34 933 Wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de implementatie van Richtlijn 2014/50/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten door het verbeteren van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten (PbEU 2014, L 128)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit wetsvoorstel dient ter implementatie van Richtlijn 2014/50/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten door het verbeteren van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten (PbEU 2014, L 128) (hierna: richtlijn 2014/50/EU). Deze richtlijn vereist slechts een kleine wijziging in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) en heeft betrekking op een situatie die in de Nederlandse praktijk feitelijk niet voorkomt. Derhalve was ervoor gekozen deze wijziging op te nemen in het wetsvoorstel waarmee Richtlijn 2016/2341/EU wordt geïmplementeerd1, zodat hiervoor geen apart wetsvoorstel hoefde te worden opgesteld. Omdat Richtlijn 2014/50/EU uiterlijk 21 mei 2018 geïmplementeerd moet zijn is alsnog gekozen voor een afzonderlijk wetsvoorstel. De transponeringstabel is in de bijlage bij deze memorie van toelichting opgenomen.

De AFM en DNB hebben een toezichttoets uitgebracht bij het wetsvoorstel waarin de implementatie van beide richtlijnen was opgenomen. Ze hadden geen opmerkingen over de implementatie van Richtlijn 2014/50/EU.

Het wetsvoorstel leidt niet tot extra regeldruk.

Artikelsgewijs

Artikel I en artikel II (artikel 14 van de Pensioenwet en artikel 22 van de Wvb)

De Pensioenwet regelt in artikel 55 hoe een aanspraak op pensioen behouden blijft in geval van beëindiging van de deelneming. Dat artikel voorziet niet in de situatie dat een werknemer, voordat hij deelnemer wordt in de pensioenregeling, al een eigen bijdrage betaalt. Op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn 2014/50/EU is het wel noodzakelijk hierin te voorzien. Het gaat hier om de betalingen die door werknemers rechtstreeks aan de pensioenuitvoerder zijn gedaan of die door de werkgever zijn afgedragen nadat ze zijn ingehouden op het salaris van de werknemer. Voor zover bekend komen wachttijden in Nederland, behalve in de uitzendsector, nauwelijks voor en wordt in geval er een wachttijd geldt gedurende de wachttijd geen bijdrage aan de pensioenregeling betaald. Voor zover bekend komen drempeltijden in Nederland niet meer voor. Dat betekent dat de aanpassing van artikel 14, tweede lid, van de Pensioenwet materieel geen gevolgen heeft voor de pensioensector.

Hoewel richtlijn 2014/50/EU geen betrekking heeft op zelfstandigen maar alleen op werknemers, wordt in lijn met de aanpassing van artikel 14, tweede lid, van de Pensioenwet in artikel 22, derde lid, van de Wvb een voorziening getroffen voor de situatie waarin een beroepsgenoot nog niet in de beroepspensioenregeling is opgenomen, maar er door of namens hem al wel een bijdrage is betaald. Een beroepsgenoot in de zin van de Wvb kan immers ook een werknemer zijn en er wordt dan op dit punt geen onderscheid gemaakt tussen zelfstandigen en werknemers.

Artikel III

Dit artikel bevat de inwerkingtredingsbepaling. In het artikel is de mogelijkheid opgenomen om de wet met terugwerkende kracht in werking te laten treden. Reden hiervoor is dat de implementatietermijn van richtlijn 2014/50/EU verstrijkt op 21 mei 2018. Mocht het noodzakelijk zijn, dan kan via terugwerkende kracht worden gerealiseerd dat de wet toch geldt vanaf de voorgeschreven implementatiedatum. Dit wordt niet bezwaarlijk geacht. De verwachting is namelijk dat er in de praktijk geen situatie voorkomt die onder deze artikelen valt. Mocht dit toch het geval zijn, dan zijn de gevolgen van deze artikelen in het voordeel van de betreffende werknemer of beroepsgenoot.

Het onderhavige wetsvoorstel is op grond van artikel 5, onderdeel e, van de Wet raadgevend referendum niet referendabel, nu het gaat om een voorstel dat uitsluitend strekt tot uitvoering van een richtlijn van de Europese Unie.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Bijlage: Transponeringstabel implementatie Richtlijn 2014/50/EU

Tabel: Implementatie richtlijn 2014/50/EU in Pensioenwet en daarop gebaseerde regelgeving

Art. richtlijn 2014/50/EU:

Te implementeren in:

Bijzonderheden (waaronder nationale beleidskeuzen en, indien nieuwe regelgeving ter implementatie niet nodig is, de reden daarvan):

Art. 1

De bepaling behoeft naar haar aard geen implementatie; bepaling over het onderwerp van de richtlijn.

Art. 2

De bepaling behoeft naar haar aard geen implementatie; bepaling over de reikwijdte van de richtlijn.

Art. 3, onderdeel a

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 1 Pensioenwet, waarin onderscheid gemaakt wordt tussen «pensioen» en «ouderdomspensioen»).

Art. 3, onderdeel b

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 1 Pensioenwet, onder «pensioenregeling»).

Art. 3, onderdeel c

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 1 Pensioenwet, onder «deelnemer»).

Art. 3, onderdeel d

De bepaling behoeft geen implementatie; het begrip «wachttijd» wordt niet als zelfstandige definitie gehanteerd in de Pensioenwet. Het begrip wordt wel gehanteerd in art. 14, tweede lid, Pensioenwet en is bij de introductie hiervan toegelicht (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 3, p. 185).

Art. 3, onderdeel e

De bepaling behoeft geen implementatie; het begrip «drempelperiode» wordt niet als zelfstandige definitie gehanteerd in de Pensioenwet. Het begrip wordt wel gehanteerd in art. 14, tweede lid, Pensioenwet en is bij de introductie hiervan toegelicht (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 3, p. 185).

Art. 3, onderdeel f

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 1 Pensioenwet; waarin onderscheid wordt gemaakt tussen «pensioenaanspraak» en «pensioenrecht». Daarnaast maakt de Pensioenwet onderscheid tussen verworven pensioenaanspraken en reglementair te bereiken pensioenaanspraken).

Art. 3, onderdeel g

De bepaling behoeft geen implementatie; de Pensioenwet bevat geen identiek begrip, maar omschrijft een dergelijke deelnemer.

Art. 3, onderdeel h

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 1 Pensioenwet, onder «gewezen deelnemer»).

Art. 3, onderdeel i

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 1 Pensioenwet, onder «gewezen deelnemer» en «pensioenaanspraken»).

Art. 3, onderdeel j

De bepaling behoeft geen implementatie; de Pensioenwet hanteert de formulering «waarde van pensioenaanspraken». De Pensioenwet bevat hiervoor geen definitie, maar regelt wel in art. 25 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wvb hoe de (overdrachts)waarde moet worden berekend.

Art. 4, eerste lid, onderdeel a

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 14, tweede lid, Pensioenwet).

Art. 4, eerste lid, onderdeel b

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 14, eerste lid, Pensioenwet).

Art. 4, eerste lid, onderdeel c

Art. 14, tweede lid, Pensioenwet

Art. 22, derde lid, Wvb

Art. 55 Pensioenwet bepaalt hoe een aanspraak op pensioen behouden blijft in geval van beëindiging van de deelneming. Met de wijziging van art. 14, tweede lid, Pensioenwet en 22, derde lid, Wvb wordt voorzien in de situatie dat een werknemer tijdens een wachttijd of een drempeltijd een eigen bijdrage heeft betaald, maar geen deelnemer is geworden.

Artikel 4, tweede lid

De bepaling behoeft geen implementatie; het betreft een facultatieve bepaling waar geen gebruik van wordt gemaakt.

Art. 5, eerste lid

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 55 Pensioenwet). Art. 55 Pensioenwet wordt gewijzigd door de

Wet waardeoverdracht klein pensioen. Die wijziging is ook relevant in het kader van artikel 5, derde lid, van de richtlijn.

Art. 5, tweede lid

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 58 Pensioenwet). De Pensioenwet gaat uit van gelijke behandeling van gewezen deelnemers en gepensioneerden. Daarmee wordt aangesloten bij artikel 5, tweede lid, van de richtlijn: slapende pensioenrechten worden behandeld in overeenstemming met de ontwikkeling van de huidige pensioenuitkeringen.

Er wordt dus geen gebruik gemaakt van de andere door de richtlijn geboden mogelijkheden in art. 5, tweede lid, onderdeel a, b, of c.

Art. 5, tweede lid, onderdeel a

De bepaling behoeft geen implementatie; niet relevant voor Nederland omdat de Pensioenwet uitgaat van gelijke behandeling van gewezen deelnemers en gepensioneerden.

Art. 5, tweede lid, onderdeel b, onder i

De bepaling behoeft geen implementatie; niet relevant voor Nederland omdat de Pensioenwet uitgaat van gelijke behandeling van gewezen deelnemers en gepensioneerden.

Art. 5, tweede lid, onderdeel b, onder ii

De bepaling behoeft geen implementatie; niet relevant voor Nederland omdat de Pensioenwet uitgaat van gelijke behandeling van gewezen deelnemers en gepensioneerden.

Art. 5, tweede lid, onderdeel c

De bepaling behoeft geen implementatie; niet relevant voor Nederland omdat de Pensioenwet uitgaat van gelijke behandeling van gewezen deelnemers en gepensioneerden.

Art. 5, derde lid

De bepaling behoeft geen implementatie; de nu nog in artikel 66 Pensioenwet opgenomen mogelijkheid tot afkoop van een klein pensioen zonder instemming van de rechthebbende vervalt met de inwerkingtreding van de Wet waardeoverdracht klein pensioen

voor nieuwe kleine pensioenen en is in artikel 55, zesde lid, Pensioenwet tevens voorzien in een uitzondering op het vervallen van een zeer kleine pensioenaanspraak bij verhuizing naar een andere lidstaat.

Art. 5, vierde lid

De bepaling behoeft geen implementatie; het betreft een facultatieve bepaling waar geen gebruik van wordt gemaakt.

Art. 6, eerste lid en eerste lid, onderdeel a

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 21, 46, 46a, 51 Pensioenwet en art. 2 en art. 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wvb).

Art. 6, eerste lid, onderdeel b

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 38 en 51 Pensioenwet).

Art. 6, eerste lid, onderdeel c

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 38 Pensioenwet, art. 51 Pensioenwet en art. 4 en art. 5 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wvb).

Art. 6, eerste lid, slotzin

De bepaling behoeft geen implementatie; deze slotzin ziet op de situatie dat iemand in plaats van periodieke uitkeringen vervroegd een kapitaal krijgt. In dat geval moet er een verklaring van de pensioenuitvoerder worden bijgevoegd dat de deelnemer moet overwegen om advies te vragen. Die situatie is in Nederland op basis van de huidige regelgeving niet denkbaar, omdat geen kapitaalsuitkering wordt gedaan.

Art. 6, tweede lid, onderdeel a

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 40 Pensioenwet en art. 51 Pensioenwet).

Art. 6, tweede lid, onderdeel b

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 39, 40 en 51 Pensioenwet).

Art. 6, derde lid

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 43, 44, 46, 46a en 51 Pensioenwet).

Art. 6, vierde lid

De bepaling is reeds geïmplementeerd door middel van bestaand recht (art. 48 Pensioenwet en art. 49 Pensioenwet).

Art. 6, vijfde lid

De bepaling behoeft naar haar aard geen implementatie.

Art. 7

De bepaling behoeft naar haar aard geen implementatie; bepaling betreffende minimumvoorschriften en non-regressie.

Art. 8

De bepaling behoeft naar haar aard geen implementatie; bepaling betreffende omzetting.

Art. 9

De bepaling behoeft naar haar aard geen implementatie; bepaling betreffende verslag van de Commissie.

Art. 10

De bepaling behoeft naar haar aard geen implementatie; bepaling betreffende inwerkingtreding.

Art. 11

De bepaling behoeft naar haar aard geen implementatie; bepaling betreffende adressaten.


X Noot
1

Richtlijn 2016/2341/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PbEU 2016, L 354).

Naar boven