34 227 Wijziging van de Participatiewet in verband met de bescherming van lijfrenteopbouw en de vrijlating van inkomsten uit arbeid en wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de bevordering van vrijwillige voortzetting van pensioenopbouw (Wet vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw)

Nr. 12 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID KARABULUT TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 9

Ontvangen 30 oktober 2015

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel C, wordt onderdeel 1 als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. In onderdeel n wordt «ten hoogste zes aaneengesloten maanden» vervangen door: een periode die door de gemeenteraad bij verordening wordt vastgesteld en die ten minste zes maanden bedraagt.

2. Onderdeel b komt te luiden:

b. In onderdeel r, onder 2°, wordt «de periode van zes aaneengesloten maanden» vervangen door: de periode,.

II

Artikel IV, onderdeel A, komt te luiden:

A

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «gedurende zes aaneengesloten maanden» vervangen door: gedurende een periode die door de gemeenteraad bij verordening wordt vastgesteld en die ten minste zes maanden bedraagt.

2. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt: van zes aaneengesloten maanden.

III

Artikel V, onderdeel A, komt te luiden:

A

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «gedurende zes aangesloten maanden» vervangen door: gedurende een periode die door de gemeenteraad bij verordening wordt vastgesteld en die ten minste zes maanden bedraagt.

2. In het negende lid, onderdeel b, vervalt: van zes aaneengesloten maanden.

Toelichting

Het onderliggende wetsvoorstel bewerkstelligt dat de periode dat een college inkomsten uit arbeid niet hoeft te rekenen tot de middelen van een bijstandsgerechtigde, wordt gewijzigd van zes maanden aaneengesloten naar zes maanden totaal, waarbij de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat deze zes maanden binnen een bepaalde periode dienen te liggen.

Met dit amendement beoogt de indiener het college de beleidsvrijheid te geven om de periode waarin inkomsten uit arbeid niet tot de middelen van een bijstandsgerechtigde worden gerekend, zelf te laten bepalen, met een minimum termijn van 6 maanden. Mensen die langdurig aangewezen zijn op bijstand en niet in staat zijn om zelfstandig een volwaardig inkomen te genereren kunnen hierdoor, zo lang als het college dat toestaat, bijverdienen, waarbij het totale inkomen niet boven het wettelijk minimum inkomen uit komt.

Hiertoe worden wijzigingen aangebracht in de Participatiewet (artikel I van het wetsvoorstel), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel IV van het wetsvoorstel) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel V van het wetsvoorstel).

Karabulut

Naar boven