Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34785 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34785 nr. A |
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 september 2017
Vanuit uw Kamer zijn er openstaande moties en daarnaast heb ik op mijn beleidsterrein verschillende toezeggingen gedaan. In deze brief geef ik gevolg aan twee toezeggingen en geef ik aan wat de stand van zaken is met betrekking tot de motie over de geleidelijke afbouw van de ouderenkorting.
De onderstaande toezeggingen beschouw ik als afgehandeld.
Reactie op IMF-rapport, vermogensaftrek
Tijdens de algemene financiële beschouwingen op 22 november 2016 heeft de Minister van Financiën, naar aanleiding van vragen van het lid De Grave, toegezegd om nader in te gaan op een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen.1 Aanleiding voor de vragen vormde een analyse2 van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), waarin wordt ingegaan op de economische verstoring die uitgaat van de ongelijke fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen. Het IMF noemt het beperken van de fiscale aftrekbaarheid van rente enerzijds en het invoeren van aftrek van een (fictieve) vergoeding over eigen vermogen in de fiscaliteit anderzijds als mogelijkheid om te komen tot een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen.
Op 31 december 2018 dient de in EU-verband overeengekomen richtlijn tegen belastingontwijking, de zogenoemde «Anti Tax Avoidance Directive» (ATAD1), in de nationale wetgeving te zijn geïmplementeerd.3 De richtlijn bevat een generieke renteaftrekbeperking in de vorm van een earningsstrippingmaatregel. Deze maatregel heeft primair het karakter van een maatregel tegen belastingontwijking, maar heeft als bijkomend voordeel dat eigen en vreemd vermogen in voorkomende gevallen meer gelijk worden behandeld. Voor deze maatregel geldt dat er bij de implementatie enkele keuzes kunnen worden gemaakt die tot gevolg hebben dat de maatregel, naast het bestrijden van belastingontwijking, meer gericht is op een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen. Besluitvorming hierover is aan een nieuw kabinet. In de periode van 10 juli 2017 tot en met 21 augustus 2017 heeft openbare internetconsultatie van het conceptwetsvoorstel voor de implementatie vanATAD1 plaatsgevonden. In de tweede helft van 2017 vindt nadere uitwerking van het conceptwetsvoorstel plaats naar aanleiding van de reacties uit de internetconsultatie alsmede naar aanleiding van te maken politieke keuzes. Het kabinet is voornemens om begin 2018 het wetsvoorstel voor de implementatie van ATAD1 in te dienen bij de Tweede Kamer.
Een andere manier om een meer gelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen te bereiken is een vermogensaftrek. De vermogensaftrek, zoals beschreven door het IMF, betreft een forfaitaire aftrek over het eigen vermogen. De aftrek slaat om in een forfaitaire bijtelling, indien sprake is van een negatief fiscaal eigen vermogen. In tegenstelling tot een renteaftrekbeperking leidt een vermogensaftrek tot een versmalling van de grondslag en daarmee tot een budgettaire derving.4
Fictieve dienstbetrekking niet uitvoerende bestuurders
Op 13 december 2017 heb ik, naar aanleiding van een vraag van het lid Van de Ven, tijdens de behandeling van het Belastingplan 2017 in de Eerste Kamer toegezegd de fictieve dienstbetrekking voor niet-uitvoerende bestuurders te betrekken bij de presentatie van het Belastingplan 2018.5 Het voorstel tot afschaffing van de fictieve dienstbetrekking voor niet-uitvoerende bestuurders is opgenomen in het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2018 dat gelijktijdig met het Belastingplan 2018 is ingediend bij de Tweede Kamer. Hiermee beschouw ik deze toezegging als afgedaan.
Geleidelijke afbouw ouderenkorting
In een motie van de leden Van Rooijen, Van Strien, Köhler, Ten Hoeve en Van Rij, die is ingediend tijdens de behandeling van het Belastingplan 2017 in de Eerste Kamer, wordt de regering verzocht bij het Belastingplan 2018 met voorstellen te komen om de afbouw van de ouderenkorting geleidelijk te laten verlopen, zodanig dat het inkomensniveau waarbij de korting eindigt aanzienlijk hoger uitkomt dan het huidige jaarinkomen van € 36.057.6 Een positief effect van het voorstel om de ouderenkorting geleidelijk af te bouwen is dat een toename van het verzamelinkomen met € 1 niet langer kan leiden tot een daling van de ouderenkorting met € 1.221. Het invoeren van een geleidelijke afbouw van de ouderenkorting leidt echter ook tot inkomenseffecten die behoorlijk kunnen oplopen. Voor belastingplichtigen met een verzamelinkomen rond het huidige afbouwpunt van € 36.057 kunnen die inkomenseffecten oplopen tot meer dan € 600 netto per jaar. Het past een demissionair kabinet niet om een maatregel te nemen met zulke grote inkomensgevolgen. Het is aan het volgende kabinet om op dit punt met een voorstel te komen.
Ik hoop met deze brief u naar tevredenheid van uw Kamer te hebben geïnformeerd. Vanzelfsprekend ben ik graag bereid om – indien uw Kamer dit wenst – van gedachten te wisselen over de inhoud van deze brief.
De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes
Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016, PbEU 2016, L 193/1. Op 31 augustus 2016 is een rectificatie van deze richtlijn gepubliceerd, PbEU 2016, L 234/26.
De implicaties en een nadere beschrijving van een vermogensaftrek zijn opgenomen in de ombuigings- en intensiveringslijst. Zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2017/04/03/ombuigings-en-intensiveringslijst-2017, fiche 109, blz. 300.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34785-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.