34 655 EU-voorstel: verordening herziening coördinatie sociale zekerheidsstelsels COM(2016)8151

B VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 april 2019

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 heeft kennisgenomen van de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 december 2018 in reactie op de schriftelijke vragen3 over het Voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels4. De leden van de CDA-fractie hebben naar aanleiding daarvan nog enige aanvullende vragen gesteld aan de Minister op 15 februari 2019, waarbij de leden van de fracties van VVD en PvdA zich aansloten.

De Minister heeft op 1 april 2019 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 15 februari 2019

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 20 december 2018 in reactie op de schriftelijke vragen5 over het Voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels6. De leden van de CDA-fractie zijn u zeer erkentelijk voor de uitgebreide beantwoording van de door hen gestelde vragen. Zij hebben naar aanleiding daarvan nog enige aanvullende vragen, waarbij de leden van de fracties van VVD en PvdA zich aansluiten.

De aan te passen coördinatieverordening is van groot belang voor grensregio’s omdat het goed functioneren van grensarbeid niet alleen bijdraagt aan een positief sociaal en economisch klimaat, maar ook belemmeringen in de huidige krappe arbeidsmarkt kan helpen oplossen. Er zijn onmiskenbaar voorbeelden te noemen van bedrijven en sectoren in een grensregio, die zonder inkomend arbeidspotentieel niet zouden functioneren. Deelt de regering deze mening? Verder is het voor inwoners van de zeven grensprovincies van belang dat zij de arbeidsmarktkansen over de grens kunnen benutten. Interessant in dit verband is het artikel in Forum «Bizar: dit maak je mee als je onderneemt over de Duitse grens» van 29 januari 2019.7 Kan de regering daarop een reactie geven, in die zin dat er aanzetten gegeven worden om de geschetste problemen op te lossen?

Sociale partners en wetenschap, gesteund door de provincie Limburg, ontplooien initiatieven en doen voorstellen om de discoördinatie tussen fiscaliteit en sociale zekerheid van (ad hoc) oplossingen en aanbevelingen te voorzien. Namens de Commissie Grenswerkers in Europa is op 12 januari 2019 een brief naar u uitgegaan waarin wordt ingegaan op een aantal aanbevelingen, waaronder de suggestie om een expertmeeting te organiseren met alle verantwoordelijken en experts in fiscaliteit en sociale zekerheid, nationaal maar ook van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Europese Commissie, zoals eerder voorgesteld door het Institute for Transnational and Euregional Crossborder Cooperation and Mobility (ITEM).8 De leden van deze fracties vragen of een dergelijke expertmeeting alsnog overwogen zou kunnen worden.

Ligt het niet voor de hand om naar analogie van de eerdere commissies grensarbeiders I en II een ad-hoc werkgroep de opdracht te geven om oplossingen aan te dragen voor de discoördinatie tussen fiscaliteit en sociale zekerheid? In hoeverre zijn de onlangs in Europees verband gedane voorstellen om op deelgebieden van het belastingregime over te stappen op besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid9 adequaat om de problemen voor grensarbeid op te lossen?

Het is de leden van bovengenoemde fracties niet ontgaan dat Nederland bij de standpuntbepaling over de Verordening EG nr. 883/2004 en de te maken keuzes voor woon- of werkland in het geval van werkloosheid, met name de «zakjapanner-methode» hanteert voor de te maken beleidskeuzes. Waar de Minister in zijn uitgebreid antwoord refereert aan de potentie van grensarbeid voor economie en werkgelegenheid, zou toch alles op alles gezet moeten worden om het zo nodige arbeidspotentieel uit te breiden. Voor een beter functioneren van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt is het snel aannemen van de gewijzigde verordening van groot belang – een gegeven dat de leden van deze fracties de Nederlandse regering graag mee willen geven aan de onderhandelingstafel. Zien zij het goed dat amendering van Nederlandse leden van het EP daarvoor een goed basis kan zijn?

De leden van de commissie zien uw reactie met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.H.G. Rinnooy Kan

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2019

Met deze brief ga ik in op de door de CDA-fractie, ondersteund door PvdA en VVD-fracties, gestelde vragen in uw brief van 15 februari jl. inzake de voorgestelde wijziging van de coördinatieverordening sociale zekerheid (EU verordening 883/2004, hierna «de coördinatieverordening»). Ik beantwoord de brief mede namens de Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

In uw brief vraagt de CDA-fractie of de regering de mening deelt dat de aan te passen coördinatieverordening van groot belang is voor de grensregio’s omdat het goed functioneren van grensarbeid niet alleen bijdraagt aan een positief sociaal en economisch klimaat maar ook belemmeringen in de huidige krappe arbeidsmarkt kan helpen oplossen.

Ik wil hierop aangeven dat grensregio’s groeiregio’s kunnen worden wanneer de mogelijkheden aan weerszijden van de grens worden benut, bijvoorbeeld om te werken. Dit gaat niet vanzelf. Bewoners van de grensregio moeten letterlijk én figuurlijk over de grensdrempel heen. Samen met betrokken partijen werkt het kabinet aan het wegnemen van praktische belemmeringen in het grensoverschrijdende verkeer op de arbeidsmarkt. Het kabinet erkent het belang van grenswerkers. Er worden gerichte acties ondernomen zoals diploma-erkenning, initiatieven om de taal en cultuur van de buren te leren kennen, het bevorderen van grensoverschrijdende evenementen voor jongeren op het gebied van sport en cultuur en de grensinformatiepunten, die alle tot doel hebben de mogelijkheden aan weerzijden van de grens beter te benutten. De coördinatieverordening helpt daarin door middel van de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels. De verordening voorziet in het wegnemen van belemmeringen die mensen kunnen ondervinden bij grensoverschrijdend werken, maar is niet gericht op harmonisatie van de sociale zekerheidsstelsels van de lidstaten. Daarmee vormt zij geen oplossing voor alle problemen ten gevolge van verschillen in nationale stelsels.

Uw leden vragen of alsnog overwogen kan worden om een expertmeeting te organiseren met verantwoordelijken en experts in fiscaliteit en sociale zekerheid, nationaal maar ook van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Europese Commissie, mede naar aanleiding van een brief van de Commissie Grenswerkers in Europa dd. 12 januari 2019.

In voornoemde brief van de Commissie Grenswerkers in Europa werd ik verzocht deze discoördinatieproblematiek onder de aandacht te brengen bij de Europese Commissie en hen te verzoeken een zogenoemde expertmeeting te organiseren en de daartoe bevoegde en deskundige partijen, zoals het Fiscaal Comité van de OESO en sociaalzekerheidsexperts van de Europese Commissie uit te nodigen. Het kabinet neemt dit verzoek mee in de afweging rondom het voorstellen van prioriteiten voor de nieuwe Europese Commissie. Met de lopende onderhandelingen over de wijziging van de EU verordening 883/2004, is dit niet het meest geschikte moment om daarvoor aandacht te vragen.

Uw fracties vragen of het niet voor de hand ligt om naar analogie van de eerdere commissies grensarbeiders I en II een ad-hoc werkgroep de opdracht te geven om oplossingen aan te dragen voor de discoördinatie tussen fiscaliteit en sociale zekerheid.

Het kabinet wil belemmeringen waar mogelijk wegnemen, maar er zullen altijd tot op zekere hoogte knelpunten of verschillen tussen de sociale zekerheidswetgeving en belastingwetgeving bestaan. Daarnaast geldt voor de coördinatieverordening dat dit een Europese verordening is en voor de belastingverdragen dat zij zijn gebaseerd op een OESO-modelverdrag. Processen met een eigen dynamiek; wijziging is niet makkelijk. Het kabinet acht een ad-hoc werkgroep op dit thema daarom niet opportuun.

In uw brief wordt gevraagd in hoeverre de onlangs in Europees verband gedane voorstellen om op deelgebieden van het belastingregime over te stappen op besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid adequaat zijn om de problemen voor grensarbeid op te lossen.

In het BNC-fiche10 dat is opgesteld over de mededeling van de Europese Commissie om voor fiscale dossiers over te gaan op besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid, is aangegeven dat het kabinet kritisch is ten aanzien van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid bij belastingdossiers. Het kabinet is van mening dat ook unaniem ambitieuze voorstellen kunnen worden aangenomen op fiscaal terrein. Het veranderen van de wijze van de EU-besluitvorming is daarvoor dus niet essentieel. Bovendien is het ook maar de vraag of een passende gezamenlijke EU-benadering bestaat die de verscheidenheid in grensarbeidersproblematiek kan adresseren. Zoals aangegeven in mijn brief van 20 december jl. vindt het kabinet het wel de moeite waard om te onderzoeken of er voor specifieke situaties die spelen bij grensarbeiders een oplossing kan worden gevonden bijvoorbeeld in bilaterale belastingverdragen.

De fracties vragen of de amendering van het nieuwe voorstel voor een coördinatieverordening door Nederlandse leden van het Europees Parlement een goede basis zou kunnen zijn voor een snelle wijziging van het voorstel. Ik wil hier graag het volgende op aangeven. Op 19 maart jl. werd bekend dat een voorlopig politiek akkoord werd overeengekomen tussen de drie Europese instellingen ten aanzien van het voorstel. Op 29 maart jl. bleek hier nog geen meerderheid voor te zijn. Er wordt de komende tijd onder Roemeens voorzitterschap intensief verder onderhandeld. De mogelijkheid voor (Nederlandse) leden van het Europees Parlement om door middel van amendementen het proces te beïnvloeden is gepasseerd. Daarbij zij opgemerkt dat de amendementen van het Europees Parlement op het hoofdstuk werkloosheid nog verder af stonden van de Nederlandse positie. Ik zal voorafgaand aan het algemeen overleg met de Tweede Kamer over de informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal beleid op 3 april aanstaande een brief sturen met daarin een appreciatie van het voorlopige akkoord.

Tot slot vraagt u in uw brief om een reactie op de problemen zoals genoemd in het artikel in Forum «Bizar: dit maak je mee als je onderneemt over de Duitse grens» van 29 januari 2019.11

In het artikel worden op hoofdlijnen 10 punten genoemd. Deze punten zijn abstract omschreven en komen niet altijd geheel overeen met de uiteenzetting zoals gegeven in het artikel. Voor zover mogelijk ben ik daar in de bijlage bij deze brief op ingegaan.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

BIJLAGE

Reactie op het artikel in Forum van 29 januari jl.12

Het artikel spreekt ten eerste over een «tegenstrijdige en onsamenhangende coördinatie tussen de coördinatieverordening en de bilaterale belastingverdragen.» Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 20 december jl.,13 bestaat er een bepaalde discoördinatie tussen de coördinatieverordening en de bilaterale belastingverdragen die tussen de lidstaten van toepassing zijn. Dit komt doordat de regels in de bilaterale belastingverdragen en de coördinatieverordening producten zijn van twee separate rechtsgebieden met beide hun eigen interne logica en doelstellingen en bezwaren tegen aanpassingen. De (potentiële) grenswerker kan door één of meer van bovenstaande factoren en afhankelijk van zijn persoonlijke situatie, (financieel) voor- of nadeel ondervinden van werken over de grens.

Het kabinet wil belemmeringen zoveel mogelijk wegnemen. Er zullen echter altijd tot op zekere hoogte knelpunten of verschillen tussen de sociale zekerheidswetgeving en belastingwetgeving bestaan.

In het artikel in Forum wordt «de ongewenste fiscale switch bij ouderschaps- en ziekteverlof tijdens de dienstbetrekking van grensarbeiders in relatie tot Duitsland» genoemd. In aanvulling op mijn brief van 20 december jl. kan ik u melden dat dit voorjaar een gesprek plaatsvindt met een Duitse delegatie over het huidige belastingverdrag, waar onder meer dit specifieke punt op de agenda zal staan. Daarnaast wordt in het artikel een «ongelijk nettosalaris van grensoverschrijdende leraren in relatie tot België» genoemd. Ik verwijs hierbij naar mijn reactie op aanbeveling 17 in mijn brief van 20 december jl.: Nederland heeft de problematiek die in de aanbeveling wordt genoemd met betrekking tot de hooglerarenbepaling aan de orde gesteld tijdens verdragsonderhandelingen met België met als doel deze in een nieuw verdrag op te lossen.

In het Forumartikel wordt gerefereerd aan het punt dat «bij arbeidsconflicten een rechter in het woonland het arbeidsrecht van het werkland dient toe te passen». Ten aanzien van de beslechting van conflicten met betrekking tot arbeidsverhoudingen zijn twee EU-verordeningen van belang. Ten eerste staan in EU-verordening 2015/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, regels opgenomen op grond waarvan kan worden bepaald welke rechter bevoegd is: de Nederlandse rechter of de rechter in het grensland. Vervolgens dient de bevoegde rechter het geschil te beslechten volgens de regels van het recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst. Dit kan worden vastgesteld aan de hand van de regels van EU-verordening 593/2008. Werkgever en werknemer kunnen in de arbeidsovereenkomst vastleggen welk recht van toepassing is. Als in de arbeidsovereenkomst vastgelegd is dat bijvoorbeeld Nederlands recht op de arbeidsovereenkomst van toepassing is, dient de rechter Nederlands recht toepassen. Als door werkgever en werknemer geen rechtskeuze is gemaakt, is het recht van toepassing van het land waar de werknemer gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht. Waar een werknemer woont is in dit kader niet relevant.

Het kan dus voorkomen dat een rechter het arbeidsrecht van een ander land moet toepassen. Dat dit als een probleem wordt ervaren, heeft mogelijk meer te maken met onbekendheid van werkgevers en werknemers met de arbeidsrechtelijke regels die gelden in het andere land. De oplossing ligt dan niet in een wijziging van de Europese verordeningen. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om bij de Europese Commissie te pleiten voor een ander systeem.

Het Forumartikel spreekt over een «grote administratieve complexiteit bij gelijktijdig werken in twee landen». Het kabinet wil belemmeringen zoveel mogelijk wegnemen, maar, zoals aangegeven in mijn brief van 20 december jl., zullen er altijd tot op zekere hoogte knelpunten of verschillen bestaan tussen de wet- en regelgeving en de administratieve procedures in verschillende landen. Dit kan leiden tot een complexere situatie dan wanneer in hetzelfde land gewoond en gewerkt wordt.

De inzet van het kabinet richt zich daarom op een goede voorlichting en informatievoorziening. De Grensinfopunten spelen in deze grensoverschrijdende informatievoorziening een belangrijke rol. Over de structurele financiering van de Grensinfopunten heeft de Staatssecretaris van BZK de Tweede Kamer geïnformeerd in zijn brief van 19 januari 2019.14

Met betrekking tot het punt «geen wederzijdse erkenning arbeidsongeschiktheid, grote verschillen tussen Nederland, België en Duitsland», verwijs ik naar mijn reactie op aanbeveling 32 in mijn brief van 20 december jl. Op grond van de coördinatiegedachte van de coördinatieverordening mogen lidstaten hun nationale stelsel toepassen. De Duitse en Belgische stelsels wijken af van het Nederlandse stelsel. Ik acht het niet wenselijk om de sociaal medische beoordeling op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen («WIA») op een andere wijze vorm te geven voor grenswerkers dan voor mensen die niet grensoverschrijdend werken.

Over het punt «derdelander (afkomstig uit niet-EU-land) mag niet grensoverschrijdend werken», wil ik het volgende aangeven. Burgers van buiten de Europese Unie (derdelanders) die legaal in een andere lidstaat verblijven en werken, mogen onder bepaalde voorwaarden grensoverschrijdend werken.

Er geldt echter geen vrij verkeer van werknemers, zoals voor EU-burgers. De EU-werkgever dient derhalve te voldoen aan een aantal vereisten, afhankelijk van de situatie. Ter illustratie een beschrijving van een aantal situaties waarin derdelanders wel grensoverschrijdend mogen werken.

Een derdelander die een verblijfsvergunning heeft in een andere EU-lidstaat, kan als grensarbeider in Nederland werken. Hij heeft daar wel een tewerkstellingsvergunning voor nodig. Voorwaarde is tevens dat de derdelander een verblijfsvergunning heeft in een andere EU-lidstaat, bijvoorbeeld Duitsland, en in Nederland werkt. Daarnaast dient de derdelander tenminste 1 keer per week naar zijn woonplaats in de andere lidstaat terug te keren.

Zoals aangegeven in mijn reactie op aanbeveling 6 in mijn brief van 20 december jl., heeft een derdelander geen tewerkstellingsvergunning nodig als de derdelander familielid is van een EU-burger, die ook als grensarbeider in Nederland werkt. Dit volgt uit een uitspraak van de Raad van State in 2015.15

Indien de derdelander in dienst is van een dienstverlener in een andere EU of EER-lidstaat of Zwitserland, kan de derdelander in Nederland werken in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening. Dat geldt ook voor de derdelander die bijvoorbeeld bij een onderneming in Duitsland werkt en binnen het concern wordt overgeplaatst naar Nederland. De buitenlandse dienstverrichter dient zijn derdelander-werknemer te melden bij het UWV.

Derdelanders die in een lidstaat een Europese verblijfsvergunning hebben, kunnen binnen een concern naar een andere EU-lidstaat overgeplaatst worden. Indien het een overplaatsing binnen een internationaal concern betreft in het kader van EU Richtlijn 2014/66, kunnen trainees met een WO-diploma, of specialisten en leidinggevenden met tenminste HBO-niveau, maximaal 90 binnen 180 dagen werken. De werkgever moet dit wel melden bij het UWV. Voor werk dat meer dan 90 dagen duurt, dient de werkgever een Nederlandse verblijfsvergunning («Mobile ICT») aan te vragen.

Derdelanders die in een EU-lidstaat in het bezit zijn van een Europese Blauwe Kaart (Blue Card) voor kennismigranten en al 18 maanden in die lidstaat verblijven, kunnen eveneens in een andere EU-lidstaat werken. Zij dienen in die andere lidstaat een tweede Blue Card aan te vragen. Hiervoor geldt een diplomavereiste en een salarisvereiste. Ook dient de Blue card-houder te beschikken over een arbeidsovereenkomst voor ten minste 12 maanden.

In het Forumartikel staat vermeld «grote complexiteit gezinsuitkeringen: vereenvoudiging kan. Neem woonland als basis».

In dit punt wordt een voorkeur uitgesproken voor coördinatieregels op het gebied van sociale zekerheid waarin het woonland verantwoordelijk is voor gezinstoeslagen. Zoals ik in mijn brief van 20 december jl. heb aangegeven, zou dit inderdaad een alternatief voor de invoering van het woonlandbeginsel (aanpassing gezinsbijslagen naar aanleiding van de kosten van levensonderhoud in het woonland van het kind) binnen de EU kunnen zijn. Zoals ik de Tweede Kamer heb laten weten middels de geannoteerde agenda voor de Raad WSBVC van 15 maart 201816, is het propageren van dit compromis onderdeel van mijn lange termijn strategie om te komen tot een gewijzigd exportbeleid van de gezinstoeslagen.

Verder signaleert het artikel een «dilemma tussen woonstaat- en werkstaatuitkering bij volledige werkloosheid grensarbeiders.» In mijn brief van 20 december jl. heb ik in mijn reactie op punt 2 een uitleg gegeven over de verschillen tussen het woon- en werkland beginsel en de betekenis van het woonlandbeginsel. Ik wil in deze brief daarom volstaan met een verwijzing naar mijn eerdere reactie.

Tot slot noemt het Forumartikel een «administratieve lastendruk als gevolg van gebrek aan samenhang tussen belasting- en premieheffing» in het internationale beroepsgoederenvervoer.

Ik erken dat de toepassing van belastingwetgeving en sociale zekerheidswetgeving voor werkzaamheden in het internationaal beroepsgoederenvervoer complex kan zijn. In mijn brief van 20 december jl. aan uw Kamer ben ik in reactie op aanbeveling 15 reeds op dit knelpunt ingegaan. Het is internationaal ongebruikelijk een specifieke bepaling voor beroepsgoederenvervoer op te nemen in belastingverdragen. In de voorloper van de huidige coördinatieverordening bestond er een sectorspecifieke aanwijsregel voor het internationale vervoer. Deze is bij de vereenvoudiging van de verordening geschrapt. Een reden voor de terughoudendheid van Nederland op dit vlak is dat dergelijke vervoersactiviteiten lastig zijn af te bakenen. Aansluiten bij één specifiek criterium (bijvoorbeeld het land waar de vervoersvergunning is afgegeven) kan bovendien misbruik in de hand werken.


X Noot
1

Zie dossier E160052 op www.europapoort.nl.

X Noot
2

Samenstelling:

Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Ester (CU) (vice-voorzitter), Postema (PvdA),Sent (PvdA), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Lokin-Sassen (CDA), Don (SP), Van Hattem (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Köhler (SP), Lintmeijer (GL), Meijer (SP), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Rinnooy Kan (D66) (voorzitter), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Van de Ven (VVD), vac. (PvdA), A.J.M. van Kesteren (PVV), Wever (VVD), Teunissen (PvdD), Gout-van Sinderen (D66).

X Noot
3

Verslag schriftelijk overleg (Kamerstukken I 2018/19, 34 655, A).

X Noot
4

COM(2016)815.

X Noot
5

Verslag schriftelijk overleg (Kamerstukken I 2018/19, 34 655, A).

X Noot
6

COM(2016)815.

X Noot
8

Brief met bijlagen ter inzage gelegd onder griffienummer 164370.

X Noot
9

Mededeling van de Commissie «Naar een meer efficiënte en democratische besluitvorming in het fiscale beleid van de EU (COM(2019)8).

X Noot
10

Kamerstukken II, 2018–2019, 22 112, nr. 2772.

X Noot
13

Kamerstukken I, 2018- 2019, dossiernr. 34 655, nr. A, referentie 2018-0 000815485.

X Noot
14

Kamerstukken II, 2018- 2019, 32 851, nr. 54.

X Noot
15

Zaaknummer: ECLI:NL:RVS:2015:2506.

X Noot
16

Kamerstukken II, 2017- 2018, 21 501-31, nr. 331.

Naar boven