34 776 Homogene Groep Internationale samenwerking 2018 (HGIS-nota 2018)

Nr. 3 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 november 2017

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 19 september 2017 inzake de Homogene Groep Internationale samenwerking 2018 (HGIS-nota 2018) (Kamerstuk 34 776, nr. 2).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 november 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Omtzigt

De griffier van de commissie, Van Toor

1

Kunt u een overzicht geven van de verplichte en niet-verplichte Nederlandse bijdragen aan alle multilaterale organisaties beoogd in 2018, uitgesplitst naar organisatie?

Antwoord:

De begrote verplichte en niet-verplichte Nederlandse bijdragen aan multilaterale instellingen in 2018 ten laste van de HGIS-begroting zijn opgenomen in onderstaande tabel. Voor het merendeel van de algemene vrijwillige bijdragen aan de VN-instellingen (eerste kolom) geldt dat de overeenkomsten nog moeten worden afgesloten en dat ze juridisch nog niet vastliggen. Het gaat om ramingen opgesteld door het vorige kabinet, binnenkort wordt besloten over de exacte hoogte voor 2018. De overige bedragen in deze tabel liggen in juridische zin wel vast.

2

Hoe hoog bedragen de verplichte Nederlandse bijdragen aan de VN in 2016, waar relevant uitgesplitst per organisatieonderdeel?

3

Hoe hoog bedragen de Nederlandse vrijwillige bijdragen aan de VN in 2016, waar relevant uitgesplitst per organisatieonderdeel?

Antwoord vraag 2 en 3:

De verplichte en vrijwillige Nederlandse bijdragen aan de VN in 2016 ten laste van de HGIS-begroting zijn opgenomen in onderstaande tabel:

4

Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse bijdragen aan het Europees Ontwikkelingsfonds van de afgelopen vijf jaar, inclusief 2017?

Antwoord:

Bijgaand ontvangt u een overzicht van de Nederlandse bijdragen aan het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) over de periode 2013–2017 (in miljoenen). Dit zijn bijdragen aan het tiende EOF (2013) en het elfde EOF (vanaf 2014).

Jaar

Afdracht in miljoenen euro's

2013

156,1

2014

158,0

2015

159,7

2016

174,6

2017

192,4

5

Hoe toetst het kabinet of bedrijven die een beroep doen op de Nederlandse overheid goede ambassadeurs van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) in het buitenland zijn en de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen naleven?

Antwoord:

De Nederlandse overheid verwacht van bedrijven, ongeacht of ze steun krijgen van de Nederlandse overheid, dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) onderschrijven en naleven bij het uitvoeren van hun internationale activiteiten. In de OESO-richtlijnen zijn internationale normen vastgelegd voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Een kernelement uit de OESO-richtlijnen is dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor het identificeren en in kaart brengen van de risico’s op negatieve effecten van hun bedrijfsactiviteiten op mens en milieu (due diligence). Bedrijven moeten deze risico’s vervolgens voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Bij indicatie dat bedrijven misstanden veroorzaken, hieraan bijdragen of hieraan gelieerd zijn, gebruikt de overheid dit als aanleiding om in gesprek te gaan met bedrijven over wat van hen wordt verwacht in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit gebeurt ongeacht of deze bedrijven overheidssteun ontvangen of niet.

Bedrijven die steun krijgen van de overheid (in de vorm van financiering, subsidies, exportkredietverzekeringen en/of deelname aan handelsmissies) worden getoetst aan de hand van een IMVO-kader, gebaseerd op de OESO-richtlijnen, waarbij rekening wordt gehouden met de risico’s die bij de betreffende vorm van overheidssteun voorkomen. Hulp bedoeld voor economische ontwikkeling binnen fragiele staten zal bijvoorbeeld een zwaardere IMVO-toets kennen dan een handelsmissie binnen de Europese grenzen.

Tenslotte kunnen partijen een melding doen van een (vermeende) schending van de OESO-richtlijnen door een specifiek bedrijf bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP).

6

Kunt u een overzicht geven van de subsidies voor Instituut Clingendael van de afgelopen vijf jaar, inclusief 2017?

Antwoord:

De subsidies die Instituut Clingendael in de periode 2013 tot en met 2017 heeft ontvangen, zijn als volgt:

Jaar

Subsidiegelden in miljoenen Euro's

2013

2,36

2014

0,52

2015

3,09

2016

4,44

2017

1,16

Totaal

11,56

7

Waarom wordt de eerstejaarsopvang voor asielzoekers in Nederland uit ODA-middelen gefinancierd, in plaats van door de VenJ-begroting? Hoe wordt dit in andere Europese landen geregeld?

Antwoord:

Uitgaven aan asiel worden op de begroting van VenJ begroot en verantwoord. De kosten voor eerstejaars asielopvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden worden door middel van een toerekening uit ODA-middelen gefinancierd op basis van internationale afspraken binnen de OESO-DAC. Landen kunnen, binnen de gegeven kaders, kosten al dan niet toerekenen aan ODA zolang de kosten binnen de ODA-definitie vallen. Dit heeft tot gevolg dat ieder land op eigen wijze de kosten voor asielopvang toerekent aan ODA. Informatie over hoe donorlanden invulling geven aan de richtlijnen is te vinden op de website van de OESO-DAC1.

8

Kunt u toelichten welke berekeningen en verwachtingen ten grondslag liggen aan de jaarlijkse daling van het budget voor opvang van asielzoekers vanaf 2017?

Antwoord:

Het budget voor de opvang van asielzoekers is gebaseerd op de verwachting van de gemiddelde bezetting bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) per jaar. VenJ stelt deze raming een aantal keer per jaar bij. Als gevolg van de verwachte daling van de instroom van asielzoekers daalt de komende jaren ook de bezetting bij COA en daarmee het benodigde budget.

9

Kunt u, per jaar, de kasschuiven onder het stuk «kasschuiven» in de eerste tabel volledig en uitgebreid toelichten, met name in de jaren 2019–2022? Kunt u daarbij ingaan op de vraag hoe het kan dat u voor meer dan € 1 miljard uit de toekomst haalt? Kunt u daarbij tevens aangeven of dit verstandig en degelijk begrotingsbeleid is?

Antwoord:

Als gevolg van de stijging van de asielinstroom vanaf 2014 steeg de toerekening voor eerstejaars asielopvang aan ODA. Om te voldoen aan de wens van de Tweede Kamer om de lopende programmalijnen op de BHOS-begroting te ontzien is budgettaire ruimte, als gevolg van groei van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI), uit de jaren 2019–2022 ingezet om de verhoogde toerekening in eerdere jaren te kunnen dekken. Door deze kasschuiven waren bezuinigingen op de lopende programmalijnen niet nodig, zowel in de jaren waarin de asieltoerekening steeg als in de jaren van waaruit de BNI-groei werd gehaald. Een kasschuif is in het kader van het begrotingsbeleid een regulier instrument om het meerjarig beschikbare budget op de juiste manier over de jaren te verdelen. De dip die komende jaren is ontstaan door deze kasschuiven is structureel gecorrigeerd in het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34).

10

Kunt u toelichten wat «Correctie ESA 2010» is, en bent u bereid dit voortaan onder een meer duidelijke term in de begroting te zetten, dan wel met een toelichting, zodat het meteen duidelijk is wat dit is?

Antwoord:

De correctie ESA 2010 houdt verband met de invoering van de nieuwe BNI-definitie (European System of Accounts, kortweg aangeduid als ESA 2010) in 2014, die heeft geleid tot een opwaartse bijstelling van het BNI. Hoewel de ODA-begroting gekoppeld is en blijft aan de ontwikkeling van het BNI, is de ODA-begroting niet gecompenseerd voor het effect van deze nieuwe definitie. In de volgende HGIS-nota zal de «Correctie ESA» worden toegelicht.

11

Kunt u toelichten waarom de «Correctie ESA 2010» jaarlijks € 263,7 miljoen kost?

Antwoord:

Door veranderingen in boekhoudkundige regels (European System of Accounts, ESA 2010) en een herziening van de bronnen voor het berekenen van het BNI door het Centraal Plan Bureau (CPB) is het BNI in 2014 opwaarts bijgesteld. Omdat het een rekenkundige correctie van het BNI betrof heeft het kabinet er destijds voor gekozen deze BNI-bijstelling niet door te vertalen in een opwaartse bijstelling van het ODA-budget. Het bedrag zoals weergegeven in bijlage 3 van de HGIS-nota 2018 (Kamerstuk 34 776, nr. 2, p. 52) is gelijk aan 0,7 procent van het verschil tussen het BNI op basis van de oude definitie en het BNI op basis van de nieuwe definitie.

12

Kunt u toelichten wat «EKI-reservering» is, en bent u bereid dit voortaan onder een meer duidelijke term in de begroting te zetten, dan wel met een toelichting, zodat het meteen voor iedereen duidelijk is wat dit is?

13

Kunt u toelichten waarom de «EKI-reservering» jaarlijks € 150 miljoen kost?

Antwoord vraag 12 en 13:

Reserveringen voor exportkredietverzekeringen (EKI) zijn reserveringen voor de kwijtschelding van exportkredietschulden van ontwikkelingslanden. Deze schulden zijn ontstaan door investeringen of leveringen van Nederlandse bedrijven aan bedrijven in ontwikkelingslanden. De Nederlandse overheid staat hiervoor garant. Als de ontvangende partij niet betaalt, resulteert deze constructie in een schuld van de overheid van het ontwikkelingsland aan de Nederlandse overheid.

Sinds 2015 wordt geen reservering meer opgenomen voor schuldkwijtschelding aan ontwikkelingslanden in het kader van EKI. In bijlage 3 van de HGIS-nota wordt een overzicht van de opbouw van het ODA-budget geschetst. Omdat de ODA-begroting niet is gecompenseerd voor het wegvallen van de raming voor EKI-schuldkwijtschelding wordt een reeks van EUR 150 miljoen per jaar in mindering gebracht op het ODA-budget. Wanneer landen aanspraak doen op de EKI-schuldkwijtschelding, dan wordt dit achteraf aan de ODA-realisatie toegevoegd. Dit bedrag hoeft niet gecompenseerd te worden door bezuinigingen op andere ODA-uitgaven. Het gaat namelijk om een schuldkwijtschelding waarvan de uitgaven vaak al jaren eerder zijn gedaan.

In de HGIS-nota zal een toelichting worden opgenomen bij de EKI-reservering.

14

Hoeveel van het totale budget wordt er specifiek gereserveerd voor de aanpak van de cholera epidemie en/of medische voorzieningen ten behoeve van het stoppen van de cholera epidemie in Jemen?

Antwoord:

Via UNICEF, de VN Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) en Social Fund for Development (SFD) draagt Nederland in 2018 bij aan toegang tot veilig drinkwater, bijvoorbeeld door rehabilitatie en onderhoud van drinkwatersystemen, en betere sanitaire voorzieningen in Jemen. Beide zijn cruciaal voor de bestrijding van cholera. In 2018 zullen deze partners gezamenlijk een bedrag van ongeveer EUR 1,2 miljoen aan deze doelstellingen besteden.

15

In hoeverre is de uitvoering van dit budget voor Jemen afhankelijk van toegang tot het land middels de zeehaven en luchthaven?

Antwoord:

De toegang via de zeehaven (Hodeidah) en de luchthaven (Sana’a) is in belangrijke mate bepalend voor de uitvoering van dit budget. Deze toegang wordt regelmatig belemmerd, waardoor hulp vertraging oploopt. De luchthaven in Sana’a is alleen toegankelijk voor humanitaire goederen en personeel. Daar kan hulp met enkele weken vertraagd raken. De zeehaven Hodeihah en andere zeehavens kunnen wel worden gebruikt, maar de administratieve procedures zijn bewerkelijker (en trager) sinds het uitbreken van het conflict. Zolang niet volledig aan benodigde formaliteiten wordt voldaan, blijven goederen in de haven, soms wel zes tot acht maanden.

Naar boven