Aan de Minister van Buitenlandse Zaken
Den Haag, 12 juni 2019
Uw brief van 6 april 2018 inzake brede maatschappelijke consultaties toekomst EU (EK
34 841, C) is tijdens de Algemene Europese Beschouwingen op 10 april 2018 aan de orde geweest
en vervolgens besproken in de vergaderingen van de vaste commissie voor Europese Zaken
van 17 april en 15 mei jongstleden.
De Eerste Kamer heeft met belangstelling kennisgenomen van het voornemen van de regeringen
van de lidstaten van de EU om brede maatschappelijke consultaties te organiseren met
het oog op het betrekken van de burger bij de toekomst van de EU. In uw brief van
6 april verzoekt u de Kamers van het parlement of, en – zo ja – op welke wijze, zij
uitvoering wensen te geven aan dit besluit.
De Eerste Kamer begrijpt op basis van uw brief niet goed wat de regering weerhoudt
– wanneer zij hiertoe samen met de regeringen van andere EU-lidstaten besluit – om
zelf uitvoering te geven aan het besluit van de Raad. Waarom zou de organisatie van
deze maatschappelijke consultaties door het parlement beter aansluiten bij de Nederlandse
politiek-constitutionele context dan wanneer de Nederlandse regering deze zelf zou
organiseren? De regering moet toch ook in staat worden geacht een breed maatschappelijk
debat te initiëren waarin ruimte is voor een veelheid van – soms tegengestelde – opvattingen
en meningen? De overheid organiseert immers sinds jaar en dag publieke consultaties,
bijvoorbeeld ten aanzien van voorgenomen wet- en regelgeving.
Voorts heeft de Eerste Kamer kennisgenomen van het afwijzende besluit van de Tweede
Kamer ten aanzien van uw verzoek. Naar het oordeel van de Eerste Kamer ligt het ook
om die reden niet voor de hand dat een niet rechtstreeks door de bevolking gekozen
parlementaire Kamer dan wél burgers laat of gaat consulteren.
Tot slot geeft u in de brief aan dat de output van deze consultaties is bedoeld als
bijdrage aan de besprekingen in de Europese Raad uiterlijk februari 2019. Wat met
de resultaten van de maatschappelijke consultaties gebeurt, is dus vervolgens aan
de Europese Raad en niet aan de parlementen. Het ligt ook om die reden niet voor de
hand parlementen te vragen het debat te organiseren. Zij kunnen burgers en organisaties
geen helder inzicht verschaffen wat er met hun input gaat gebeuren en hoe deze uiteindelijk
zal worden gewogen.
Gelet op bovenstaande verzoekt de Eerste Kamer het kabinet om de uitvoering van de
voorgenomen consultatie van de Nederlandse burger in het kader van de toekomst van
Europa zelf ter hand te nemen en zal zij niet ingaan op uw verzoek tot invulling van
de consultaties.
De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, A. Broekers-Knol