34 040 Instelling van een vast college van advies op het terrein van volksgezondheid en samenleving (Wet op de Raad voor volksgezondheid en samenleving)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 23 oktober 2014

Met belangstelling hebben de Minister voor Wonen en Rijksdienst en ik kennis genomen van de door de leden van de fracties van de PvdA, de SP en het CDA gestelde vragen en gemaakte opmerkingen. Wij zijn de betrokken leden erkentelijk voor de voortvarende wijze waarop het verslag is uitgebracht. In het onderstaande ga ik, mede namens mijn ambtgenoot voor Wonen en Rijksdienst, graag in op de vragen en opmerkingen. Hierbij zal ik zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aanhouden.

ALGEMEEN

Ik heb met vreugde geconstateerd dat de leden van de PvdA-fractie met interesse kennis hebben genomen van het wetsvoorstel. De betrokken leden vragen hoe de Raad voor de volksgezondheid en samenleving komt tot een werkprogramma dat een breed draagvlak heeft, beantwoordt aan de behoefte uit het veld en voldoende proactief is.

Op verschillende wijzen wordt geborgd dat het werkprogramma van de Raad voor de volksgezondheid en samenleving (hierna: Raad of RVS) een breed draagvlak heeft, beantwoordt aan de behoefte uit het veld en voldoende proactief is.

Hierbij is in de eerste plaats van belang dat de leden van de Raad worden benoemd op grond van hun maatschappelijke kennis en ervaring. Bij de benoemingen wordt – net als bij de benoemingen van de huidige leden van de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling en de Raad voor de volksgezondheid en zorg – van belang geoordeeld dat zij maatschappelijke kennis en ervaring hebben met het krachtenveld van de gezondheidszorg en de maatschappelijke participatie en dat zij een netwerk hebben binnen de voor de RVS relevante maatschappelijke domeinen. Op deze wijze ontvangen zij uit hun netwerken tal van signalen die zij (kunnen) transformeren naar een adviestraject.

Voorts is gebruik dat voor de totstandkoming van de werkprogramma’s van de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (RMO) en de Raad voor de volksgezondheid en zorg (RVZ) in een uitvoerige consultatieronde diverse partijen worden gehoord en gevraagd naar hun wensen voor de werkzaamheden van de adviescolleges. Ook voor de nieuwe Raad is de intentie dit op deze wijze vorm te geven. Binnen de Raad worden de verschillende signalen en wensen uit de consultaties gewogen om tot een gebalanceerd werkprogramma te komen. Een gevarieerde en brede samenstelling van de Raad draagt hieraan bij.

Daarnaast dient de Minister van VWS op grond van haar verantwoordelijkheid in de zin van de Kaderwet adviescolleges aan de Raad tijdig een overzicht te verstrekken van de voornemens om advies te vragen. Om een breed draagvlak te creëren en rekening te houden met de verwevenheid van de beleidsdomeinen van de Ministeries van BZK, I&M, OCW, SZW, V&J en VWS alsmede het in toenemende mate intersectorale karakter van de strategische vragen, betrekt de Minister hierbij de andere voornoemde ministeries. Over het werkprogramma vindt dan ook overleg plaats met de andere bewindspersonen in het sociale domein en het werkprogramma wordt behandeld in de ministerraad. Ook wordt in het werkprogramma altijd ruimte gelaten voor adviesverzoeken vanuit het parlement. Overigens is de RVS niet exclusief gebonden aan de vragen van Minister en parlement. Conform artikel 18 van de Kaderwet adviescolleges kan de Raad ook ongevraagd advies uitbrengen. Deze werkwijze impliceert dat de behoefte uit het veld altijd in RVS-producten kan worden vertaald.

De leden van de SP-fractie vragen of de argumentatie achter het samenvoegen van RMO en de RVZ, namelijk dat een samengevoegde raad beter zou aansluiten bij de veranderende samenleving waarbij meer zorgtaken bij de gemeenten zijn belegd, niet berust op een gelegenheidsargumentatie. Immers, zo stellen de leden van de SP-fractie, het voornemen de twee adviesraden samen te voegen stamt uit de tijd dat er van decentralisatie van taken nog geen sprake was.

Zoals in de memorie van toelichting vermeld, is ook in 2008 en 2009 reeds gesproken over samenvoeging van RMO en RVZ. Toen werd al beschreven dat meer synergie tussen de domeinen van RVZ en RMO noodzakelijk was. Het samengaan van de adviesraden werd destijds echter vooral ingegeven vanuit organisatorische vraagstukken, hetgeen op dat moment onvoldoende bleek het samengaan van de raden doorgang te laten vinden. In de Regeerakkoorden van 2010 en 2012 werd vervolgens het voornemen geuit tot herziening van respectievelijk het jeugdstelsel en de zorg, en het overhevelen van taken naar de gemeenten vanuit de gedachte dat daarbij maximale aansluiting kan worden gezocht bij wat mensen nodig hebben. Met deze decentralisaties en de veranderingen in de maatschappij die sinds 2009 hebben plaatsgevonden bevinden we ons nu in een daadwerkelijk andere omgeving. Het beleid inzake participatie, gezondheid en zorg raakt zeker ook op het decentrale niveau dusdanig verweven dat een samengaan van de betrokken adviescolleges een veel grotere inhoudelijke noodzaak kent dan in 2008–2009. De Kamer is dan ook bij brief van 28 mei 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 33 400 XVI, nr. 149) geïnformeerd over een hernieuwd voornemen de RVZ en RMO samen te voegen: niet vanuit organisatorische redenen, maar juist vanuit de inhoudelijke vragen waarvoor de samenleving zich gesteld ziet. Dit voornemen tot samenvoeging van de RMO en RVZ sluit aan bij de nieuwe realiteit die is gecreëerd door de decentralisaties en de wens deze nieuwe realiteit ook op adviesgebied te laten ondersteunen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering het nieuwe adviescollege stuurt op de weg die zij zelf graag zou zien. Ook vernemen zij graag of het mogelijk is dat de RVS zich over ander thema’s buigt dan de veronderstelde samenhang tussen bijvoorbeeld wonen en zorg nu deze taken zijn gedecentraliseerd alsmede of het de RVS vrij staat haar eigen invulling te geven aan welk perspectief er centraal moet staan.

De regering stuurt het adviescollege niet op een bepaalde weg. De regering creëert met het nieuwe adviescollege een institutie, waarvan verwacht mag worden dat die beter in staat is de veranderingen in de maatschappij en de daarmee samenhangende veranderingen in verwachtingen van de gezondheidssector te duiden en het intersectorale perspectief op participatie, gezondheid en gezondheidszorg in de volle breedte te hanteren. In het voorstel tot wet staat als taak omschreven: «De Raad heeft tot taak de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal te adviseren over het te voeren beleid op het gebied van volksgezondheid en samenleving waarbij alle aspecten die van invloed zijn op de volksgezondheid en het functioneren van burgers in de samenleving worden betrokken, met bijzondere aandacht voor de rol van de decentrale overheden en veranderingen in het aanbod van zorg en welzijn.» Deze brede taakomschrijving beschrijft naar de mening van de regering wel het domein, maar niet de richting van de advisering. Ook de thema’s van advisering zijn niet op voorhand vastgelegd. Het staat de RVS ook volledig vrij het perspectief te kiezen van waaruit een onderwerp wordt behandeld, zij het dat RVS gezien zijn taakopdracht wel wordt geacht daarin niet te selectief te zijn en alle relevante aspecten in zijn advisering te betrekken.

De betrokken leden willen voorts graag weten hoe zij de stelling «steeds vaker staat een maatschappelijke perspectief centraal in plaats van een medische perspectief» moeten opvatten.

Het medisch perspectief impliceert dat problemen die in de spreekkamer van een zorgverlener naar voren worden gebracht louter als een medisch probleem worden opgevat en sociaal-culturele en sociaaleconomische factoren niet in beschouwing worden genomen. Dit sluit niet meer aan bij hoe de gezondheidszorg in de praktijk functioneert én de richting die we als maatschappij willen inslaan (niet voor niets worden ontzorgen en demedicaliseren vanuit verschillende zijden in de discussie over de toekomst van de zorg betrokken). In het denken over zorg en wat adequaat medisch handelen is, signaleren steeds meer zorgprofessionals het belang van de vraag achter de vraag. Als eenzaamheid het grootste probleem is, zal een bezoek aan de dokter weinig opleveren. Als werkeloosheid, onveiligheid of niet passende huisvesting de dominante thema’s van zorg zijn, zal een bezoek aan een verpleegkundige zelden die zorgen doen wegnemen. Steeds vaker wordt bovendien rekenschap gegeven van het feit dat een behandeling moet passen bij wie een persoon is en wat deze persoon wil bereiken in zijn of haar leven. De keuze voor een interventie is dan ook niet altijd medisch bepaald, maar wordt gekleurd door de behoeften en de achtergrond van de persoon in de spreekkamer. Daartoe is verbinding van het sociale domein en de zorg – óók in de advisering – essentieel.

De leden van de SP-fractie vragen waarom het een nieuw inzicht is dat participatie en gezondheid verweven thema’s zijn en of het wel juist is om de mens of burger te zien vanuit zijn of haar gebrek, of mankement in plaats van als een totaalmens. Zij vragen zich af waar het is misgegaan in de afgelopen jaren dat het benaderen van mensen vanuit hun totale behoefte en deelname aan de samenleving als iets nieuws wordt gezien.

Ik ben het met de betrokken leden eens dat de verwevenheid van participatie en gezondheid altijd een thema geweest is en dat het belangrijk is de burger niet te zien vanuit zijn (eventuele) gebrek maar in plaats daarvan als een totaalmens. In de dagelijkse praktijk van het werkveld liepen deze thema’s echter steeds meer uiteen. Een focus op processen en systemen, oftewel de praktische organisatie van en de regels in de zorg, lag daaraan ten grondslag. In mijn brief «Van systemen naar mensen» (Kamerstukken II 2012/13, 32 620, nr. 78) heb ik met de Staatssecretaris van VWS geschetst dat de kern van de hervormingen in de zorg is dat wij een omslag willen maken van het denken in systemen naar het denken in mensen. Er zijn niet alleen grote verschillen tussen mensen in termen van gezondheid, maar ook in hun sociale omgeving en in de mate waarin zij in staat zijn zelf hun leven in te richten. Hoewel verschillende mensen behoefte hebben aan verschillende zorg krijgen ongelijke gevallen nu vaak een gelijke behandeling. Hoewel dit zoals genoemd goed te verklaren is vanuit historisch en praktisch perspectief, is dit geen gewenste ontwikkeling. In de toekomst willen de Staatssecretaris en ik er dan ook voor zorgen dat de «totaalmens» zoals de leden van de SP-fractie dit noemen weer centraal komt te staan. Een integrale advisering kan daaraan bijdragen.

De leden van de SP-fractie verzoeken de regering in te gaan op de kritiek van de Raad van State dat door het brede adviesterrein van de RVS het risico ontstaat dat de RVS eigenlijk niet meer specifiek kan adviseren.

De regering leest in het advies van de Raad van State niet dat er risico bestaat dat de RVS niet specifiek kan adviseren. De regering ziet dat risico ook niet. Zoals ook in de memorie van toelichting uitdrukkelijk is opgemerkt (Kamerstukken II 2014/15, 34 040, nr. 3, blz. 7) is er voor de RVS wel ruimte voor specifieke sectorale advisering. Ook een adviesraad die werkzaam is op een breed terrein en raadsleden kent met een brede blik en ervaring op een veelheid van deelsectoren is in staat de goede expertise te organiseren om op specifieke onderwerpen de juiste analyse te maken en tot aanbevelingen te komen. Een dergelijke adviesraad is uitstekend in staat die thema’s op te pakken die er het meest toe doen, ongeacht of ze specifiek zijn of een meer integraal karakter hebben.

De betrokken leden willen voorts weten waarom het advies van de Raad van State om decentralisatie van zorg zowel in de programmering als in de samenstelling van de Raad zichtbaar te maken, niet is gevolgd.

De Raad van State heeft in punt 3 van zijn advies geadviseerd om in de memorie van toelichting aandacht te besteden aan de wijze waarop geborgd wordt dat de ervaringen en dilemma’s die zich na de decentralisatie in de zorg op decentraal niveau voordoen, een weg vinden naar de Raad.

Aan dit advies is gevolg gegeven door in de memorie van toelichting aan te geven hoe de samenstelling van de RVS alsmede de wijze waarop het werkprogramma tot stand komt, zorgen voor deze borging. Verwezen wordt naar blz. 7 van de memorie van toelichting. In het verlengde hiervan wordt nog opgemerkt dat het evident is dat bij de brede taakomschrijving van de RVS raadsleden worden geworven, die affiniteit hebben met de verschillende aspecten van het werkterrein. Er zal dan ook voor worden zorg gedragen dat in de RVS in ieder geval ook leden zitting zullen hebben die afkomstig zijn uit of ervaring hebben met het werk van decentrale overheden. Mede gezien de werkwijze van het tot stand brengen van het werkprogramma wordt voorts bewerkstelligd dat ook ervaringen en dilemma’s die zich na de decentralisatie op gemeentelijk niveau voordoen, hun weg vinden naar de RVS. Waar naar het oordeel van de Kamer urgente thema’s ten onrechte niet op het werkprogramma staan, is de Kamer krachtens de Kaderwet adviescolleges in de positie dat te corrigeren.

Wij constateren dat de leden van de SP-fractie zich niet verzetten tegen een samengesteld adviescollege. De betrokken leden vragen de regering wel om in te gaan op het risico dat relevante kennis en expertise verloren gaan door het samenvoegen van RMO en RVZ.

De regering begrijpt de vraag van de betrokken leden vanuit het vertrek van een aantal raadsleden bij de totstandkoming van de nieuwe Raad. Ook in de huidige situatie komt het uiteraard regelmatig voor dat raadsleden vertrekken. De regering wijst erop dat vertrekkende raadsleden zelden worden opgevolgd door leden met precies hetzelfde profiel. Als dat wel het geval zou zijn kan gemakkelijk het verwijt worden gemaakt van kokerdenken. Uiteraard is wel van belang dat altijd voldoende kennis en expertise van het totale adviesterrein aanwezig zijn. Bij de samenstelling van de nieuwe Raad zal expliciet rekening worden gehouden met de vereiste gevarieerde deskundigheid, zodat de nieuwe Raad in staat is om op alle relevante thema’s goede adviezen te geven. Bovendien zal vanuit een oogpunt van continuïteit een aantal van de huidige leden van de RMO en de RVZ tevens als lid van de RVS worden benoemd. Ook de kennis die in de loop der tijd is opgebouwd door de secretariaten blijft bewaard, zodat de leden van de nieuwe Raad op deskundige en continue wijze worden ondersteund. Hiermee blijven de opgebouwde kennis en expertise behouden en worden deze ook doorgegeven.

De leden van de SP-fractie zien de trend dat adviescolleges van de regering vaak ten dienste staan om beleidsvoornemens tot succes te onderzoeken. Zij vragen zich af of de adviesraad op goede pluriforme wijze is samengesteld, waardoor geen tunnelvisie ontstaat en of de raad zich echt als een onafhankelijke adviseur kan opstellen dan wel of het een «u vraagt wij draaien» college wordt en in zijn adviezen niet mag afwijken van de beleidsvoornemens. Ook vragen zij of concept-rapporten van de adviesraad worden besproken met de regering en daarna aangepast dan wel of een rapport van de adviesraad onbekend is bij de regering bij publicatie.

Een adviesraad die in de advisering alleen maar het bestaande beleid bevestigd heeft geen toegevoegde waarde. Conform de Kaderwet adviescolleges kan een adviescollege zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot door de Minister aangewezen ambtenaren. Kritische toetsing van feitelijke zaken draagt bij aan scherpe analyse en adviezen. De onafhankelijkheid van zowel de RMO als de RVZ wordt door VWS van groot belang geoordeeld en gerespecteerd en dat zal bij de RVS ook zo zijn. Het is aan de RVS om, conform de Kaderwet adviescolleges, haar eigen adviezen vast te stellen en desgewenst ook de onderwerpen waarover zij adviseert. De Raad kan desgewenst ook ongevraagd adviseren. Deze onafhankelijkheid is cruciaal voor het functioneren van de Raad. Zowel de RMO als de RVZ hebben in het verleden duidelijk laten zien dat zij goed in staat zijn met onafhankelijke adviezen te komen die nieuwe gezichtspunten aandragen en ook daardoor van invloed zijn op de verdere beleidsontwikkeling van het ministerie. De verwachting is dat er van een «u vraagt, wij draaien» attitude ook bij de leden van de RVS geen sprake zal zijn, maar dat de leden van de RVS zich zullen richten op adviezen die voor de samenleving relevant zijn in plaats van adviezen die de verzoeker welgevallig zijn.

In het vorenstaande ben ik ingegaan op de samenstelling van de nieuwe Raad en de factoren die daarbij van belang zijn. Zoals de leden van de SP-fractie terecht aangeven zijn pluriformiteit, onafhankelijkheid en het ontbreken van tunnelvisie daarin belangrijk. Juist een strategische adviesraad moet verder kunnen kijken dan het huidige beleid en uitspraken kunnen doen die contrair zijn aan het beleid dat op het moment van uitbrengen van een advies gevoerd wordt. Bij de benoeming van nieuwe leden zal ik er dan ook uitdrukkelijk op toezien dat zij in staat zijn deze functie te vervullen.

De leden van SP-fractie vragen inzicht in de procedure van benoeming van mevrouw Meurs als beoogd voorzitter van de nieuwe Raad, de reden van haar benoeming en in hoeverre het voorzitterschap is te combineren met een aantal nevenfuncties.

Per 1 juli 2014 hebben vier leden, waaronder de voorzitter van de RVZ, afscheid genomen van de RVZ. Om de continuïteit van de RVZ te waarborgen en een soepele overgang naar de RVS mogelijk te maken is in het voorjaar in een landelijke dagblad een advertentie geplaatst voor de functie voorzitter RVZ, tevens beoogd voorzitter RVS. Een wervingsbureau is aangetrokken om de selectie te begeleiden en kandidaten te attenderen op de functie. Een selectieadviescommissie met daarin vertegenwoordigd leden van de RMO en RVZ, de secretariaten van RMO en RVZ en een lid van de bestuursraad van VWS heeft met zeven kandidaten gesproken en uiteindelijk unaniem mevrouw Meurs als de meest geschikte kandidaat voorgedragen. De regering heeft dat advies overgenomen. Nadrukkelijk zij vermeld dat mevrouw Meurs is benoemd als voorzitter van de RVZ. Dit neemt niet weg dat zij tevens de beoogde voorzitter van de RVS is, indien het parlement instemt met het onderhavige wetsvoorstel. Een formele benoeming zal pas op dat moment kunnen volgen. Hierdoor wordt niet vooruitgelopen op de parlementaire behandeling van het onderhavige wetsvoorstel. De bovengenoemde selectieprocedure acht de regering als zorgvuldig.

Wat betreft de nevenfuncties van mevrouw Meurs zijn de volgende afspraken gemaakt:

  • a. zij treedt terug als lid van de Raad van Commissarissen van verzekeraar CZ;

  • b. zij treedt per 1 mei 2015 (dat is enkele maanden voordat haar benoemingsperiode bij ZonMw eindigt) terug bij ZonMw, zodat een goede overgang naar een nieuwe voorzitter kan worden geborgd;

  • c. zij treedt per 1 mei 2015 terug als voorzitter van de stichting Korrelatie, zodat ook daar een goede overdracht kan plaats vinden;

  • d. per 1 januari 2015 wordt haar lidmaatschap van de Raad van Toezicht van Forum beëindigd;

  • e. zij blijft zitting houden in de Raad van Toezicht van het AMC.

Naar de stellige overtuiging van de regering wordt daarmee recht gedaan aan de principes van goed bestuur, treedt er geen vermenging op van functies die de schijn van belangenverstrengeling hebben, houdt zij via een toezichtfunctie zoals bij het AMC direct voeling met een deel van het zorgveld en heeft zij voldoende tijd beschikbaar voor het voorzitterschap van de RVZ en – op termijn – de RVS.

Wij hebben met genoegen geconstateerd dat de leden van de CDA-fractie met belangstelling kennis hebben genomen van het wetsvoorstel. Wel hebben ze enkele vragen. De betrokken leden vragen onder meer om een uitgebreide toelichting op de functie van strategische adviesraden en de kennis waaraan ministeries behoefte hebben.

Zoals aangegeven in de kabinetsnotitie «De kwaliteit van de verbinding» (Kamerstukken II 2008/09, 31 201, D) is het in een moderne democratie en rechtsstaat van belang dat de rechtvaardiging van beleid mede kan worden ondersteund met wetenschappelijk onderzoek en expertise. Om aan deze kennisbehoefte te voldoen heeft Nederland zijn eigen kennislandschap met organisaties als de planbureaus, het CBS, het RIVM, de strategische en technische adviescolleges en de WRR om belangrijke inzichten te verkrijgen voor het in kaart brengen en doorgronden van economische, ecologische en maatschappelijke trends, mogelijk te verwachten problemen en beleidseffecten. Zoals ook reeds aangegeven in voornoemde kabinetsnotitie heeft een strategisch adviescollege binnen deze infrastructuur, een informatiefunctie alsmede een richtinggevende en een agenderende functie.

Wat betreft de informatiefunctie wordt opgemerkt dat, om tot effectieve beleidskeuzes te komen, zoveel mogelijk beschikbare informatie over alternatieven bekend moet zijn. Ook behoren de verwachte consequenties van de verschillende alternatieve keuzemogelijkheden in kaart te worden gebracht.

Bij de richtinggevende en agenderende functie gaat het om de inventarisatie van alternatieve middelen, procedures en technieken om bepaalde doeleinden te verwezenlijken en worden de consequenties (kosten en baten) van de verschillende alternatieven met elkaar vergeleken. De verkregen inzichten worden vertaald in adviezen die richting geven aan de beleidsontwikkeling en bijdragen aan het politieke en publieke debat over deze beleidskwesties.

Conform de voornoemde kabinetsnotitie is een belangrijke functie van een strategisch adviescollege, zoals de RVS, dat vanuit een onafhankelijke positie analyse plaatsvindt en dat door de openbare adviezen niet alleen betrokken ministeries, maar ook het parlement, decentrale overheden en de «civil society» worden geïnformeerd over mogelijkheden van nieuwe strategische beleidsrichtingen. Dit alles is gebaseerd op de bij het betreffende adviescollege aanwezige wetenschappelijke kennis en ervaring met maatschappelijke processen. Door vanzelfsprekendheden in heersende politieke en maatschappelijke opinies ter discussie te stellen en te zoeken naar vernieuwende inzichten voeden de gevraagde en ongevraagde adviezen het maatschappelijk debat. Verwacht mag worden dat de adviezen inzicht geven in de spanningen tussen belangen, afwegingen, beleidsdoelen en beleidsopties. Dat alles moet leiden tot wezenlijke verbeteringen in beleidsprocessen en het bieden van duidelijke handelingsperspectieven.

De in de notitie «De kwaliteit van de verbinding» opgenomen omschrijving van de positie en het belang van strategische advisering is anno 2014 nog steeds valide. Kort samengevat is de belangrijkste functie van een strategische adviesraad het voeden van de beleidsagenda met gewogen signalen over te adresseren maatschappelijke ontwikkelingen en problemen die aandacht verdienen. Bovendien is het de functie van een strategische adviesraad om daarbij perspectieven aan te reiken en oplossingsrichtingen om met de gesignaleerde ontwikkelingen en problemen om te gaan.

De leden van de CDA-fractie verzoeken voorts om de meerwaarde van het samenvoegen van de RVZ en de RMO toereikend te motiveren en te verzekeren dat het huidige werkterrein van de RMO in voldoende mate terugkeert in de taak van de nieuwe raad.

De belangrijkste reden voor het samenvoegen van de RVZ en RMO is dat het klassieke onderscheid tussen preventie, zorg en welzijn vervaagt. De herziening van de verschillende (zorg)stelsels (transitie van de jeugdzorg, herziening langdurige zorg, organisatie van de zorg dichtbij) spelen hierbij een belangrijke rol. De belangrijke rol is daarin gelegen dat deze herzieningen ervoor zorgen dat het sociale domein (het domein van de RMO) en het gezondheidszorgdomein (het domein van de RVZ) integreren. Zeker op lokaal niveau ontmoeten de bestaande adviesterreinen van RVZ en RMO elkaar. De in gang gezette decentralisaties dragen ertoe bij dat op het lokale niveau de eerst als gescheiden te beschouwen beleidsterreinen als gezondheidszorg, verpleging en verzorging, welzijn, thuiszorg, jeugdzorg, werkvoorziening en arbeidsbemiddeling, volkshuisvesting en verschillende vormen van sociale dienstverlening met elkaar in verband worden gebracht. Daarbij past integrale advisering door één Raad. De nieuwe RVS kan hieraan voldoen.

Verzekerd is dat zowel het werkterrein van de RMO als dat van de RVZ in voldoende mate terugkeren in het werkterrein van de RVS, op een wijze die gericht is op het verkrijgen van integrale en intersectorale adviezen. In het in artikel 2 van het wetsvoorstel geformuleerde adviesterrein van de RVS komen de twee werkterreinen tezamen. Dit houdt in dat niet alleen op het terrein van de volksgezondheid in brede zin plaatshebbende ontwikkelingen de aandacht van de RVS zullen vragen, maar ook accentverschuivingen in de samenleving die los staan van de volksgezondheid. Hierbij kan dan gedacht worden aan bijvoorbeeld onderwerpen als zelfredzaamheid, individualisering en culturele diversiteit. Door de keuze van de leden van de RVS zal worden gewaarborgd dat voldoende expertise op de betrokken terreinen aanwezig zal zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe – na de decentralisatie in de zorg – de dilemma’s maar ook positieve ervaringen een weg vinden naar de nieuwe Raad.

De regering hoopt dat met de beantwoording van de vragen van de leden van de PvdA en de SP ter zake deze vraag reeds afdoende is beantwoord.

Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie hoe wordt omgegaan met de adviezen van dit college en of de regering te allen tijde voornemens is een reactie daarop te geven.

Op grond van artikel 24 van de Kaderwet adviescolleges dient het kabinet binnen drie maanden te reageren op een uitgebracht advies. Als dat niet lukt, dient het parlement daarvan binnen die drie maanden gemotiveerd in kennis te worden gesteld. Op dit moment is bij uw Kamer een wetsvoorstel aanhangig dat onder meer beoogt artikel 24 van de Kaderwet adviescolleges zodanig te wijzigen dat daarin wordt bepaald dat de betrokken Minister een aan hem uitgebracht advies over algemeen verbindende voorschriften betrekt bij de voorbereiding van die algemeen verbindende voorschriften alsmede een aan hem uitgebracht advies over te voeren Rijksbeleid betrekt bij de vaststelling van dat beleid (Kamerstukken II 2013/14, 33 817, nr. 2). Over dit aspect van laatstgenoemd (door de Minister voor Wonen en Rijksdienst aanhangig gemaakte) wetsvoorstel is nog discussie in uw Kamer. Bij het reageren op adviezen van de RVS zal worden gehandeld overeenkomstig de voorschriften van de Kaderwet adviescolleges. Van de discussie in uw Kamer over voornoemd wetsvoorstel zal derhalve afhangen hoe in de toekomst wordt omgegaan met de adviezen van de RVS.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Naar boven