34 704 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, met Bijlage; Brussel, 14 juli 2016

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 28 maart 2017.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 27 april 2017.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 maart 2017

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 14 juli 2016 te Brussel tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, met Bijlage (Trb. 2016, nr. 103).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

In 2009 heeft de Marokkaanse douane te kennen gegeven belang te hechten aan het tot stand komen van een verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko. Marokko is voor Nederland een belangrijke handelspartner op het Afrikaanse continent. Een belangrijk probleem is de smokkel van cannabis, die lokaal in Marokko wordt geproduceerd. Verder woont in Nederland een relatief grote bevolkingsgroep met een Marokkaanse achtergrond, hetgeen ook omvangrijke en frequente goederenbewegingen door particulieren met zich meebrengt.

Sinds de feitelijke overeenstemming over de inhoud van het douaneverdrag in november 2010, heeft Marokko de ondertekening van het Verdrag een aantal jaren tegengehouden. Uiteindelijk werd en marge van de jaarlijkse bijeenkomst van de Wereld Douane Organisatie (WDO) op 14 juli 2016 te Brussel een moment gevonden om het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake wederzijdes administratieve bijstand in douanezaken (hierna «het Verdrag») te ondertekenen.

Ten behoeve van de controle van de goederenbewegingen, en ter voorkoming en bestrijding van illegale handel hecht Nederland aan de totstandkoming van het douaneverdrag. Het gaat daarbij niet alleen om fraude met betrekking tot de douanerechten en smokkel maar ook om ontduiking van (andere) belastingen bij invoer, alsook om overtreding van sanitaire en fytosanitaire maatregelen, de geneesmiddelenwetgeving, verboden met betrekkingen tot de in- of uitvoer van afvalstoffen en van andere verboden en beperkingen bij in- en uitvoer. Voor Nederland is het Verdrag in het bijzonder van belang om samenwerking mogelijk te maken in de rechtshandhavingstaken van de douane, onder andere in de sfeer van verboden, beperkingen en maatregelen van toezicht ten aanzien van bepaalde goederen (onder andere verdovende middelen en psychotrope stoffen). In dit Verdrag is ook de technische samenwerking geregeld waardoor de mogelijkheid wordt geschapen om ambtenaren uit te wisselen teneinde kennis te nemen van elkaars werkmethoden.

Wat betreft opzet en bewoordingen is het Verdrag goeddeels gebaseerd op een modelverdrag dat is ontwikkeld door de Werelddouaneorganisatie (WDO)1. Evenzo als het internationaal gebruikelijk is om op het gebied van de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting het modelverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) tot uitgangspunt te nemen voor de onderhandelingen, speelt dit WDO-modelverdrag een soortgelijke rol voor bilaterale verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken.

Het Verdrag regelt nauwkeurig tot hoever de samenwerking tussen de douaneadministraties strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. Het ziet alleen op de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.

Het Verdrag bevat naar het oordeel van de regering twee eenieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die aan de burger rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. Artikel 2, vijfde lid, bepaalt dat door personen geen recht aan het Verdrag kan worden ontleend om de informatie-uitwisseling te beletten. Verder regelt bepaling 4 van de bijlage bij het Verdrag de aansprakelijkheid van de douaneadministratie jegens de natuurlijke persoon waarover die administratie persoonsgegevens ontvangen heeft.

2. Europese Unie

Het Verdrag heeft mede tot gevolg dat Nederland nog doelmatiger de verplichtingen die de Europese Unie oplegt, kan uitvoeren in overeenstemming met het Unierecht. Het Verdrag staat niet in de weg aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (Trb. 1996, 231). Dit volgt uit artikel 2, derde lid, van het Verdrag.

3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

Onder de term «douaneadministratie» wordt voor Nederland verstaan de centrale nationale administratieve autoriteit die belast is met de uitvoering van de regelingen waarop de in het Verdrag omschreven samenwerking betrekking heeft. De Nederlandse diensten die in de eerste plaats in aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het Verdrag zijn de Douane, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Ook andere diensten met specifieke controletaken kunnen bij de samenwerking in het kader van het Verdrag betrokken zijn. Omwille van de duidelijkheid naar de verdragspartner en om het gevaar van versnippering van het aantal aanspreekpunten in Nederland tegen te gaan, zal het Douane Informatie Centrum (DIC) in Rotterdam worden aangewezen als centraal aanspreekpunt.

Het begrip «douanewetgeving» heeft, evenals het begrip «douaneadministratie», in het Verdrag een ruimere betekenis dan die welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het Verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin van de term «douanewetgeving» regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, hoofdzakelijk betreffende:

  • a. douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van de invoer;

  • b. belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en landbouwrestituties;

  • c. anti-dumpingrechten;

  • d. verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van financiële, economische (landbouweconomische daaronder begrepen), culturele, veterinaire en fytosanitaire belangen en ter bescherming van de veiligheid van de internationale logistieke keten, de openbare orde, de volksgezondheid en het milieu.

Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van persoonsgegevens opgenomen, die is ontleend aan artikel 2, onderdeel a, van het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7). De overige definities betreffen termen die in het onderhavige Verdrag regelmatig worden gebruikt en beogen redactionele complicaties in de tekst van het Verdrag te voorkomen.

Artikel 2 (Reikwijdte van het Verdrag)

Het artikel omschrijft het kader waarbinnen de administratieve bijstand wordt verleend, zowel vanuit nationaal perspectief als in internationaal verband. Wat dit laatste betreft, moet voor Nederland met name worden gedacht aan verplichtingen uit hoofde van de Europese regelgeving op dit vlak.

Hier kan in het bijzonder worden verwezen naar Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG 1997, L 82). Op basis van deze verordening zijn de lidstaten verplicht om onder bepaalde omstandigheden informatie door te geven aan de Europese Commissie en andere lidstaten, ook indien deze informatie afkomstig is van derde landen. Daarnaast wordt als gevolg van het derde lid van het onderhavige artikel 2 van het Verdrag onder meer rekening gehouden met (toekomstige) verplichtingen van Nederland op het terrein van de wederzijdse administratieve bijstand onder verdragen met andere lidstaten in het kader van de Europese Unie. Daarbij valt te denken aan de op 18 december 1997 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties (Trb. 1998, 174, ook wel bekend als Napels II). Verder bestaan er diverse bilaterale verdragen met andere Europese landen die door de toetreding van die landen tot de EU aan belang hebben ingeboet maar onder omstandigheden nog wel toegepast kunnen worden. Marokko zal op de hoogte worden gesteld wanneer in Europees kader informatie wordt doorgegeven.

De praktische uitvoering van de bijstand zal geschieden in overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen van de verdragsluitende partij die de administratieve bijstand verleent (tweede lid). Uitdrukkelijk is vastgelegd (vierde lid) dat het Verdrag voorziet in het verlenen van administratieve bijstand tussen de verdragsluitende partijen. Onder administratieve bijstand dient in dit verband doorgaans te worden verstaan dat de aangezochte douaneadministratie informatie verstrekt ten behoeve van de verzoekende douaneadministratie. In de regel geschiedt dit naar aanleiding van een concreet geval waarbij de verzoekende douaneadministratie bepaalde informatie nodig heeft om een administratief onderzoek te kunnen afronden. Deze informatie kan betrekking hebben op goederen, voorafgaande transacties in de logistieke keten en op betrokken (rechts)personen. Ook kan bijstand worden verleend ten behoeve van de invordering van bedragen die verschuldigd zijn aan de douane.

Indien bijstand dient te worden verleend op grond van een ander samenwerkingsverdrag tussen beide landen, geeft de aangezochte administratie aan welk ander verdrag van toepassing zal zijn en welke andere nationale autoriteiten zich daarmee bezighouden.

Artikel 3 (Informatie ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving)

Deze bepaling regelt het verlenen van bijstand in de zin van het verstrekken van informatie ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving. Het betreft zowel informatie waarvoor een specifiek verzoek is gedaan door één van de douaneadministraties als uit eigen beweging verstrekte gegevens, ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en met het oog op het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op die wetgeving. De douaneadministraties zullen elkaar informatie verstrekken met betrekking tot nieuwe controle- en opsporingstechnieken, gesignaleerde fraudepatronen en goederen en personen die zijn gerelateerd aan inbreuken op de douanewetgeving. Ook het aanleveren van gegevens aan de andere douaneadministratie ten behoeve van door deze in eigen regie te verrichten risicoanalyses behoort tot de geboden mogelijkheden tot samenwerking in het kader van het Verdrag.

Artikel 4 (Informatie over inbreuken op de douanewetgeving)

Partijen informeren elkaar op verzoek of uit eigen beweging over activiteiten die (kunnen) leiden of hebben geleid tot een inbreuk op de douanewetgeving op het grondgebied van de andere partij.

In geval van een ernstige aantasting van de economie, de volksgezondheid, inclusief de veiligheid van de internationale goederenketen, of een ander vitaal belang van partijen, zal zo mogelijk de ene partij onverwijld, op eigen initiatief de andere partij informeren.

Artikel 5 (Informatie over de rechtmatigheid van de in- of uitvoer van goederen)

Deze bepaling bevat een uitwerking met betrekking tot de situatie waarin geen zekerheid bestaat of goederen op rechtmatige wijze werden in- of uitgevoerd. De vraag naar de rechtmatigheid van de invoer is in het bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de uitvoer dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo kan een verrekening van belasting of een restitutie dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast. Twijfel of goederen werkelijk naar het andere land zijn uitgevoerd, kan worden weggenomen wanneer de douaneadministratie van de andere verdragsluitende partij verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in haar nationale grondgebied zijn ingevoerd en onder welke douaneregeling zij daar eventueel zijn gebracht.

Artikel 6 (Automatische informatieverstrekking)

Ingevolge deze bepaling in verbinding met artikel 23 van het Verdrag kunnen de douaneadministraties afspreken dat zij elkaar informatie op automatische wijze zullen doen toekomen en onder welke voorwaarden. Het moet daarbij gaan om gegevens die ook ingevolge een van de andere informatieartikelen van het Verdrag, al dan niet op verzoek en behoudens het automatisme bij het verstrekken ervan, zouden mogen worden uitgewisseld. Op dit moment zijn hierover tussen de douaneadministraties nog geen afspraken gemaakt.

Artikel 7 (Informatie met betrekking tot de logistieke goederenketen)

Deze bepaling behelst de mogelijkheid van informatieverstrekking over facilitatie en veiligheid van de logistieke goederenketen en voorafgaande kennisgeving van de aankomst van goederenzendingen. Dit moet wel eerst uitgewerkt worden op basis van artikel 23 van het Verdrag.

Artikel 8 (Technische bijstand)

De in dit artikel geregelde technische bijstand voorziet in de mogelijkheid tot het uitwisselen van ambtenaren in het kader van het leren van elkaars werkwijzen, kennis en hulpmiddelen alsmede in het kader van trainings- en opleidingsactiviteiten. De uitwisseling bevordert de samenwerking van beide douane-administraties en kan tevens een positieve bijdrage leveren aan het versoepelen van het vervullen van de douaneprocedures, risico management en het gebruik van technische controle-instrumenten alsmede versterking van de bestuurlijke en administratieve organisatie.

Artikel 9 (Invorderingsbijstand)

In dit artikel is de mogelijkheid voorzien van daadwerkelijke bijstand bij de invordering. Deze bijstand ziet ingevolge artikel 1, onder b, op de rechten waarop het Verdrag van toepassing is. Nadere regels voor de toepassing van het artikel zullen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 23 van het Verdrag.

Artikel 10 (Toezicht en informatie)

De bepaling voorziet in de mogelijkheid dat, indien twijfels zijn gerezen over de legitimiteit van goederenbewegingen naar het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, bijzonder toezicht wordt gehouden op de daarbij betrokken goederen, opslagplaatsen, vervoermiddelen of personen ten behoeve van de douaneadministratie van de andere verdragsluitende partij.

Artikel 11 (Gecontroleerde afleveringen)

Voor zover dat binnen hun respectieve nationale rechtsstelsels is toegelaten, kunnen de douaneautoriteiten afspraken maken over de gecontroleerde aflevering van goederen. In Nederland heeft de douane op dit punt geen zelfstandige bevoegdheid en zal een eventueel Marokkaans verzoek altijd voorafgaand met Openbaar Ministerie en justitiële autoriteiten worden afgestemd of en zo ja, onder welke voorwaarden en door welke dienst de gecontroleerde aflevering zal worden uitgevoerd.

Artikel 12 (Bestrijding van namaak en piraterij)

Dit artikel bepaalt dat op verzoek de douaneadministraties van de verdragsluitende partijen elkaar kunnen helpen bij het opleggen van maatregelen teneinde de inbreuken op de intellectuele eigendomsrechten te bestrijden. Binnen de beschikbare middelen en bevoegdheden wisselen de beide douaneadministraties informatie of gegevens uit over namaakgoederen.

Artikel 13 (Bestrijding van witwassen van geld)

Voor zover hun respectieve nationale wetgeving en de aan hen toegekende bevoegdheden dit toestaan, dienen de verdragsluitende partijen samen te werken op het terrein van het voorkomen van dan wel onderzoek doen naar het witwassen van geld.

Artikel 14 (Deskundigen en getuigen)

Op verzoek kan de aangezochte douaneadministratie haar functionarissen machtigen om ter zake van de uitvoering van de douanewetgeving als deskundige of getuige te verschijnen in een gerechtelijke of administratieve procedure op het grondgebied van de verzoekende verdragsluitende partij.

Artikel 15 (Toezending van verzoeken)

Dit artikel regelt bij wie een verzoek om bijstand wordt gedaan en bevat voorschriften met betrekking tot inhoud en vorm van het verzoek. De informatie mag alleen worden verstrekt aan aangewezen ambtenaren. Dit kan worden vastgelegd in de nadere regelingen tussen de douaneadministraties op basis van artikel 23 van het Verdrag.

Een douaneadministratie zal slechts om originele informatie (zoals originele documenten) verzoeken indien kopieën niet volstaan. Dergelijke informatie dient zo spoedig mogelijk te worden teruggezonden. Rechten van de aangezochte administratie of van derden ter zake worden geëerbiedigd.

Artikel 16 (Vergaren van informatie)

Op basis van dit artikel stelt de aangezochte douaneadministratie een onderzoek in, indien zij niet zelf beschikt over de gevraagde informatie. Het onderzoek kan bijvoorbeeld inhouden dat de Nederlandse douane, om tegemoet te komen aan een verzoek van de Marokkaanse douane, in overeenstemming met de Nederlandse wettelijke en administratieve bepalingen (conform het gestelde in artikel 2, tweede lid, van het Verdrag) bij een bedrijf een administratieve controle (boekenonderzoek) verricht.

Artikel 17 (Aanwezigheid van functionarissen van de verzoekende administratie op het grondgebied van de aangezochte verdragsluitende partij)

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van douanefunctionarissen op elkaars grondgebied. Vooral als het gaat om onderzoeken waarin een groot deel van de benodigde gegevens in een bepaalde zaak zich bevindt in het andere land, bijvoorbeeld bij dubbele facturering of bij een niet regelmatig beëindigd transport van goederen tussen Marokko en Nederland, kan het onderzoek worden versneld indien functionarissen van de verzoekende douaneadministratie direct informatie verkrijgen van de bevoegde eenheden van de aangezochte administratie, dan wel in een adviserende rol aanwezig zijn bij onderzoeken te verrichten door functionarissen van de aangezochte douaneadministratie.

Artikel 18 (Aanwezigheid van functionarissen van de verzoekende administratie op het grondgebied van de aangezochte verdragsluitende partij op uitnodiging van de aangezochte partij)

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van de aanwezigheid van douanefunctionarissen van de verzoekende partij op het grondgebied van de aangezochte partij op verzoek van laatstgenoemde. Daarbij kunnen beperkingen en voorwaarden worden gesteld door de aangezochte partij.

Artikel 19 (Voorwaarden voor de aanwezigheid van functionarissen op het grondgebied van de andere partij)

Dit artikel regelt de voorwaarden waaronder van de mogelijkheid van aanwezigheid van functionarissen op het grondgebied van de andere partij gebruik kan worden gemaakt. Zij genieten dezelfde rechtsbescherming als de functionarissen van de andere partij.

Zolang functionarissen van een douaneadministratie uit hoofde van het Verdrag aanwezig zijn op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, dienen zij zich steeds als zodanig te kunnen legitimeren.

Artikel 20 (Vertrouwelijkheid van informatie)

Aangezien de in het Verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is, moet worden gewaakt voor misbruik daarvan. Dit artikel schrijft voor dat op grond van het Verdrag verkregen informatie zeer zorgvuldig moet worden behandeld.

De verkregen informatie mag door de bevoegde douaneautoriteiten slechts worden gebruikt voor de doeleinden van het Verdrag. Gebruik van de informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is alleen toegestaan indien de douaneadministratie die de informatie heeft verstrekt daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.

Voor een beoogd gebruik in Marokko voor strafrechtelijke doeleinden van door de Nederlandse douaneadministratie verstrekte informatie is steeds (voorafgaande) toestemming vereist van het Openbaar Ministerie of de Nederlandse rechter.

In het land waar de informatie wordt ontvangen, dient deze informatie vertrouwelijk te worden behandeld. Voorts moet voor deze informatie aldaar hetzelfde niveau van bescherming gelden als voor soortgelijke informatie krachtens het nationale recht het geval is.

Het verstrekken van persoonsdata dient te geschieden overeenkomstig de regelgeving van elk van de verdragsluitende partijen en is onderworpen aan de bepalingen van de bij dit Verdrag gevoegde Bijlage die een integrerend onderdeel uitmaakt van dit Verdrag.

Artikel 21 (Ontheffing)

Het artikel bevat de gronden waarop kan worden afgezien van het verlenen van bijstand of het verlenen van bijstand afhankelijk kan worden gesteld van het nakomen van bepaalde voorwaarden of, in voorkomend geval, kan worden uitgesteld. Nederland zal krachtens dit artikel bijvoorbeeld geen bijstand verlenen als deze wordt gevraagd ten behoeve van onderzoek in een zaak die hier te lande al onderwerp is geweest van een strafvervolging. Hetzelfde geldt bij een nog lopende strafrechtelijke procedure. Informatie wordt niet verstrekt dan na daartoe verkregen toestemming van de desbetreffende gerechtelijke autoriteit. Deze autoriteit kan de nodige waarborgen verlangen om te voorkomen dat de gegevens in het verzoekende land worden gebruikt om tegen dezelfde verdachte een strafvervolging voor hetzelfde feit te beginnen. De redenen van het afzien of uitstellen van de bijstand dienen aan de andere partij te worden medegedeeld.

Artikel 22 (Kosten)

De douaneadministraties zien in beginsel af van alle vorderingen tot terugbetaling van de door hen onder het Verdrag gemaakte kosten.

Artikel 23 (Uitvoering van het Verdrag)

De douaneadministraties maken ter regeling van de praktische aspecten bij de uitvoering van het Verdrag nadere afspraken.

Artikel 24 (Territoriale toepassing)

Het Verdrag zal voor het Europese deel van Nederland gelden, en kan uitgebreid worden tot Caribische delen van het Koninkrijk. Ten behoeve van die uitbreiding zou een separaat verdrag gesloten moeten worden dat de goedkeuring van het parlement behoeft. De goedkeuring wordt nu alleen voor Europees Nederland gevraagd.

De term «grondgebied» in dit artikel wordt conform internationaal recht geïnterpreteerd.

4. Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal het Verdrag voor het grondgebied in Europa gelden. Voor de mogelijkheid van uitbreiding, zie de toelichting op artikel 24 hierboven.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven