Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 mei 2016
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Economische Zaken van 28 april
2016 is gesproken over het wetsvoorstel grondgebonden groei melkveehouderij (Kamerstuk
34 295). De commissie heeft mij verzocht aan te geven of er bezwaren zijn tegen een gelijktijdige
behandeling van dit wetsvoorstel Wet grondgebonden groei melkveehouderij en het nog
te ontvangen wetsvoorstel over fosfaatrechten.
Tijdens de plenaire behandeling van de Amvb grondgebonden groei melkveehouderij (hierna:
Amvb) in de Eerste Kamer is, in reactie op de tijdens de behandeling van het Wetsvoorstel
verantwoorde groei melkveehouderij aangenomen motie Reuten c.s. (Kamerstuk 33 979, G), de toezegging gedaan om de verplichtingen uit de Amvb op te nemen in een wetsvoorstel
tot wijziging van de Meststoffenwet. Het streven bij dit wetsvoorstel was om het in
werking te laten treden met ingang van 1 januari 2016, zodat inwerkingtreding van
de Amvb achterwege kon blijven. De Eerste Kamer stelde zich op het principiële standpunt
dat de normen die in de Amvb zijn vervat in de wet opgenomen zouden moeten worden,
in de wetenschap dat het onzeker was of dat nog voor 1 januari 2016 zou lukken. Omdat
de procedure voor het wetsvoorstel niet tijdig kon worden doorlopen, is dan ook op
1 januari 2016 de Amvb grondgebonden groei melkveehouderij in werking getreden (Stb. 2015, nr. 344 en Stb. 2015, nr. 555).
De gestelde vraag beantwoord ik dan ook in het licht van het voorgaande. Het is mogelijk
om de behandeling van de twee genoemde wetsvoorstellen gezamenlijk te behandelen.
Gegeven de inwerkingtreding van de Amvb is er, bezien vanuit de inhoud, geen dwingende
noodzaak voor snelle behandeling van het wetsvoorstel grondgebonden groei melkveehouderij.
Ik hecht echter ook aan de gedane toezegging en respecteer de positie die de Eerste
Kamer eerder ten aanzien van dit wetsvoorstel heeft ingenomen.
Van belang is ook dat ten opzichte van de Amvb, als gevolg van de recent ingediende
nota van wijziging (Kamerstuk 34 295, nr. 8), een nieuwe knelgevallenvoorziening is opgenomen. In het belang van de ondernemers
die hiermee zijn gebaat, verdient behandeling van het wetsvoorstel op een moment waarmee
inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2017 tot de mogelijkheid behoort de voorkeur.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam