34 001 Homogene Groep Internationale Samenwerking 2015 (HGIS-nota 2015)

Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 juni 2016

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 18 mei 2016 inzake het jaarverslag van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) 2015 (Kamerstuk 34 001, nr. 4).

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 juni 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Roon

Adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke

1

Wat is de Nederlandse financiële bijdrage geweest aan de gewapende gematigde partijen in Syrië?

Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage van 7 april 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 534) over de Nederlandse bijdrage aan de internationale strijd tegen ISIS heeft Nederland een bedrag van EUR 3 miljoen bijgedragen aan niet-lethale steun voor gematigde Syrische oppositiegroepen. Dit bedrag is uitgegeven in de periode juli 2015 tot november 2015 en werd besteed aan voedsel, dekens, kleding, basisbenodigheden en communicatieapparatuur.

2

Hoeveel geld is er in 2015 uitgegeven aan de strijd tegen ISIS gesplitst in de verschillende onderdelen waarop Nederland ISIS bevecht, zijnde militair, foreign terrorist fighters, financiële stromen, delegitimeren ISIS, stabilisatie en humanitaire hulp?

Zoals ook in de voortgangsrapportage van 2 november 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 565) is aangegeven waren de kosten van de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS in 2015, na de verlening van het mandaat tot oktober 2016, EUR 122 miljoen, waarvan EUR 77,5 miljoen was bestemd voor de luchtcampagne en EUR 44,5 miljoen voor de trainingsmissie.

Op de andere sporen van de geïntegreerde benadering geeft Nederland eveneens steun aan Irak en Syrië. De Nederlandse inzet is onder andere gericht op ondersteuning van het politieke proces in Syrië, non-lethale steun aan gematigde gewapende Syrische groeperingen en steun aan burgerbevolking in door die gematigde oppositie beheerste gebieden, ontmijning en verzoening. Over het jaar 2015 heeft Nederland EUR 172,5 miljoen aan noodhulp verstrekt aan Syrië en de directe regio en EUR 31 miljoen voor Irak. Voor Syrië heeft Nederland tevens EUR 2,9 miljoen bijgedragen aan de burgerbescherming in oppositionele gebieden in Syrië. Daarnaast heeft Nederland EUR 4,0 miljoen bijgedragen aan hoger onderwijs voor Syrische vluchtelingen in de regio. In 2015 heeft Nederland ook een bedrag van EUR 3 miljoen euro bijgedragen aan niet-lethale steun voor gematigde Syrische oppositiegroepen. Dit werd besteed aan voedsel, dekens, kleding, basisbenodigdheden en communicatieapparatuur. In Irak heeft Nederland in 2015 EUR 0,7 miljoen bijgedragen aan ondersteuning aan vrouwelijke vluchtelingen en internally displaced persons. Tevens EUR 4,3 miljoen aan het werk van de Mines Advisory Group en Handicap International voor ontmijning. Ten slotte heeft Nederland in 2015 EUR 0.5 miljoen vrijgemaakt voor Security Sector Reform programma’s en aan verzoeningsinspanningen.

3

Waarom is op het artikel 02.04 bijna EUR 15 miljoen minder uitgegeven?

De mutatie bestaat uit een saldo. Enerzijds is het budget toegenomen vanwege de overheveling van middelen van het Budget Internationale Veiligheid (BIV) op de begroting van het Ministerie van Defensie naar Buitenlandse Zaken. Anderzijds vielen de uitgaven lager uit omdat de Nederlandse contributie aan VN-crisisbeheersingsoperaties niet in 2015 werd betaald. De besprekingen over de eindafrekening voor 2015 waren pas eind december afgerond. De betaling is doorgeschoven naar 2016.

4

Is de lagere uitgave op artikel 03.02 ten koste gegaan van de effectiviteit, efficiency en coherentie van de EU?

De lagere uitgave op artikel 03.02 komt voort uit een verlaging van de jaarlijkse bijdrage aan het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) over 2015. Dit is het gevolg van de late inwerkingtreding van het Intern Akkoord vanwege vertraagde ratificatieprocedures in de lidstaten. De omvang van het elfde EOF over de gehele looptijd is echter niet gewijzigd.

5

Heeft het kabinet de gevolgen van het Transatlantic Trade and Investment Partnership tussen de EU en de VS (TTIP) voor Nederland, het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse burgers onderzocht, aangezien het ook de impact van TTIP op lage inkomenslanden heeft onderzocht?

Ja, het kabinet heeft in 2012 voorafgaand aan de onderhandelingen een onderzoek laten uitvoeren door Ecorys naar de gevolgen van een EU-VS handelsakkoord op Nederland. Daarnaast heeft het kabinet een onderzoek laten uitvoeren naar de impact van de opname van een investor state dispute settlement (ISDS) in TTIP in 2014 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397). Dat onderzoek heeft er mede toe geleid dat het kabinet zich succesvol heeft ingezet voor een alternatief mechanisme, het Investment Court System.

6

Hoeveel heeft Nederland bijgedragen aan het Dutch Good Growth Fund?

Voor het DGGF is in totaal EUR 700 miljoen meerjarig beschikbaar op de BHOS begroting. Hiervan is EUR 625 miljoen juridisch verplicht aan de uitvoerders van de drie onderdelen van het DGGF. In 2014 en 2015 betroffen de uitgaven aan het DGGF respectievelijk EUR 82 en EUR 92 miljoen.

7

Kunt u nadere inlichtingen verschaffen over het functioneren en de reeds behaalde resultaten van de nieuwe instrumenten voor infrastructuurprojecten Develop2Build en DRIVE die ter vervanging van ORIO zijn opgezet?

DRIVE en Develop2Build (D2B) zijn op 16 juni 2015 gelanceerd als opvolgers van het ORIO programma. Uw Kamer werd hierover per brief geïnformeerd (Kamerstuk 33 625, nr. 168).

Sinds de lancering van beide programma’s hebben veel oriënterende gesprekken plaatsgevonden met geïnteresseerde bedrijven, overheden en andere stakeholders. Tot op heden ontving de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) 79 projectideeën voor DRIVE (zogeheten quickscans) en 45 projectideeën voor Develop2Build (D2B). Met acht indieners van DRIVE quickscans worden de mogelijkheden voor financiering momenteel verder besproken. Het is de verwachting dat deze gesprekken voor het einde van 2016 tot de eerste committeringen zullen leiden. In het kader van D2B is RVO.nl in gesprek met negen lokale autoriteiten over het opstellen van een nadere projectomschrijving die nodig is voor het aanbesteden van de projectontwikkeling. Het betreft projecten op het terrein van havenontwikkeling, drinkwatervoorzieningen, gezondheidszorg, kustbescherming en veiligheid en rechtsorde.

8

Hoe gaat u het overgebleven bedrag van het flexibel inzetbare budget van de DGGF over de drie onderdelen verdelen?

De resterende EUR 75 miljoen niet-gecommitteerde middelen zal op een later moment worden verdeeld op basis van vraagontwikkeling en financieringsbehoeften van ondernemers.

9

Wat was de «aanpassing op lopende activiteiten» waardoor het budget voor het DGGF neerwaarts is bijgesteld?

Het meerjarig budget voor het DGGF is bij de eerste suppletoire begroting 2016 (Kamerstuk 34 485 XVII, nrs. 1 en 2) aangepast om beter aan te sluiten bij de werking en liquiditeitsbehoefte van het fonds na de periode 2014–2017. De aanpassing in 2015 betrof een neerwaartse bijstelling van de oorspronkelijk begrote EUR 150 miljoen naar de gerealiseerde EUR 92 miljoen. De resterende middelen schuiven door naar latere jaren om ook in die jaren in de vraag naar financiering te kunnen voorzien.

10

Kunt u een toelichting geven bij de mutatie ten aanzien van artikel 2.01 Toename van voedselzekerheid en daarbij onder andere aangeven of deze projecten vertraagd zijn of niet door gaan?

Gezien lagere liquiditeitsbehoefte binnen diverse landenprogramma’s (Benin, Oeganda, Rwanda) zijn enkele betalingen op lopende programma’s doorgeschoven naar 2016. Dit heeft geen gevolgen voor de voortzetting van de projecten.

11

Kan gepreciseerd worden waarom er een capaciteitsafname was op een post in de Grote Merenregio en waarom dit vervolgens leidde tot vertraging in de uitvoering van programma's op het gebied van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR)? Zo nee, waarom niet?

De capaciteit op het thema seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in de Grote Merenregio is in 2015 niet afgenomen. De capaciteit op de posten Bujumbura en Kigali bleef gelijk en in Kampala vond een intensivering plaats met een lokale beleidsmedewerker. De vertraging in de uitvoering van de programma’s was het gevolg van de politieke en veiligheidsontwikkelingen in Burundi.

12

Kunt u een specificering geven van alle kosten die in 2015 zijn gemaakt voor eerstejaarsopvang van asielzoekers en zijn toegerekend aan het budget voor Official Development Assistance (ODA)? Zou u bij de specificering onder andere in kunnen gaan op eventuele kosten gemaakt voor voeding, verblijf, vervoer, (gedwongen) terugkeer en hervestiging, veiligheid, economische en maatschappelijke integratie, onderwijs, taallessen, medische verzorging, administratie, salariskosten en uitgaven gedaan buiten Nederland?

Voor het begrotingsjaar 2015 is voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers in totaal circa EUR 1,2 miljard aan uitgaven toegerekend aan het budget voor Official Development Assistance (ODA). Dit betreft grotendeels uitgaven aan het COA en Nidos. Deze organisaties besteden dit onder meer aan voeding, verblijf, vervoer en medische verzorging. Voor een specificering van de kosten verwijst het kabinet u graag naar de Financiële verantwoording 2015 van het COA. Kosten voor gedwongen terugkeer vallen niet onder het ODA-budget. Dat geldt ook voor kosten voor economische en maatschappelijke integratie. Uitgaven ten behoeve van vrijwillige terugkeer kunnen wel aan ODA toegerekend worden. Voor vrijwillige terugkeer is de REAN-regeling beschikbaar, hieraan is in 2015 vanuit het ODA-budget EUR 4,3 miljoen besteed.

13

Welke interne criteria en richtlijnen gebruiken de verschillende ministeries bij het aan ODA toerekenen van de kosten voor eerstejaarsopvang?

Binnen de OESO-DAC is afgesproken dat donorlanden die binnen eigen landsgrenzen asielzoekers uit ontwikkelingslanden opvangen, de hiervoor gemaakte kosten gedurende de eerste twaalf maanden van hun verblijf als ODA-uitgaven kunnen meetellen. Het kabinet rekent conform deze richtlijnen aan ODA toe.

14

Hoeveel asielzoekers zijn er in 2015 afgewezen en wat zijn de aan ODA toegerekende gespecificeerde kosten vanaf het moment van aankomst tot en met de repatriatie?

In 2015 zijn 5.480 eerste asielaanvragen afgewezen. Er vindt geen separate registratie plaats van kosten van afgewezen asielzoekers. De toerekening is gebaseerd op onder meer het aantal ingestroomde asielzoekers, de gemiddelde verblijfsduur en de kostprijs van het COA.

15

Kunt u het feit verklaren dat Nederland in 2014 van alle leden van het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO gemiddeld de meeste ODA-middelen uitgeeft per eerstejaars asielzoeker (http://www.oecd.org/dac/stats/RefugeeCostsMethodologicalNote.pdf)? Hoe berekent u het benodigde bedrag per persoon? Rekent u in vergelijking met andere DAC-leden ongebruikelijk veel en/of hogere kosten voor eerstejaars asielzoekers toe aan ODA?

Het kabinet rekent – conform de aangegeven kaders van de OESO – de totale kosten van het COA per persoon voor de verblijfsduur bij het COA met een maximum van 12 maanden toe. Hierbij spelen onder meer het prijsniveau en de geleverde kwaliteit van de asielopvang in verschillende landen een rol. Daarnaast maken landen verschillende afwegingen voor wat betreft de ODA-toerekening van deze kosten.

16

Hoe monitort u uitgaven voor eerstejaars asielopvang die worden gedaan op centraal en decentraal niveau en toegerekend aan ODA?

De monitoring voor de uitgaven voor eerstejaarsopvang van asielzoekers is onderdeel van de begrotingscyclus. De uitgaven voor de eerstejaarsopvang die worden toegerekend aan ODA worden gemaakt ten tijde van het verblijf bij het COA of Nidos (zie ook het antwoord op vraag 13). Dat is op centraal niveau. Wanneer vergunninghouders regulier gehuisvest worden in gemeenten stromen ze uit het COA en vanaf dat moment worden er geen kosten toegerekend aan ODA.

17

Wat doet u om meer transparantie en eenduidigheid te krijgen over wat DAC-leden van de eerstejaars asielkosten (kunnen) rapporteren als ODA?

Binnen de OESO-DAC is afgesproken dat donorlanden die binnen eigen landsgrenzen asielzoekers uit ontwikkelingslanden opvangen, de hiervoor gemaakte kosten gedurende de eerste twaalf maanden van hun verblijf als ODA-uitgaven kunnen meetellen. Ten behoeve van transparantie en vergelijkbaarheid rapporteert Nederland deze eerstejaarsopvangkosten daarom aan de OESO-DAC. Tijdens de DAC High Level Meeting in februari 2016 is door de DAC-leden, waaronder Nederland, afgesproken om de consistentie, vergelijkbaarheid en transparantie van deze rapportages te verbeteren. Een tijdelijke OESO-DAC werkgroep zal daarom de rapportageregels voor eerstejaarsopvangkosten verduidelijken.

18

Kunt u de laatste stand van zaken geven betreffende de hoeveelheid eerstejaars asielzoekers die het kabinet in de komende jaren (2016–2020) verwacht en de kosten die daarvoor geraamd zijn?

Bij Najaarsnota is de instroomraming voor 2015 en 2016 verhoogd naar 58.000 asielzoekers. De instroomraming voor de jaren 2017 en verder is niet gewijzigd. Voor de ontwerpbegroting 2017 zal, op basis van de actualiteit, beoordeeld worden of de instroomverwachting bijgesteld moet worden. De aan ODA toe te rekenen kosten die voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers in 2016 zijn geraamd zijn EUR 713 miljoen en EUR 720 miljoen in 2017. Hierbij de opmerking dat per 2016 het ritme van de toerekening wordt gewijzigd. Vanaf 2016 geldt dat 63% van de kosten voor de instroom van asielzoekers in het lopende jaar worden toegerekend aan ODA en 37% in het daaropvolgende jaar. Daarvoor was dit 100% in het lopende jaar. De reden voor het veranderde ritme is dat de een gedeelte van de instroom laat in het kalenderjaar plaatsvindt, waardoor de kosten voor de eerstejaarsopvang van die groep veelal doorlopen naar het daaropvolgende jaar.

19

Is de volledige budgettaire ruimte benut die is ontstaan vanuit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking als gevolg van de BNP-groei in 2015–2020? Of is er nog budget beschikbaar in de komende jaren uit de BNP-groei?

Er is tot en met 2020 nog EUR 17 miljoen budgettaire ruimte als gevolg van de BNP-groei van het BHOS-budget beschikbaar.

20

Kunt u een uitsplitsing maken van de EUR 23 miljoen «resterende middelen binnen de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 2015»?

Het betreffen middelen die in 2014 niet zijn uitgegeven op het terrein van handels- in investeringsinstrumenten, zoals ook toegelicht in het BHOS-jaarverslag over 2014 (Kamerstuk 34 200 XVII, nr. 1) en die vervolgens via de eindejaarsmarge in 2015 zijn toegevoegd aan de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

21

Tot welke ODA-prestatie over 2015 leidt het buiten beschouwing nemen van respectievelijk de toerekening van eerstejaars asielopvang en klimaatfinanciering?

De toerekening aan eerstejaars asielopvang en klimaatfinanciering is onderdeel van ODA, in lijn met de OESO/DAC criteria. De ODA prestatie 2015 is uitgekomen op 0,75%.

22

Welk deel van de ODA-prestatie 2015 is in Nederland uitgegeven en welk deel in het buitenland?

Van de totale ODA-prestatie 2015 van EUR 5,2 miljard is in Nederland circa EUR 1,2 miljard uitgegeven aan de eerstejaarsopvang van asielzoekers. Daarnaast is een deel van de toegerekende apparaatskosten in Nederland gemaakt. Ook vindt een deel van de programma-uitgaven in Nederland plaats (bijvoorbeeld uitgaven via maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven).

23

Kunt u een actueel overzicht geven voor de geraamde ODA-percentages (prestaties) voor de komende jaren?

2016: 0,69%

2017: 0,54%

Naar boven