34 690 EU-voorstel: Commissiemededeling – Europees Defensie Actieplan COM(2016)9501

B VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 april 2017

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking2 heeft kennis genomen van de Commissiemededeling «Europees defensie actie plan» (EDAP) (COM(2016)950) d.d. 30 november 2016. Naar aanleiding daarvan is op 8 maart 2017 een brief gestuurd aan de Minister van Defensie.

De Minister heeft op 5 april 2017 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Luijk

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Minister van Defensie

Den Haag, 8 maart 2017

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) heeft kennis genomen van de Commissiemededeling «Europees defensie actie plan» (EDAP) (COM(2016)950) d.d. 30 november 2016. Enkele fracties wensen daar vragen over te stellen.

De leden van de VVD-fractie hechten groot belang aan het versterken van de Europese samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie. De recente geopolitieke schokken en ontwrichtende omwentelingen maken dit meer dan ooit noodzakelijk. Het is naar het oordeel van de aan het woord zijnde leden dan ook de hoogste tijd dat Europa meer verantwoordelijkheid neemt voor haar eigen veiligheid.

Deze leden hebben dan ook met grote belangstelling kennis genomen van de in het EDAP gedane voorstellen. Deze voorstellen moeten echter nog nader worden uitgewerkt en het is in dit stadium dan ook prematuur om de regering vragen te stellen over de uitvoering en haalbaarheid van deze voorstellen. Te meer daar uit de reactie van de regering blijkt dat ook de regering nog de nodige vragen heeft over de praktische uitwerking van de voorgestelde maatregelen.

In dit stadium hebben de leden van de VVD-fractie wel behoefte aan een antwoord op de vraag wat de mogelijke gevolgen zijn van Brexit voor het EDAP. Immers, het Verenigd Koninkrijk (VK) heeft een omvangrijke en hoogwaardige defensie-industrie, die node gemist kan worden in het Europese defensie- en veiligheidsdomein. Kan de regering aangeven of Brexit inderdaad inhoudt dat het VK niet kan, en mag deelnemen aan het EDAP? Ziet de regering in het bevestigende geval nog mogelijkheden om de kennis, kunde en capaciteit op defensie-en veiligheidsgebied van het VK bij het EDAP te betrekken?

De leden van de fractie van D66 zijn voorstander van Europese samenwerking op het gebied van defensie. Zij verwelkomen daarom de voorstellen van de Europese Commissie in het EDAP, en staan daar positief tegenover. Voor een nader oordeel is eerst een verdere concretisering van de vele in het plan aangekondigde initiatieven nodig.

Wel zijn deze leden benieuwd in hoeverre sprake is van een prioriteitsstelling binnen dit grote aantal aangekondigde voorstellen en initiatieven, uitgaande van de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 14 november 2016 over de uitvoering van de integrale EU-strategie op het gebied van veiligheid en defensie. Een aanpalende vraag is dan wat de prioriteiten van de regering zijn bij de uitvoering van het EDAP.

De leden van de PVV-fractie constateren dat de Group of Personalities een adviesgroep is bestaande uit vertegenwoordigers van de Europese defensie-industrie, overheden, kennisinstituten en het Europees parlement. Deze leden ontvangen graag een overzicht van de bedrijven, de overheden en de kennisinstituten die vertegenwoordigd zijn in deze adviesgroep.

Een deel van het Europees defensiefonds zal ter financiering van gezamenlijke ontwikkeling van capaciteiten zijn, waarbij vrijwillige bijdragen van lidstaten voor specifieke projecten worden gepoold. Kunnen deze vrijwillige bijdragen van de lidstaten worden meegeteld in de 2% NAVO-norm, zo vragen de leden van de fractie van de PVV?

In 2013 is de wet openbare aanbestedingen op defensie- en veiligheidsgebied (EK 32 768) in werking getreden. Deze wet vloeide voort uit Europese regelgeving, die een gelijk speelveld beoogde voor de Europese defensie industrie. Met betrekking tot het Europees defensiefonds stelt de Commissie een intergouvernementele constructie voor, waar lidstaten per project vrijwillig aan bijdragen, mogelijk met een (beperkte) bijdrage vanuit de EU-begroting. Dit kan leiden tot indirecte staatssteun aan nationale bedrijven, waardoor de wet openbare aanbestedingen op defensie- en veiligheidsgebied (32 768) wordt ondermijnd. Deelt de regering deze stelling en kan het antwoord worden gemotiveerd, zo vragen deze leden?

Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie zich af wat de status is van de implementatie van deze Europese regelgeving betreffende openbare aanbestedingen op defensie- en veiligheidsgebied in de andere Europese lidstaten, alsook hoe het met de handhaving is gesteld?

De leden van de SP-fractie hebben met verontrusting kennis genomen van het Europees defensieactieplan van de Europese Commissie ter verdere ontwikkeling van de militaire dimensie van de EU en ter ondersteuning van de Europese defensie-industrie. Naar aanleiding van het BNC-fiche wensen de leden van de SP-fractie een aantal vragen aan de regering te stellen.

De basis voor de verdere ontwikkeling van de EU van een louter civiele macht naar ook een militaire macht is destijds gelegd met de Europese Grondwet en vervolgens met het Verdrag van Lissabon (ontkenningen in het publieke debat rond de Europese Grondwet ten spijt). De huidige regering verklaart zich in het BNC-fiche «voorstander van een sterke Europese samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie».

De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe ver deze samenwerking zich op termijn zou kunnen ontwikkelen naar het oordeel van de regering. Artikel 42, lid 2 van het Verdrag van Lissabon opent immers de mogelijkheid om, bij eenparigheid van stemmen, uiteindelijk te komen tot een gemeenschappelijke defensie. In het onderhavige geval gaat het om de gezamenlijke verbetering van de militaire vermogens (Artikel 42, lid 3). In hoeverre brengt dit laatste naar het oordeel van de regering ook een gemeenschappelijke defensie dichterbij? En zo dit daarmee dichterbij gebracht wordt, vindt de regering dat een wenselijke ontwikkeling, zo vragen de leden van de SP-fractie?

De leden van de SP-fractie vragen zich voorts af welk doel het EDAP nu precies primair dient volgens de regering. Enerzijds verwijzen zowel de Europese Commissie als de regering naar nieuwe bedreigingen (bijvoorbeeld van de zuid- en oostflank), anderzijds lijkt de Commissie de verbetering van «de concurrentiepositie van de defensie-industrie van de EU» ook als een doel op zich te identificeren. Sterker nog, dit lijkt centraal te staan in het onderhavige voorstel. Deelt de regering deze indruk? Steunt de regering ook expliciet het verbeteren van de concurrentiepositie van de Europese wapenindustrie als een doel dat de EU middels dit beleid zou moeten dienen? Waarom zou dit een taak zijn van de EU? Indien de regering van mening is dat het laatstgenoemde doel uiteindelijk enkel een middel is voor het hogere doel van een versterkte veiligheid, kan de regering dan nog eens toelichten waarom de verbetering van de concurrentiepositie van de defensie-industrie nodig is om onze veiligheid te versterken?

Hoe beoordeelt de regering in dat licht de toenemende wapenexport vanuit de EU naar het Midden-Oosten in de afgelopen jaren? Draagt deze wapenexport ook bij aan de Europese veiligheid? Is het denkbaar dat het subsidiëren van de Europese wapenindustrie middels het opzetten van een Europees defensiefonds, zoals voorgesteld door de Commissie, zal leiden tot een verdere toename van Europese wapenexport naar het Midden-Oosten, zo vragen de aan het woord zijnde leden?

Het is de SP-fractie opgevallen dat een significant deel van de Mededeling sterk steunt op een eerder rapport van de zogenaamde Group of Personalities. Dit rapport wordt niet alleen meerdere malen aangehaald maar, belangrijker, de aanbevelingen, en de onderliggende analyse, worden in grote lijnen, overgenomen door de Commissie (inclusief de voorgestelde bedragen zoals 500 miljoen euro per jaar ter financiering van defensie-gerelateerd onderzoek). De genoemde Group of Personalities bestaat voor de helft uit vertegenwoordigers van de Europese wapenindustrie. Is hier geen sprake van een ongezonde belangenverstrengeling? In hoeverre heeft de regering zich er van kunnen vergewissen dat het oprichten van een defensiefonds ook echt voorziet in een maatschappelijke behoefte c.q. het algemene belang dient en niet primair het particuliere belang van een bepaalde bedrijfstak? Indien de regering er zeker van is dat dit laatste niet het geval is, is de regering het dan niet met deze leden eens dat men wel die verdenking op zich laat door een advies van vertegenwoordigers van de wapenlobby zo integraal over te nemen? Hoe beoordeelt de regering het feit dat een rapport van een groep gedomineerd door diezelfde lobby zo’n belangrijke rol heeft gespeeld in de totstandkoming van het voorliggende voorstel? Hoe beoordeelt de regering in dat opzicht de voorgenomen oprichting van een coördinatieraad? Vindt de regering het wenselijk dat het te door het defensiefonds te subsidiëren bedrijfsleven zelf ook zitting zal nemen in deze raad? Gaan de Europese defensiebedrijven in dat geval niet meebeslissen over de besteding van belastinggeld aan henzelf? In hoeverre bestaat hier niet het risico van de ontwikkeling van (om de term van President Eisenhower te gebruiken) een Europees militair-industrieel complex, zoals we dat al sinds jaar en dag kennen in de Verenigde Staten (en waarmee de Commissie voortdurend de vergelijking trekt)?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie zich af waarom een miljardenindustrie als de Europese defensie-industrie haar onderzoek niet zelf kan betalen? Geldt dit ook voor andere bedrijfstakken? Zo niet, waarom wordt er dan een uitzondering gemaakt voor wapenproducenten, zo vragen de aan het woord zijnde leden?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het EDAP zoals door de Europese Commissie op 1 december 2016 gepresenteerd alsmede van het bijbehorende BNC-fiche van 3 februari 2017. Zij achten versterkte defensiesamenwerking op Europees niveau een logische reactie op de toenemende veiligheidsdreigingen die zich aan de oost- en zuidflank van Europa voordoen alsmede vanwege de comparatieve voordelen die uit meer intensieve defensiesamenwerking te halen zijn.

Zij hebben nog enkele vragen, waarvan zij de volgende vier graag voorleggen aan zowel de Europese Commissie als de Nederlandse regering.

Allereerst vragen zij naar de relatie tussen het beoogde Defensiefonds en het reeds bestaande Europees Fonds voor Strategische Investeringen (het «Junckerfonds) van de Europese Unie.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie een inschatting van de regering wat het effect van het aantreden van de Amerikaanse president Trump is op de defensie-afhankelijkheid van Europese landen, waaronder Nederland.

In hoeverre is het Europees Defensie Actieplan afgestemd met de niet-EU lidstaten van de NAVO? Op welke wijze luidt het EDAP een mogelijke overlapping in met het werkterrein van de NAVO? Zo dat het geval is, bestaat de mogelijkheid dat deze overlapping van werkterrein tot toegenomen synergie dan wel tot enige frictie tussen de twee organisaties zal kunnen leiden?

Op welke wijze is in een actieve monitoring en regelmatige evaluatie op gezette tijden van het EDAP voorzien?

Tot slot vragen deze leden van de PvdA-fractie aan de regering nog het volgende:

Welke specifieke kansen biedt het Europees Defensie Actieplan voor het Nederlands bedrijfsleven, inclusief het midden- en kleinbedrijf? Voor welke sectoren gelden hier naar schatting relatief de beste vooruitzichten? Welke ondersteunende maatregelen denkt de regering te ondernemen teneinde die kansen te versterken en te benutten?

Tot slot vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie zich af hoe de regering de noodzaak van het voorstel beoordeelt om te komen tot coördinatie tussen de lidstaten op het gebied van militaire interoperabiliteit en capaciteitsopbouw, gegeven het feit dat dit nu al van onderop in Europa gebeurt?

De regering stelt zich terughoudend op als het gaat om de financiering van met name de benodigde 500 miljoen euro. Welke houding zal de regering hier innemen, ook wanneer de commissie met een verdeelsleutel over de lidstaten zal komen, zo vragen de aan het woord zijnde leden?

Daarnaast vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie zich af of de regering op de hoogte is van het rapport Brok/Bresso («Verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon»), waar in paragraaf 115 de wens wordt uitgesproken om te komen tot een «permanent civiel en militair hoofdkwartier»? Kan het Europese Defensie Actieplan daarmee in verband worden gebracht?

De commissie BDO ziet de antwoorden van de regering graag uiterlijk binnen vier weken tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, N. Schrijver

BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 april 2017

Hierbij ontvangt u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (ingezonden 8 maart jl. met kenmerk 160845u) inzake het Europees Defensie Actieplan (COM(2016)950).

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (ingezonden 8 maart jl. met kenmerk 160845u) inzake het Europees Defensie Actieplan (COM(2016)950).

Algemene vragen over EU-veiligheids- en defensieontwikkelingen

Christen Unie:

Hoe beoordeelt de regering de noodzaak van het voorstel om te komen tot coördinatie tussen de lidstaten op het gebied van militaire interoperabiliteit en capaciteitsopbouw, gegeven het feit dat dit nu al van onderop in Europa gebeurt?

Antwoord

De regering hecht zeer aan de samenwerking tussen lidstaten onderling en onderstreept het belang van een pragmatische bottom-up benadering. De afgelopen jaren zijn veel initiatieven ontplooid om samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie te bevorderen. Het beleidskader voor langdurige, structurele defensiesamenwerking uit 2014, de EDA code of conduct for pooling and sharing uit 2012 en de EDA benchmarks voor defensie gerelateerde investeringen uit 2007, zijn daar voorbeelden van. Deze afspraken zijn echter allemaal vrijwillig en daardoor ook vrijblijvend en verplichten de lidstaten tot niets.

In de EU Global Strategy en het daarop volgende Implementation Plan on Security and Defence is duidelijk gesteld dat de EU meer verantwoordelijkheid moet nemen voor haar eigen veiligheid. Het EDAP bouwt hierop voort en zal, in aanvulling op de initiatieven die in EDA-verband worden ontplooid, een nieuwe impuls moeten geven om de interoperabiliteit en het gezamenlijk adresseren van capaciteitstekorten te bevorderen.

SP:

De basis voor de verdere ontwikkeling van de EU van een louter civiele macht naar ook een militaire macht is destijds gelegd met de Europese Grondwet en vervolgens met het Verdrag van Lissabon (ontkenningen in het publieke debat rond de Europese Grondwet ten spijt). De huidige regering verklaart zich in het BNC-fiche «voorstander van een sterke Europese samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie». Hoe ver zou deze samenwerking zich op termijn kunnen ontwikkelen naar het oordeel van de regering?

Artikel 42, lid 2 van het Verdrag van Lissabon opent immers de mogelijkheid om, bij eenparigheid van stemmen, uiteindelijk te komen tot een gemeenschappelijke defensie. In het onderhavige geval gaat het om de gezamenlijke verbetering van de militaire vermogens (Artikel 42, lid 3). In hoeverre brengt dit laatste naar het oordeel van de regering ook een gemeenschappelijke defensie dichterbij? En zo dit daarmee dichterbij gebracht wordt, vindt de regering dat een wenselijke ontwikkeling?

Antwoord

Nederland heeft ingestemd met het Implementation Plan on Security and Defence waarin de veiligheids- en defensieaspecten uit de EU Global Strategy worden uitgewerkt en een nieuw ambitieniveau wordt vastgesteld (zie kabinetsappreciatie in kamerstuk BS201603361). Het plan vormt samen met het EDAP en de uitwerking van de EU-Navo voorstellen de routekaart voor de verdere versterking van het GVDB. Deze initiatieven bieden de EU en de lidstaten handvatten om meer eigen verantwoordelijkheid te nemen op het terrein van veiligheid en defensie.

Nederland heeft deze voortgang verwelkomd en staat een pragmatische aanpak voor bij de versterking van het GVDB. Van een gezamenlijke Defensie, zoals verwoord in artikel 42 lid 2, is geen sprake.

PvdA:

Kan de regering een inschatting geven van wat het effect van het aantreden van de Amerikaanse president Trump is op de defensie-afhankelijkheid van Europese landen, waaronder Nederland?

Antwoord

De Amerikaanse regering heeft herhaaldelijk gesteld dat de Europese Navo-bondgenoten een grotere verantwoordelijkheid moeten nemen op het gebied van veiligheid en defensie, vooral wat hun defensieuitgaven betreft. Nederland heeft reeds onderstreept dat een betere lastenverdeling op dit gebied wenselijk en noodzakelijk is. Ook de EU-lidstaten erkennen het belang van een grotere Europese rol op het terrein van veiligheid en defensie, zoals is vastgesteld in de EU Global Strategy en in de Europese raadsconclusies van 15 december 2016. De politieke en veiligheidssituatie rondom Europa vergt dat ook. Overigens heeft niet alleen president Trump deze boodschap verkondigd, maar ook zijn voorgangers.

D66:

In hoeverre is sprake van een prioriteitsstelling binnen dit grote aantal aangekondigde voorstellen en initiatieven, uitgaande van de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 14 november 2016 over de uitvoering van de integrale EU-strategie op het gebied van veiligheid en defensie?

Antwoord

De versterking van het Europese veiligheids- en defensiebeleid staat hoog op de Europese agenda. Nederland heeft zich daar tijdens het EU-voorzitterschap (eerste helft 2016) ook hard voor gemaakt. De verslechterde veiligheidscontext, de EU Global Strategy die Hoge Vertegenwoordiger (HV) Mogherini in juni aan de Europese Raad presenteerde, de uittreding van het Verenigd Koninkrijk en de verkiezing van Trump als president van de Verenigde Staten hebben de versterking van Europese veiligheids- en defensiesamenwerking in een stroomversnelling gebracht.

Tijdens de Europese Raad op 15 december 2016 hebben de regeringsleiders en staatshoofden bevestigd dat Europa meer verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn eigen veiligheid en besloten dat daarvoor voldoende additionele middelen moeten worden vrijgemaakt. Daarbij staan drie initiatieven centraal: 1) de uitvoering van het Implementation Plan on Security and Defence, 2) het Europees defensieactieplan van de Commissie ter versterking van de Europese defensiemarkt en industriële basis, en 3) de uitwerking van de voorstellen ter versterking van EU-Navo samenwerking.

De verschillende initiatieven zijn complementair. Er is geen sprake van prioriteitsstelling. Zowel de EDEO als de Commissie heeft onderstreept dat de lidstaten bepalen hoe en in welk tempo de verschillende voorstellen en maatregelen verder worden uitgewerkt en uitgevoerd.

Christen Unie:

Is de regering op de hoogte van het rapport Brok/Bresso («Verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon»), waar in paragraaf 115 de wens wordt uitgesproken om te komen tot een «permanent civiel en militair hoofdkwartier»? Kan het Europese Defensie Actieplan daarmee in verband worden gebracht?

Antwoord

Zie het antwoord op de vraag hierboven over de samenhang van het Implementation Plan on Security and Defence en het Europees defensieactieplan. Beide plannen bouwen voort op de notie dat de EU meer verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn eigen veiligheid, zoals dit ook in de EU Global Strategy is verwoord.

De regering heeft kennisgenomen van het rapport-Brok/Bresso. Hierin onderstreept het Europees parlement het belang van verdere stappen naar een gemeenschappelijk defensiebeleid.

De Raad Buitenlandse Zaken met ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie heeft op 6 maart jl. het principebesluit genomen om een Military Planning and Conduct Capability (MPCC) binnen de EU Militaire Staf op te richten om de planning en aansturing van militaire EU-trainingsmissies te verbeteren. Het MPCC zal de militaire tegenhanger vormen van de al bestaande plannings- en aansturingscapaciteit voor civiele EU-missies (CPCC) en is een concrete uitwerking van het Implementation Plan on Security and Defence. Het MPCC is nadrukkelijk geen nieuw hoofdkwartier.

Het EDAP daarentegen richt zich primair op de versterking van de defensiemarkt en industriële basis en de ondersteuning van de gezamenlijke ontwikkeling van defensiecapaciteiten. De Commissie wil met de maatregelen uit het EDAP instrumenten creëren waarmee verdere defensiesamenwerking kan worden bevorderd.

Doel EDAP en prioriteitstelling

SP:

Welk doel dient het EDAP primair volgens de regering?

Antwoord

Nederland is voorstander van een sterke Europese samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie. De verslechterde veiligheidssituatie in de regio’s aan de oost- en zuidflanken van Europa vereist dat de EU meer verantwoordelijkheid neemt voor haar eigen veiligheid en doortastend kan optreden. De voorstellen van de Commissie moeten bijdragen tot het creëren van belangrijke voorwaarden hiervoor: een sterke Europese technologische en industriële defensiebasis en een open, competitieve en goed functionerende Europese defensiemarkt. De voorstellen moeten meer gezamenlijke ontwikkeling van defensiecapaciteiten bevorderen.

D66:

Wat zijn de prioriteiten van de regering bij de uitvoering van het EDAP?

Antwoord

Nederland acht het positief dat de Commissie voorstellen heeft gepresenteerd om de Europese defensiesector te versterken. Een aantal voorstellen betreft maatregelen die niet nieuw zijn en al in gang zijn gezet. Een voorbeeld hiervan is de Preparatory Action (PA) voor defensiegerelateerd onderzoek. Nederland heeft deze stap verwelkomd. Ook is Nederland in algemene zin voorstander van maatregelen die de interne defensiemarkt versterken. Het verbeteren van grensoverschrijdende markttoegang voor het mkb, zowel als directe leverancier aan overheden als in de rol van toeleverancier aan systeembouwers, is een prioriteit voor Nederland.

Andere maatregelen, zoals het capaciteitendeel van het Europese defensiefonds, zijn nieuw en behoeven nog verdere uitwerking en zorgvuldige bestudering. Nederland acht het van belang dat de voorstellen in nauwe samenwerking met de lidstaten verder worden vormgegeven. De aandachtspunten die daarbij voor Nederland van belang zijn, worden in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2302) beschreven.

Europees defensiefonds – onderzoeksdeel

PVV:

De PVV ontvangt graag een overzicht van de bedrijven, de overheden en de kennisinstituten die vertegenwoordigd zijn in de Group of Personalities.

SP:

Het is de SP-fractie opgevallen dat een significant deel van de Mededeling sterk steunt op een eerder rapport van de zogenaamde Group of Personalities. Dit rapport wordt niet alleen meerdere malen aangehaald maar, belangrijker, de aanbevelingen, en de onderliggende analyse, worden in grote lijnen, overgenomen door de Commissie (inclusief de voorgestelde bedragen zoals 500 miljoen euro per jaar ter financiering van defensie-gerelateerd onderzoek). De genoemde Group of Personalities bestaat voor de helft uit vertegenwoordigers van de Europese wapenindustrie. Is hier geen sprake van een ongezonde belangenverstrengeling?

Hoe beoordeelt de regering het feit dat een rapport van een groep gedomineerd door diezelfde lobby zo’n belangrijke rol heeft gespeeld in de totstandkoming van het voorliggende voorstel?

Antwoord

De Group of Personalities (GoP) bestond uit personen die door de Europese Commissie waren gevraagd een advies uit te brengen over het opzetten van een voorbereidende actie (Preparatory Action) voor GVDB-gerelateerd onderzoek, met als doel om op termijn een volwaardig Europees Defensie onderzoeksprogramma op te zetten. De Group of Personalities bestond uit de volgende personen:

Vertegenwoordigers van de defensie-industrie:

  • Fernando Abril-Martorell, CEO van Indra;

  • Antoine Bouvier, CEO van MBDA;

  • Håkan Buskhe, CEO van Saab;

  • Tom Enders, CEO van de Airbus Group;

  • Ian King, CEO van BAE Systems;

  • Mauro Moretti, CEO van Finmeccanica;

  • Arndt Schoenemann, Managing Director van Liebherr-Aerospace Lindenberg GmbH en voorzitter van de ASD Supply Chain and SME Group;

Vertegenwoordigers van kennis- en onderzoeksinstituten:

  • Paul de Krom, voormalig Staatssecretaris voor sociale zaken en werkgelegenheid, voorzitter en CEO van TNO;

  • Teija Tiilikainen, Directeur van het Finse Instituut voor Internationale Zaken;

  • Nick Witney, voormalig uitvoerend hoofd van het EDA, onderzoeker voor de European Council on Foreign Relations (ECFR);

  • Reimund Neugebauer, voorzitter van het Fraunhofer-Gesellschaft;

(voormalige) politici:

  • Carl Bildt, voormalig premier en Minister van Buitenlandse Zaken van Zweden;

  • Michael Gahler, lid van het Europees parlement en rapporteur voor de mededeling van de Commissie over defensie;

  • Elisabeth Guigou, voorzitter van de commissie voor buitenlandse zaken van het Franse Assemblée Nationale, voormalig Minister voor Europese Zaken, justitie en werkgelegenheid;

  • Bogdan Klich, voormalig Minister van Defensie en lid van de Poolse senaat;

  • Federica Mogherini, Hoge Vertegenwoordiger en vicevoorzitter van de Europese Commissie.

Op pagina 88 t/m 103 van het «Report of the Group of Personalities on the Preparatory Action for CSDP-related research – The case for an EU-funded defence R&T programme» treft u een gedetailleerdere beschrijving van de achtergrond van deze personen.

Een sterke Europese defensie-industrie is van belang om zeker te stellen dat Europese landen de benodigde toekomstige capaciteiten werkelijk kunnen verwerven. Het wordt dan ook aanvaardbaar en wenselijk geacht om in een advies over een Europees onderzoeksprogramma mede de defensie-industrie te consulteren om te komen tot een zo breed mogelijk gedragen visie. Betrokkenheid van de Europese defensie-industrie is van belang om te garanderen dat het vormgeven van een Europees onderzoeksprogramma berust op goede informatie over de industrie die de defensiesystemen moet leveren.

SP:

In hoeverre heeft de regering zich er van kunnen vergewissen dat het oprichten van een defensiefonds ook echt voorziet in een maatschappelijke behoefte c.q. het algemene belang dient en niet primair het particuliere belang van een bepaalde bedrijfstak? Indien de regering er zeker van is dat dit laatste niet het geval is, is de regering het dan niet met deze leden eens dat men wel die verdenking op zich laat door een advies van vertegenwoordigers van de wapenlobby zo integraal over te nemen?

Antwoord

In het antwoord op de bovenstaande vraag is uiteengezet wat het belang is van het advies van de Group of Personalities voor het onderzoeksdeel van het fonds. De maatschappelijke behoefte c.q. het algemeen belang is dat de Europese lidstaten in de toekomst de beschikking hebben over de technologie die noodzakelijk is voor de gewenste veiligheid tegen zo laag mogelijke kosten. Hierbij zijn gezamenlijke capaciteitenontwikkeling en het vermijden van dupliceringen van belang.

Het belang van het capaciteitendeel van het fonds is het oplossen van gezamenlijk vastgestelde capaciteitstekorten. Het harmoniseren van nationale plannings- en budgetcycli van de lidstaten is hierbij belangrijk. Zoals blijkt uit het BNC-fiche, heeft Nederland nog een aantal kritische vragen over dit deel van het fonds.

Christen Unie:

De regering stelt zich terughoudend op als het gaat om de financiering van met name de benodigde 500 miljoen euro. Welke houding zal de regering hier innemen, ook wanneer de commissie met een verdeelsleutel over de lidstaten zal komen?

Antwoord

De Commissie stelt voor om, conform het advies van de Group of Personalities, 500 miljoen euro per jaar te reserveren voor het onderzoeksdeel van het Europees Defensiefonds. Dit moet uit de Europese begroting worden betaald. Van een verdeelsleutel voor de lidstaten zal dan ook geen sprake zijn.

Het is voor Nederland van belang dat er voldoende middelen beschikbaar blijven binnen de Europese begroting voor onderzoek op andere terreinen. Dit zal ook tijdens de onderhandelingen over het volgende meerjarig financieel kader een aandachtspunt zijn.

SP:

Waarom kan een miljardenindustrie als de Europese defensie-industrie haar onderzoek niet zelf betalen? Geldt dit ook voor andere bedrijfstakken? Zo niet, waarom wordt er dan een uitzondering gemaakt voor wapenproducenten?

Antwoord

De defensie-industrie financiert een deel van het onderzoek zelf. Een deel is echter niet of niet goed financierbaar door private partijen. Defensietechnologie (met uitzondering van dual use technologieën) wordt speciaal ontwikkeld voor toepassing door overheden. De aard van de technologie in combinatie met geldende regelgeving belet andere toepassingen. Het terugverdienen van de investering is dus ook afhankelijk van opdrachten van de overheid. Private partijen kunnen dit niet (of tegen veel hogere financieringskosten) op de kapitaalmarkt financieren.

Zonder financiering van onderzoek door overheden of de EU wordt geen of zeer weinig innovatief onderzoek uitgevoerd. Wanneer onderzoek wel door private partijen wordt gefinancierd, resulteert dit veelal in hogere aanschafprijzen.

Europees defensiefonds – governance

SP:

Hoe beoordeelt de regering in dat opzicht de voorgenomen oprichting van een coördinatieraad? Vindt de regering het wenselijk dat het te door het defensiefonds te subsidiëren bedrijfsleven zelf ook zitting zal nemen in deze raad? Gaan de Europese defensiebedrijven in dat geval niet meebeslissen over de besteding van belastinggeld aan henzelf? In hoeverre bestaat hier niet het risico van de ontwikkeling van (om de term van President Eisenhower te gebruiken) een Europees militair-industrieel complex, zoals we dat al sinds jaar en dag kennen in de Verenigde Staten (en waarmee de Commissie voortdurend de vergelijking trekt)?

Antwoord

Het Europese defensiefonds is er niet om de industrie te subsidiëren, maar om gezamenlijke tekorten aan defensiecapaciteiten te adresseren. De verwachting is dat de Europese Commissie in juni een voorstel zal doen aan de lidstaten over de uitwerking hiervan. De regering kan niet vooruitlopen op opzet en inrichting van de coördinatieraad. Indien de industrie deel gaat uitmaken van het coördinatieraad, acht Nederland een evenwichtige vertegenwoordiging van grote en kleine spelers van belang.

Europees defensiefonds – relatie EFSI

PvdA:

Wat is de relatie tussen het beoogde Defensiefonds en het reeds bestaande Europees Fonds voor Strategische Investeringen (het «Junckerfonds) van de Europese Unie?

Antwoord

Er is geen directe relatie tussen het beoogde Europees Defensiefonds (EDF) en het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI). Het EFSI zet publieke middelen (van de Europese Investeringsbank) en garanties vanuit de EU-begroting in met als voornaamste doel het mobiliseren van privaat kapitaal voor investeringen in projecten op het gebied van onder andere infrastructuur, onderzoek en innovatie, onderwijs, gezondheid en informatie- en communicatietechnologie. Via het EFSI kunnen geen projecten met een zuiver militair karakter worden gefinancierd.

Het EDF moet onafhankelijk van het EFSI en de EIB gaan functioneren en moet de gezamenlijke ontwikkeling van (nationale) defensiecapaciteiten door de EU-lidstaten gaan stimuleren. Hiernaast moet het EDF ook defensiegerelateerd onderzoek gaan financieren. Hoe de financiering van het EDF zal worden vormgegeven is nog niet bekend. De Commissie zal hierover in de eerste helft van 2017 met een voorstel komen.

Verbetering EU concurrentiepositie

SP:

Enerzijds verwijzen zowel de Europese Commissie als de regering naar nieuwe bedreigingen (bijvoorbeeld van de zuid- en oostflank), anderzijds lijkt de Commissie de verbetering van «de concurrentiepositie van de defensie-industrie van de EU» ook als een doel op zich te identificeren. Sterker nog, dit lijkt centraal te staan in het onderhavige voorstel. Deelt de regering deze indruk?

Antwoord

Zoals vermeld in het BNC-fiche heeft de Europese defensiesector te maken met inefficiënties en duplicatie, en een gebrek aan interoperabiliteit, innovatie en hoogwaardige technologische ontwikkeling. Concurrentie en samenwerking, die innovatie en doelmatigheid kunnen aanjagen, zijn beperkt in de EU. De Commissie ziet hier een rol om, binnen de kaders van de verdragen, de ontwikkeling van de benodigde capaciteiten te ondersteunen, zodat de EU het hoofd kan bieden aan de veiligheidsdreigingen.

SP:

Steunt de regering ook expliciet het verbeteren van de concurrentiepositie van de Europese wapenindustrie als een doel dat de EU middels dit beleid zou moeten dienen? Waarom zou dit een taak zijn van de EU?

Indien de regering van mening is dat het laatstgenoemde doel uiteindelijk enkel een middel is voor het hogere doel van een versterkte veiligheid, kan de regering dan nog eens toelichten waarom de verbetering van de concurrentiepositie van de defensie-industrie nodig is om onze veiligheid te versterken?

Antwoord

De regering staat voor een open en competitieve markt in de defensie- en veiligheidsindustrie met een gelijk speelveld. Nederlandse bedrijven kunnen goed op een dergelijke markt opereren. Het voorgestelde beleid van de EU ondersteunt stappen ter verbetering van de werking van de interne markt en de totstandkoming van een gezonde Europese Defensie Technologische en Industriële Basis (EDTIB). Met een beter functionerende interne markt op het gebied van Defensie en meer gezamenlijke capaciteitsontwikkeling, wordt de concurrentiepositie van de Europese defensie-industrie beter en kunnen Europese landen beter en tegen lagere kosten hun veiligheid garanderen.

Interne markt

PVV:

In 2013 is de wet openbare aanbestedingen op defensie- en veiligheidsgebied (EK 32 768) in werking getreden. Deze wet vloeide voort uit Europese regelgeving, die een gelijk speelveld beoogde voor de Europese defensie industrie. Met betrekking tot het Europees defensiefonds stelt de Commissie een intergouvernementele constructie voor, waar lidstaten per project vrijwillig aan bijdragen, mogelijk met een (beperkte) bijdrage vanuit de EU-begroting. Dit kan leiden tot indirecte staatssteun aan nationale bedrijven, waardoor de wet openbare aanbestedingen op defensie- en veiligheidsgebied (32 768) wordt ondermijnd. Deelt de regering deze stelling en kan het antwoord worden gemotiveerd?

Antwoord

Nederland is voorstander van een gelijk speelveld op de Europese markt voor defensiematerieel. Het capaciteitenfonds zou daar geen negatief effect op moeten hebben. Naast de in het BNC-fiche genoemde kritische vragen over het capaciteitendeel van het fonds, is de invloed op het gelijke speelveld voor Nederland een belangrijk aandachtspunt bij de uitwerking van het fonds.

PVV:

Wat is de status van de implementatie van deze Europese regelgeving betreffende openbare aanbestedingen op defensie- en veiligheidsgebied in de andere Europese lidstaten? Hoe is het met de handhaving gesteld?

Antwoord

Alle lidstaten hebben de Europese regelgeving geïmplementeerd. Richtlijn 2009/81/EC is zojuist geëvalueerd. De Europese Commissie zal zich de komende periode richten op verbetering van de implementatie van de richtlijn. Omstreeks de zomer zal de Minister van Economische Zaken de tweejaarlijkse rapportage over het Industrieel Participatiebeleid aan de Tweede Kamer aanbieden. Hierin wordt ook een analyse opgenomen over het gebruik van Richtlijn 81 door de lidstaten.

PvdA:

Welke specifieke kansen biedt het Europees Defensie Actieplan voor het Nederlands bedrijfsleven, inclusief het midden- en kleinbedrijf? Voor welke sectoren gelden hier naar schatting relatief de beste vooruitzichten? Welke ondersteunende maatregelen denkt de regering te ondernemen teneinde die kansen te versterken en te benutten?

Antwoord

Zoals in het BNC-fiche vermeld, hecht Nederland belang aan maatregelen die systeembouwers motiveren om toeleveranciers over de grens in te schakelen, de aantrekkelijkheid van middelgrote en kleine bedrijven voor systeembouwers verbeteren en barrières voor internationaal aanbesteden wegnemen. Het kabinet wenst nauw te worden betrokken bij de plannen van de Commissie voor de effectieve en doelmatige uitvoering van maatregen voor de verbetering van markttoegang op toeleveringsniveau. De Commissievoorstellen op dit punt zijn overeenkomstig het advies van de advisory expert group on cross border access for SMEs to defence and security contracts waar Nederland zich hard voor heeft gemaakt. Deze voorstellen moeten nog worden uitgewerkt.

Het Commissievoorstel ten aanzien van de inzet van structuurfondsen is nog weinig concreet en zal nog nader moeten worden uitgewerkt. Wel is Nederland voorstander van het beschikbaar stellen van een instrumentarium om het mkb te ondersteunen. Het is echter nog onduidelijk op welke wijze de Commissie structuurfondsen wil inzetten om het mkb te ondersteunen. Het kabinet is geïnteresseerd in de uitwerking van de plannen voor het verkleinen van de economische verschillen in de defensiemarkt tussen de Europese landen en regio’s, en voor het verbeteren van het regionale concurrentievermogen.

De beste vooruitzichten om van de maatregelen te kunnen profiteren, zijn er vooral in de High Tech Systemen en Materialen (HTSM), ICT, en maritieme sectoren.

De Nederlandse overheid ondersteunt de kansen die het EDAP voor het bedrijfsleven biedt door bij de uitwerking van de initiatieven de nadruk te blijven leggen op toegang voor kleinere bedrijven en toeleveranciers. Ook is een goede informatievoorziening over de kansen van het bedrijfsleven een belangrijk aandachtspunt.

Afstemmen met de Navo

PvdA:

Op welke wijze luidt het EDAP een mogelijke overlapping in met het werkterrein van de NAVO? Zo dat het geval is, bestaat de mogelijkheid dat deze overlapping van werkterrein tot toegenomen synergie dan wel tot enige frictie tussen de twee organisaties zal kunnen leiden?

Antwoord

Het EDAP is gericht op het versterken van de Europese technologische en industriële defensiebasis en het bevorderen van een open, competitieve en goed functionerende Europese defensiemarkt. De maatregelen die de Commissie in gang kan zetten verschillen wezenlijk van het instrumentarium dat de Navo tot haar beschikking heeft. Wel zijn er raakvlakken met bijvoorbeeld de Navo-initiatieven om capaciteitsontwikkeling te bevorderen, zoals het Framework Nation Concept. De lidstaten en bondgenoten bepalen zelf welke capaciteiten er worden ontwikkeld. Zij kunnen daarmee ook de benodigde coherentie en synergiën bewaken. De Commissie kan daarvoor de nodige voorwaarden creëren. Nederland ziet graag dat de Commissie hierover nauw contact onderhoudt met de Navo. Nederland acht het voorts van belang dat de capaciteiten die gezamenlijk in EU-verband worden ontwikkeld ook in Navo-verband kunnen worden ingezet.

PvdA:

In hoeverre is het Europees Defensie Actieplan afgestemd met de niet-EU lidstaten van de NAVO?

Antwoord

Het EDAP bevat verschillende maatregelen die nog verdere uitwerking behoeven. Waar relevant zal Nederland erop aansturen dat er met partners zoals de Navo wordt overlegd. Het EDAP is voor publicatie niet met de niet-EU bondgenoten van de Navo besproken.

PVV:

Een deel van het Europees defensiefonds zal ter financiering van gezamenlijke ontwikkeling van capaciteiten zijn, waarbij vrijwillige bijdragen van lidstaten voor specifieke projecten worden gepoold. Kunnen deze vrijwillige bijdragen van de lidstaten worden meegeteld in de 2% NAVO-norm?

Antwoord

De vrijwillige bijdragen van lidstaten kunnen worden beschouwd als defensie gerelateerde investeringen en vallen dus onder de Navo-definitie van defensie-uitgaven en dus tellen deze bijdragen mee voor de 2% BBP Navo-norm.

EDAP proces

PvdA:

Op welke wijze is in een actieve monitoring en regelmatige evaluatie op gezette tijden van het EDAP voorzien?

Antwoord

Bij het uitwerken van de EDAP-maatregelen werkt de Europese Commissie nauw samen met de lidstaten. Op dit moment wordt in de Implementation Steering Group de voortgang besprokenen kunnen lidstaten bijdragen leveren aan de vormgeving en uitvoering van de maatregelen.

Voor de Europese Raad op 22 en 23 juni a.s. worden naar verwachting een voortgangsrapportage over het EDAP en een uitgewerkt voorstel voor een Europees Defensiefonds gepresenteerd, in antwoord op het verzoek van de Europese Raad van december 2016.

Op dit moment is het nog niet duidelijk of er specifieke monitoringsstructuren of periodieke rapportages komen. Als er op basis van de inbreng van lidstaten wordt besloten tot de uitvoering van concrete maatregelen, zullen afspraken over monitoring en evaluatie daarvan deel uitmaken.

Relatie tussen het EDAP en de Brexit

VVD:

Wat zijn de mogelijke gevolgen van Brexit voor het EDAP? Immers, het Verenigd Koninkrijk (VK) heeft een omvangrijke en hoogwaardige defensie-industrie, die node gemist kan worden in het Europese defensie- en veiligheidsdomein.

Kan de regering aangeven of Brexit inderdaad inhoudt dat het VK niet kan, en mag deelnemen aan het EDAP?

Ziet de regering in het bevestigende geval nog mogelijkheden om de kennis, kunde en capaciteit op defensie-en veiligheidsgebied van het VK bij het EDAP te betrekken?

Antwoord

De gevolgen van het uittreden van het Verenigd Koninkrijk voor het EDAP zijn nog niet duidelijk. Het EDAP bevat verschillende voorstellen die verdere uitwerking behoeven, maar ook maatregelen die reeds in gang zijn gezet, zoals het versterken van de interne defensiemarkt door onder andere de effectieve uitvoering van twee Defensie Richtlijnen. Zolang het Verenigd Koninkrijk deel uitmaakt van de EU gelden bijvoorbeeld de al bestaande interne marktbepalingen ook voor het Verenigd Koninkrijk. Of en hoe het Verenigd Koninkrijk na de uittreding betrokken kan worden bij het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), is nog niet duidelijk. Dit zal aan de orde komen in de onderhandelingen over de toekomstige relatie met het Verenigd Koninkrijk. De regering streeft naar afspraken met het Verenigd Koninkrijk over de samenwerking op het gebied van het GVDB.

Wapenexport

SP:

Hoe beoordeelt de regering in dat licht de toenemende wapenexport vanuit de EU naar het Midden-Oosten in de afgelopen jaren? Draagt deze wapenexport ook bij aan de Europese veiligheid? Is het denkbaar dat het subsidiëren van de Europese wapenindustrie middels het opzetten van een Europees defensiefonds, zoals voorgesteld door de Commissie, zal leiden tot een verdere toename van Europese wapenexport naar het Midden-Oosten, zo vragen de aan het woord zijnde leden?

Antwoord

Het voorgestelde Europees Defensiefonds heeft als doel het stimuleren van en investeren in gezamenlijk onderzoek en de gemeenschappelijke ontwikkeling van defensiemateriaal en -technologieën. En dus niet het stimuleren van de export naar het Midden-Oosten of andere regio’s buiten de EU. Het Europees Defensiefonds staat, met andere woorden, los van het wapenexportbeleid. Overigens bent u bekend met het feit dat het wapenexportbeleid duidelijke criteria behelst en dat Nederland die zeer stringent hanteert.


X Noot
1

Zie dossier E160047 op www.europapoort.nl.

X Noot
2

Samenstelling:

Kox (SP) (vice-voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Van Kappen (VVD), Kuiper (CU), Schaap (VVD) (vice-voorzitter), Strik (GL), Knip (VVD), Barth (PvdA), Faber-van de Klashorst (PVV), De Graaf (D66), De Grave (VVD), Hoekstra (CDA), Martens (CDA), Schrijver (PvdA) (voorzitter), Van Beek (PVV), Van Apeldoorn (SP), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Knapen (CDA), Lintmeijer (GL), Van Rij (CDA), Schaper (D66), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Overbeek (SP), Sini (PvdA), Baay-Timmerman (50PLUS).

Naar boven