Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 augustus 2021
Met deze brief kom ik tegemoet aan het verzoek van de commissie voor Sociale Zaken
en Werkgelegenheid van 9 september 2020 om te reageren op het verslag van de Europese
Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Comité over de toepassing
van Richtlijn 2014/50/EU. Ik realiseer me dat u uw verzoek al enige tijd geleden heeft
gedaan. Hierbij zend ik u alsnog mijn reactie op het verslag.
Richtlijn 2014/50/EU betreft de zogenoemde mobiliteitsrichtlijn, die tot doel heeft
de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten te vergroten door verbetering van
de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten. Nederland heeft deze
richtlijn geïmplementeerd met de Wet van 11 juli 2018 tot wijziging van de Pensioenwet
en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de implementatie van Richtlijn
2014/50/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende minimumvereisten
voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten door het verbeteren
van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten (PbEU 2014, L 128)
en die wet op 20 juli 2018 gepubliceerd in het Staatsblad.1 De wet heeft terugwerkende kracht gekregen tot en met 21 mei 2018, zijnde de uiterste
implementatiedatum van de genoemde richtlijn.
De implementatie van de Richtlijn had voor Nederland slechts beperkt impact. Het betrof
een kleine wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling,
die betrekking had op een situatie die in de Nederlandse praktijk feitelijk niet voorkomt.2 De aanpassing had dus materieel geen gevolgen voor de Nederlandse pensioensector.
Ik heb kennisgenomen genomen van het eerder genoemde verslag. De Commissie gaat in
dit verslag in op de implementatie van Richtlijn 2014/50/EU. In het verslag wordt
opgemerkt dat Nederland (evenals enkele andere lidstaten) in eerste instantie te laat
was met de implementatie van de richtlijn. In juli 2018 heeft de Commissie derhalve
een inbreukprocedure ingeleid. De inbreukprocedure tegen Nederland is echter niet
voortgezet, vanwege de uiteindelijk implementatie van de richtlijn. Het verslag beschrijft
aan de hand van de onderwerpen van de richtlijn de situatie in de verschillende lidstaten,
waaronder Nederland, en kan naar mijn mening voor kennisgeving worden aangenomen.
Ik ga er vanuit u met deze brief voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees