34 882 Wijziging van de Wet basisregistratie personen in verband met het opnemen van gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een Nederlandse akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Algemeen deel

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel strekt tot aanpassing van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) waardoor het mogelijk wordt in de basisregistratie personen (BRP) gegevens op te nemen betreffende kinderen die op het moment van geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een Nederlandse akte is opgemaakt waarin vermeld is dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is.

De aanleiding voor de voorgestelde wijziging van de Wet BRP is gelegen in de uitdrukkelijke wens van ouders van deze overleden kinderen om niet alleen door het laten opmaken van een akte van de burgerlijke stand het feitelijke bestaan van het kind in een overheidsdocument vast te leggen, maar dit kind ook te vermelden in de BRP om zo recht te doen aan het feit dat deze kinderen voor de geboorte geleefd hebben. Deze wens kwam tot uitdrukking in een petitie die in 2015 door ouders die persoonlijk direct betrokken zijn bij het onderwerp werd gestart onder de naam «Ik wil ook in het BRP!»2 Deze petitie was begin 2016 meer dan 82.000 maal ondertekend en is op 15 maart 2016 overhandigd aan de commissie voor Binnenlandse Zaken en de commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer. Daaruit bleek dat ouders de onmogelijkheid van registratie van hun niet levend geboren kinderen, naast de registratie van hun levend geboren kinderen, in de BRP als een groot emotioneel gemis zien en als feitelijk onjuist ervaren. De ouders stellen daarbij dat het kind voor de geboorte wel degelijk feitelijk bestaan heeft, ook al wordt het bestaan van het kind dat voor de geboorte overleden is juridisch gezien niet erkend op grond van artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook werd door de ouders genoemd dat in de contacten met de gemeente niet altijd rekening gehouden werd met het bestaan van eerdere niet levend geboren kinderen, omdat deze kinderen niet geregistreerd waren in de BRP.

Na een gesprek met de initiatiefneemsters van de petitie heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, op 19 september 2016 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer een brief gestuurd.3 In de brief wordt allereerst aangekondigd dat, om tegemoet te komen aan de behoefte van de ouders aan erkenning van het feitelijk bestaan van hun kind, de akte van levenloos geboren kind vervangen zal worden door een geboorteakte met vermelding dat het kind levenloos ter wereld is gekomen. Hiervoor is een door de Minister van Veiligheid en Justitie te initiëren aanpassing van het Besluit burgerlijke stand 1994 noodzakelijk. Deze aanpassing is inmiddels gerealiseerd en op 1 juli 2017 in werking getreden.4

Daarnaast wordt in de brief gemeld dat er een vorm van registratie in de BRP komt, namelijk het registreren van het levenloos geboren kind op de persoonslijst van de ouder die dat verzoekt. Met deze registratie worden de kinderen zichtbaar via MijnOverheid.nl en op uittreksels van de BRP. Ook wordt het mogelijk om met terugwerkende kracht op verzoek van de ouder deze kinderen te laten registreren in de BRP aan de hand van de akte levenloos geboren kind of de geboorteakte met vermelding dat het kind levenloos is geboren. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt de hiervoor noodzakelijke wijzigingen in de Wet BRP te realiseren.

Met de voorgestelde wijziging van de Wet BRP wordt tegemoet gekomen aan de bovengenoemde uitdrukkelijk wens van de ouders om de gegevens over deze kinderen in de BRP terug te kunnen zien. Hoewel in juridische zin geen sprake is van een geboorte, zoals het geval is bij andere in de BRP ingeschreven personen, is het opnemen van gegevens over het kind in de BRP niettemin gerechtvaardigd. Voor de ouders is het van belang op de persoonslijst het feitelijk bestaan van het kind terug te zien op hun persoonslijst in de BRP, net als het geval is bij de levend geboren kinderen. Het opnemen van gegevens over het kind is niet alleen van belang in het licht van de emotionele verwerking van een dergelijke ingrijpende gebeurtenis door de ouders en de erkenning van het bestaan van deze kinderen door de overheid, het opnemen is ook wenselijk om de ambtenaren van de burgerlijke stand op de hoogte te brengen van het feitelijk bestaan van het kind, zodat zij daar in de uitvoering van hun taak rekening mee kunnen houden in het contact met de ouders, bijvoorbeeld in de bejegening van de ouder bij de geboorteaangifte van een volgend kind. Tevens is het opnemen van de gegevens over het kind noodzakelijk om in MijnOverheid inzage te kunnen geven in de gegevens over de kind(-eren), zowel levend geboren als op het moment van geboorte niet meer levend, conform de wens van de ouder.

Hierna wordt ingegaan op de beleidsmatige uitgangspunten die bepalend zijn voor de reikwijdte van de regeling en de nadere uitwerking van de belangrijkste onderwerpen in het wetsvoorstel. Tevens wordt aandacht besteed aan de aspecten die verband houden met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de ouders in verband met deze gegevensverwerking en wordt stilgestaan bij de gevolgen van het wetsvoorstel voor de burger en de overheid. Dit deel van de toelichting wordt afgesloten met de reacties die in de consultatiefase op het concept wetsvoorstel zijn ontvangen.

2. Reikwijdte van de regeling en nadere uitwerking

Algemeen

Blijkens de nota van toelichting op het besluit tot wijziging van het Besluit burgerlijke stand 1994 in verband met de akte als bedoeld in artikel 19i, eerste lid, van Boek 1 van het BW heeft de Afdeling advisering van de Raad van State in zijn advies opgemerkt dat er bij het ter wereld komen van een kind dat op het moment van geboorte niet meer in leven is, in juridische zin geen sprake is van een geboorte.5 Dat neemt niet weg dat er in feitelijke zin wel gesproken kan worden van een geboorte van een kind dat voor die geboorte heeft geleefd en als zodanig heeft bestaan. Het ontbreken van rechtssubjectiviteit van het kind leidt er echter wel toe dat het niet als zodanig met een eigen persoonslijst in de BRP kan worden ingeschreven. De gegevens over het kind zullen in de BRP worden opgenomen op de persoonslijst van de ouder die daarom verzoekt. Daarnaast worden de gegevens over deze kinderen in de opsomming van de gegevens die in de BRP worden opgenomen (artikel 2.7, eerste lid, onder a) omwille van bovenstaande reden niet toegevoegd aan het onderdeel met de gegevens over de burgerlijke staat (waartoe ook gegevens over levende kinderen behoren), maar in een apart onderdeel opgenomen.

In navolging van het Besluit burgerlijke stand 1994 zullen ook in de Wet BRP de termen «geboorte» en «ouder» worden gehanteerd, ook al hebben deze hier juridisch gezien niet dezelfde betekenis als bij levend geboren kinderen. De geboorte wordt in het wetsvoorstel dan ook steeds nader gekwalificeerd, waardoor het duidelijk wordt dat het hier gaat om de geboorte van kinderen omtrent wie een Nederlandse akte levenloos geboren kind of een akte van geboorte (levenloos) is opgemaakt, zodat verwarring voorkomen wordt. Ook valt uit het wetsvoorstel duidelijk op te maken dat het hier steeds gaat om de ouder van een kind als hier bedoeld. Voor het gebruik van de gangbare terminologie pleit dat deze termen aansluiten bij de belevingswereld van de betrokkenen en ook de mogelijkheid bieden de personen die op grond van dit wetsvoorstel kunnen verzoeken om het opnemen van gegevens van het kind nader te bepalen en in de wettelijke regeling aan te duiden. Hiertegen bestaat geen bezwaar, omdat uit de samenhang van de desbetreffende bepalingen in de wet genoegzaam blijkt dat het gaat om kinderen die op het moment van geboorte niet meer in leven zijn, of die indertijd voor de aangifte van geboorte zijn overleden en omtrent wie ook een akte levenloos geboren kind is opgemaakt.

De gevallen waarin gegevens kunnen worden opgenomen

Het wetsvoorstel heeft als primair doel een regeling te treffen voor het opnemen in de BRP van gegevens over in Nederland ter wereld gekomen kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn. De gegevens dienen te worden ontleend aan een akte levenloos geboren kind of een akte van geboorte (levenloos) die is opgenomen in het overlijdensregister van de Nederlandse burgerlijke stand. Het betreft hier een akte als bedoeld in artikel 19i, eerste lid, van Boek 1 van het BW.

Op grond van het wetsvoorstel is het tevens mogelijk om gegevens omtrent een kind op te nemen over wie voor 1 januari 1995 een Nederlandse akte levenloos geboren kind is opgemaakt, omdat het binnen de drie-dagentermijn van aangifte van geboorte was overleden. Het betreft hier een kind dat wel rechtssubject is geweest en als zodanig in de BRP zou zijn ingeschreven, indien er een akte van geboorte zou zijn opgemaakt. Door deze wetswijziging kunnen alsnog op eenvoudige wijze gegevens over het desbetreffende kind in de BRP worden opgenomen op de persoonslijst van de ouder die daarom verzoekt. Het staat de ouders overigens vrij om de rechter te verzoeken de destijds opgemaakte akte van levenloos geboren kind om te zetten in een geboorteakte en een overlijdensakte. Daarmee wordt duidelijk dat het kind ook als rechtssubject heeft geleefd. Het gevolg is dan echter wel dat indien het levend geboren kind is overleden vóór 1 oktober 1994, het tijdstip waarop de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) werd ingevoerd, dit kind, net als alle andere personen die voor die datum zijn overleden, niet meer zelfstandig in de BRP kan worden geregistreerd. Aangezien er eerder wel een akte van levenloos geboren kind was opgemaakt, kan een ouder op grond van dit wetsvoorstel nog steeds verzoeken om gegevens over het kind op te nemen op zijn persoonslijst. De gegevens kunnen worden ontleend aan de geboorteakte, waarin de eerdere akte van levenloos geboren kind is omgezet.

Gebleken is dat bij ouders die in de BRP zijn ingeschreven ook de behoefte kan bestaan om op hun persoonslijst gegevens op te laten nemen over kinderen die buiten Nederland ter wereld zijn gekomen en op het moment van geboorte niet meer in leven zijn. Aan deze wens wordt in het wetsvoorstel tegemoet gekomen door de mogelijkheid om gegevens over het kind op te laten nemen in de basisregistratie niet afhankelijk te maken van de plaats van de geboorte van het kind maar te verbinden aan het feit of de ouder op het moment van de geboorte als ingezetene van Nederland was ingeschreven.

Voor 1 september 1987 was het in het geval dat een kind bij de geboorte niet meer in leven was, niet mogelijk om een akte te laten opmaken waarin de voornamen en de geslachtsnaam van het kind waren opgenomen. Sindsdien kunnen deze gegevens wel in de akte worden vermeld. Dit is echter niet verplicht. Hierdoor is het mogelijk dat ook op latere akten geen of onvolledige gegevens betreffende de naam van het kind vermeld zijn. In het wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt om in het geval een dergelijke akte in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand is opgenomen deze gegevens alsnog in de BRP op te nemen op basis van de opgave van de ouder die daarom verzoekt. Deze mogelijkheid tot aanvulling van de gegevens met betrekking tot de naam van het kind in de BRP op basis van een opgave van de ouder bestaat ook met betrekking tot een kind van wie de geboorte buiten Nederland heeft plaatsgevonden, indien die gegevens ontbreken op de brondocumenten die daaromtrent zijn overgelegd. Op grond van de officiële mededeling nr. 1/20176 van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit kunnen ouders van kinderen die voor 1 september 1987 geboren zijn, die toen niet de mogelijkheid hadden om een naam op de akte levenloos geboren kind te laten opnemen, alsnog gezamenlijk een verzoek doen om op de akte een naam op te nemen. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan op basis van het verzoek de desbetreffende akte ambtshalve verbeteren door het plaatsen van een kantmelding dan wel het toevoegen van een latere vermelding. Deze toevoeging werkt door in de BRP op de persoonslijst van de ouder die een verzoek tot registratie van de gegevens van het kind op de eigen persoonslijst doet of heeft gedaan.

Geen beperking in de tijd, wel als ingezetene ingeschreven zijn (geweest)

In de voorgestelde wettelijke regeling is geen beperking opgenomen wat betreft het tijdstip waarop de geboorte van het kind heeft plaatsgevonden. Dit houdt in dat de mogelijkheid om een verzoek te doen zowel openstaat met betrekking tot kinderen die na de inwerkingtreding van de wet ter wereld zijn gekomen als kinderen die voor die datum zijn geboren. In lijn met het voorgaande regelt het wetsvoorstel dat gegevens over kinderen kunnen worden opgenomen in de basisregistratie, indien de ouder op het moment van de geboorte van het kind als ingezetene was ingeschreven in de BRP of de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), die bestond tussen 1 oktober 1994 en 6 januari 2014, dan wel als ingezetene was ingeschreven in het persoonsregister dat tot 1 oktober 1994 werd bijgehouden onder de werking van het Besluit bevolkingsboekhouding. In algemene zin geldt namelijk dat van niet-ingezetenen geen kindgegevens worden bijgehouden in de BRP. De reden hiervan is dat op de persoonslijst van de ingeschrevene die na emigratie niet-ingezetene is geworden slechts gegevens over de betrokken niet-ingezetene zelf worden bijgehouden. Zo wordt ook een levend geboren kind niet geregistreerd op de persoonslijst van de ouder die niet-ingezetene is. Dit is slechts anders als het gegevens betreft over feiten die zich hebben voorgedaan in de tijd dat de betreffende persoon nog ingezetene was.

Voorwaarde is daarnaast dat de verzoeker als ingezetene ingeschreven is geweest in de GBA of BRP, zodat er een persoonslijst van de betrokkene aanwezig is in de BRP waarop de gegevens over het kind kunnen worden vermeld. De elektronische persoonslijst is namelijk op 1 oktober 1994 ingevoerd als onderdeel van de GBA (inmiddels vervangen door de BRP). Vóór die datum werd de bevolkingsadministratie gevoerd op kartonnen persoonskaarten. De daarop voorkomende gegevens zijn, voor zover de betrokken personen op dat tijdstip als ingezetene van Nederland waren ingeschreven, overgenomen op de huidige persoonslijsten. De bijhouding van de persoonskaarten is vanaf de genoemde datum gestopt. Dit betekent dat aan een verzoek van een ouder die vóór 1 oktober 1994 uit Nederland is geëmigreerd en nadien niet meer als ingezetene is ingeschreven (geweest) in de GBA of de BRP geen gevolg kan worden gegeven vanwege het ontbreken van een persoonslijst voor ingezetenen waarop de gegevens kunnen worden opgenomen.

Voor de ouder die op of na 1 oktober 1994 uit Nederland is vertrokken (en daardoor eerder als ingezetene in de BRP of GBA is geregistreerd geweest) geldt dat het kind dat is geboren vóór het vertrek uit Nederland desgevraagd alsnog op zijn of haar persoonslijst kan worden vermeld. Daarbij is de wettelijke grondslag voor de registratie van gegevens over het kind verschillend al naar gelang het kind vóór 1 oktober 1994 is geboren of na deze datum.

Indien het kind op of na 1 oktober 1994 is geboren, terwijl de ouder na de geboorte is geëmigreerd, kan aan het verzoek worden voldaan op basis van art. 2.1, derde lid, onder a, van de Wet BRP, waarin is geregeld dat in de basisregistratie ook gegevens kunnen worden opgenomen op de persoonslijst van een eerder als ingezetene in de basisregistratie ingeschreven persoon die inmiddels geen ingezetene meer is, voor zover het feiten betreft die zich hebben voorgedaan in de tijd dat de ingeschreven persoon nog ingezetene was.7

Indien het kind is geboren vóór 1 oktober 1994 en de ouder op dat moment was ingeschreven in het persoonsregister, terwijl de ouder na 1 oktober 1994 is geëmigreerd, kunnen de gegevens over dat kind op basis van artikel 2.1, derde lid, onder b, van de Wet BRP alsnog worden opgenomen op de persoonslijst van de betrokken ouder. De genoemde bepaling biedt een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat in andere gevallen dan bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onder a, door het college van burgemeester en wethouders gegevens kunnen worden opgenomen op de persoonslijst van een niet-ingezetene die eerder als ingezetene in de GBA of de BRP was ingeschreven. Van die mogelijkheid zal voor deze situatie gebruik worden gemaakt door in het Besluit BRP te regelen dat op de persoonslijst van de niet-ingezetene die na 1 oktober 1994 uit Nederland is vertrokken gegevens kunnen worden opgenomen over een kind als hier bedoeld dat vóór 1 oktober 1994 is geboren en van wie de ouder op het moment van de geboorte als ingezetene in het persoonsregister was ingeschreven.

Het verzoek om gegevens op te nemen

De opneming van gegevens betreffende het kind geschiedt uitsluitend op verzoek. Er bestaat geen wettelijke verplichting om bij het college van burgemeester en wethouders aangifte te doen van het feit van de geboorte van een kind dat op dat moment niet meer in leven is. In dit opzicht is er sprake van een uitzondering op de verplichte bijhouding van gegevens in de BRP, zoals die ook bestaat met betrekking tot de mogelijkheid van een ingezetene om op diens verzoek gegevens op te nemen over het gebruik van de geslachtsnaam van de (eerdere) echtgenoot of (eerdere) geregistreerde partner (artikel 2.56 van de Wet BRP).

Het verzoek is een hoogst persoonlijke aangelegenheid. Aangezien er naast ouders die het verlangen hebben om hun bij geboorte niet meer levende kind in de BRP te registreren er ook ouders zijn die dit verlangen mogelijk niet hebben, zal registratie alleen gebeuren op verzoek van de ouder die dit wenst. Dit geldt ook voor de beide ouders van hetzelfde kind. Het is in dat geval niet verplicht dat beide ouders samen het verzoek doen, noch dat opname van de gegevens van het kind op de persoonslijsten van beide ouders gebeurt.

Het verzoek dient schriftelijk (op papier of digitaal) gedaan te worden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de persoonslijst van de verzoeker zich bevindt. Indien de verzoeker in Nederland woont, is dat de eigen gemeente. Indien het verzoek wordt gedaan door een ouder die ten tijde van de geboorte van het kind ingezetene was maar inmiddels is geëmigreerd, wordt het verzoek ingediend bij de laatste gemeente waar betrokkene voor diens vertrek als ingezetene in de BRP was ingeschreven.

Brondocumenten waaraan de gegevens over het kind kunnen worden ontleend

Het wetsvoorstel voorziet in de opneming van een nieuw artikel in de Wet BRP (artikel 2.8a), waarin wordt geregeld aan welke bronnen de gegevens over het kind kunnen worden ontleend bij een verzoek op grond van artikel 2.56a (nieuw). De opsomming van bronnen is vergelijkbaar met de bronnensystematiek die in artikel 2.8 van de Wet BRP is neergelegd betreffende feiten die zich hebben voorgedaan met betrekking tot de burgerlijke staat van een persoon. Indien het kind in Nederland ter wereld is gekomen en op het moment van de geboorte niet meer in leven is, worden de gegevens uitsluitend ontleend aan een akte betreffende dit feit die is opgenomen in het overlijdensregister van de Nederlandse burgerlijke stand. Tot 1 januari 1995 werd een dergelijke akte ook opgemaakt in het geval dat een kind levend ter wereld was gekomen, maar het voor de aangifte van geboorte was overleden. Ook met betrekking tot die kinderen kunnen, op grond van de desbetreffende akte, op verzoek van de ouder gegevens worden opgenomen op zijn persoonslijst in de BRP.

De ouder die nog geen akte heeft laten opmaken als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.8a, eerste lid, maar wel over voldoende bewijsstukken beschikt omtrent een kind dat in Nederland ter wereld is gekomen en op het moment van de geboorte niet meer in leven was, kan zich wenden tot de ambtenaar van de burgerlijke stand met het verzoek om alsnog een akte van geboorte (levenloos) op te laten maken. Deze akte kan dan dienen als bron voor de opname van de gegevens in de BRP. Het is aan de ambtenaar van de burgerlijke stand om een dergelijk verzoek te beoordelen.

Indien het kind buiten Nederland ter wereld is gekomen, worden er in het nieuwe artikel 2.8a, tweede lid, meer bronnen genoemd waaraan de gegevens over het kind kunnen worden ontleend. Dit kan een Nederlandse of buitenlandse akte zijn, een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld of een verklaring die de verzoeker ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door de verzoeker is ondertekend, aangevuld met een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige over het feit. In de artikelsgewijze toelichting wordt uitvoeriger op deze brondocumenten ingegaan.

De verstrekking en raadpleging van de gegevens

De gegevens betreffende het kind worden in beginsel niet uit de BRP verstrekt. Hierop is een drietal uitzonderingen. In de eerste plaats vindt verstrekking plaats aan de ouder zelf op wiens persoonslijst de gegevens zijn vermeld, indien deze gebruik maakt van zijn inzagerecht. De ouder kan daarbij tevens verzoeken om een schriftelijk uittreksel uit de BRP van deze gegevens en om waarmerking daarvan. Om presentatie van deze gegevens op MijnOverheid.nl mogelijk te maken, zodat de betrokken ouder deze ook digitaal kan inzien, dienen de gegevens verstrekt te worden aan het overheidsorgaan dat deze internetpagina beheert. Tenslotte dienen de gegevens verstrekt te worden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand opdat deze op de hoogte is van bij geboorte niet meer levende kinderen en de betrokken ouders. Hij kan daar dan rekening mee houden, bijvoorbeeld bij de aangifte van geboorte van een volgend kind door de betrokken ouders, waardoor onnodig leed wordt voorkomen. Verdere verstrekking van de gegevens aan andere overheidsorganen is in beginsel niet aan de orde, omdat niet valt in te zien dat deze gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun taken. Hetzelfde geldt voor de verstrekking aan derden. Ook hier valt niet in te zien welke aangewezen derde deze gegevens nodig heeft voor de uitvoering van zijn taak. Dit laat overigens onverlet dat wel verstrekking aan een derde kan plaatsvinden indien de betrokkene daar zelf toestemming voor heeft gegeven. Tenslotte zullen de gegevens zichtbaar zijn voor de daartoe bevoegde ambtenaren, belast met de bijhouding van de BRP, die de gegevens over de betrokkene kunnen raadplegen in het kader van die bijhouding. De mogelijkheid om gegevens te raadplegen is ook noodzakelijk om de ouder inzage te kunnen geven in de gegevens die op zijn persoonslijst staan in het kader van het inzagerecht dat de ouder heeft op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming.

De verwijdering van de gegevens

Aangezien de situatie van de verzoekende ouder kan veranderen, kan de wens bij de verzoekende ouder om het kind op de persoonslijst te hebben staan na verloop van tijd veranderen. Het gaat namelijk om zeer persoonlijke gegevens. Het is daarom mogelijk dat een ouder een verzoek doet om de registratie te laten verwijderen.

3. Privacyaspecten

3.1 Algemeen

Het doel van de BRP is het in stand houden van een doelmatige informatievoorziening van de overheid met gelijktijdige waarborging van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde burger. De gegevensverwerking in de BRP wordt aan de burger opgelegd. De gegevens zijn nodig in het algemeen belang om de overheidsinstanties hun taken op een zorgvuldige manier te kunnen laten uitoefenen. Daarvoor wordt in beginsel een inbreuk gemaakt op de privacy van de burger; immers door de plaatsing van de gegevens betreffende het kind op de persoonslijst van de verzoeker zijn het tevens gegevens over het ouderschap van de betrokkene. Deze inbreuk is echter gezien het doel van de BRP gerechtvaardigd. Met het doel van de BRP is ook in overeenstemming dat daarin gegevens worden opgenomen betreffende kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of die kort na de geboorte zijn overleden en omtrent wie een Nederlandse akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is. Het opnemen van de gegevens is wenselijk om de ambtenaren die belast zijn met het opmaken van de akten van de burgerlijke stand dan wel met de bijhouding van de BRP op de hoogte te brengen van het feitelijk bestaan van het kind, zodat zij daarmee in de uitvoering van hun taak rekening kunnen houden in het contact met de ouders, indien ouders door middel van het verzoek hebben aangegeven hier belang aan te hechten. Het opnemen van de gegevens over het kind is bovendien noodzakelijk om in het overzicht van de persoonlijke gegevens op de webpagina MijnOverheid aan de betrokken ouder inzage te kunnen geven in de gegevens over de kind(-eren), zowel levend geboren als op het moment van geboorte niet meer levend, conform de wens van de ouder. De grondslag voor de verwerking van deze persoonsgegevens in de BRP ligt in de wettelijke verplichting van het college om deze gegevens in de BRP op te nemen op grond van een verzoek van de ouder.

3.2 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)

De AVG zal op 25 mei 2018 rechtstreeks toepasselijk zijn. Op grond van het voorliggende wetsvoorstel zal een persoonsgegevensverwerking betreffende de ouders plaatsvinden in Nederland, namelijk de gegevens betreffende het ouderschap van de betrokkene zullen worden verwerkt, en daarmee valt dit wetsvoorstel onder het materiële en territoriale toepassingsbereik van de AVG (art. 2 AVG). Op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de AVG betreft de grondslag voor de rechtmatigheid van de persoonsgegevensverwerking door het college de wettelijke verplichting van het college om deze gegevens op te nemen op de persoonslijst van de betrokkene in de BRP op grond van zijn of haar verzoek. Indien de gegevens verstrekt worden uit de BRP door de Minister van BZK of de gemeente aan overheidsorganen geldt het kader van artikel 3.2 of 3.8 van de Wet BRP en zal de verstrekking alleen plaatsvinden indien dit noodzakelijk is voor de taakvervulling van het betreffende overheidsorgaan op grond van een besluit van de Minister van BZK of een verordening van de gemeente (zie voor een nadere toelichting op de noodzaak van de verstrekking paragraaf 3.1). De rechtmatigheid van deze gegevensverstrekking vindt haar grondslag in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de AVG; het zal dan een persoonsgegevensverwerking zijn die noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang van de verwerkingsverantwoordelijke.

Krachtens al in de Wet BRP opgenomen bepalingen (artikel 2.7 Wet BRP) zullen nadere regels gesteld worden omtrent de specifiek op te nemen gegevens over het overleden kind en de bewaartermijnen van de gegevens. Hierbij zal er zorg voor gedragen worden dat de gegevens niet langer bewaard worden dan noodzakelijk in het kader van de doelen van de persoonsgegevensverwerking.

In het kader van het wetsvoorstel zullen geen bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt in de BRP.

De Wet BRP valt niet onder het toepassingsbereik van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. In de Aanpassingswet Algemene verordening gegevensbescherming wordt wat betreft de persoonsgegevensverwerkingen in de BRP een eigenstandige uitvoering gegeven aan de AVG in de Wet BRP. Voor een toelichting op de uitvoering van de AVG in het kader van de Wet BRP, in het bijzonder wat betreft de rechten van burgers, wordt dan ook verwezen naar de toelichting op de wijzigingen in de Wet BRP bij de Aanpassingswet Algemene verordening gegevensbescherming.

Tot slot heeft een gegevensbeschermingseffectbeoordeling plaatsgevonden (zie paragraaf 3.3).

3.3 Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (PIA)

Met betrekking tot het wetsvoorstel is een PIA uitgevoerd. Uit de PIA is gebleken dat de voorgestelde persoonsgegevensverwerking geen grote risico’s met zich meebrengt voor de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkene. Er zal geen sprake zijn van de verwerking van bijzondere persoonsgegevens of gegevens met betrekking tot strafbare feiten, ook zullen op basis van dit wetsvoorstel geen grootschalige gegevensverwerkingen plaatsvinden; gerekend wordt op ongeveer 550 verzoeken per jaar van ouders om gegevens over een kind op te nemen. De betreffende gegevens zullen bovendien niet verwerkt worden voor het nemen van besluiten waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden voor de betrokkene, of voor profilering of automatische besluitvorming. Ook zullen de gegevens niet verstrekt worden buiten de Europese Unie. Hoewel de gegevens in relatie tot de kinderen zelf niet als persoonsgegevens zijn te kwalificeren omdat de kinderen al zijn overleden, dienen de gegevens in relatie tot de nog levende ouders wel degelijk als persoonsgegevens te worden aangemerkt. Uit die gegevens blijkt immers dat zij ouder zijn van een overleden kind, wat voor de ouders gevoelige informatie betreft. Echter de beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de gegevens over het bij de geboorte overleden kind komen overeen met de beveiligingsmaatregelen die in algemene zin genomen worden met betrekking tot de persoonsgegevens die worden opgenomen van de betrokkene in de BRP. Dit leidt tot een hoge standaard van gegevensbeveiliging en daarmee is het risico op een inbreuk op de privacy als laag te kwalificeren. De PIA is voorgelegd aan de functionaris voor de gegevensbescherming. Zijn advies heeft ertoe geleid dat deze passage is aangevuld op het punt van de beveiligingsmaatregelen die genomen worden met betrekking tot de gegevens over het bij de geboorte overleden kind.

4. Gevolgen voor de burger en voor overheidsinstanties

Als gevolg van de voorgestelde wetswijziging worden aan de burger enkel verplichtingen opgelegd op het moment dat de ouder een verzoek doet. Het betreft hier informatieverplichtingen en inhoudelijke verplichtingen bij het doen van het verzoek. Deze verplichtingen leiden tot een beperkte regeldruk voor burgers.

Op basis van het Standaardkostenmodel (SKM) is de regeldruk van deze wetswijziging bepaald. Om de regeldruk te kunnen berekenen dient bepaald te worden welke inhoudelijke en informatieverplichtingen in de wetswijziging zijn opgenomen. Voor de berekening van de regeldruk dienen de variabelen die ten grondslag liggen aan een handeling vermenigvuldigd te worden. Daarbij gaat het om de vier variabelen: tijd, tarief, frequentie en omvang doelgroep. De optelsom van de regeldruk van de verschillende handelingen die ten grondslag liggen aan een verplichting geeft vervolgens de regeldruk van een betreffende verplichting. De optelsom van de regeldruk van de verschillende verplichtingen die ten grondslag liggen aan een wettelijke regeling geeft tenslotte een totaaloverzicht van de regeldruk van de betreffende wet- of regelgeving.

Berekening regeldruk van de wetswijziging voor de burger

  • 1. Het aantal kinderen dat op het moment van de geboorte na een zwangerschapsduur van 24 weken of meer niet meer in leven is, komt volgens het CBS (2013 en 2014) op ongeveer 500. Er wordt in de berekening van de regeldruk vanuit gegaan dat dit leidt tot 250 individuele verzoeken tot opneming van de gegevens van deze kinderen.

  • 2. Het aantal zwangerschappen in Nederland die 22 weken of langer duren is jaarlijks ongeveer 170.000 zwangerschappen. Aangezien het aantal miskramen (tot 20 weken) wordt geschat op 15% kan het aantal miskramen op 30.000 geschat worden. Er wordt in de berekening van de regeldruk vanuit gegaan dat dit in 1% van de gevallen, ofwel 300, leidt tot een individueel verzoek tot opneming van de gegevens van deze kinderen.

  • 3. Het aantal zwangerschappen waarbij het kind na een zwangerschapsduur van 22 of 23 weken op het moment van de geboorte niet meer in leven is, is volgens het CBS (2013 en 2014) ongeveer 300. Er wordt in de berekening van de regeldruk vanuit gegaan dat dit in 1% van de gevallen, ofwel 3, leidt tot een individueel verzoek tot opneming van de gegevens van deze kinderen. Dit brengt het totale aantal verzoeken op 250+3+300=553 individuele verzoeken per jaar.

  • 4. Men dient voor het laten opnemen van gegevens over het kind in de BRP over een akte van geboorte (levenloos) of een akte van levenloos geboren kind te beschikken. Het laten opmaken van de akte bij de ambtenaar burgerlijke stand is kosteloos. De te investeren tijd is ongeveer 30 minuten. De akte is reeds verplicht bij een zwangerschapsduur van ten minste 24 weken. Dit betekent dat de regeldruk slechts verhoogd wordt bij die verzoeken waarbij de zwangerschapsduur minder dan 24 weken is geweest. Het aantal verzoeken bij een zwangerschapsduur korter dan 22 weken wordt geschat op 303. Volgens het Handboek meting regeldruk is de omrekenfactor € 15 per uur. De regeldruk voor dit onderdeel komt daarmee op P=303x€ 15x30/60=€ 2.273.

  • 5. Indien het kind in het buitenland is geboren en er geen akte over het desbetreffende feit is opgenomen in het overlijdensregister van de Nederlandse burgerlijke stand, dan is de ouder zeer waarschijnlijk reeds in het bezit van de lokale geschriften. De regeldruk blijft hiermee op p=0.

  • 6. Indien de geboorte in het buitenland heeft plaatsgevonden kan het college van burgemeester en wethouders om een door een beëdigde vertaler vervaardigde vertaling in het Nederlands verzoeken. Indien men uitgaat van 5% van de verzoeken waarbij de geboorte in het buitenland heeft plaatsgevonden, en 10% van deze verzoeken waarbij het college om een vertaling verzoekt, en men uitgaat van het bruto uurloon van een specialist conform het Handboek meting regeldruk (€ 41) gedurende één uur, dan verhoogt dit de regeldruk met P=600x5%x10%x€ 41=€ 114

  • 7. Men dient een verzoek in te dienen, via de internetpagina van de gemeente of via de balie van de afdeling burgerzaken. Indien men ervan uitgaat dat de tijdsinvestering 30 minuten bedraagt, verhoogt dit de regeldruk met P=553x€ 15x30/60=€ 4.148.

  • 8. De totale regeldruk komt hiermee op P=€ 2.273+€ 114+€ 4.148=€ 6.535.

Zoals aangegeven in de berekening zal het aantal verzoeken naar verwachting uiterst beperkt zijn in vergelijking met de andere taken die gemeenten in het kader van de bijhouding van de BRP vervullen. De afhandeling van de verzoeken is voorts vergelijkbaar met de handelingen die verricht moeten worden bij het opnemen van gegevens over de burgerlijke staat van een persoon. Daardoor hebben de gemeenten wat betreft de uitvoering van de nieuwe wettelijke voorschriften geen bijzondere bijkomende kosten. De ambtenaren burgerzaken zullen tijdig geïnformeerd worden over de nieuwe handelingen en werkwijze.

Om het mogelijk te maken dat de bijzondere status van het kind in de BRP kan worden bijgehouden is een aanpassing van de decentrale GBA-systemen bij de gemeenten nodig. Daartoe zal het systeembeschrijving BRP, wat betreft het onderdeel Logisch Ontwerp GBA, worden gewijzigd. De gemeenten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd voor de kosten die zij moeten maken om deze LO-wijziging in hun systemen te implementeren.

5. Consultatie

Internetconsultatie

De internetconsultatie heeft twaalf reacties opgeleverd. Een zestal daarvan bestaat uit een blijk van waardering dat de registratie mogelijk wordt gemaakt en de manier waarop. Twee reacties betreffen een vraag naar de mogelijkheden voor registratie indien de ouders reeds zijn overleden. Dit wetsvoorstel voorziet er, conform de petitie, in dat het de ouders zelf zijn die een verzoek kunnen doen tot het opnemen van gegevens over deze kinderen op hun eigen persoonslijst, zodat zij in de BRP zelf en via MijnOverheid.nl kunnen terugzien dat zij een kind hebben gekregen. Uitgangspunt in het wetsvoorstel is dat registratie van het kind op de persoonslijst van de ouder alleen plaatsvindt indien de ouder dit zelf wenst. De wens van de ouder omtrent registratie na overlijden van de ouder kan niet langer worden vastgesteld. Daarnaast vervult het opnemen van informatie op de persoonslijst van een overleden ouder geen functie richting de ambtenaren van de burgerlijke stand in verband met de bejegening van de ouder bij de geboorteaangifte van een volgend kind. Bij een overleden ouder zijn deze motieven voor registratie van het kind niet aan de orde, zodat daarvan wordt afgezien.

In één reactie wordt erop gewezen dat de ambtenaar van de burgerlijke stand bij de aangifte van een volgend kind moet bepalen of naamskeuze mogelijk is. Volgens de reactie zou uit de BRP niet blijken dat het een levenloos kind betreft behalve uit de akte aanduiding of mogelijk uit de documentomschrijving. Voor de uitvoering van de taak van de ambtenaar van de burgerlijke stand zou dit extra aandacht vergen. Deze reactie is begrijpelijk. Met het oog hierop zal nog een wijziging plaatsvinden van het Logisch Ontwerp GBA, inhoudende dat aan de persoonslijst van de ouder een nieuwe indicator bij het kindgegeven wordt toegevoegd waarmee in de BRP expliciet wordt aangeduid dat het hier om het gegeven gaat omtrent een kind dat op het moment van de geboorte niet meer in leven is. In de documentatie voor gemeenten zal duidelijk aangegeven worden hoe de indicator moet worden gebruikt.

Bij een reactie wordt opgemerkt dat de gegevens ook aan de notaris verstrekt dienen te worden, bijvoorbeeld in verband met de toepassing van het erfrecht. Dit is onjuist. Een kind dat op het moment van de geboorte niet meer in leven is, is geen rechtssubject en kan derhalve geen drager zijn van juridische rechten en verplichtingen. Het desbetreffende kind valt dan ook niet onder de toepassing van het erfrecht.

Zowel door de initiatiefnemers als via de internetconsultatie werd opgemerkt dat er in het wetsvoorstel geen sprake is van een voorwaarde voor registratie, die gekoppeld is aan de duur van de zwangerschap. Voor het verzoek wordt in art. 2.8a benoemd welke akte c.q. geschriften nodig zijn voor een verzoek. Aangezien het een zeer persoonlijk verzoek is, en het stellen van een voorwaarde aan registratie die gekoppeld is aan de duur van de zwangerschap onnodig leed zou veroorzaken indien niet aan de voorwaarde voldaan wordt, is ervoor gekozen deze voorwaarde niet te stellen.

Overige reacties

Gebruikersoverleg BRP

Het gebruikersoverleg BRP is conform artikel 1.15 van de Wet BRP geconsulteerd. De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) heeft naar aanleiding van deze consultatie een reactie op het wetsvoorstel gegeven8. De NVVB stelt in haar reactie dat in het wetsvoorstel kinderen die op moment van geboorte niet meer in leven zijn over één kam worden geschoren met kinderen die nog wel geleefd hebben maar voor de geboorteaangifte zijn overleden. Tot 1995 werd in het laatste geval ook een Nederlandse akte van levenloos geboren kind opgemaakt. De NVVB wijst er op dat ondanks het feit dat destijds dezelfde akte werd opgemaakt, het verschil tussen beide situaties in juridisch opzicht groot is. De eerstgenoemde kinderen kunnen bijvoorbeeld niet erven of een erfenis nalaten, de kinderen die levend ter wereld zijn gekomen wel.

Het is geenszins de bedoeling om kinderen die kort geleefd hebben en omtrent wie een Nederlandse akte is opgemaakt waarin vermeld staat dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is gelijk te stellen met kinderen die op het moment van geboorte niet meer in leven zijn. Dat beide soorten kinderen met de nieuwe procedure kunnen worden bijgeschreven op de persoonslijst van de ouder, doet niet af aan de verschillende juridische status van de betreffende groepen kinderen op grond van het Burgerlijk Wetboek. Het staat de ouders dan ook vrij om de rechter te verzoeken de destijds opgemaakte akte van levenloos geboren kind om te zetten in een geboorteakte en een overlijdensakte. Daarmee wordt duidelijk dat het kind ook als rechtssubject heeft geleefd. Het gevolg is dan echter wel dat indien het levend geboren kind vóór 1 oktober 1994 (invoering GBA) is overleden, dit kind, net als alle andere personen die voor die datum zijn overleden, niet meer zelfstandig in de BRP kan worden geregistreerd. Op deze consequentie wordt ook in hoofdstuk 2 van deze memorie van toelichting gewezen.

De NVVB geeft voorts aan het onwenselijk te vinden dat omtrent hetzelfde kind bij verschillende ouders verschillende voornamen opgenomen kunnen worden, aangezien het verzoek door de afzonderlijke ouders gedaan kan worden. Hierover kan worden opgemerkt dat gezien het persoonlijk karakter van het verzoek, dit verzoek individueel gedaan kan worden, ongeacht of de andere ouder reeds een verzoek heeft gedaan dat gehonoreerd is. In het overgrote deel van de gevallen zal in de akte van geboorte (levenloos) al een naam zijn vermeld en deze naam zal dan dienen te worden opgenomen in de BRP, ongeacht welke ouder het verzoek tot registratie van het kind doet. Indien de naam op de akte echter ontbreekt heeft de verzoekende ouder alsnog de mogelijkheid om zelf een naam op te geven. Vanwege het persoonlijke karakter van het verzoek is de naamgeving dan ook een individuele invulling van de registratie. Er is in het wetsvoorstel gekozen voor het persoonlijk verzoek door de afzonderlijke ouder omdat de behoefte aan registratie per ouder kan verschillen. Daarnaast zou een eventuele eis dat bij een verzoek door beide ouders dezelfde naam wordt opgegeven tot uitvoeringsproblematiek leiden. Dit zou betekenen dat ouders tegelijkertijd een verzoek dienen te doen, òf de eerste verzoeker de naam bepaalt, òf de verzoekende ouder dient aan te tonen dat deze toestemming heeft van de andere ouder. Bij een vereiste toestemming of een gelijktijdig verzoek zou dit tot extra lasten voor de ouders leiden, of, indien één ouder de naam kan bepalen, tot onrechtvaardige uitkomsten. Er is daarom besloten niet als voorwaarde te stellen dat op de persoonslijsten van de betrokken ouders dezelfde naam moet worden vermeld, zeker gezien het zeer beperkte aantal verzoeken waarbij deze problematiek zich zal voordoen en het feit dat de registratie geen rechtsgevolgen met zich mee brengt.

De NVVB stelt tevens de vraag waarom de ouder slechts een verzoek kan doen indien deze ingezetene is of was ten tijde van de geboorte van het kind. De reden hiervan is dat op de persoonslijst van de ingeschrevene die na emigratie niet-ingezetene is geworden slechts gegevens over de betrokken niet-ingezetene zelf worden bijgehouden. Zo wordt een in het buitenland levend geboren kind niet geregistreerd op de persoonslijst van de ouder die niet-ingezetene is. Dit is slechts anders als het gegevens betreft over feiten die zich hebben voorgedaan in de tijd dat de betreffende persoon nog ingezetene was. Indien de geboorte van een kind dat levenloos ter wereld is gekomen9 heeft plaatsgevonden op het moment dat de ouder nog als ingezetene van een gemeente was ingeschreven in de BRP, de GBA of het persoonsregister, kan deze ouder na emigratie alsnog verzoeken om gegevens over dat kind op zijn persoonslijst te vermelden indien de ouder die het verzoek doet in de GBA of de BRP als ingezetene is of was ingeschreven.

De NVVB zou graag zien dat artikel 2.11 wordt herzien omdat het als pijnlijk ervaren kan worden voor ouders dat kinderen die op het moment van inschrijving van de ouder in de BRP niet meer in leven zijn, op grond van artikel 2.11 niet op de persoonslijst kunnen worden opgenomen. Of iemand zijn overleden of levenloos geboren kind op zijn persoonslijst kan laten vermelden hangt dus af van het moment waarop het is geboren, aldus de NVVB.

Artikel 2.11 houdt in dat op de persoonslijst van een persoon geen gegevens over zijn kind worden opgenomen indien het kind ten tijde van de inschrijving van de persoon in de BRP reeds is overleden, tenzij het kind zelf al in de BRP is ingeschreven. Het is van belang om op te merken dat artikel 2.11 (gelijkluidend aan het oude artikel 38 van de Wet GBA) destijds juist in de wetgeving is opgenomen om pijnlijke situaties voor de ouders van een eerder overleden kind te voorkomen op het moment dat zij zich in Nederland vestigen en aangifte moeten doen voor inschrijving in de BRP. Zonder artikel 2.11 zouden ouders bij de aangifte van verblijf en adres verplicht worden inlichtingen te geven en geschriften over te leggen betreffende het overleden kind. Deze gevolgen zijn onwenselijk. Bovendien geldt voor zowel de groep ouders van levend als niet levend geboren kinderen dat als het kind geboren is terwijl de ouder niet ingezetene was, geen gegevens over het overleden kind kunnen worden opgenomen op de persoonslijst van de ouder na inschrijving als ingezetene in de BRP.

Om evenwel te voorkomen dat artikel 2.11 onduidelijkheid oproept over de mogelijkheid van ouders die een levenloos geboren kind kregen toen zij als ingezetene waren ingeschreven in het persoonsregister om een verzoek op grond van artikel 2.56a te doen, is besloten om artikel 2.11 aan te passen. Artikel 2.11 wordt zodanig aangepast dat het artikel niet uitsluit dat deze ouders een verzoek tot opname van gegevens kunnen doen op grond van artikel 2.56a na hun inschrijving als ingezetene.

De Commissie van Advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit

De Commissie van Advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit (hierna: de commissie) heeft in haar reactie10 aangegeven dat zij met voldoening kennis heeft genomen van het conceptwetsvoorstel en dat zij van mening is dat het concept wetsvoorstel recht doet aan de wens van ouders van levenloos geboren kinderen dat deze kinderen ook worden vermeld in de basisregistratie personen. Tevens geeft de commissie aan dat zij zich kan vinden in de opmerkingen van de NVVB. Voor een reactie hierop wordt verwezen naar de bovenstaande paragrafen. De commissie vindt dat er terecht een regeling is getroffen voor de registratie in het geval dat het kind in het buitenland is geboren en geen akte kan worden overgelegd, te weten een verklaring onder eed of belofte aangevuld met een verklaring van een arts of verloskundige maar geeft aan dat dit problematisch kan zijn indien de geboorte zich langere tijd (soms decennia) geleden heeft voorgedaan. De commissie vraagt zich af of een recente verklaring van een behandelend arts/huisarts waarin het gegeven wordt vermeld, ook voldoende zou zijn. Gezien het doel van de wetswijziging bestaat er in het door de commissie bedoelde geval geen bezwaar tegen het overleggen van een recente verklaring van een behandelend arts/huisarts waarin het gegeven wordt vermeld.

Autoriteit Persoonsgegevens

Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet BRP is voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ter advisering. In haar advies heeft de AP een drietal opmerkingen gemaakt bij de voorgenomen wijzigingen in de wet11. Ten eerste adviseert de AP om het AP-advies bij de Aanpassingswet Algemene verordening gegevensbescherming in acht te nemen bij de verdere uitwerking van de algemene maatregelen van bestuur onder de Wet BRP, aangezien in de Aanpassingswet Algemene verordening gegevensbescherming een eigenstandige uitvoering wordt gegeven aan de AVG in de Wet BRP. Aan dit advies zal gevolg gegeven worden. Ten tweede adviseert de AP om explicieter op te nemen in paragraaf 3.3 over de uitkomsten van de PIA, dat ook onder de AVG gegevens van een overledene (in dit geval: het kind) gekwalificeerd kunnen worden als persoonsgegevens van de betrokkene (in dit geval: de ouder). Hiertoe is paragraaf 3.3 aangepast. Tot slot geeft de AP in overweging om paragraaf 3.3 van de memorie van toelichting aan te vullen – indien aanwezig – met het advies van de functionaris voor de gegevensbescherming (FG) en daarbij aan te geven in hoeverre dit advies is opgevolgd. De FG is geraadpleegd en heeft geadviseerd in de PIA op te nemen dat de beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de gegevens over het overleden kind op de persoonslijst van de ouder overeenkomen met de beveiligingsmaatregelen die genomen worden met betrekking tot de overige gegevens op de persoonslijst van de betrokkene. De PIA is hierop aangevuld en in paragraaf 3.3 is hieromtrent een passage opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

In onderdeel A wordt geregeld dat door een aanvulling van artikel 2.7, eerste lid, onder a, van de wet in de BRP in het vervolg ook gegevens kunnen worden opgenomen betreffende kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of die kort na de geboorte zijn overleden en omtrent wie een akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is. De laatste categorie betreft kinderen die voor 1 januari 1995 na de geboorte maar nog voor de aangifte daarvan zijn overleden. Tot dat tijdstip werd op grond van de destijds geldende regeling in Boek I van het Burgerlijk Wetboek voor deze groep kinderen dezelfde akte opgemaakt als bij kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven waren. Dit was de akte levenloos geboren kind, die werd opgenomen in het overlijdensregister van de Nederlandse burgerlijke stand. Vanaf 1 januari 1995 wordt voor deze groep kinderen die na de geboorte maar voor de aangifte zijn overleden altijd een akte van geboorte en een akte van overlijden opgemaakt. Een nadere detaillering van de in de BRP op te nemen gegevens geschiedt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de wet.

Onderdeel B

Na artikel 2.8. wordt een nieuw artikel 2.8a ingevoegd waarin geregeld wordt aan welke bronnen de gegevens ontleend kunnen worden die in de BRP worden opgenomen betreffende de kinderen, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, onder a, onderdeel 2°, op de persoonslijst van de ouder naar aanleiding van zijn of haar verzoek hiertoe op grond van artikel 2.56a (nieuw).

Wat betreft het opnemen van gegevens over kinderen die in Nederland ter wereld zijn gekomen geldt blijkens artikel 2.8a, eerste lid, dat deze gegevens altijd ontleend worden aan een akte over dit feit die is opgenomen in het overlijdensregister van de Nederlandse burgerlijke stand. Dit betreft dan de voormalige akte levenloos geboren kind of de nieuwe akte van geboorte (levenloos).

In artikel 2.8a, tweede lid, wordt geregeld aan de hand van welke brondocumenten gegevens in de BRP worden opgenomen over kinderen als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, onder a, onderdeel 2°, die in het buitenland ter wereld zijn gekomen en op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn. Voor het opnemen van gegevens in deze gevallen geldt een uitgebreidere brondocumenten systematiek, aangezien er in veel landen geen sprake is van een met een akte levenloos geboren kind of akte van geboorte (levenloos) overeenkomende akte. Deze gegevens kunnen daarom worden ontleend aan meerdere soorten brondocumenten. Ten eerste kunnen gegevens ontleend worden aan een akte over het desbetreffende feit die is opgenomen in het overlijdensregister van de Nederlandse burgerlijke stand (onderdeel a). Het college van burgemeester en wethouders kan de burger verzoeken om deze akte te overleggen. Tevens kan het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.27, derde lid, van de Wet BRP de ambtenaar van de burgerlijke stand om inlichtingen, waaronder de akte, verzoeken indien het college deze nodig heeft voor de bijhouding. Indien een dergelijke akte ontbreekt, kunnen de gegevens ontleend worden aan een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit (onderdeel b). In bepaalde landen bestaat de mogelijkheid om een akte op te laten maken met aantekening dat het kind op het moment van geboorte niet in leven was (bijvoorbeeld in Duitsland en België). Deze akten kunnen in beginsel als brondocument worden gebruikt. Indien geen van de akten, bedoeld in de onderdelen a en b, kan worden overgelegd, kunnen de gegevens op grond van onderdeel c worden ontleend aan een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een officieel bewijs van toestemming van de lokale autoriteiten voor het vervoer van het kind naar Nederland. Indien tenslotte geen van de documenten, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, kan worden overgelegd, kunnen op grond van onderdeel d gegevens worden opgenomen aan de hand van een verklaring onder ede of belofte van de betrokkene, aangevuld met een schriftelijke verklaring van een erkende arts of verloskundige over het feit.

In artikel 2.8a, derde lid, wordt geregeld dat indien de gegevens over de naam van het kind niet zijn vermeld op de akte of het geschrift waaraan de gegevens over het feit ontleend worden voor opname in de BRP, deze worden ontleend aan de opgave van de ouder die daarom verzoekt.

Onderdeel C

In dit onderdeel wordt geregeld dat artikel 2.11 zodanig wordt aangepast dat personen die, toen zij ingeschreven stonden als ingezetene in het persoonsregister, bedoeld in het Besluit bevolkingsboekhouding, een kind kregen dat niet in leven was bij de geboorte of omtrent wie een akte in Nederland is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, een verzoek kunnen doen om gegevens omtrent dit kind op hun persoonslijst op te laten nemen op grond van artikel 2.56a van de wet na inschrijving van de ouder als ingezetene.

Onderdeel D en E

Deze onderdelen betreffen wetstechnische wijzigingen voortkomend uit de vernummering van de onderdelen in artikel 2.7, eerste lid, onder a.

Onderdeel F

Met dit onderdeel wordt een nieuw artikel 2.56a in de wet opgenomen waarin is geregeld dat de ouder van het kind dat op het moment van de geboorte niet meer in leven is, of omtrent wie een akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, een verzoek kan doen tot opneming van de gegevens over het kind in de BRP op de persoonslijst van de ouder die het verzoek doet. Om een verzoek te kunnen doen dient de betrokken ouder als ingezetene in de BRP te zijn ingeschreven, dan wel eerder als ingezetene in de GBA of de BRP ingeschreven te zijn geweest. Het verzoek dient te worden gedaan bij het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente (indien de ouder op het moment van het verzoek als ingezetene in de BRP is ingeschreven) of bij de voormalige bijhoudingsgemeente (indien de ouder inmiddels niet-ingezetene is geworden). In het artikel wordt als voorwaarde opgenomen dat enkel de ouder die ten tijde van de geboorte als ingezetene in de BRP, de GBA, dan wel het persoonsregister, bedoeld in het Besluit bevolkingsboekhouding, was ingeschreven een dergelijk verzoek kan doen. In het algemeen deel van deze toelichting is uitvoeriger ingegaan op de reikwijdte van het wetsvoorstel, waarbij de gevallen worden omschreven waarin een verzoek als hier bedoeld kan worden gedaan en door wie.

De gegevens over het kind worden ontleend aan een akte, een geschrift of een verklaring als bedoeld in artikel 2.8a, eerste of tweede lid (zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel B). Voorwaarde voor het opnemen van de gegevens over het kind op de persoonslijst van de ouder is dus het aanleveren van een dergelijk document bij het college van burgemeester en wethouders bij het verzoek, door de ouder die hierom verzoekt, of indien het een akte van de Nederlandse burgerlijke stand betreft, het aanwezig zijn van de akte bij de betreffende ambtenaar van de burgerlijke stand die het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.27, derde lid, van de wet BRP, verzoekt om inlichtingen naar aanleiding van het verzoek van de ouder. Een besluit van het college van burgemeester en wethouders om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in dit artikel wordt op grond van artikel 2.60 gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep open staat.

Het verzoek dient schriftelijk gedaan te worden en het college doet van de opneming van de gegevens terstond schriftelijk mededeling aan de betrokkene. Onder schriftelijk verzoek en schriftelijke mededeling kan ook een digitaal verzoek en mededeling verstaan worden indien de gemeente waar het verzoek gedaan wordt, de digitale weg voor het doen van een verzoek heeft opengesteld. Daarnaast geldt dat de ouder die het verzoek doet een door een beëdigde vertaler vervaardigde vertaling in het Nederlands overlegt van een akte of een geschrift als bedoeld in artikel 2.8a, tweede lid, indien het college daarom verzoekt. In het vierde lid wordt tenslotte geregeld dat het college op schriftelijk verzoek van de ouder de gegevens over het kind binnen vier weken kosteloos verwijdert van de persoonslijst van de betreffende ouder.

Onderdeel G

In dit onderdeel wordt geregeld dat ook een ouder die is ingeschreven als niet ingezetene in de BRP het recht heeft om een verzoek te doen tot verwijdering van zijn of haar persoonslijst in de BRP van de gegevens over het kind dat op het moment van de geboorte niet meer in leven is of omtrent wie een akte in Nederland is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is.

Artikel II

Het wetsvoorstel treedt in werking op een tijdstip dat bij koninklijk besluit bepaald wordt.

Ingevolge artikel 4 van de Wet raadgevend referendum is dit wetsvoorstel referendabel.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

X Noot
3

Kamerstukken II, 2015/16, 27 859, nr. 96.

X Noot
4

Stb. 2017, 212.

X Noot
5

Stb. 2017, 212.

X Noot
7

Met ingezetene wordt hier bedoeld de persoon die als ingezetene was ingeschreven in de GBA of de BRP. Zie in dit verband artikel 4.11 van de Wet BRP, waarin is bepaald dat een persoonslijst als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens na de inwerkingtreding van de Wet BRP geldt als een persoonslijst als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel c, van de Wet BRP.

X Noot
8

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
9

Hiermee wordt gelijkgesteld het kind omtrent wie een akte in Nederland is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is.

X Noot
10

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
11

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven