34 776 Homogene Groep Internationale samenwerking 2018 (HGIS-nota 2018)

Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 juni 2019

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 15 mei 2019 inzake het Jaarverslag 2018 van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) (Kamerstuk 34 776, nr. 5).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra

De griffier van de commissie, Van Toor

1

Kunnen «geheime» uitgaven Official Development Assistance (ODA)-toerekenbaar zijn?

Antwoord:

Indien geheime uitgaven worden geadministreerd, worden geen specifieke kenmerken bijgehouden. Daarmee kan deze categorie niet worden toegerekend aan ODA.

2

Wie beoordeelt of een uitgave ODA-toerekenbaar is? Welke handleiding wordt hierbij gebruikt? En hoe wordt gegarandeerd dat Nederland hierin niet strenger toetst dan een andere lidstaat van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)?

Antwoord:

De OESO/Development Assistance Committee (DAC) toetst de jaarlijkse rapportage van Nederland over ODA-uitgaven aan de hand van gedetailleerde handleidingen over de afbakening welke uitgaven wel of niet ODA-toerekenbaar zijn. De definities worden in internationaal OESO/DAC-verband vastgesteld en waar nodig bijgesteld door een speciale werkgroep bij de OESO/DAC (genaamd Working Party on Statistics (WP-STAT)). Nederland hanteert de richtlijnen conform deze afspraken.

3

Waarom steunt Nederland de oproepen van diverse OESO-landen om ook hulp aan middeninkomenslanden ODA-toerekenbaar te maken doorgaans niet?

Antwoord:

Hulp aan middeninkomenslanden – met uitzondering van landen die lid zijn van de Europese Unie – kan worden gerapporteerd als ODA. Pas wanneer middeninkomenslanden drie jaar achtereen de inkomensgrens voor hoge-inkomenslanden (USD 12.235 BNI/per capita) zijn gepasseerd, kan hulp aan deze landen niet meer als ODA worden gerapporteerd.

4

Zijn er ook inspanningen verricht in het kader van privatesectorontwikkeling die niet in het kader van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG)»s stonden? Zo ja, welke?

Antwoord:

Nee, alle programma’s en activiteiten in het kader van privatesectorontwikkeling vinden plaats in het kader van het bereiken van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s).

5

Hoe betrekt Nederland de eigen private sector bij het oplossen van maatschappelijke uitdagingen in ontwikkelingslanden? Welke partners worden

en zijn hierbij gekozen?

Antwoord:

De Nederlandse private sector wordt actief betrokken bij het leveren van een bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen in ontwikkelingslanden, zoals op het gebied van duurzame en inclusieve economische groei en klimaatactie. Zo verstrekken we financiering aan Nederlandse MKB-ers die investeren in of exporteren naar ontwikkelingslanden en hiermee lokaal banen creëren via het DGGF. We steunen de private sector om bij te dragen aan infrastructuurontwikkeling via de programma’s DRIVE en Develop2Build (D2B). Via de SDG Partnerschappenfaciliteit (SDGP) werken we samen met Nederlandse private partijen die een partnerschap aangaan met maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen om een bijdrage te leveren aan de SDGs in ontwikkelingslanden. Er komt een nieuw innovatiefonds voor Nederlandse en lokale ondernemers om met innovatieve oplossingen bij te dragen aan de Duurzame Ontwikkelingsdoelen. In het jaarverslag voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018 (Kamerstuk 35 200 XVII, nr. 1) wordt een completer beeld van de activiteiten en resultaten op dit terrein weergegeven dan in het HGIS-jaarverslag 2018.

6

Vindt het kabinet het van belang dat ook de defensie-industrie competitief kan zijn? Zo ja, waarom wordt deze dan uitgesloten van diverse financieringsinstrumenten?

Antwoord:

Ja, het kabinet vindt het belangrijk dat de Nederlandse defensie-industrie competitief kan zijn en hecht tegelijkertijd aan beleidscoherentie. Net als ontwikkelingsbanken, zoals de Wereldbank Groep (WBG) en de FMO, wil de Nederlandse overheid voorkomen dat de inzet van middelen die bedoeld zijn voor ontwikkelingssamenwerking (potentieel) schadelijke consequenties heeft voor mens, dier of natuur. Daarom hanteren de overheid en de FMO een door de International Finance Corporation van de WBG ontwikkelde «uitsluitingslijst», op basis waarvan een dertiental potentieel schadelijke, economische activiteiten – waaronder het produceren of verhandelen van wapens of munitie – worden uitgesloten van financiële steun.

Ten behoeve van een coherent hulp- en handelsbeleid, is deze uitsluitingslijst van toepassing op de internationale financieringsinstrumenten van het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Zodoende kunnen die bedrijven, waarvan de productie van of handel in wapens of munitie meer dan tien procent uitmaakt van hun primaire bedrijfsactiviteiten, geen gebruik maken van financieringsinstrumenten zoals het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF). In het licht van de nieuwe Defensie Industrie Strategie zal worden bezien op welke wijze de handelsinzet kan worden toegepast, waarbij internationale afspraken op het terrein van financiering en een zorgvuldige toetsing van de geldende wapenexportrestricties in acht zullen worden genomen.

7

Kunt u uitgebreider toelichten hoe het «digitaal platform in ontwikkeling» eruit moet komen te zien?

Antwoord:

NLinBusiness werkt aan de ontwikkeling van een digitaal platform voor ondernemers met internationale ambities. Met het digitale platform wordt de traditionele dienstverlening voor exportbevordering aangevuld met online diensten. Het uiteindelijke digitale aanbod moet op aantrekkelijke wijze informatie over Nederlandse bedrijven, producten en diensten, academische gemeenschap potentiële buitenlandse partners, marktkennis en online matchmaking bundelen.

De eerste versie van het platform is live en zal verder doorontwikkeld worden. Specifiek zal het digitale platform toegang bieden tot specifieke know how over marktkansen, operationele zakelijke marktkennis (op financieel, juridisch en fiscaal vlak), cultuurverschillen waarmee internationale ondernemers te maken krijgen en specialistische kennis over het eigen bedrijfsleven. Daarnaast zal het inzichtelijk maken welke partijen zich in het veld bevinden. Hierbij zal actief worden verwezen naar bronnen van publieke partners, zoals de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), maar ook van private partners zoals lokale business councils in de steden. Ook lokale know-how wordt toegevoegd aan de bestaande informatie op het gebied van handelsbevordering.

Het platform zal zich richten op de door NLinBusiness geïdentificeerde 40 cities of opportunity. Voor deze steden wordt overzichtelijk op één pagina per stad/regio relevante publieke en private informatie aangeboden met betrekking tot de marktkansen en soft landing. Tevens functioneert het platform als digitale etalage waarin Dutch Solutions voor Global Challenges op een innovatieve en inspirerende wijze getoond worden aan buitenlandse potentiele klanten.

8

In welke landen was het Dutch Good Growth Fund (DGGF) actief in 2018?

Antwoord:

Het Dutch Good Growth Fund was in 2018 actief in 47 lage- en middeninkomenslanden. Dit zijn:

Afghanistan, Armenië, Bangladesh, Burkina Faso, Cambodja, Colombia, Democratische Republiek Congo, Egypte, Ethiopië, Gambia, Georgië, Ghana, Guatemala, Guinee, India, Indonesië, Ivoorkust, Jordanië, Kenia, Laos, Libanon, Liberia, Mali, Moldavië, Mongolië, Mozambique, Madagaskar, Marokko, Myanmar, Nepal, Nigeria, Oeganda, Pakistan, Palestijnse gebieden, Peru, Rwanda, Senegal, Sierra Leone, Somalië, Sri Lanka, Tanzania, Uganda, Vietnam, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika, Zuid-Soedan.

9

Kan het bevorderen van investeringen in of het verzekeren van (de export van) de defensie-industrie in principe maatschappelijk verantwoord zijn? Waarom wel of niet? En denkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hier hetzelfde over als het Ministerie van Buitenlandse Zaken?

Antwoord:

Het kabinet is van mening dat dit in principe mogelijk is. De overheid verwacht namelijk van alle Nederlandse bedrijven, dus ook onze defensie-industrie, dat zij te werk gaan volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP). Dit zijn internationale normen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Als Nederlandse bedrijven deze internationale normen niet naleven, komen ze ook niet in aanmerking voor dienstverlening door de Nederlandse overheid.

10

Welke bedrijven die in 2018 een exportkredietverzekering kregen via Atradius DSB, komen, vanwege de FMO-uitsluitingslijst, per definitie niet in aanmerking voor financiering via bijvoorbeeld het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)?

Antwoord:

Het is op basis van de in 2018 verstrekte exportkredietverzekeringen niet mogelijk om op voorhand te stellen dat (een aantal van deze) bedrijven per definitie niet in aanmerking zouden komen voor DTIF-financiering. Uiteraard wordt bij aanvragen voor DTIF-financiering getoetst op de criteria (waaronder de FMO-uitsluitingslijst); mocht de uitsluitingslijst van toepassing lijken op een financieringsaanvraag, dan zal nauwkeurig worden onderzocht of dat werkelijk zo is.

11

Hoeveel waterschapsbestuurders zijn in het kader van de Blue Deal afgereisd naar een ontwikkelingsland?

Antwoord:

Op basis van informatie van de waterschappen blijkt dat in 2018 voor de Blue Deal geen waterschapsbestuurders zijn afgereisd naar een ontwikkelingsland.

12

Waarom zetten Europese landen als Nederland hun bijdrage aan de Asian Infrastructure Investment Bank niet in voor het ontwikkelen van een Europees alternatief voor het Belt and Road Initiative (BRI)?

Antwoord:

Omdat er een groot tekort bestaat aan financiering voor infrastructuurprojecten in Azië heeft het kabinet in 2015 besloten om toe te treden tot de Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB). Deze keuze is destijds gemaakt omdat Nederland een bijdrage wil leveren om de vraag naar financiering door opkomende economieën in de Aziatische regio mogelijk te maken en daarmee bij te dragen aan de brede economische ontwikkeling. De AIIB is een multilaterale investeringsbank en is niet opgericht ter financiering van het Belt and Road Initiative (BRI). Deze inzet betekent ook dat Nederland zich gecommitteerd heeft om gedurende een periode van vijf jaar een kapitaalstorting bij de AIIB te doen. Deze middelen kunnen daarmee niet alternatief worden ingezet voor bijvoorbeeld het ontwikkelen van een Europees alternatief voor het BRI. Nederland vindt connectiviteit belangrijk en staat achter de EU-strategie voor de verbinding van Europa en Azië. Daarom wordt daarbij ingezet op kwalitatief goede en duurzame infrastructuur, onder andere binnen de Internationale Financiële Instellingen zoals de AIIB, maar ook bijvoorbeeld de Europese Investeringsbank (EIB), de Wereldbank (WB), de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) en de Aziatische Ontwikkelingsbank (AsDB). De AIIB en de EU strategie voor de verbinding van Europa en Azië zijn complementair in hun rol om bij te dragen aan een duurzame financiering voor infrastructuurprojecten in Azië en geen substituut.

13

Welk deel van de in 2018 gedane ODA-uitgaven was verdragsrechtelijk verplicht (en dus niet zozeer juridisch verplicht, maar verplicht op basis van een verdrag waar Nederland partij bij is)?

Antwoord:

In onderstaande tabel wordt een overzicht gepresenteerd van ODA-uitgaven waar een verdragsrechtelijke verplichtingen aan ten grondslag ligt.

Organisatie

Verplichte bijdrage (ODA-deel)

UNEP

3.286.653

WHO / PAHO

6.216.909

VN algemeen

5.916.000

ILO (International Labour Organisation)

4.942.612

UNESCO

4.226.139

UNIDO

1.236.914

WMO (World Meteorological Organisation)

35.000

FAO (Food and Agricultural Organisation)

3.347.000

EOF (Europees Ontwikkelingsfonds)

214.252.000

VN-crisisbeheeringsoperaties

12.071.000

OHCHR

4.000.000

14

Welk percentage van de ODA-uitgaven is gedaan in de «focusregio’s» van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? Welk percentage is derhalve ten goede gekomen aan activiteiten in of met betrekking tot landen die geen deel uitmaken van de focusregio’s? Kunt u dit inzichtelijk maken in de vorm van een tabel?

Antwoord:

De verschuiving van het geografische zwaartepunt van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid naar de focusregio’s West-Afrika/Sahel, Hoorn van Afrika, en Midden-Oosten en Noord-Afrika is aangekondigd in de BHOS-nota Investeren in Perspectief van 18 mei 2018 (Kamerstuk 34 952, nr. 1) en besproken met de Kamer tijdens het Notaoverleg op 28 juni 2018 (Kamerstuk 34 952, nr. 28). De begroting voor 2018 was derhalve nog opgezet volgens de systematiek van het beleid van het vorige kabinet.

Tegen deze achtergrond kunnen op dit moment gegevens over de uitgaven in 2018 binnen en buiten de focusregio’s worden gegeven voor 1) de naar de posten gedelegeerde middelen en 2) de uitgaven van centrale middelen gericht op één land. De cijfers zijn opgenomen in de tabel hieronder en beslaan ruim EUR 1 miljard aan uitgaven in 2018. Wat nog ontbreekt, zijn gegevens over de centrale thematische programma’s die gericht zijn op meerdere landen. Voor de geografische uitsplitsing van deze vaak zeer diverse programma’s wordt gewerkt aan een ook in de toekomst hanteerbare systematiek. Aanvullende gegevens komen binnenkort beschikbaar.

Aandeel focusregio’s in geselecteerde BHOS-uitgaven 2018

Categorie uitgaven

EUR mln. (%)

Gedelegeerde middelen

476,4

Waarvan binnen focusregio’s

135,9 (29%)

Waarvan buiten focusregio’s

340,5 (71%)

Centrale middelen met één begunstigd land

534,3

Waarvan binnen focusregio’s

222,0 (42%)

Waarvan buiten focusregio’s

312,3 (58%)

15

Hanteert het kabinet nu wel of geen focuslanden?

Antwoord:

Het kabinet hanteert het begrip focusregio’s. In de nota Investeren in Perspectief (Kamerstuk 34 952, nr. 1) is aangekondigd dat het geografische zwaartepunt van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid verschuift naar de focusregio’s West-Afrika/Sahel, Hoorn van Afrika, en Midden-Oosten en Noord-Afrika. De aanvullende Kamerbrief over de focusregio’s (Kamerstuk 34 952, nr. 33) bevat meer informatie over het beoogde karakter van de landenrelaties binnen en buiten de focusregio’s. De term focuslanden wordt incidenteel gebruikt, het gaat dan om Libanon, Jordanië en Irak, de landen die in het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) zijn genoemd als focuslanden.

16

Wat betekent het focuslandenbeleid in praktijk in vergelijking met het beleid ten aanzien van niet-focuslanden? Hoe kan de Kamer hierop afrekenen?

Antwoord:

De Kamerbrief over de focusregio’s (Kamerstuk 34 952, nr. 33) bevat uitgebreide informatie over het karakter van de landenrelaties binnen en buiten de focusregio’s. In aanvulling daarop ontvangt de Kamer binnenkort een brief over de voortgang van de beoogde verschuiving van de bilaterale hulpinspanning naar de focusregio’s. Dit ook in antwoord op de motie van het lid Van Haga (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 30). De HGIS-nota geeft vanaf begrotingsjaar 2019 het overzicht per land van de gedelegeerde middelen (het betreft de middelen die in beheer zijn van een ambassade) en per regio van de centrale financiële inzet (de middelen in beheer bij de beleidsdirecties op het departement in Den Haag), beide uitgesplitst naar de beleidsthema’s van de BHOS-begroting.

17 t/m 25

Antwoord:

Deze vragen hebben geen betrekking op het HGIS jaarverslag.

Naar boven