34 785 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2018)

Nr. 16 NADER VERSLAG

Vastgesteld 9 november 2017

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van het bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer over de nota van wijziging van het wetsvoorstel (Kamerstuk 34 785, nr. 8) een nader verslag uit te brengen.

De vragen zijn op 8 november 2017 voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, Anne Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Bartman

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota’s van wijziging op het Belastingplan 2018. Deze leden zien verschillende stappen uit deze nota’s als een goede eerste stap om de ambities uit het regeerakkoord, teneinde de lasten op arbeid te verlagen, te verwezenlijken. Zij hebben daar wel nog enkele vragen en opmerkingen over. In de brief wordt gesteld dat de beide wijzigingen van de vermogensrendementsheffing voornamelijk een voordeel voor de kleine spaarder zijn. Grotere vermogens profiteren daar toch ook van?

De leden van de VVD-fractie vragen of er meer plannen in het (fiscale deel) van het regeerakkoord die eveneens op een eerder moment dan T-1 in het Belastingplan 2018 verwerkt dienen te worden, zoals veel van de maatregelen in deze nota van wijziging?

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Belastingplan 2018. Naar aanleiding van het genoemde brengen zij het volgende naar voren.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota van wijziging op het Belastingplan 2018. Deze leden verzoeken de regering in te gaan op de vragen en opmerkingen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) in hun commentaar op onderhavige nota van wijziging en op de schriftelijke antwoorden naar aanleiding van het wetgevingsoverleg over het belastingplanpakket.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de volgende algemene vragen:

Kijkend naar de koopkrachtcijfers van het Centraal Planbureau (CPB), constateren de leden van de GroenLinks-fractie dat de komende jaren geldt dat hoe hoger je inkomen is, hoe meer geld je erbij krijgt, zowel in absolute zin als in relatieve zin. Wat is de visie van de regering als het gaat om inkomenspolitiek? Wat is volgens de regering een eerlijk koopkrachtbeeld? Het CPB geeft aan dat voor ruim 5% van de huishoudens (ca. 400.000 huishoudens) een koopkrachtdaling wordt geraamd. Hoe valt dit te rijmen met de boodschap van Rutte III dat «iedereen er op voor uit gaat»?

In het debat over de regeringsverklaring gaf Minister-President Rutte aan dat het waar is dat er een groep aan de onderkant is die het zwaar heeft en dat het kabinet hier met bijzondere aandacht naar gaat kijken. Hoe is de regering voornemens om maatregelen te nemen om deze groep ook een positieve koopkrachtstijging te geven, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Zou de regering voor elk van deze zes maatregelen in de nota van wijziging kunnen aangegeven wat de gevolgen zijn voor de koopkracht van verschillende inkomensgroepen? Wat gebeurt er met de koopkrachtcijfers door elke individuele maatregel in de nota van wijziging bij het Belastingplan 2018?

In de Startnota van Minister Hoekstra wordt aangegeven dat er in totaal 3,4 miljard euro lastenverzwaring zal zijn in de periode 2018–2021 (tabel 4, pagina 7). Welk deel hiervan moet betaald worden door gezinnen en welk deel door bedrijven? Hoe verhoudt dit getal zich tot tabel 1.7 in de Actualisatie middellangetermijnverkenning (MLT) op basis van het regeerakkoord (27 oktober 2017, CPB)? Hoe kan het dat het CPB aangeeft dat er in totaal een lastenverlichting van 1,5 miljard euro optreedt over 2018–2021 terwijl Minister Hoekstra het heeft over een lastenverzwaring van 3,4 miljard euro in zijn Startnota, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

In de ramingstoelichtingen wordt aangegeven dat de bedragen in het regeerakkoord en de bedragen in de nota van wijziging niet exact aan elkaar gelijk zijn. Kan in een tabel worden aangegeven wat het totaalverschil is? Hoe wordt dit verschil verwerkt in de rijksbegroting?

In de Macro Economische Verkenning (MEV) 2018 gingen de huishoudens met een inkomen tot 350% van het wettelijk minimumloon er in koopkracht met 0,6% op vooruit in 2018. In de geactualiseerde cijfers van de MLT blijkt deze groep er nog maar met 0,5% op vooruit te gaan in 2018. Wat is hier de reden achter? Hoe beoordeelt de regering het feit dat de 75% van de huishoudens met het laagste inkomen er minder in koopkracht op vooruitgaan (MLT 2018 na actualisatie regeerakkoord) dan oorspronkelijk werd geraamd in de MEV 2018?

We weten inmiddels dankzij het CPB dat de rijkste 10% van de inkomens er 1,4% op vooruit gaat, de rijkste 5% gaat er 1,5% op vooruit en de rijkste 1% gaat er 1,8% op vooruit gedurende 2018–2021. Zou u een grafiek kunnen aanleveren (al dan niet via het CPB) waarin bovengenoemde punten worden aangevuld met alle percentages rijkste huishoudens? Dus een grafiek waarin de koopkrachtstijging in procenten voor 2018–2021 wordt afgezet tegen het percentage rijkste huishoudens? Zou u een dergelijke grafiek ook kunnen aanleveren waarin de koopkrachtstijging in euro’s voor 2018–2021 wordt afgezet tegen het percentage rijkste huishoudens?

Het CPB heeft doorgerekend wat de structurele gevolgen zijn van de fiscale maatregelen. Hieruit blijkt dat de fiscale maatregelen per saldo geen effect hebben op de structurele werkgelegenheid. Daarnaast is er per saldo een structurele lastenverzwaring van 2,6 miljard euro, terwijl er wel een structurele lastenverzwaring is van 1,3 miljard euro voor het buitenland. Wat waren de prioriteiten om tot deze keuze te komen?

Waarom heeft de regering gekozen voor een structurele lastenverlichting van 1,2 miljard euro voor gezinnen terwijl er structureel 1,3 miljard euro aan het buitenland wordt gegeven? Waarom is er gekozen voor fiscale maatregelen die per saldo geen effect hebben op de structurele werkgelegenheid?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging op het Belastingplan 2018. Deze leden vragen de regering of de Belastingdienst al deze wijzigingen op dit moment nog goed kan verwerken. Kan de Belastingdienst het aan, zo vragen zij.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de nota van wijziging op het Belastingplan 2018. Het is mooi dat de wijzigingen die voortvloeien uit het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» zo snel worden omgezet naar wetgeving. Tegelijk stellen genoemde leden de vraag of alle maatregelen voldoende zorgvuldig zijn vertaald naar wetgeving in de voorliggende nota van wijziging. Immers, zeker bij belastingwetgeving, mag de gewenste en benodigde snelheid niet te koste gaan van de zorgvuldigheid.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging op het Belastingplan 2018. De leden maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen over de voorgenomen wijzigingen.

Aanpassing box 3

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd over de verhoogde vrijstelling van box 3. Wat is de frequentieverdeling van het vermogen in box 3? Hoeveel mensen zouden geen heffing in box 3 meer betalen als de vrijstelling met respectievelijk € 1.000, € 10.000 of € 50.000 verhoogd wordt? Hoeveel mensen betalen nog een heffing in box 3? Wat is de totale opbrengst van box 3? Wat is het gemiddelde box 3-vermogen en wat is het gemiddelde betaalde bedrag, zowel in het oude als het nieuwe systeem? Kan dit vergeleken worden met de vermogensheffing in omringende landen? Kan het forfaitaire rendement op sparen volgens de nieuwe methode voor de jaren 2010–2017 gegeven worden? Welke stappen worden de komende jaren gezet om box 3 nog meer te baseren op het reële rendement in plaats van deze forfaitair vast te stellen? Waarom wordt gekozen voor gemiddelde t-2 tot juni t-1? Wat zouden de effecten zijn als er bijvoorbeeld alleen voor t-1 gekozen wordt?

De leden van de PVV-fractie lezen dat de regering binnen de huidige systematiek voorstelt sneller aan te sluiten bij het (gemiddelde) werkelijke rendement door voor het rendement over het spaargedeelte gebruik te maken van «meer actuele cijfers». De leden van de PVV-fractie wensen dit nader gespecificeerd: in welke mate wijken «meer actuele cijfers» af van feitelijke cijfers? Bovendien willen zij graag weten wat het effect van de verhoging van het heffingsvrij vermogen van € 25k naar € 30k is op de verdeling van inkomen uit vermogen (na belasting).

De leden van de PVV-fractie vernemen graag hoe de percentages voor het spaardeel in het vermogensdeel (67% voor het vermogensdeel tot € 100k, 21% voor het vermogensdeel tussen de € 100k en € 1 mln. en 0% voor het vermogensdeel voor zover boven € 1 mln.) worden berekend en of deze percentages periodiek worden aangepast.

De leden van de CDA-fractie zijn blij met de verhoging van de vrijstelling in box 3 en de wijziging van het fictieve spaarrendement, zodat deze beter aansluit bij de werkelijke spaarrente. Liever nog hadden deze leden gezien dat in box 3 over was gegaan tot een heffing over de werkelijk genoten rendementen. Binnen de kabinetsperiode zal de regering hier alsnog een plan voor uitwerken. Kan de regering aangeven waarom een heffing over de werkelijk genoten rendementen op dit moment niet mogelijk is? Deze leden wijzen erop dat er belastingplichtigen kunnen zijn die meer dan 100% van hun rendement moeten afdragen als vermogensrendementsheffing. Kan de regering daarop ingaan en tevens aangeven wat de juridische risico’s daarvan zijn?

De leden van de CDA-fractie hebben nog de volgende vragen over de bestaande vormgeving van box 3:

  • Voor 2017 bedraagt het fictieve rendement voor beleggingen 5,39%. Kan de regering een voorbeeld geven van een beleggingsfonds dat de afgelopen 20 jaar gemiddeld 5,39% rendement behaald heeft?

  • Waarom komen (nog niet betaalde, geformaliseerde) belastingschulden niet in mindering op de grondslag van box 3?

  • Is het mogelijk schade-uitkeringen die op de peildatum nog niet besteed zijn, uit te zonderen van de grondslag van box 3?

  • Over welke gegevens van de werkelijk genoten rendementen (rentebaten, dividenden, verkoopwinsten effecten, WOZ-waarden etc.) beschikt de Belastingdienst al?

  • Wanneer zal artikel 17a van het Uitvoeringsbesluit IB worden aangepast op grond van het leegwaarderatio-arrest?

In het regeerakkoord staat, dat er in deze kabinetsperiode een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement wordt uitgewerkt. Kunt u hierbij een concretere planning geven, vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Hoe scoort Nederland ten opzichte van de landen om ons heen (Duitsland, Frankrijk, België, Denenmarken, Spanje, Luxemburg) als het gaat om het belasten van kapitaal? Klopt het dat wij relatief weinig belasting heffen op kapitaal? Kunt u dit onderbouwen met cijfers?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat er wordt aangegeven dat er geen structureel budgettair effect is ten gevolge van het meer in de actualiteit werken voor het forfaitaire spaarrendement. Kunt u aangeven waarom dit zo is? Betekent dit dat er na 2021 geen budgettair effect is op de belastinginkomsten?

Op pagina negen van de nota van wijziging wordt de belastingdruk in procenten aangegeven voor verschillende box 3 vermogens. Uit de grafiek blijkt dat ook voor miljonairs de belastindruk wordt verlaagd. Hoeveel euro gaan zij er door deze maatregel op vooruit? Om hoeveel miljonairs gaat het hier?

Hoe scoort Nederland internationaal als het gaat om vermogensongelijkheid, zo vragen deze leden voorts. Is het mogelijk om de gevolgen van het Belastingplan 2018 voor de vermogensongelijkheid weer te geven? Zo ja, zou u dat willen doen? Zo nee, waarom niet? En zou u ervoor kunnen zorgen dat dit in de nabije toekomst wel gaat gebeuren?

De meest recente cijfers van het CPB over vermogensongelijkheid dateren al weer uit 2013. Toen had de top 10% meest vermogende huishoudens 66% van het vermogen in handen. De top 1% bezat 27% en de top 0,1% had circa 10% in handen. Het CPB heeft verder geen indicator voor de ontwikkeling van vermogensongelijkheid in deze kabinetsperiode en verder. Waarom wordt dit niet veel frequenter bijgehouden? Waarom kunnen wij niet jaarlijks als Kamer zien wat de gevolgen zijn van het kabinetsbeleid op de vermogensongelijkheid? Waarom weten we niet wat de gevolgen zijn van het regeerakkoord op de vermogensongelijkheid in Nederland? Waarom weten we niet wat de gevolgen zijn van het Belastingplan 2018 op de vermogensongelijkheid in Nederland, vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd over het feit dat de belasting voor kleine spaarders wordt verlaagd omdat het fictieve rendement over spaargeld dat de Belastingdienst gaat hanteren, dichter bij de realiteit komt te liggen omdat de gemiddelde spaarrente niet langer wordt berekend over een periode van vijf jaar, maar over een periode van één jaar. Hiermee wordt volgens de leden van de SP-fractie meer recht gedaan aan de huidige rentestand die al lange tijd daalt. Ook de verhoging van het heffingsvrij vermogen draagt bij aan een lagere belasting voor de kleine spaarder. Wil de regering dit bevestigen, vragen zij?

Tegelijkertijd merken de leden van de SP-fractie op dat de bijdrage van vermogen van huishoudens aan de belastinginkomsten erg laag is. Volgens Eurostat is de bijdrage van de vermogens aan de totale belastinginkomsten negatief. Nederland is het enige EU-land met een negatieve bijdrage van vermogen, terwijl de gemiddelde bijdrage in de Europese Unie (EU) 1,1 procent bedraagt. Kan de regering aangeven wat hiervan de oorzaak is? En wat is de regering voornemens hier aan te gaan doen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij voortgaat met het onderzoek naar een belasting op het werkelijke rendement, hetgeen een wens is van een meerderheid in de Tweede Kamer? Wanneer kunnen deze leden een volgende stap tegemoet zien? Deze leden lezen in de nota van wijziging dat de rente volgens het CPB de komende jaren weer gaat stijgen. Zij vragen de regering aan te geven waarop het CPB deze verwachting baseert. In hoeverre heeft dit te maken met de afbouw van het aankopen van staats- en bedrijfsobligaties door de ECB? Welke andere oorzaken vallen aan te wijzen voor een toekomstige stijging van de rente? Hoe verhoudt deze verwachting van het CPB zich tot de uitspraken van de voormalig Minister van Financiën die het volgende antwoord geeft op vragen van het lid Leijten:

«Het verruimde monetaire beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) draagt weliswaar bij aan de neerwaartse druk op de rente, maar het is niet de verwachting dat bij een verandering van het ECB-beleid de rentes op substantieel hogere niveaus zullen komen te liggen.»1

Van welke rente gaat het CPB uit in het jaar 2021, vragen de leden van de SP-fractie?

De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven hoe groot het belastingvoordeel van het verhogen van het heffingsvrij vermogen en het actueler spaarrendement in euro’s is voor iemand met een box 3-vermogen van € 35.000, voor iemand met een box 3-vermogen van € 100.000, voor iemand met een box 3-vermogen van € 500.000, voor iemand met een box 3-vermogen van 1 miljoen euro en voor iemand met een box 3-vermogen van 3 miljoen euro. In het verlengde hiervan vragen de leden de regering aan te geven waarom de dekking niet is gevonden in het progressiever maken van de box 3-belasting? In hoeverre wordt de gini-coëfficiënt van vermogensongelijkheid beïnvloed door de maatregelen in deze nota van wijziging, vragen de leden van de SP-fractie?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is de plannen voor box 3 onder te brengen in een apart wetsvoorstel. Gezien de complexiteit en de omvang van de maatregel had dat volgens deze leden wel voor de hand gelegen. De leden van de PvdA-fractie begrijpen de keuze om het heffingsvrij vermogen te verhogen. Dit kan gezien worden als een poging om de kleine spaarder te steunen, en dat vinden de leden van de PvdA-fractie een nobel streven. Ook steunen de leden van de PvdA-fractie de richting die steeds beter het daadwerkelijk behaalde rendement benadert. Wel is er al in 2018 een forse budgettaire derving van 451 miljoen euro in 2018. Hoe is deze raming opgebouwd? Hoe komt de regering bij een opbrengst van 35 miljoen euro in 2021? Op welke wijze is de raming voor de structurele opbrengst tot stand gekomen? Waarom is er niet voor gekozen deze maatregel budgettair neutraal door te voeren? Heeft de regering nog meer plannen om box 3 nog beter het reële rendement te laten benaderen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat bij stijgende rendementen de opbrengst in box 3 ook weer toeneemt, zodat de tijdelijke derving van 451 miljoen euro niet een structurele uitholling betekent van de lasten op kapitaal? Wat vindt de regering van de verhouding tussen lasten op arbeid en op kapitaal? Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat de lasten op kapitaal te laag zijn, en dat deze op termijn beter verhoogd kunnen worden om zo de lasten op arbeid te kunnen verlagen?

De verhoging van het heffingvrije vermogen naar € 30.000/€ 60.000 en de nauwere aansluiting bij het gemiddelde werkelijke rendement begroeten de leden van de ChristenUnie-fractie met instemming. De laatstgenoemde maatregel heeft geen structurele impact op de overheidsfinanciën. Wel de vraag hoe volatiel de raming betreffende het meer actuele forfaitaire rendement is. Hoe ziet de gevoeligheidsanalyse van deze raming eruit? Deze maatregel is tevens te karakteriseren als een stapje op weg naar een vermogensbelasting op basis van reëel rendement. Deze leden vragen uiteen te zetten waarom het belasten van het reële rendement nu nog een brug te ver is en welke stappen gezet gaan worden om dat perspectief toch dichterbij te brengen. Deze leden vragen voorts of het mogelijk is de grafiek over de belastingdruk op vermogen uit de toelichting uit te breiden met de belastingdruk op het eigen huis voor en na het schrappen van de Wet Hillen, zodat er zicht ontstaat in de verhouding tussen de belastingdruk op spaargeld en geld dat in het eigen huis zit.

De leden van de SGP-fractie zijn verheugd dat het heffingsvrije vermogen met € 5.000 wordt verhoogd tot € 30.000. De leden van de SGP-fractie vragen zich af wat de logica is van de voorgestelde termijn in artikel 10.6bis, tweede lid waarin staat: «achttiende tot en met de zevende aan het kalenderjaar voorafgaande maand»? De leden van de SGP-fractie staan achter het gebruikmaken van actuelere rendementscijfers, omdat dit betekent dat heffing beter bij het op dat moment behaald rendement aansluit. Het liefst zien zij zo snel mogelijk de overstap naar het belasten van daadwerkelijk behaald rendement. De SGP-fractie vraagt zich af wat de gebruikte termijnen zijn voor de schijven twee en drie? Waarom wordt voor deze twee schijven niet gekozen voor dezelfde termijn als de eerste schijf?

Geleidelijk afschaffen uitbetaalbaarheid inkomensafhankelijke combinatiekorting en arbeidskorting

Hoe groot is het werkgelegenheidseffect van de afbouw van de uitbetaalbaarheid van de arbeidskorting en de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) volgens het CPB, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie zijn zeer positief dat het amendement Schouten (34 552, nr. 45), dat regelde dat de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting niet meer kunnen worden overgedragen, nu in wetgeving is omgezet. Dit maakt het verschil in belastingdruk tussen één- en tweeverdieners iets kleiner. Deze leden merken wel op dat het amendement Schouten voorzag in een terugsluis in de belastingtarieven, namelijk een verlaging van het tarief in de tweede schijf. Deze koppeling is nu doorbroken, omdat de verlaging van de tarieven middels een vlaktaks pas later in wetgeving wordt omgezet. Kan de regering aangeven waarom zij deze koppeling doorbroken heeft? Kan de regering aangeven waarom de budgettaire opbrengst van de maatregel in 2019 groter is dan de structurele opbrengst?

Wat zijn de arbeidsmarkteffecten van deze maatregel, vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Er wordt aangegeven dat het financiële voordeel van een kleine baan als gevolg van de maatregel kleiner wordt omdat de minstverdienende partner uiteindelijk niet meer in aanmerking komt voor de uitbetaling van de arbeidskorting en IACK. Kunt u deze nadelige gevolgen voor mensen met een kleine baan kwantificeren? Om hoeveel mensen gaat het hier? Hoeveel gaan zij er op achteruit? Krijgen zij hierdoor verzilveringsproblemen waardoor ze zich eerder terug zullen trekken van de arbeidsmarkt? Is dit effect doorberekend, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

Kan de regering meer inzicht verschaffen in de reden waarom heffingskortingen (minus de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting) in beginsel niet worden uitbetaald, vragen de leden van de SP-fractie. Kan ook worden aangegeven waarom daar voor de hierboven genoemde heffingskortingen van wordt afgeweken? Kan de regering aangeven welk effect deze afzonderlijke maatregel heeft op de werkgelegenheid? Kan de regering ook kwantificeren hoeveel kleiner het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdienersgezinnen wordt door deze maatregel? En ten slotte vragen deze leden de regering aan te geven hoe de belastingdruk op een- en tweeverdienersgezinnen wordt beïnvloed door het regeerakkoord.

Wat zijn de gevolgen in koopkracht van de beperking van de overdraagbaarheid van de IACK, vragende leden van de PvdA-fractie. Welk effect heeft deze maatregel op de werkgelegenheid? Bij hoeveel gezinnen wordt de aftrek beperkt?

De leden van de SGP-fractie vragen of het mogelijk is om artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 met ingang van 1 januari 2018 in te laten gaan.

Verhogen en introduceren geleidelijke afbouw van de ouderenkorting

De leden van de VVD-fractie vragen of Tabel 5 voor de jaren sinds 2010 gegeven kan worden. Hoeveel ouderen zaten exact op de oude afbouwgrens van de ouderenkorting? Hoeveel ouderen ondervinden een financieel voordeel van de huidige maatregel van gemiddeld hoe groot?

Deze leden vragen of er ook nu nog kortingen of fiscale regelingen zijn, zoals de ouderenkorting, die een dergelijke harde afbouwgrens kennen?

De leden van de CDA-fractie zijn zeer positief over het verhogen van de ouderenkorting en het vervallen van de harde grens van de ouderenkorting. Die grens was deze leden al lang een doorn in het oog, omdat een harde grens van € 36.057 zorgt voor een enorme marginale druk als iemand net meer inkomen heeft dan die grens. Kan de regering aangeven waarom zij heeft gekozen voor een afbouwpercentage van 15%? En wat is de reden dat de geleidelijke afbouw van de ouderenkorting pas in 2019 in werking treedt?

Wel maken de leden van de CDA-fractie zich zorgen over het jaar na jaar verhogen van de ouderenkorting in verband met de verzilveringsproblematiek. Kan de regering aangeven hoeveel ouderen na de verhoging de ouderenkorting niet of niet geheel kunnen verzilveren? Kan de regering tevens aangeven welke mogelijke oplossingen er zijn om de verzilveringsproblematiek te verkleinen?

Waarom zijn niet alle kortingen en toeslagen in ons fiscale stelsel geleidelijk aflopend, vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

De regering acht deze inkomensondersteuning niet langer nodig bij het verzamelinkomen waarbij de ouderenkorting bij de voorgestelde afbouw volledig is afgebouwd. Bij welke bedrag is dit precies? Waarom is voor dit bedrag gekozen?

De leden van de SP-fractie zijn verheugd over de verhoging van de ouderenkorting. Dat geldt ook voor het geleidelijk afbouwen ervan, in plaats van de harde knip die nu geldt. Deze leden valt het echter wel op dat de korting zeer steil wordt afgebouwd en vragen de regering aan te geven waarom deze niet iets langzamer wordt afgebouwd. De leden ontvangen hier graag een reactie op.

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd met de introductie van een geleidelijke afbouw van de ouderenkorting. Dit leidt tot minder heftige inkomenseffecten rondom het inkomen van € 35.000. Zij vragen waarom gekozen is voor een afbouw van 15%.

In artikel 8.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt in plaats van de harde knip een afbouw voorgesteld. De leden van de SGP-fractie vragen of deze afbouw budgettair neutraal is vormgegeven. Zo niet, hoeveel van de budgettaire derving van 430 miljoen euro wordt veroorzaakt door de verhoging met € 160? Welke inkomens profiteren en welke inkomens gaan er door de maatregel op achteruit? Zijn er veel ouderen die momenteel een inkomen net onder de harde grens hebben?

Hoeveel zou het budgettair opleveren om de 15% afbouw bij een verzamelinkomen van € 1.067 minder te beginnen? In dat geval profiteert de groep rond de harde grens niet, maar wordt deze groep ook niet benadeeld.

Terugdraaien verlenging eerste tariefschijf van de vennootschapsbelasting Belastingplan 2017 en verhogen effectief tarief innovatiebox naar 7%

De leden van de VVD-fractie vragen of er bedrijven zijn die nadeel ondervinden van verhoging van innovatiebox en het terugdraaien van de verlenging van de tariefschijf van de vennootschapsbelasting (Vpb), ook na compensatie door een lager Vpb-tarief? Zo ja, om hoeveel ondernemingen gaat het? Hoeveel ondernemingen ondervinden per saldo een voordeel van deze set aan maatregelen? Voor de innovatiebox geldt dat het tarief wordt verhoogd van 5% naar 7% en dat daarvoor overgangsrecht is. Klopt het dat er verder niks wordt gewijzigd? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen wat de schijfgrenzen tussen het hoge en lage Vpb-tarief in de ons omringende landen zijn.

Wat betreft de innovatiebox en andere subsidiemaatregelen die bedoeld zijn om innovaties te stimuleren vragen de leden van de PVV-fractie hoeveel gemeenschapsgeld er in totaal naar innovaties gaat. Tevens worden de leden van de PVV-fractie graag nader geïnformeerd over wat de effectiviteit van deze maatregelen is en tot nu toe is geweest.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom enkele grondslag verbredende maatregelen in de vennootschapsbelasting, namelijk het verhogen van het tarief van de innovatiebox en het terugdraaien van de verlenging van de eerste schijf, reeds in 2018 in werking treden, terwijl de rest van de grondslag verbredende maatregelen en de tariefsverlaging pas in 2019 of 2020 in werking treedt.

Wat zijn de effecten van het terugdraaien van de verlenging van de eerste tariefschijf voor mkb-ers, vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Er wordt aangegeven dat een concurrerend vennootschapsbelastingtarief bijdraagt aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Is hier wetenschappelijk bewijs voor? Hoeveel extra werkgelegenheid levert het op als het Vpb-tarief met 1% wordt verlaagd? En als het Vpb-tarief met 1% wordt verhoogd?

Er wordt aangegeven dat de met Nederland concurrerende landen het Vpb-tarief ook verlagen. Kunt u dit met feiten onderbouwen? Over welke landen hebben we het hier? Hoe zijn de Vpb-tarieven van de landen om ons heen (Frankrijk, België, Duitsland, Luxemburg, Spanje, Denenmarken) op dit moment? Wat gaat er met deze tarieven gebeuren volgend jaar?

Klopt het dat Nederland al een laag Vpb-tarief heeft vergeleken met de landen om ons heen (Frankrijk, België, Spanje, Duitsland, Luxemburg)? Waarom wordt er dan besloten om dit tarief vanaf 2019 stapsgewijs te gaan verlagen naar 16% (eerste schijf) en 21% (tweede schijf)? Wordt hierdoor niet de race naar de fiscale bodem verder versterkt? Waar eindigt de race naar de fiscale bodem? Bij welk percentage?

Er wordt gezegd dat het nieuwe Vpb-tarief (16% en 21%) een concurrerend Vpb-tarief is. Is dit tarief daadwerkelijk concurrerend als we kijken naar Duitsland, Frankrijk, Spanje, België en Luxemburg, of zitten wij hier verder onder het markttarief?

De regering geeft aan dat zij het ook belangrijk vindt dat er tegelijkertijd maatregelen worden getroffen om belastingontwijking te bestrijden. Deze voorstellen zullen op een later moment aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Wat heeft prioriteit voor de regering? Het vestigingsklimaat van Nederland nog verder verbeteren of internationale belastingontwijking tegengaan?

Klopt het dat er bedrijven zijn die tegen schijfgrens aanlopen en daarom constructies gaan maken om er niet over heen te schieten? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?

Heeft de regering mogelijkheden om tegen dit soort constructies op te treden?

Met betrekking tot de innovatiebox wordt aangegeven dat heel veel mensen werken bij een internationaal opererend bedrijf en bij bedrijven die daaraan toeleveren. Hoeveel mensen werken er daadwerkelijk bij een multinational in Nederland, vragend e leden van de GroenLinks-fractie.

Kunt u in een grafiek weergeven welk deel van de werknemers werkt bij welke bedrijfsgrootte? Dus een grafiek waarbij het percentage werkenden in Nederland wordt uitgezet ten opzichte van het aantal werknemers van het bedrijf.

Er wordt aangegeven dat Nederland voor veel internationaal opererende bedrijven een aantrekkelijk vestigingsland is. Kunt u dit onderbouwen?

Er wordt aangegeven dat er maatregelen nodig zijn om Nederland een aantrekkelijk vestigingsland te houden in een steeds verder globaliserende wereld. Kunt u dit onderbouwen met feiten/onderzoek, vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

Waarom is gekozen voor het percentage van 7%? Wat zouden de gevolgen zijn als het percentage naar 10% zou gaan? Wat doen landen om ons heen (Frankrijk, Duitsland, België, Luxemburg, Spanje) op het gebied van de innovatiebox? Hoe wordt er toezicht gehouden of er op de juiste manier gebruik wordt gemaakt van de innovatiebox door bedrijven? Wordt er wel eens misbruik van gemaakt?

Wat voor toepassingen vallen bijvoorbeeld in een grijs gebied volgens u? Kunt u aangeven in hoeverre de innovatiebox heeft geleid tot meer innovatie?

De leden van de SP-fractie juichen het toe dat de verlenging van de eerste tariefschijf Vpb niet doorgaat. Zij vragen de regering de politieke afweging hiervoor prijs te geven. Ook vragen de leden van de SP-fractie de regering aan te geven waarom het tarief van de innovatiebox wordt verhoogd naar 7% en niet naar bijvoorbeeld 10%. Kan de regering dit motiveren? Kan de regering een overzicht verstrekken van de tarieven die andere landen toekennen in dergelijke regelingen?

De leden van de SP-fractie hebben begrip voor het verlagen van de winstbelasting voor kleine bedrijven maar niet voor de verlaging van de winstbelasting voor grote bedrijven. Zij vragen de regering aan te geven wat de effectieve belastingdruk voor grote bedrijven is en, indien de regering dit antwoord niet kan geven, om dit te onderzoeken. Kan de regering de effectieve belastingdruk voor kleine bedrijven weergeven? Welke onderzoeken zijn de regering bekend over de effectieve belastingdruk op bedrijven? Is de regering bereid de onderzoeken die zij kent met de Kamer te delen?

Hoe reageert de regering op het feit dat in de global competitiveness index landen met een hoger tarief winstbelasting net zo goed hoog kunnen scoren als landen met een lager tarief? Is de gedachte dat lagere winstbelasting leidt tot een hoger concurrentievermogen niet achterhaald? Zo nee, hoe bewijst de regering dat?

Welke maatregelen die voortvloeien uit het BEPS-project (base erosion and profit shifting) en/of de Europese Anti Tax Avoidance Directive (ATAD)-richtlijn verslechteren de Nederlandse concurrentiepositie volgens het kabinet? En klopt het niet dat, wanneer alle OESO-landen deze regels gaan implementeren, de concurrentiepositie van Nederland relatief gezien helemaal niet verslechtert? Is het, in dat licht gezien, nodig om maatregelen te treffen om de concurrentiepositie van Nederland te verbeteren? En indien dat volgens de regering wel nodig is, waarom wordt dan niet ingezet op maatregelen die op andere wijze het concurrentievoordeel vergroten? Kan de regering in dat kader eens aangeven hoeveel budgettaire ruimte de regering gebruikt om het concurrentievermogen te vergroten? Welk deel daarvan betreft fiscale maatregelen en welk deel andersoortige maatregelen?

Welke rol spelen belastingen in het concurrentievermogen en welke rol spelen andere factoren, vragen de leden van de SP-fractie?

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de motivatie is de innovatiebox op 7% te stellen. Is dit een principiële of een budgettaire keuze geweest?

De leden van de SGP-fractie vragen of het correct is dat innovatie met het voorliggende voorstel minder wordt gestimuleerd? Dat zouden deze leden betreuren.

De leden van de SGP-fractie betreuren het dat de verlaging van vennootschapsbelasting door het verlengen van de schijfgrenzen, niet langer doorgaat, in het bijzonder omdat zij vinden dat de overheid betrouwbaar moet zijn en met het Belastingplan 2017 bepaalde verwachtingen heeft geschapen. Wordt de 296 miljoen aan structurele besparing ingezet voor lastenverlaging van het bedrijfsleven? Zo ja, hoe?

Verhogen tabaksaccijns

De leden van de VVD-fractie vragen wat het verschillende gedragseffect tussen sigaretten en sigaren verklaart? Waar is de genoemde prijselasticiteit op gebaseerd? Wat is het budgettaire effect van een 0,1 hogere of lagere prijselasticiteit?

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie naar de effecten van hogere tabaksaccijns op belastingontwijking in de grensregio’s: in welke mate leidt een hogere accijns op tabak tot extra vraag naar tabakswaren uit het buitenland? Wat zijn de kosten in termen van welvaart van deze maatregel?

De ouderenkorting wordt in totaal met € 160 verhoogd. Echter, deze verhoging blijkt niet toereikend om te bewerkstelligen dat geen enkele oudere erop achteruit gaat. De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel euro de stijging van de ouderenkorting moet zijn om dit alsnog te realiseren.

De leden van de CDA-fractie steunen de verhoging van de tabaksaccijns. Zij vinden het zeer belangrijk om zowel het signaal als een prijsprikkel te geven dat roken ontmoedigd moet worden. Deze leden achten het dan ook juist om de accijns voor alle tabakssoorten te verhogen, inclusief tabak en sigaren. De regering geeft aan dat de accijnsdruk per shagje lager is dan die per sigaret. Kan de regering de berekening hiervan geven? Waarom is dan toch niet gekozen voor een hogere accijnsverhoging voor rooktabak ten opzichte van sigaretten? Wat zouden daar de effecten van zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de SP-fractie vragen de regering of er is geanticipeerd op grenseffecten door de accijnsverhoging. Zijn deze meegenomen in de gedragseffecten, vragen zij?

De leden van de PvdA-fractie met hoeveel cent de prijs van een standaard pakje sigaretten zal stijgen. Voorts vragen zij welk effect er zal zijn op het rookgedrag van mensen. Zullen minder mensen roken, zo ja, hoeveel? Heeft de maatregel effect op de leeftijd waarop mensen beginnen met roken? Heeft de maatregel effect op de hoeveelheid die mensen roken? Wat is het prijsverschil met een pakje sigaretten dat na de douane op Schiphol wordt verkocht?

II Reactie van de Staatssecretaris


X Noot
1

Aanhangsel handelingen 1710 vergaderjaar 2016–2017

Naar boven