34 557 (R2074) Internationale Overeenkomst betreffende de oprichting te Parijs van een Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten; Parijs, 25 januari 1924

Nr. 2 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 oktober 2016

In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Economische Zaken van 27 september 2016 is gesproken over de ter stilzwijgende goedkeuring overgelegde Internationale Overeenkomst betreffende de oprichting te Parijs van een Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten waarbij goedkeuring wordt gevraagd voor Curaçao (Kamerstuk 34 557 (R2074), nr. 1).

De commissie heeft verzocht de Kamer te informeren over de financiële implicaties en eventuele andere consequenties voor Nederland van de toetreding van Curaçao tot de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (de OIE).

Bij deze doe ik u mijn reactie toekomen, in afstemming met het Ministerie van Binnenlandse Zaken, dat verantwoordelijk is voor deze goedkeuringsprocedure ten behoeve van Curaçao.

Op dit moment is het Koninkrijk der Nederlanden alleen voor wat betreft het Europese deel van Nederland lid van de OIE. Voor wat het Koninkrijk betreft zal de Overeenkomst, waaraan het Europese deel van Nederland al is gebonden, na toetreding van Curaçao ook voor Curaçao gelden. Curaçao is autonoom op dit terrein.

Curaçao wordt door de OIE gezien als zelfstandig lid. Dit betekent dat Curaçao een eigen contributie betaalt, een eigen delegatie kan afvaardigen naar de OIE, stemrecht heeft, en dat de dierziektestatus van het Europese deel van Nederland geen gevolgen heeft voor de dierziektestatus op Curaçao en vice versa. Het lidmaatschap van Curaçao van de OIE heeft dan ook geen financiële of andere consequenties voor Nederland.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven