34 333 Wijziging van de Zorgverzekeringswet, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met grensoverschrijdende zorg

F VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 september 2018

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft kennisgenomen van de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport van 28 mei 2018 in reactie op de brief van de commissie van 17 april 2018.2 De leden van de CDA-fractie hebben naar aanleiding hiervan nog enkele nadere vragen gesteld aan de Minister op 29 juni 2018 en opmerkingen gemaakt, waarbij de leden van de PvdA-fractie zich aansluiten.

De Minister heeft op 5 september 2018 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Minister voor Medische Zorg en Sport

Den Haag, 29 juni 2018

De commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van 28 mei 2018 in reactie op de brief van de commissie van 17 april 2018.3 De leden van de CDA-fractie hebben naar aanleiding hiervan nog enkele nadere vragen en opmerkingen, waarbij de leden van de PvdA-fractie zich aansluiten.

Zij zien tot hun genoegen dat nu ook de regering het probleem ziet voor de nabestaande van een verdragsgerechtigd echtpaar met een Anw-nabestaanden- of bedrijfspensioen die zich, na het overlijden van de partner, soms voor een heel korte termijn, in het woonland moeten verzekeren. Immers, met het bereiken van de AOW-leeftijd wordt de nabestaande weer zelfstandig verdragsgerechtigd en dus in Nederland verplicht verzekerd. Dit betekent dat de nabestaande zich, te midden van alle administratieve beslommeringen en emotionele belasting ten gevolge van het overlijden van de partner, voor een korte termijn elders moet verzekeren.

De summiere oplossing van het probleem die door de regering wordt geschetst − de regering heeft gekozen voor regelingen die voorheen wettelijk geregeld waren, zoals de Algemene burgerlijke pensioenwet − is voor de leden van beide fracties onvoldoende. De regering regelt hiermee iets waarvan slechts enkele ABP-pensioengerechtigden kunnen profiteren.

Het gaat om tientallen gevallen per jaar. Waarom kan dan niet meer genereus worden omgegaan met het probleem waarvoor de leden van deze fracties aandacht vragen? Weegt de regering de administratieve en emotionele belasting voor betrokkenen mee?

De leden van beide fracties begrijpen dat de Verordening (EG) nr. 883/044 enkel van toepassing moet zijn op wettelijke pensioenen. Maar als dat zo is, waarom worden in Bijlage XI wel de niet-wettelijke VUT-regelingen genoemd? Dat is, zo denken deze leden, toch in tegenstelling met de aangevoerde argumentatie?

De leden van de fracties van CDA en PvdA doen een dringend beroep op de regering om het probleem van deze tientallen nabestaanden te regelen, door alle nabestaanden toe te voegen aan de lijst in Bijlage XI (onderdeel Nederland) bij punt 1 onder f. Particuliere overlijdensuitkeringen c.q. lijfrenten in het geval van overlijden kunnen worden uitgesloten. Zij vragen de regering met klem in te gaan op dit billijk verzoek.

De leden van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag bij voorkeur voor 7 september 2018.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Martens

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 september 2018

In uw brief van 29 juni met kenmerk 159915.29u vraagt u mij om gehoor te geven aan uw verzoek om een regeling te treffen voor nabestaanden van verdragsgerechtigden die in het buitenland wonen maar nog geen zelfstandig verdragsrecht hebben. Deze personen kunnen na het overlijden van hun partner in de situatie komen dat zij gedurende een relatief korte periode geen verdragsrecht hebben op zorg ten laste van Nederland en voor een vervangende ziektekostendekking moeten zorgen in het land waar zij wonen. Het (afgeleide) verdragsrecht ten laste van Nederland eindigde namelijk met het overlijden van de partner en het (eigen) verdragsrecht op grond van een eigen Nederlands wettelijk – of daarmee gelijkgesteld – pensioen is nog niet van kracht. Dit leidt in een moeilijke periode tot een extra administratieve belasting die als ongewenst wordt gezien.

Ik heb besloten gehoor te geven aan het verzoek van uw Kamer en ik heb dit al in gang gezet. Ik heb besloten om de tweede pijler pensioenen in de zin van de Pensioenwet, inclusief de daarbij behorende nabestaandenpensioenen op Bijlage XI onder 1f van Verordening 883/04 inzake de coördinatie van sociale zekerheid (hierna: de Verordening), te plaatsen. De wijziging van de Bijlage zal meelopen in de door de Commissie voorgestelde wijziging van Verordening waar naar verwachting onder het Oostenrijkse voorzitterschap de triloog tussen de Raad, het parlement en de Commissie zal worden gestart. De verordening wordt aangenomen wanneer er overeenstemming wordt bereikt in de triloog. Het is helaas niet te voorspellen hoeveel tijd dit proces in beslag zal nemen.

Uw Kamer wees mij terecht op de ondoorzichtigheid van de scheidslijn tussen pensioenen die wel en niet op de bijlage geplaatst worden. In mijn brief aan uw Kamer van 28 mei 20185 ben ik ingegaan op de juridisch-historische redenen van het opnemen van de huidige niet-wettelijke regelingen, zoals de VUT-regelingen op de bijlage van de Verordening. Echter, mede naar aanleiding van signalen uit uw Kamer heb ik moeten vaststellen dat deze scheidslijn moeilijk te verdedigen is en ben ik tot dit voorstel gekomen. De verordening ziet alleen op wettelijke pensioenen maar lidstaten hebben de mogelijkheid om bepaalde pensioenen hiermee gelijk te stellen voor wat betreft de verstrekkingen. In het geval van de tweede pijler pensioenen is er sprake van collectiviteit en is het pensioen met voldoende wettelijke waarborgen omkleed door de Pensioenwet. Deze pensioenen worden op de bijlage geplaatst. Individueel afgesloten pensioen, de zogenoemde derde pijler pensioenen zoals lijfrentes, worden niet op de bijlage opgenomen omdat het kabinet van mening is dat deze te ver afstaan van de wettelijke pensioenen.

De leden van uw Kamer stellen voor om alleen alle nabestaandenpensioenen op de bijlage te plaatsen. Vanwege de systematiek van de Verordening leidt dit tot onbeoogde gevolgen. Nabestaandenpensioenen zijn vaak gekoppeld aan een tweede pijler pensioen. Het zou vreemd zijn dat een nabestaandenpensioen iemand verdragsgerechtigd maakt, terwijl het tweede pijler pensioen waar dit nabestaandenpensioen bij hoort zelf niet op de bijlage geplaatst wordt. Het zou tot gevolg hebben dat mensen die voorheen niet verdragsgerechtigd waren omdat het aanvullend pensioen niet op de Bijlage stond, bij het overlijden van hun partner ineens wel verdragsgerechtigd worden. Met andere woorden, de omgekeerde situatie van de casus die aanleiding gaf tot het verzoek van uw Kamer. Ik kan mij niet voorstellen dat de leden dit beogen. Om deze reden vind ik het onwenselijk om een scheiding te maken tussen de nabestaandenpensioenen en de daarbij behorende bedrijfspensioenen. Daarom heb ik besloten om meer te regelen dan wat uw leden voorstellen.

Met betrekking tot de uitvoering van de door mij omschreven wijziging kan ik melden dat het CAK als uitvoeringsorgaan betrokken is geweest bij de totstandkoming van deze wijziging. Op het eerste gezicht lijkt het of een grote groep mensen met deze wijziging verdragsgerechtigd wordt, hetgeen ook mijn aanvankelijke terughoudendheid verklaart. Wanneer men echter kijkt naar de extra verdragsgerechtigden op basis van deze toevoeging dan lijkt deze groep vrij beperkt te zijn. Een ieder die al een wettelijk pensioen of een pensioen van de bijlage ontvangt, is al verdragsgerechtigd. Voor het CAK betekent dit dat zij gegevens zullen moeten ontvangen van de pensioenfondsen om te bepalen welke mensen verdragsgerechtigd zijn. Voor de omvang van het aantal verdragsgerechtigden heeft deze wijziging geen grote gevolgen. Deze mensen zouden namelijk wanneer ze AOW-gerechtigd worden toch al bij het CAK terecht komen als verdragsgerechtigden. Nu gebeurt dit slechts eerder. Wanneer de mensen vervolgens AOW-gerechtigd worden loopt het verdragsrecht gewoon door.

Alles overziend ben ik van mening dat het toevoegen van de tweede pijler pensioenen in de zin van de Pensioenwet aan Bijlage XI van de Verordening een passend sluitstuk vormt voor de discussie rondom verdragsgerechtigden.

Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De Minister voor Medische Zorg en Sport, B.J. Bruins


X Noot
1

Samenstelling: Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Ganzevoort (GL), vacature (VVD), Martens (CDA), (voorzitter), Van Strien (PVV), Bruijn (VVD), (vice-voorzitter), Gerkens (SP), Atsma (CDA), Bredenoord (D66), D.J.H. van Dijk (SGP), Don (SP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Prast (D66), Schnabel (D66), Wezel (SP), Klip-Martin (VVD) Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Zandbrink (PvdA) en Fiers (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukken I 2017/18, 34 333, E.

X Noot
3

Kamerstukken I 2017/18, 34 333, E.

X Noot
4

Voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.

X Noot
5

EK 2017–2018, 34 333, E

Naar boven