34 164 EU-voorstel: Voorstel voor een verordening betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 COM(2015)101

B VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 mei 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft kennisgenomen van de brief van de Minister van Economische Zaken van 2 april 20152, waarin hij ingaat op vragen en opmerkingen inzake het EU-voorstel: Voorstel voor een verordening betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen (hierna: EFSI).

Naar aanleiding hiervan heeft de commissie de Minister op 24 april 2015 een brief gestuurd.

De Minister heeft op 21 mei 2015 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Minister van Economische Zaken

Den Haag, 24 april 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 2 april 20153, waarin u ingaat op vragen en opmerkingen inzake het EU-voorstel: Voorstel voor een verordening betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen (hierna: EFSI).

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw antwoorden op de vragen en opmerkingen over het EFSI. De fractieleden van GroenLinks danken u voor de beantwoording. Naar aanleiding van de beantwoording hebben de leden van beide fracties nadere vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

Het Investeringsplan voor Europa van de Commissie-Juncker heeft als doel, door middel van het mobiliseren van private investeringen, groei en banen aan te jagen. Tegelijkertijd stelt de regering in haar beantwoording van vragen van deze leden, namelijk of de toegevoegde waarde van het EFSI niet bij uitstek zou moeten blijken uit de versterking van de Zuid-Europese economieën, dat de kwaliteit en toegevoegde waarde van de investeringen voor de Europese economie voorop dienen te staan, dat dit uiteindelijk ook de meeste nieuwe banen oplevert en dat het kabinet dan ook geen voorstander is van geografische of sectorale quota. Is de regering niettemin met deze leden van oordeel dat de toegevoegde waarde van de investeringen voor de Europese economie en voor de Europese werkgelegenheid in sterke mate zal afhangen van het vermogen investeringen in de Zuid-Europese economieën te genereren? En dat dit niet noodzakelijkerwijs geografische of sectorale quota vereist, als wel nader gespecificeerde doelstellingen ten aanzien van juist deze genoemde economieën, zodat de toegevoegde waarde van het EFSI hier ook daadwerkelijk op kan worden beoordeeld?

De regering geeft in haar beantwoording van vragen van deze leden aan dat ook op het terrein van onderzoek, onderwijs en innovatie er voldoende projecten zijn die voor EFSI-financiering in aanmerking komen. Zou u enkele voorbeelden kunnen geven van onderwijsinvesteringen die aan de eisen van het EFSI zouden kunnen voldoen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De regering verdedigt de korting van 2,7 miljard euro op het programma Horizon 2020 ten behoeve van het garantievermogen van het EFSI met het argument dat het EFSI voor een belangrijk deel zal moeten investeren in onderzoek en innovatie. Toch zullen er onderzoeks- en onderwijsprogramma's uit Horizon 2020 gaan sneuvelen door deze bezuiniging. De leden van de GroenLinks-fractie vernemen graag een nadere reactie hierop. Ook erkent de regering dat het instrument EFSI tot andere keuzes kan leiden dan Horizon 2020. De leden van de GroenLinks-fractie vragen u dit toe te lichten, zo mogelijk met een aantal voorbeelden.

U geeft geen antwoord op de vraag van de fractieleden van GroenLinks naar een alternatief voor financiering van het EFSI ten koste van Horizon 2020 en CEF. Graag horen zij of u bereid bent hier voorstellen voor te doen, en zo ja, welke. Ook ontvangen zij graag een antwoord op de vraag of u bereid bent financiële middelen uit het kernfusieproject ITER in te zetten in plaats van middelen uit Horizon 2020.

Welke criteria worden gehanteerd bij het indienen van projecten voor de EFSI-lijst? U heeft de vraag of u bereid bent de criteria die ook voor huidige EU-structuurfondsen en de Europese Investeringsbank gelden, zoals criteria ten aanzien van duurzaamheid en inspraak van lokale en regionale stakeholders, ook voor te stellen ten aanzien van het EFSI, niet duidelijk beantwoord. Graag ontvangen de leden van de GroenLinks-fractie alsnog een duidelijk antwoord.

Bent u het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat het EFSI een uitgelezen kans is om de economie verder te vergroenen? En bent u derhalve bereid zich in te spannen dat Nederland uitsluitend projecten aandraagt die een bijdrage leveren aan vergroening, en onder meer aan de EU-klimaat- en energiedoelen 2020 en 2030 en het Energieakkoord?

Kunt u toelichten of de regering bereid is om de volgende projecten in overweging te nemen:

  • energiebesparing industrie voor investeringen met een terugverdientijd langer dan 5 jaar;

  • concrete geothermieprojecten (diepe aardwarmte);

  • pilots met investeringen in smartgrids, om te leren omgaan met piekbelasting van decentrale

  • energie;

  • interconnectie van elektriciteitsnetwerken met buurlanden, ook via zee?

In uw reactie missen de leden van de GroenLinks-fractie het antwoord op de vraag of het geld van EFSI wel terecht komt in landen die het het hardste nodig hebben. Graag een antwoord.

Ook gaat u niet in op het risico dat via EFSI projecten worden gefinancierd die er sowieso wel komen. Graag een reactie.

Bent u bereid zich hard te maken voor een sterkere democratische controle op het EFSI door het Europees parlement, en een sterkere rol voor de Europese Rekenkamer, vergelijkbaar met de rol en positie die het Europees parlement en Europese Rekenkamer hebben in de structuurfondsen?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 22 mei 2015.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, E.M. Kneppers-Heijnert

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 mei 2015

Met deze brief beantwoord ik, mede namens de Minister van Financiën, de vragen die gesteld zijn door de leden van de vaste commissie voor Economische Zaken in de brief van 24 april 2015, kenmerk 156881.02u.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

Het Investeringsplan voor Europa van de Commissie-Juncker heeft als doel, door middel van het mobiliseren van private investeringen, groei en banen aan te jagen. Tegelijkertijd stelt de regering in haar beantwoording van vragen van deze leden, namelijk of de toegevoegde waarde van het EFSI niet bij uitstek zou moeten blijken uit de versterking van de Zuid-Europese economieën, dat de kwaliteit en toegevoegde waarde van de investeringen voor de Europese economie voorop dienen te staan, dat dit uiteindelijk ook de meeste nieuwe banen oplevert en dat het kabinet dan ook geen voorstander is van geografische of sectorale quota. Is de regering niettemin met deze leden van oordeel dat de toegevoegde waarde van de investeringen voor de Europese economie en voor de Europese werkgelegenheid in sterke mate zal afhangen van het vermogen investeringen in de Zuid-Europese economieën te genereren? En dat dit niet noodzakelijkerwijs geografische of sectorale quota vereist, als wel nader gespecificeerde doelstellingen ten aanzien van juist deze genoemde economieën, zodat de toegevoegde waarde van het EFSI hier ook daadwerkelijk op kan worden beoordeeld?

Het kabinet erkent dat investeringen vanuit het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) in projecten in Zuid-Europese economieën zeker kunnen bijdragen aan het doel van het Investeringsplan om groei en banen aan te jagen in Europa. Deze toegevoegde waarde van het EFSI voor de Europese economie is gelegen in het mobiliseren van private investeringen in levensvatbare projecten in de hele EU. Als private investeerders daadwerkelijk meer toegevoegde waarde zien in projecten in Zuid-Europa, zal ook het EFSI meer kunnen investeren in die economieën. De afweging van risico en rendement door private financiers blijft echter een private beslissing, waarbij het kabinet hecht aan een onafhankelijke projectselectie door het EFSI, zonder geografische of sectorale quota of doelstellingen. Bovendien is het kabinet van mening dat het EFSI een onderdeel is van de oplossing voor het lage investeringsniveau in Europa. Gelijktijdig met het EFSI zal op Europees en nationaal niveau via structurele hervormingen het perspectief op groei en werkgelegenheid moeten worden verbeterd. Alleen op die manier kan het voor investeerders, al dan niet met behulp van het EFSI, aantrekkelijker worden gemaakt om te investeren in de Europese economieën.

De regering geeft in haar beantwoording van vragen van deze leden aan dat ook op het terrein van onderzoek, onderwijs en innovatie er voldoende projecten zijn die voor EFSI-financiering in aanmerking komen. Zou u enkele voorbeelden kunnen geven van onderwijsinvesteringen die aan de eisen van het EFSI zouden kunnen voldoen?

Investeringen in onderzoek, onderwijs en innovatie zijn een expliciet aandachtsgebied van het EFSI. Nederland heeft zich hier in de Raad ook uitdrukkelijk voor ingespannen. In de eerdere beantwoording heeft het kabinet aangegeven dat het «erkent dat de financiering van investeringen via instrumenten die een bepaald financieel rendement moeten opleveren, tot de financiering van andere activiteiten kan leiden dan in het geval van subsidies. Echter, ook op het terrein van onderzoek, onderwijs en innovatie moeten er voldoende projecten zijn die hiervoor in aanmerking komen.»4 Daarbij moet eerder gedacht worden aan onderzoeks- en innovatieprojecten die gericht zijn op commerciële toepassingen of investeringen in onderzoeksinfrastructuur. Bij de eerste vier projecten die door de Europese Investeringsbank (EIB) zijn goedgekeurd en zijn aangemeld voor de garantie van het EFSI zat bijvoorbeeld een Spaans R&D-project in de zorgsector. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de kwalitatief hoogwaardige Nederlandse onderzoekssector in staat is ook dergelijke projecten te ontwikkelen.

Duidelijk is dat de onderzoeks- en onderwijswereld veel baat kan hebben bij de nieuwe extra EFSI-investeringen, mede omdat ook investeringen in fysieke infrastructuur mogelijk zijn vanuit het EFSI. Hierbij valt te denken aan grote onderzoeksfaciliteiten zoals onderzoekslaboratoria, supercomputers en slim aan elkaar gekoppelde computernetwerken, of innovatiegerichte campussen in de regio’s.

Ten aanzien van onderwijsinvesteringen heeft de EIB in Europa een behoorlijk trackrecord binnen zijn reguliere activiteiten. Als voorbeeld is een investeringslening aan een Britse universiteit te noemen (nieuwbouw bibliotheek, aanpassingen aan nieuwe gehandicaptennormen). In Nederland werd in 2013 aan de Vrije Universiteit Amsterdam door de EIB een lening verstrekt voor vernieuwing van de campus. Benadrukt moet worden dat kennisinstellingen autonoom zijn in hun investeringsbeslissingen en het voorzien in hun kapitaalbehoeften en daarbij zelf de afweging zullen maken tussen beschikbare nationale en Europese instrumenten. In hoeverre hierop daadwerkelijk door onderzoeks-, onderwijs- en kennisinstellingen een beroep zal worden gedaan, is moeilijk te voorspellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De regering verdedigt de korting van 2,7 miljard euro op het programma Horizon 2020 ten behoeve van het garantievermogen van het EFSI met het argument dat het EFSI voor een belangrijk deel zal moeten investeren in onderzoek en innovatie. Toch zullen er onderzoeks- en onderwijsprogramma's uit Horizon 2020 gaan sneuvelen door deze bezuiniging. De leden van de GroenLinks-fractie vernemen graag een nadere reactie hierop. Ook erkent de regering dat het instrument EFSI tot andere keuzes kan leiden dan Horizon 2020. De leden van de GroenLinks-fractie vragen u dit toe te lichten, zo mogelijk met een aantal voorbeelden.

De herkomst van de voorgestelde middelen voor het EFSI-garantievermogen is onderwerp van de lopende onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement. Er zijn op dit moment geen indicaties van de Europese Commissie dat concrete projecten die al middelen waren toegezegd uit Horizon2020 zullen sneuvelen door de bijdrage van Horizon2020 aan de financiering van het EFSI. Hoewel het kabinet het betreurt dat bij de financiering van EFSI niet voor een bredere verdeling over begrotingslijnen is gekozen, is het kabinet van mening dat de Raadspositie een afgewogen en verdedigbaar compromis vormt. Daarbij is het van belang te onderkennen dat het EFSI, met het openen van mogelijkheden voor nieuwe financieringsmodellen en investeerders, ook kansen biedt op het gebied van onderzoek, onderwijs en innovatie.

Met de erkenning dat financiering vanuit het EFSI tot andere keuzes kan leiden dan Horizon2020 duidt het kabinet op het feit dat Horizon2020 grotendeels projecten financiert op basis van subsidies, terwijl het EFSI kredieten en garanties verstrekt. Dit kan resulteren in andere keuzes, omdat in het geval van kredietverlening immers een levensvatbare business case noodzakelijk is. Dankzij de hefboomwerking van het EFSI kunnen meer en andere investeringen van de grond komen dan met hetzelfde budget binnen Horizon2020. De onderzoeks- en onderwijswereld kan veel baat hebben bij deze nieuwe extra investeringen, mede omdat – anders dan in Horizon2020 – ook investeringen in fysieke infrastructuur mogelijk zijn vanuit het EFSI. Indirect heeft ook het vrije onderzoek baat bij dergelijke investeringen. Denkbaar is ook dat naast bedrijven die al actief zijn in R&D ook andere private partijen (bijvoorbeeld beleggers) of publieke partijen die nu nog niet actief zijn in Horizon 2020 projecten (bijvoorbeeld medeoverheden) interesse zullen hebben om met het EFSI te investeren in onderzoeks-, onderwijs- en innovatieprojecten.

U geeft geen antwoord op de vraag van de fractieleden van GroenLinks naar een alternatief voor financiering van het EFSI ten koste van Horizon 2020 en CEF. Graag horen zij of u bereid bent hier voorstellen voor te doen, en zo ja, welke. Ook ontvangen zij graag een antwoord op de vraag of u bereid bent financiële middelen uit het kernfusieproject ITER in te zetten in plaats van middelen uit Horizon 2020.

Zoals aangegeven in het BNC-fiche5 betreurt het kabinet dat voor de financiering van EFSI niet voor een bredere verdeling over begrotingslijnen is gekozen. Het kabinet erkent echter dat de politieke haalbaarheid van dekking vanuit andere begrotingscategorieën tijdens de onderhandelingen in de Raad gering was geweest, gelet op het feit dat een groot deel van de middelen nationaal en regionaal verdeeld zijn.

De financiering van het EFSI is ook onderwerp van de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement. Het Europees parlement heeft voorgesteld de financiering vanuit Horizon2020 en de Connecting Europe Facility (CEF) te schrappen. Daar voor in de plaats wil het Europees parlement bij de jaarlijkse begrotingsonderhandelingen bezien hoe het garantiefonds gefaseerd (tot en met 2022) kan worden gevuld. Nederland acht het voor zowel de geloofwaardigheid van het EFSI als vanuit het oogpunt van prudent begrotingsbeleid van groot belang dat bij de start van het EFSI duidelijk is hoe de financiering van het EU-garantiefonds wordt gedekt. Die dekking moet binnen het Meerjarig Financieel Kader worden gevonden. Binnen die randvoorwaarde staat Nederland open voor alternatieve vormen van financiering die de kortingen op Horizon2020 en CEF kunnen verminderen. De optie van de inzet van middelen uit het kernfusieproject ITER ligt op dit moment niet op tafel.

Welke criteria worden gehanteerd bij het indienen van projecten voor de EFSI-lijst? U heeft de vraag of u bereid bent de criteria die ook voor huidige EU-structuurfondsen en de Europese Investeringsbank gelden, zoals criteria ten aanzien van duurzaamheid en inspraak van lokale en regionale stakeholders, ook voor te stellen ten aanzien van het EFSI, niet duidelijk beantwoord. Graag ontvangen de leden van de GroenLinks-fractie alsnog een duidelijk antwoord.

Om in aanmerking te komen voor middelen vanuit het EFSI worden de reguliere criteria gebruikt van de EIB. Daarnaast zal een aantal criteria gelden voor het gebruik van de EU-Garantie die van toepassing is op het EFSI. De criteria hiervoor zijn nog onderwerp van de onderhandelingen tussen de Commissie, de Raad en het Europees parlement. De Raad acht het in ieder geval van belang dat de projecten: 1) in lijn zijn met de doelen van het beleid van de EU; 2) economisch en technisch levensvatbaar zijn; 3) voorzien in additionaliteit; en 4) waar mogelijk de mobilisatie van privaat kapitaal maximaliseren.

Bent u het eens met de leden van de GroenLinks-fractie dat het EFSI een uitgelezen kans is om de economie verder te vergroenen? En bent u derhalve bereid zich in te spannen dat Nederland uitsluitend projecten aandraagt die een bijdrage leveren aan vergroening, en onder meer aan de EU-klimaat- en energiedoelen 2020 en 2030 en het Energieakkoord?

Kunt u toelichten of de regering bereid is om de volgende projecten in overweging te nemen:

  • energiebesparing industrie voor investeringen met een terugverdientijd langer dan 5 jaar;

  • concrete geothermieprojecten (diepe aardwarmte);

  • pilots met investeringen in smartgrids, om te leren omgaan met piekbelasting van decentrale energie;

  • interconnectie van elektriciteitsnetwerken met buurlanden, ook via zee?

De aandachtsgebieden die de Europese Commissie in het voorstel voor het Investeringsplan heeft benoemd sluiten volgens het kabinet aan op een duurzame groeiagenda voor de Europese economie. Naast strategische infrastructuur worden hernieuwbare energie en energiebesparing expliciet genoemd als investeringsgebieden voor het EFSI. Het kabinet is echter niet de partij die projecten aandraagt bij het EFSI. Projecteigenaars zullen zelf de EIB moeten benaderen voor financiering. De EIB en het EFSI zullen elk project dat financiering aanvraagt vervolgens onafhankelijk beoordelen. Het kabinet zet zich daarbij in samenspraak met de EIB en betrokken stakeholders in voor een optimale aansluiting van Nederland en Nederlandse projecten op het EFSI.

In uw reactie missen de leden van de GroenLinks-fractie het antwoord op de vraag of het geld van EFSI wel terecht komt in landen die het het hardste nodig hebben. Graag een antwoord.

Voor de beantwoording op deze vraag wordt verwezen naar beantwoording van de eerste vraag van de PvdA-fractie.

Ook gaat u niet in op het risico dat via EFSI projecten worden gefinancierd die er sowieso wel komen. Graag een reactie.

De additionaliteit van de EFSI-financiering en het risico op het ontbreken hiervan is momenteel onderwerp van de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement. Hoewel de additionaliteit van de EFSI-financiering ook voor het kabinet een aandachtspunt is, moeten tegelijkertijd de doelen en criteria niet te beperkend zijn, omdat anders de slagkracht van de EIB en het EFSI wordt verminderd.

Bent u bereid zich hard te maken voor een sterkere democratische controle op het EFSI door het Europees parlement, en een sterkere rol voor de Europese Rekenkamer, vergelijkbaar met de rol en positie die het Europees parlement en Europese Rekenkamer hebben in de structuurfondsen?

De positie van het Europees parlement en de rol van de Europese Rekenkamer zijn onderwerp van de lopende onderhandelingen met het Europees parlement. Het kabinet is voorstander van een goede controle door het Europees parlement en een sterke rol van de Europese Rekenkamer ten aanzien van de besteding van de EU-begrotingsmiddelen, mits deze de onafhankelijke projectselectie en de slagkracht van het EFSI niet in gevaar brengen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Zie dossier E150002 op de www.europapoort.nl.

X Noot
2

Verslag schriftelijk overleg (Kamerstukken I, 2014/15, 34 164, A).

X Noot
3

Verslag schriftelijk overleg (Kamerstukken I, 2014/15, 34 164, A).

X Noot
4

Kamerstukken I, 2014–2015, 34 164, A (Kamerbrief van 2 april 2015).

X Noot
5

Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1941 (BNC-fiche van 6 februari 2015).

Naar boven