34 915 Goedkeuring van het op 7 juli 2017 te Tallinn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014 (Trb. 2017, 102)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 16 mei 2018

Met veel belangstelling hebben wij kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid inzake dit voorstel van wet. Ik dank de leden van de verschillende fracties voor de snelheid waarmee het voorstel in behandeling is genomen en voor hun vragen en opmerkingen over het voorstel. Bij de beantwoording van de gestelde vragen is de indeling van het verslag zo veel mogelijk aangehouden. Waar dit de duidelijkheid ten goede komt, zijn enkele vragen tezamen beantwoord. De vragen worden in het hierna volgende mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken beantwoord.

Algemeen

1. Inleiding

Het doet ons deugd dat de leden van de fracties die inbreng hebben geleverd hun steun uitspreken voor vervolging en berechting in Nederland van het neerhalen van vlucht MH17. Met deze leden is de regering van oordeel dat de inzet erop gericht moet zijn te bereiken dat daadwerkelijk recht wordt gedaan aan de slachtoffers en nabestaanden. Dat is, zoals de regering steeds benadrukt, een zaak van lange adem. Stap voor stap wordt voortgang gemaakt in het strafrechtelijk onderzoek, zodat uiteindelijk beslissingen mogelijk zijn over de vervolging van verdachten. Ten behoeve van die vervolging heeft de regering een verdrag met Oekraïne gesloten, waarvan de goedkeuring door uw Kamer thans wordt gevraagd.

De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd naar de adviezen van het openbaar ministerie en de Raad voor de rechtspraak. Abusievelijk zijn deze adviezen niet eerder meegezonden. Inmiddels is dat alsnog gebeurd en zijn de adviezen als bijlagen bij de Kamerstukken gepubliceerd.

De leden van de D66-fractie hebben gevraagd om toe te lichten wat de procedure zal zijn wanneer verdachten met een andere nationaliteit dan de Oekraïense in het MH17-strafproces in beeld komen en specifiek wanneer deze verdachten afkomstig zijn uit landen die een grondwettelijk verbod op uitlevering kennen. Voorts hebben zij gevraagd op welke manier deze verdachten onderdeel kunnen zijn van het MH17-strafproces zoals dat in Nederland gehouden zal worden.

Een verdachte die onderdaan is van en verblijft in een land dat een grondwettelijk verbod op uitlevering van eigen onderdanen kent, zal in beginsel niet kunnen worden uitgeleverd door dat land. Een dergelijke verdachte kan wel worden uitgeleverd door andere landen, mocht de verdachte zich buiten zijn land van herkomst begeven. Ook kan hij zich vrijwillig naar Nederland begeven om alhier terecht te staan. Er is echter een reële kans dat een dergelijk verdachte niet in Nederland aanwezig is bij een eventueel proces. In het geval dat de verdachte een advocaat in Nederland bepaaldelijk machtigt om hem te vertegenwoordigen, kan ook zonder de (fysieke) aanwezigheid van de verdachte een proces op tegenspraak worden gevoerd. Doet de verdachte dit niet, dan kan de zaak bij verstek worden behandeld.

Deze leden hebben in dit verband verwezen naar de antwoorden op eerdere feitelijke vragen (Kamerstuk 33 997, nr. 102), waarin werd gesteld dat wat betreft afspraken tussen de landen die deelnemen aan het Joint Investigation Team (JIT) en Rusland over een andere vorm van gezamenlijke berechting, het kabinet niet uitsluit dat in de toekomst met Rusland in overleg wordt getreden. Zij vragen of de regering aanleiding ziet voor overleg met Rusland. In de brief van 5 juli 2017 (Kamerstuk 33 997, nr. 98) is aan uw Kamer gemeld dat door de JIT-landen het gezamenlijk besluit is genomen dat de vervolging en berechting in Nederland en volgens Nederlands recht zal plaatsvinden, ingebed in internationale samenwerking en steun. Een ander vorm van berechting is niet aan de orde. Voor de toekomst sluit de regering niet uit dat met Rusland in overleg zal worden getreden.

De leden van de D66-fractie hebben gevraagd of de regering van mening is dat Rusland handelt conform de afspraken in resolutie 2166 van de VN Veiligheidsraad. De uitvoering van resolutie 2166 heeft de constante aandacht van de regering, ook in de relatie met Rusland. Het openbaar ministerie heeft namens het Joint Investigation Team een aantal rechtshulpverzoeken aan Rusland gedaan. De Russische autoriteiten hebben verschillende malen uitvoeringsstukken aan het Nederlandse openbaar ministerie gestuurd. Door het openbaar ministerie worden in beginsel geen verdere mededelingen gedaan over rechtshulpverzoeken vanwege het belang van het onderzoek. Een beoordeling door de regering van de mate waarin Rusland meewerkt aan de uitvoering van resolutie 2166 is op dit moment niet aan de orde.

De leden van de SP-fractie hebben gevraagd nog eens toe te lichten waarom met Rusland geen verdrag is gesloten en welke complicaties dat mogelijk met zich meebrengt. In relatie tot Oekraïne – het land waar het neerhalen van vlucht MH17 heeft plaatsgevonden – bestond directe aanleiding om tot afspraken op het gebied van de overdracht van strafvervolging te komen. Bij de gelegenheid van dit overleg zijn aanvullende afspraken gemaakt ten behoeve van de vervolging en berechting in Nederland. In relatie tot andere landen, zoals Rusland, bestaat deze aanleiding op dit moment niet.

2. Het tussen Nederland en Oekraïne gesloten verdrag

2.1 Nederlandse rechtsmacht en overdracht van strafvervolging

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd wat de gevolgen kunnen zijn voor de mogelijke medewerking van Rusland bij de strafzaak tegen de verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 in het licht van het gegeven dat Rusland geen partij is bij het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag aangaande de wederzijde rechtshulp in strafzaken. Het is aan Rusland te bepalen of en in hoeverre het meewerkt aan rechtshulpverzoeken van Nederland in het kader van het MH17-onderzoek. Daarbij geldt inderdaad dat Rusland niet gehouden is gevolg te geven aan de bepalingen van het Tweede Aanvullend Protocol, omdat Rusland daar geen partij bij is. Rusland is echter wel partij bij het Europees Verdrag, waarop het genoemde protocol een aanvulling is, en is gehouden aan de bepalingen van dat verdrag. Ook voor het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen geldt dat dat in de relatie tussen Nederland en Rusland niet kan worden toegepast, omdat Rusland daar geen partij bij is. Rusland is wel partij bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen en het daarbij behorende Aanvullend Protocol. Dat geeft mogelijkheden om de tenuitvoerlegging van een opgelegde gevangenisstraf aan Rusland over te dragen. Of zich in de toekomst een situatie zal voordoen waarbij dit mogelijk en wenselijk is, is niet te voorspellen.

De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen gesteld over de rechtsmacht die andere landen hebben ten aanzien van de vervolging van verdachten van de MH17-vliegramp. Zij hebben gevraagd of met het verdrag met Oekraïne alle denkbare elementen van rechtsmacht voldoen om het Nederlandse openbaar ministerie in staat te stellen in den breedte de MH17-zaak voor het gerecht te brengen of dat er ook nog met andere landen, bijvoorbeeld Australië, verdragen moeten worden gesloten. Uit een oogpunt van rechtsmacht en overdracht van strafvervolging is het niet nodig om nog met andere landen, zoals Australië of Maleisië, verdragen te sluiten. Met betrekking tot het neerhalen van vlucht MH17 heeft Oekraïne – als land waar het neerhalen van vlucht MH17 heeft plaatsgevonden – de meest volledige vorm van rechtsmacht, op basis van het territorialiteitsbeginsel. Nederland heeft eigen rechtsmacht over het neerhalen van vlucht MH17 omdat er Nederlandse slachtoffers aan boord waren, maar die wordt gecompleteerd door de overdracht van strafvervolging van Oekraïne. Op deze wijze is verzekerd dat alle nabestaanden, ongeacht hun nationaliteit, dezelfde positie hebben in een in Nederland te voeren strafproces.

2.2 Uitlevering van verdachten

De leden van de CDA-fractie en de SP-fractie hebben enkele vragen gesteld over de uitlevering van eigen onderdanen en de aanpassing van de Oekraïense Grondwet. De regering is uitvoerig en langdurig met de Oekraïense regering in gesprek geweest over de mogelijkheden voor uitlevering van eigen onderdanen. Hierbij zijn verschillende opties verkend, maar uiteindelijk moest worden geconstateerd, ook na informele consultatie van relevante personen in de Oekraïense rechterlijke macht, dat geen regeling kon worden getroffen die in overeenstemming zou zijn met de Oekraïense Grondwet. Eventuele verdachten met de Oekraïense nationaliteit kunnen in dit licht niet tegen hun wil naar Nederland worden overgebracht met het oog op hun berechting.

De mogelijkheden voor Grondwetswijziging zijn in de gevoerde besprekingen ook aan de orde gesteld. Van Oekraïense zijde is daarbij aangegeven dat een algemene herziening van het uitleveringsverbod in Oekraïne thans niet aan de orde is en dat het wijzigen van de Grondwet enkel en alleen voor de uitlevering van verdachten in de MH17-zaak niet haalbaar is. Het verbod van uitlevering van eigen onderdanen is in Oekraïne een fundamenteel, grondwettelijk beschermd recht. Net als de Nederlandse Grondwet, schrijft de Oekraïense Grondwet de gelijke behandeling van burgers voor (artikel 24). Een regeling die de uitlevering van Oekraïense onderdanen enkel zou toestaan in geval van verdenking ter zake van het neerhalen van vlucht MH17, is daarmee niet te verenigen.

In het licht van het voorgaande acht de regering het niet zinvol om hierover opnieuw met Oekraïne in overleg te treden. Dit neemt niet weg dat indien de situatie zich zou voordoen dat een verdachte in Oekraïne wordt aangehouden en deze verdachte zou aangeven dat hij bereid is om in Nederland terecht te staan, de regering met de Oekraïense autoriteiten in overleg zal treden om te bekijken of hieraan gevolg kan worden gegeven op zodanige wijze dat vaststaat dat sprake is van volledige vrijwilligheid en dat geen sprake is van uitlevering.

De leden van de CDA-fractie hebben voorts gevraagd of de overdracht van strafvervolging door Oekraïne betekent dat Oekraïne zelf niet meer het recht heeft om deze vervolging te starten, ook niet ten aanzien van eigen onderdanen die zelf weigeren vrijwillig hiervoor naar Nederland af te reizen. De gezamenlijke beslissing van de JIT-landen om de vervolging en berechting in Nederland te laten plaatsvinden, houdt in dat in beginsel de overige JIT-landen niet zullen overgaan tot vervolging ter zake van het neerhalen van vlucht MH17. In de gevallen dat Oekraïne de strafvervolging aan Nederland heeft overgedragen, is het ook aan het Nederlandse openbaar ministerie om de vervolging te starten en niet meer aan het Oekraïense openbaar ministerie. Er zal echter steeds sprake zijn van maatwerk. In het geval dat het Nederlandse openbaar ministerie in een individuele zaak alsnog tot de conclusie zou komen dat vervolging in Nederland niet langer opportuun is, kan met het Oekraïense openbaar ministerie worden afgesproken dat niet in Nederland, maar in Oekraïne wordt vervolgd.

Wij verwijzen in dit verband ook naar artikel 21, tweed lid, van het Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging, dat de gevallen bepaalt waarin de verzoekende staat, i.c. Oekraïne, zijn recht tot strafvervolging herkrijgt. Het gaat daarbij onder meer om het geval dat de aangezochte staat mededeling doet van zijn beslissing geen vervolging in te stellen of een ingestelde vervolging te staken.

Deze leden hebben voorts gevraagd of niet vrij eenvoudig de situatie ontstaat dat verdachten buiten het zicht van rechters, nabestaanden en het brede publiek zich bij verstek laten veroordelen en of het in die situatie niet wenselijker zou zijn dat Oekraïne zelf rechtsmacht blijft houden om dergelijke verdachten tijdens een publieke zitting ter verantwoording te roepen. Het is juist dat een verdachte niet kan worden verplicht om een advocaat bepaaldelijk te machtigen of om deel te nemen aan berechting met gebruikmaking van videoconferentie. Dat is niet anders dan in een reguliere strafzaak. Indien zich de situatie voordoet dat een verdachte in Oekraïne kan worden aangehouden, zou een verdachte ervoor kunnen kiezen om in het geheel niet mee te werken aan de vervolging en berechting in Nederland. Dan kan een verstekbehandeling van zijn zaak in Nederland aan de orde zijn. Bij een eventuele veroordeling ontloopt de verdachte daarmee echter niet zijn straf, want in het onderhavige verdrag is voorzien in de overdracht van de tenuitvoerlegging van die straf, ook als het om een verstekveroordeling gaat. Door wel een advocaat bepaaldelijk te machtigen of door wel deel te nemen aan het Nederlandse strafproces met gebruikmaking van videoconferentie, kan een verdachte zijn standpunten en verweren beter naar voren brengen. Een verdachte heeft er in die zin niet per se belang bij om het op een verstekbehandeling aan te laten komen. Te meer, aangezien het waarschijnlijk is dat hij in Oekraïne vervolgd zal worden voor andere dan MH17 gerelateerde misdrijven, zoals bijvoorbeeld terrorisme. De behandeling van die zaak in Oekraïne zal wel in het zicht van rechters, eventuele nabestaanden en het brede publiek kunnen plaatsvinden. Niet ondenkbaar is in dit verband dat de verdachte aangeeft vrijwillig naar Nederland te willen komen om terecht te staan. Als die situatie zich voordoet, zal Nederland met Oekraïne in overleg treden om te bekijken of hieraan gevolg kan worden gegeven op zodanige wijze dat vaststaat dat sprake is van vrijwilligheid en dat geen sprake is van uitlevering.

2.3 Berechting door middel van videoconferentie

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen gesteld over een bevel medebrenging van de rechter (artikel 205 Sv). Bij de berechting van het neerhalen van vlucht MH17 zal de fysieke aanwezigheid van een verdachte niet mogelijk zijn als hij niet kan worden uitgeleverd. Een eventueel bevel van de rechter dat de verdachte in persoon moet verschijnen, kan als zodanig dan ook niet worden geëffectueerd. De Nederlandse rechter kan ook geen bevelen geven aan Oekraïense autoriteiten. Dit laat echter onverlet dat de Oekraïense autoriteiten ervoor zullen zorgen dat de verdachte ook daadwerkelijk aanwezig is, nadat hij heeft ingestemd met terechtstaan per videoconferentie. Dat is geregeld in artikel 8, vierde lid, van het verdrag. Mochten de Oekraïense autoriteiten aangeven dat het ter uitvoering hiervan wenselijk is dat de Nederlandse rechter de medebrenging beveelt, dan zou de Nederlandse rechter dit bevel toch kunnen geven.

Voor het antwoord op de vraag van deze leden of de regering bereid is een bepaling inzake medebrenging mee te nemen bij een mogelijk later te sluiten bilateraal verdrag met Rusland, verwijzen wij naar hetgeen wij hierboven al hebben opgemerkt, namelijk dat voor de toekomst niets wordt uitgesloten.

In het licht van het instemmingsvereiste van de verdachte met berechting per videoconferentie hebben de leden van de CDA-fractie zich afgevraagd, onder verwijzing naar artikel 495a van het Wetboek van Strafvordering, waarom hier wordt afgeweken van de mogelijkheden en de praktijk van het Nederlandse strafrecht. Het is juist dat artikel 495a Sv een verdachte verplicht in persoon te verschijnen. Indien hij niet aan deze verplichting voldoet, kan de rechter zijn medebrenging gelasten. Dit artikel geldt echter alleen voor een jeugdige verdachte. Een vergelijkbare verplichting kennen de bepalingen die gelden voor meerderjarige verdachten niet. De meerderjarige verdachte is thans niet verplicht in persoon te verschijnen (tenzij hij op grond van het jeugdstrafrecht wordt berecht). Zoals bekend, werkt de regering aan een wetsvoorstel dat regelt dat verdachten van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven die in voorlopige hechtenis verblijven voortaan bij de terechtzitting en de uitspraak aanwezig moeten zijn.

Bij de berechting van een verdachte van het neerhalen van vlucht MH17 zal de fysieke aanwezigheid van die verdachte niet mogelijk zijn als hij zich bevindt in een land waarvan hij onderdaan is en dat een uitleveringsverbod van eigen onderdanen kent. Een eventueel bevel van de rechter dat de verdachte in persoon moet verschijnen, kan als zodanig ook niet worden geëffectueerd, maar kan eventueel wenselijk zijn ten behoeve van de Oekraïense autoriteiten, die er op grond van het onderhavige verdrag voor zullen zorgen dat de verdachte ook daadwerkelijk aanwezig is, nadat hij heeft ingestemd met terechtstaan per videoconferentie.

Deze leden hebben voorts gevraagd wat de ratio is achter het gegeven dat de instemming van de verdachte met het terechtstaan per videoconferentie niet kan worden ingetrokken. De regering acht het onwenselijk dat de verdachte door het intrekken van zijn instemming of daarmee te dreigen de voortgang van het strafproces zou kunnen frustreren. Het voeren van een strafproces met gebruikmaking van videoconferentie zal voor alle betrokken partijen intensieve voorbereiding vergen. Daar past niet bij dat de verdachte, nadat hij daarmee heeft ingestemd, alsnog zijn instemming intrekt. Wij begrijpen het argument van deze leden dat een verdachte mogelijk sneller te bewegen is om zijn instemming te geven indien hij zich nog op een later moment kan bedenken. De insteek van de regering is nu juist dat de verdachte een goede afweging maakt alvorens hij zijn instemming geeft met de gebruikmaking van videoconferentie. Dat heeft namelijk belangrijke gevolgen voor het verdere verloop en de verder inrichting van het proces. Dit staat eraan in de weg dat de instemming later nog kan worden ingetrokken, wat overigens niet wegneemt, zoals wij ook in de memorie van toelichting hebben aangegeven, dat de verdachte ter gelegenheid van het terechtstaan door middel van videoconferentie het recht heeft om te zwijgen.

Deze leden hebben gevraagd of de rechter tijdens de zitting artikel 294 Sv kan toepassen en de gijzeling van een weigerende getuige kan gelasten. In het verdrag is op dit punt de gebruikelijke bepaling opgenomen dat het recht van het land waar de gehoorde getuige zich bevindt van toepassing is indien de getuige weigert een verklaring af te leggen terwijl hij daartoe is verplicht of geen verklaring naar waarheid aflegt (artikel 9, vierde lid). De Nederlandse rechter kan de Oekraïense autoriteiten niet bevelen om een getuige te gijzelen. De bevoegde Oekraïense autoriteiten kunnen de in het Oekraïense recht beschikbare maatregelen nemen. De getuige die weigert een verklaring af te leggen terwijl hij daartoe is verplicht of geen verklaring naar waarheid aflegt, is strafbaar (artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 384 en 385 van het Wetboek van Strafrecht van Oekraïne). Daarnaast kan een getuige of verdachte gedwongen worden te verschijnen, zo nodig met behulp van de sterke arm (hoofdstuk 11 van het Oekraïense Wetboek van Strafvordering).

Hoewel het verdrag de mogelijkheid van het horen van getuigen en deskundigen per videoconferentie mogelijk maakt, kunnen getuigen en deskundigen vanzelfsprekend ook in Nederland worden gehoord, voorafgaand aan het proces door de rechter-commissaris en tijdens het proces ter terechtzitting. Zo nodig kan de rechter-commissaris ook getuigen en deskundigen in het buitenland horen, na de inwilliging van een daartoe strekkend rechtshulpverzoek.

De leden van de CDA-fractie en van de D66-fractie hebben enkele vragen gesteld over de kosten voor rechtsbijstand. De leden van de CDA-fractie hebben in de memorie van toelichting gelezen dat een verdachte die zich in Oekraïne bevindt en door middel van videoconferentie deelneemt aan het Nederlands strafproces, zowel in Nederland als in Oekraïne rechtsbijstand kan ontvangen. Zij willen graag vernemen op wiens kosten deze rechtsbijstand tot stand komt, specifiek uitgesplitst naar activiteiten van Nederlandse dan wel Oekraïense advocaten. De leden van de D66-fractie hebben gevraagd of zij het goed begrijpen dat een verdachte door twee advocaten wordt bijgestaan en of dit verplicht is of een mogelijkheid.

De kosten voor rechtsbijstand ten behoeve van een in Nederland te voeren MH17-proces komen voor rekening van het Nederlandse rechtsbijstandsbudget. Voor een Oekraïense verdachte die deelneemt aan een Nederlands strafproces via een videoverbinding zal een Nederlands advocaat bij de verdachte zelf en in de rechtszaal in Nederland aanwezig kunnen zijn. Voor in Oekraïne plaatsvindende procedures en te nemen beslissingen kan betrokkene daarnaast in aanmerking komen voor in Oekraïne beschikbare rechtsbijstand. Deze kosten zullen door Oekraïne worden gedragen. Is een verdachte bijvoorbeeld in Oekraïne gedetineerd ten behoeve van de vervolging in Oekraïne voor niet met het neerhalen van vlucht MH17 verband houdende feiten, dan is het aan de Oekraïense rechter om over die detentie te beslissen. De eventuele rechtsbijstand van de verdachte ten behoeve van die procedures is dan een Oekraïense aangelegenheid en de kosten zijn dan ook voor Oekraïne.

De leden van de D66-fractie hebben gevraagd aan welke voorwaarden de instemming van de verdachte met het terechtstaan met gebruikmaking van videoconferentie is verbonden. De instemming van de verdachte kan slechts worden gegeven nadat hij in kennis is gesteld van de consequenties van die instemming en nadat is vastgesteld dat hij zich terdege bewust is van die consequenties. De instemming kan worden afgelegd ten overstaan van een Nederlandse rechter-commissaris en de verdachte kan zich daarbij doen bijstaan door een raadsman en een tolk. De instemming wordt schriftelijk of op andere wijze formeel vastgelegd.

Ook hebben deze leden gevraagd welke afspraken met Oekraïne zijn gemaakt over de medewerking van verdachten aan hun proces en in hoeverre Oekraïne gebonden is aan het faciliteren dat verdachten terecht kunnen staan via videoverbinding. In artikel 2 van het verdrag is bevestigd dat Nederland en Oekraïne in de ruimst mogelijke zin zullen samenwerken bij de vervolging en berechting van het neerhalen van vlucht MH17. In de huidige opsporingsfase is sprake van een intensieve en goede samenwerking en die kan in de fase van vervolging en berechting worden voortgezet. In deel IV van het verdrag zijn de belangrijkste afspraken betreffende het gebruikmaken van videoconferentie neergelegd. Veel hiervan vergt nog praktische uitwerking en nader overleg tussen Nederlandse en Oekraïense autoriteiten en instanties. De voorbereiding hiervan is begonnen.

2.4 Overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen

De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd of het voorarrest van een Oekraïense verdachte in Oekraïne door de Nederlandse strafrechter wordt getoetst overeenkomstig het geldende Nederlandse recht. De beslissing om een verdachte in voorlopige hechtenis te nemen in Oekraïne is een beslissing van de Oekraïense rechter die overeenkomstig het Oekraïense recht wordt genomen. Er is op dit punt geen bevoegdheid voor de Nederlandse rechter en die kan deze voorlopige hechtenis dan ook niet toetsen.

In antwoord op de vraag van deze leden of het niet verstandig zou zijn in dit verdrag expliciet afspraken te maken over het (gemakkelijk) uitwisselen van justitiële documentatie van verdachten, kunnen wij aangeven dat zowel Nederland als Oekraïne aangesloten zijn bij het al eerder genoemde Europees verdrag inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Op basis van dit verdrag kan informatie over justitiële documentatie, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, worden uitgewisseld. Voor nadere, bilaterale afspraken was geen aanleiding.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP HET VERDRAG

Artikel 2

De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen gesteld over de reikwijdte van het verdrag. Zij willen weten of het verdrag enkel betrekking heeft op het feitelijk uit de lucht schieten van vlucht MH17 of dat het ook gaat om handelingen die in tijd en qua juridisch daderschap verder verwijderd liggen van het feitelijke moment en de feitelijke handeling van schieten. Ook willen zij weten of het ook om voorbereidingshandelingen, medeplichtigheid en medeplegen gaat en in hoeverre het van belang is voor een succesvolle vervolging dat deze begrippen ook hun gelijke kennen in het Oekraïense strafrecht. Het verdrag kent een brede reikwijdte waar het gaat om de strafbare feiten waarop het van toepassing is: het verdrag ziet op alle strafbare feiten die op enigerlei wijze te maken hebben met het neerhalen van vlucht MH17. Dit betekent dat het niet alleen het feitelijk neerhalen van vlucht MH17 omvat, maar ook voorbereidingshandelingen, medeplegen en medeplichtigheid. Na de overdracht van strafvervolging door Oekraïne kan in Nederland een strafproces worden gevoerd dat alle slachtoffers omvat, op basis van het Nederlandse straf(proces)recht en niet op basis van het Oekraïense straf(proces)recht. Dit brengt mee dat de regels van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht over deelneming aan strafbare feiten van toepassing zijn.

Kortom, op voorhand is geen omstandigheid die kan hebben bijgedragen aan het neerhalen van vlucht MH17 uitgesloten van mogelijke vervolging. Het is hierbij niet aan de regering, maar aan het openbaar ministerie om te bepalen of, en zo ja, wie kan worden vervolgd en voor welke handelingen.

Artikel 3

De vraag van de leden van de SGP-fractie in hoeverre er problemen te verwachten zijn als gevolg van verschillen in cultuur en werkwijze tussen de autoriteiten in Oekraïne en in Nederland, beantwoorden wij als volgt. De samenwerking met Oekraïne in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17 en aanverwante aangelegenheden, zoals de totstandkoming van het verdrag, is tot op heden zeer vruchtbaar geweest en is in een constructieve sfeer verlopen. Door de Oekraïense autoriteiten is in dit kader op nauwkeurige wijze, veel werk verzet. Er bestaat op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat dit in de toekomst zal veranderen.

Artikel 5

De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd in hoeverre er nog problemen te verwachten zijn op grond van verschillen in strafbepalingen of strafmaat tussen Oekraïne en Nederland, of in dit geval dubbele strafbaarheid van geen belang is en het Nederlandse strafrecht volledig volstaat. Er is tot op heden geen aanleiding geweest om te veronderstellen dat er knelpunten zouden zijn wat betreft de dubbele strafbaarheid. Het is aan het openbaar ministerie om te bepalen of en zo ja, welke strafbare feiten zijn begaan in verband met het neerhalen van vlucht MH17 en daarop een tenlastelegging te baseren. Relevante misdrijven in dit verband zouden bijvoorbeeld kunnen zijn: moord en doodslag, het veroorzaken van het neerstorten van een vliegtuig en andere luchtvaartmisdrijven, terroristische misdrijven en internationale misdrijven. Al deze misdrijven zijn ook strafbaar gesteld in Oekraïne, waarbij de maximale straffen kunnen oplopen tot de maximale tijdelijke gevangenisstraf van vijfentwintig jaar (bij cumulatie van straffen) of levenslange gevangenisstraf.

Verder vragen deze leden of de verwachting is dat er sprake zal zijn van een verzoek om strafvervolging met een algemeen karakter. Nederland kan Oekraïne uitnodigen een verzoek te doen voor de overdracht van strafvervolging aan Nederland. Deze uitnodiging kan algemeen van aard zijn. Het daadwerkelijke verzoek om overdracht van strafvervolging, zal altijd betrekking hebben op een (al dan niet bij naam bekende) verdachte.

Artikel 6

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd of Oekraïne al is uitgenodigd Nederland een verzoek te doen om de strafvervolging over te nemen. Voor alle bepalingen in het onderhavige verdrag geldt dat zij pas gelding hebben nadat het verdrag door beide landen is geratificeerd. Vanaf dat moment geldt dat de Nederlandse autoriteiten een uitnodiging tot overdracht van rechtsmacht zullen doen zodra het openbaar ministerie daartoe het initiatief neemt.

Artikel 7

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd of zij het juist zien dat een Russische verdachte die wordt aangehouden op Oekraïens grondgebied op grond van dit verdrag kan worden uitgeleverd aan Nederland. Dat zien deze leden inderdaad juist. In het verdrag met Oekraïne is bevestigd dat de uitlevering van verdachten op basis van de verdragen waar Oekraïne en Nederland partij bij zijn, kan plaatsvinden. Beide landen zijn partij bij het Europees verdrag betreffende uitlevering en de daarbij behorende aanvullende protocollen. Met betrekking tot onderdanen van andere landen kent de Oekraïense Grondwet geen verbod van uitlevering.

Verder hebben deze leden gevraagd wat er gebeurt als Rusland op hetzelfde moment als Nederland aan Oekraïne zou verzoeken om een verdachte uit te leveren en welk verzoek dan voorrang krijgt. Nederland, Oekraïne en Rusland zijn allen partij bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering. In artikel 7 van het tussen Nederland en Oekraïne gesloten verdrag is de toepasselijkheid van dat verdrag bevestigd. In artikel 17 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering is bepaald dat in geval van verzoeken om uitlevering van verschillende staten met betrekking tot dezelfde persoon de aangezochte staat bij zijn beslissing rekening houdt met «alle omstandigheden en met name met de ernst van de strafbare feiten, de plaats waar zij begaan zijn, de dagtekening van de onderscheiden verzoeken, de nationaliteit van de opgeëiste persoon en de mogelijkheid van latere uitlevering aan een andere staat». Het is dus aan de Oekraïense autoriteiten om te beslissen over eventuele uitleveringsverzoeken van Nederland en Rusland, rekening houdend met alle omstandigheden, waarbij uiteraard ook relevant is dat Oekraïne samen met de andere landen die deelnemen aan het Joint Investigation Team heeft besloten dat vervolging en berechting van het neerhalen van vlucht MH17 in Nederland zal plaatsvinden.

Artikel 8

Verder hebben deze leden gevraagd of zij het juist zien de eis van instemming van de verdachte met de gebruikmaking van videoconferentie voortkomt uit artikel 9, achtste lid, van het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en of deze ook voortkomt uit andere internationale verdragen. Het is juist dat het voornoemde artikel 9, achtste lid, de instemming van de verdachte met gebruikmaking van videoconferentie vereist.1 In de EU rechtshulpovereenkomst is een vergelijkbare bepaling opgenomen.2 Multilaterale verdragen buiten Europa, zoals het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie, kennen wel de mogelijkheid van videoverhoor, maar alleen met betrekking tot getuigen en deskundigen.3

In de memorie van toelichting hebben wij erop gewezen dat de EU-richtlijn 2014/41/EU van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (PbEU 2014, L 130) in een brede toepassing van videoconferentie voorziet. De richtlijn geeft een uitgebreide procedure voor het verhoren van getuigen, deskundigen en de verdachte per videoconferentie. De regeling komt in grote lijnen overeen met de procedure zoals neergelegd in de EU-rechtshulpovereenkomst en in het Tweede aanvullend protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Met betrekking tot de verdachte is bepaald dat zijn instemming vereist is en dat hem informatie dient te worden verstrekt over de rechten die hij heeft op grond van het recht van de staat die het onderzoeksbevel heeft uitgevaardigd.

Deze leden hebben gevraagd – onder verwijzing naar het voornoemde Tweede Aanvullend Protocol, waar Rusland geen partij bij is – of de conclusie gerechtvaardigd is dat het vereiste van instemming met terechtstaan per videoconferentie niet in een mogelijk later te sluiten bilateraal verdrag met Rusland zal hoeven te staan en of de regering bereid is deze overweging daarbij mee te nemen. Mocht in de toekomst worden overlegd met Rusland, dan zal met een open blik gekeken worden naar wat daarin wel en wat daarin niet moet worden opgenomen. Wij merken hierbij wel op dat de instemming van de verdachte, blijkens de hierboven genoemde internationale regelgeving, een belangrijke waarborg is. Ook het Nederlandse recht staat berechting per videoconferentie toe, maar alleen als de verdachte ermee instemt en niet voor alle misdrijven. Het loslaten van deze eis zou een MH17-proces kwetsbaar kunnen maken voor kritiek en verweren inzake de eerlijkheid van het proces door op dit belangrijke punt te voorzien in een afwijking van bestaande regelingen.

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd of zij het goed begrijpen dat in Oekraïne een Oekraïense rechter toezicht houdt op het verloop van het verhoor per videoconferentie door de Nederlandse rechter. Dat is het geval. Dit is een gebruikelijke gang van zaken bij wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Uitoefening van rechterlijke bevoegdheden is immers in beginsel slechts binnen de eigen rechtsorde mogelijk. Een Nederlandse rechter heeft in andere landen geen bevoegdheden, maar kan – op grond van verdragen – worden toegestaan bepaalde taken in een ander land te verrichten, maar niet zonder aanwezigheid of toezicht van de bevoegde nationale autoriteiten. Wij verwijzen in dit verband ook naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken (Stb. 2017, 246), die op 1 juli aanstaande in werking zal treden.4

Ook hebben deze leden gevraagd waarom een rechterlijke autoriteit van Oekraïne erop moet toezien dat de fundamentele beginselen van het Oekraïense recht in acht worden genomen en waar deze fundamentele beginselen kunnen afwijken van het Nederlandse recht. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat bij een videoverhoor door een Nederlandse rechter fundamentele beginselen van het Oekraïense recht niet in acht zullen worden genomen. De Oekraïense rechter heeft bij terechtstaan per videoconferentie in beginsel slechts een ondersteunende rol. Het gaat immers niet om het terechtstaan in een Oekraïens strafproces. De Oekraïense rechter heeft ook geen rol met betrekking tot de inhoud van het verhoor van de verdachte. In de situatie dat de Oekraïense rechter zou vinden dat de Nederlandse rechter bij het videoverhoor fundamentele rechten en waarborgen van de verdachte zou schenden, dan is hij gerechtigd in te grijpen. Zoals wij al aangaven, achten wij het niet waarschijnlijk dat deze situatie zich bij een verhoor door de Nederlandse rechter zal voordoen.

De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd of het steeds de voorkeur heeft om de verdachte te horen door middel van videoconferentie. Het is aan de verdachte om zijn procespositie te bepalen. Hij kan ervoor kiezen een (Nederlandse) advocaat bepaaldelijk te machtigen om hem te vertegenwoordigen in het Nederlandse strafproces. Hij kan er daarnaast ook voor kiezen om mee te werken aan een berechting met gebruikmaking van videoconferentie. En hij kan ervoor kiezen om niet mee te werken aan de berechting in Nederland. Dan kan er sprake zijn van een verstekbehandeling. Een behandeling op tegenspraak verdient de voorkeur, maar de regering houdt er rekening mee dat sprake zal zijn van een verstekbehandeling.

Deze leden hebben gevraagd of een gemaakte keuze om mee te werken aan een videoconferentie op geen enkele wijze kan worden ingetrokken of dat de verdachte kan besluiten om niet te verschijnen. De instemming met de gebruikmaking van videoconferentie kan inderdaad niet worden ingetrokken. Hierboven zijn wij hier al op ingegaan, in antwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie. Heeft de verdachte ingestemd met terechtstaan per videoconferentie, dan zullen de Oekraïense autoriteiten ervoor zorgen dat de verdachte ook daadwerkelijk aanwezig is op de locatie waar het videoverhoor wordt afgenomen. De verdachte kan er evenwel op dat moment voor kiezen om gebruik te maken van zijn recht om te zwijgen. Hij is immers niet verplicht om op gestelde vragen antwoord te geven.

De vraag van deze leden of het proces-verbaal dat opgemaakt wordt door de Oekraïense rechter alleen betrekking heeft op formele vereisten en geen weergave bevat van wat inhoudelijk is besproken, beantwoorden wij bevestigend. De elementen van het proces-verbaal dat de Oekraïense rechter opstelt zijn benoemd in het zesde lid van artikel 8 van het verdrag. De Oekraïense autoriteiten hebben desgevraagd aangegeven dat dit proces-verbaal geen weergave bevat van wat inhoudelijk is besproken. De Nederlandse rechtbank die het verhoor afneemt, zal ook een proces-verbaal opstellen waarin wel wordt weergegeven wat inhoudelijk is besproken.

Artikel 15

De vraag van de leden van de CDA-fractie of de regering is nagegaan of alle mogelijke misdrijven die gepleegd zijn bij het neerhalen van vlucht MH17 strafbaar zijn onder de strafwet van Oekraïne, kunnen wij bevestigend beantwoorden. De Oekraïense strafwet kent verschillende misdrijven die mogelijk relevant zijn in het kader van het neerhalen van vlucht MH17. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan: moord en doodslag, het veroorzaken van het neerstorten van een vliegtuig en andere luchtvaartmisdrijven, terroristische misdrijven en internationale misdrijven. Al deze misdrijven zijn ook strafbaar gesteld in Oekraïne, waarbij de maximale straffen kunnen oplopen tot de maximale tijdelijke gevangenisstraf van vijfentwintig jaar (bij cumulatie van straffen) of levenslange gevangenisstraf. Het is aan het openbaar ministerie om te bepalen of en zo ja, welke strafbare feiten zijn begaan in verband met het neerhalen van vlucht MH17 en daarop een tenlastelegging te baseren.

Verder hebben deze leden gevraagd of de regering kan aangeven in hoeverre sprake zou kunnen zijn van verjaring, naar Nederlands en naar Oekraïens recht en in hoeverre verschillen daartussen betekenisvol zijn voor een – op termijn – succesvolle vervolging van MH17-verdachten. In het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is de verjaring geregeld in artikel 70. In het eerste lid is bepaald dat het recht tot strafvordering vervalt door verjaring in drie jaar voor alle overtredingen, in zes jaar voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaar is gesteld, in twaalf jaar voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaar is gesteld en in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld. In het tweede lid is (onder meer) bepaald dat het recht tot strafvordering niet verjaart voor misdrijven waarop gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld.

In het Oekraïense Wetboek van Strafrecht is de verjaring geregeld in artikel 49. Daarin is de verjaringstermijn voor zeer ernstige misdrijven bepaald op twintig jaar. Voor internationale misdrijven geldt geen verjaringstermijn. Indien een zeer ernstig misdrijf is begaan waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, wordt over de verjaring beslist door de rechter, die kan beslissen dat geen verjaringstermijn geldt. Voorts is in artikel 49 van het Oekraïense Wetboek van Strafrecht bepaald dat de verjaring wordt gestuit indien de verdachte zich aan de opsporing en vervolging heeft onttrokken en indien de verdachte nieuwe strafbare feiten begaat, voordat de verjaringstermijn is afgelopen.

De genoemde termijnen geven op zich voldoende ruimte voor strafvervolging ter zake van het neerhalen van vlucht MH17. Het is aan het openbaar ministerie om te bepalen of en zo ja, welke strafbare feiten zijn begaan in verband met het neerhalen van vlucht MH17 en daarop een tenlastelegging te baseren die bij de rechter aanhangig wordt gemaakt. In dit verband houdt het openbaar ministerie vanzelfsprekend ook rekening met relevante verjaringstermijnen.

De leden van de D66-fractie hebben de regering gevraagd om toe te lichten of het in de lijn der verwachting ligt dat door de Nederlandse rechter opgelegde straffen uiteindelijk in andere, lagere straffen conform het Oekraïense recht kunnen resulteren. Aanpassing van de opgelegde straf in geval van overdracht van de tenuitvoerlegging aan Oekraïne is niet op voorhand uit te sluiten, maar de verwachting dat sprake zal zijn van (substantiële) aanpassing hebben wij thans niet. Bij voortgezette tenuitvoerlegging zijn de mogelijkheden om de straf aan te passen beperkt. Voor aanpassing van een door de Nederlandse rechter opgelegde gevangenisstraf is alleen aanleiding indien die straf, in de concrete omstandigheden van het geval, het Oekraïense strafmaximum voor het desbetreffende strafbare feit zou overschrijden. Een aanpassing van de straf in verband met de aard van de opgelegde straf, is voor gevangenisstraffen niet aan de orde, omdat de Oekraïense strafwet (vanzelfsprekend) de gevangenisstraf kent. Dit zou eventueel wel aan de orde kunnen zijn indien de Nederlandse rechter terbeschikkingstelling met dwangverpleging oplegt. In dat geval zou de straf kunnen worden aangepast aan het daarvoor toepasselijke Oekraïense equivalent.

Hierboven hebben wij al aangegeven dat voor mogelijk relevante misdrijven de maximale straffen kunnen oplopen tot de maximale tijdelijke gevangenisstraf van vijfentwintig jaar (bij cumulatie van straffen) of levenslange gevangenisstraf. Hiermee lijkt het op voorhand niet waarschijnlijk dat bij overdracht van de tenuitvoerlegging aan Oekraïne, aanpassing van de straf nodig zal zijn.

Voorts hebben deze leden gevraagd naar de procedure voor overname van de tenuitvoerlegging en eventuele aanpassing van de straf. Een eventueel Nederlands verzoek om de tenuitvoerlegging van een Nederlands vonnis over te nemen zal door het Oekraïense Ministerie van Justitie aan een rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank zal vervolgens toetsen of aan de verdragseisen betreffende de overname van de tenuitvoerlegging is voldaan. De rechtbank toetst hierbij verder niet de feitenvaststelling of schuldvaststelling door de Nederlandse rechter. De rechtbank stelt wel vast of de feiten waarvoor is veroordeeld ook strafbaar zijn in Oekraïne en past, als daar aanleiding voor is, de straf aan overeenkomstig hetgeen wij hierboven hebben beschreven. Na de beslissing van de rechtbank tot erkenning van het Nederlandse vonnis kan de tenuitvoerlegging ervan in Oekraïne plaatsvinden.

De vraag van de leden van de D66-fractie naar een aantal punten uit het advies van de Raad voor de rechtspraak waar niet op in zou zijn gegaan in de memorie van toelichting, beantwoorden wij graag als volgt. Het advies van het openbaar ministerie en met name een aantal principieel getoonzette kanttekeningen in het advies van de Raad voor de rechtspraak hebben tot nader overleg aanleiding gegeven. Dat overleg heeft mij in staat gesteld te constateren dat aan deze kanttekeningen tegemoet kan worden gekomen bij de verdere praktische uitwerking van de voorbereiding op een MH17-proces. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de inrichting van de ruimte in Oekraïne waar het terechtstaan per videoconferentie zou moeten plaatsvinden. In het overleg met de Raad is benadrukt dat de camera’s een volledig beeld van die ruimte moeten geven, zodat de Nederlandse rechters ook kunnen zien wat daar gebeurt. Dat is ook een eis van het Besluit videoconferentie. Artikel 4 van dat besluit schrijft namelijk onder meer voor dat een systeem door middel waarvan videoconferentie wordt toegepast, zodanig is ingericht dat de betrokken personen een natuurgetrouwe weergave krijgen van hetgeen zich in de andere ruimte afspeelt. Ook is in het overleg met de Raad gesproken over de mogelijkheid dat de ruimte in Oekraïne waar de videoconferentie plaatsvindt, toegankelijk kan zijn voor het publiek en/of onafhankelijke waarnemers. De regering zal hierover nog in overleg treden met de Oekraïense autoriteiten.

Wat betreft de aanwezigheid van een raadsman is in het verdrag bevestigd dat Nederland en Oekraïne ervoor zorgen dat verdachten recht hebben op toegang tot een raadsman op een zodanig moment en op zodanige wijze dat zij hun rechten van verdediging in de praktijk daadwerkelijk kunnen uitoefenen (artikel 10). Omdat een MH17-proces zal worden gevoerd op basis van het Nederlandse (straf)recht, kan een verdachte zich door Nederlandse advocaten laten verdedigen. Gesubsidieerde rechtsbijstand kan binnen de bestaande wettelijke kaders van de Wet op de rechtsbijstand worden verleend, ook als dit bijstand door meerdere advocaten aan één verdachte vergt. Dat heeft overleg met de Raad voor de rechtsbijstand uitgewezen. Nadere wetgeving op dit punt, zoals genoemd in het advies van de Raad voor de rechtspraak, is dus niet nodig.

Op de verhouding tussen de uitvoeringswet en het Besluit videoconferentie, met name wat betreft de technische inrichting van het systeem, is in de memorie van toelichting ingegaan. Het Besluit videoconferentie stelt in artikel 4 eisen aan een systeem door middel waarvan videoconferentie wordt toegepast. Een dergelijk systeem moet zodanig zijn ingericht dat:

  • de betrokken personen een natuurgetrouwe weergave krijgen van hetgeen zich in de andere ruimte afspeelt (zoals wij hierboven al noemden);

  • overleg kan worden gevoerd zonder dat dit voor derden hoorbaar is;

  • stukken kunnen worden uitgewisseld;

  • het systeem is beveiligd tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking; en

  • het aan internationale standaarden voldoet (indien de videoconferentie plaatsvindt met een persoon die zich buiten Nederland bevindt).

Ten slotte, wat betreft het gebruik van videoconferentie in relatie tot nabestaanden, merken wij op dat zij in Nederland gebruik kunnen maken van hun recht om op de terechtzitting te spreken. Zoals wij in de memorie van toelichting hebben aangeven, wordt echter ook gekeken naar de mogelijkheden voor nabestaanden die zich in het buitenland bevinden om via een videoverbinding hun spreekrecht uit te oefenen. In dit verband is ook een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland relevant, waarin een verzoek om het spreekrecht middels een videoboodschap uit te oefenen, werd toegewezen (Rechtbank Noord-Holland 19 september 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:7906).

De vraag van de leden van de SGP-fractie naar de maximumstrafmaat in Oekraïne is hierboven reeds beantwoord, in antwoord op een vergelijkbare vraag van deze leden over de dubbele strafbaarheid.

Het vaststellen van de hoogte van de strafeis, waar deze leden ook naar hebben gevraagd, is de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie en het openbaar ministerie zal hierbij het Nederlandse wettelijk kader en relevante strafvorderingsrichtlijnen in acht hebben te nemen. Oekraïense wettelijk strafmaxima of strafvorderingsrichtlijnen zijn daarbij niet relevant.

In antwoord op de vraag van deze leden in hoeverre de strafmaat in Rusland van belang is, merken wij op dat dit een punt van aandacht zal zijn, als in de toekomst met Rusland in overleg zou worden getreden.

III. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP HET WETSVOORSTEL

Artikel 2

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd om nader uiteen te zetten hoe cruciaal de vereiste spoed is in relatie tot vervolging en berechting. De regering wil ervoor zorgen dat het juridisch kader op orde is voordat een eventuele rechtszaak een aanvang neemt. Zoals de regering steeds heeft benadrukt, acht zij het van belang dat een eventueel proces alle slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 omvat, ongeacht hun nationaliteit. Daarom is in het onderhavige verdrag ook afgesproken dat Oekraïne zijn recht tot strafvervolging aan Nederland overdraagt. In de voornoemde brief van 5 juli 2017 heeft de regering aangegeven dat het openbaar ministerie had laten weten dat vanuit het strafrechtelijk onderzoek van het JIT behoefte bestond aan een besluit over de wijze van vervolging en berechting en dat het onderzoek in een fase is gekomen waarin het openbaar ministerie helderheid nodig heeft over het juridisch kader waarin vervolging zal plaatsvinden. Die helderheid is gegeven met het besluit om de vervolging en berechting in Nederland te laten plaatsvinden en aan dit besluit wordt uitvoering gegeven door de onderhavige wetsvoorstellen zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. Dit stelt het openbaar ministerie in staat om op het daartoe geschikte moment de passende beslissingen over vervolging te nemen.

Indien ontwikkelingen in het opsporingsonderzoek aanleiding zouden geven om nu beslissingen te nemen met betrekking tot de vervolging, dan kan dat ook zonder dat de onderhavige wetsvoorstellen in werking zijn getreden, maar de voorkeur heeft dat niet.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Het achtste lid luidt als volgt: «De Partijen kunnen naar eigen oordeel, waar nodig en met instemming van hun bevoegde rechterlijke autoriteiten, de bepalingen van dit artikel eveneens toepassen op verhoor per videoconferentie van de persoon tegen wie een strafvervolging is ingesteld of van de verdachte. In dat geval zijn de beslissing om een videoconferentie te houden en de wijze van uitvoering ervan onderworpen aan een regeling tussen de betrokken Partijen, in overeenstemming met hun nationale recht en de ter zake doende internationale instrumenten. Verhoren waarbij de persoon tegen wie een strafvervolging is ingesteld of de verdachte betrokken is, worden alleen afgenomen met zijn of haar instemming.»

X Noot
2

Artikel 10, negende lid, van de EU-rechtshulpovereenkomst luidt: «De lidstaten kunnen naar eigen oordeel, waar nodig en met instemming van hun bevoegde rechterlijke autoriteiten, de bepalingen van dit artikel eveneens toepassen op verhoor per videoconferentie van een persoon tegen wie een strafvervolging is ingesteld. In dat geval zijn de beslissing om de videoconferentie te houden en de wijze van uitvoering ervan onderworpen aan een regeling tussen de betrokken lidstaten, in overeenstemming met hun nationale recht en de ter zake doende internationale instrumenten, met inbegrip van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 1950.

Elke lidstaat kan, wanneer hij de in artikel 27, lid 2, bedoelde kennisgeving doet, verklaren dat hij de eerste alinea niet toepast. Die verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken.

Voor een dergelijk verhoor is de instemming van deze persoon vereist. Voorschriften die nodig zouden kunnen zijn voor de bescherming van de rechten van verdachten, worden door de Raad door middel van een juridisch bindend instrument vastgesteld.»

X Noot
3

Artikel 18, achttiende lid, van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, luidt: «Indien een persoon zich op het grondgebied van een Staat die partij is bevindt en als getuige of deskundige gehoord moet worden door de gerechtelijke autoriteiten van een andere Staat die partij is, kan de eerste Staat die partij is, op verzoek van de andere, waar mogelijk en overeenkomstig de grondbeginselen van het nationale recht, toestaan dat het verhoor plaatsvindt door middel van videoconferencing, indien het voor de persoon in kwestie niet mogelijk of wenselijk is persoonlijk te verschijnen op het grondgebied van de verzoekende Staat die partij is [...]». Het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie kent een identieke bepaling (in artikel 46, achttiende lid).

X Noot
4

Kamerstuk 34 493, nr. 3, blz. 20: «Het horen van de getuige of verdachte vindt bij de videoconferentie rechtstreeks plaats door de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat. Aan Nederlandse zijde leidt de rechter-commissaris het verhoor, in die zin dat hij zorg draagt voor het voorspoedige verloop van de videoconferentie onder inachtneming van de naar Nederlands recht geldende rechten en verplichtingen voor getuigen, deskundigen en verdachten [...]».

Naar boven