer is per brieven van 15 december 20175, 8 maart 20186, en 30 mei 20187 geïnformeerd over de invulling van de Experimenten regulering wietteelt. De Kamer is in die brieven ook geïnformeerd over de instelling van de Adviescommissie experiment gesloten coffeeshopketen. De kosten voor deze commissie worden uit de beschikbaar gestelde middelen betaald. Gezien het feit dat de experimenten in 2018 nog voor een groot gedeelte worden vormgegeven, is voorzien dat een deel van het budget (2 x 0,34 = 0,68 miljoen euro) voor 2018 naar 2019 kon worden geschoven. Voor de opstartfase van het experiment in 2019 is zo meer budget beschikbaar. Op grond van het advies van de commissie, dat op 20 juni jl. aan uw Kamer is verstuurd, beziet het kabinet hoe de verdere inrichting van de experimenten vorm krijgt. Daarmee zal ook meer duidelijk worden over de aanwending van de gereserveerde middelen. Hierover wordt de Kamer vanzelfsprekend geïnformeerd.

Vraag (60):

Waaruit blijkt hoe u de Regeerakkoordmiddelen op de aanvullende post voor B14 Experimenten regulering wietteelt en de kasschuif voor B14 Experimenten regulering wietteelt gaat inzetten en met welke doelstelling?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 59.


X Noot
1

Kamerstukken II, 2017/18, 29 628, nr. 784.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2016/17, 34 550 VI, nr. 80.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2016/17, 29 628, nr. 680.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2017/18, 24 587, nr. 723.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2017/18, 24 077, nr. 406.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2017/18, 24 077, nrs. 410 en 411.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2017/18, 24 077, nrs. 414 en 415.

Naar boven