33 998 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Moldavië inzake de privileges en immuniteiten van verbindingsofficieren die door de Republiek Moldavië bij Europol gedetacheerd worden; ’s-Gravenhage, 22 juli 2014

A/ Nr. 2 HERDRUK1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 29 september 2014.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 29 oktober 2014.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 september 2014

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 22 juli 2014 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Moldavië inzake de privileges en immuniteiten van verbindingsofficieren die door de Republiek Moldavië bij Europol gedetacheerd worden (Trb. 2014, 134 en 171).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Op 12 februari 2007 is tussen de Europese Politiedienst (Europol) en Moldavië een samenwerkingsovereenkomst gesloten, die op 22 augustus 2007 in werking is getreden. Op grond van die overeenkomst worden verbindingsofficieren door Moldavië naar Nederland (als vestigingsstaat van Europol) gezonden en bij Europol te Den Haag gedetacheerd. Door de Moldavische autoriteiten is verzocht om aan deze verbindingsofficieren en hun familieleden voorrechten en immuniteiten toe te kennen. Daartoe wordt met Moldavië een verdrag gesloten inzake het verlenen van voorrechten en immuniteiten. Tot het sluiten van het verdrag is Nederland verplicht op grond van artikel 51, derde lid, van het op 6 april 2009 te Luxemburg totstandgekomen Besluit van de Raad tot oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) (PbEU 2009, L 121).

Aan de Moldavische verbindingsofficieren worden dezelfde voorrechten en immuniteiten toegekend die ter uitvoering van artikel 51, derde lid, van het op 6 april 2009 te Luxemburg totstandgekomen Besluit van de Raad tot oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) worden verleend aan de verbindingsofficieren van de lidstaten van Europol. Deze voorrechten en immuniteiten zijn geregeld in verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden met de lidstaten van Europol sluit (zie laatstelijk het betreffende verdrag met Slowakije, Trb. 2009, 151).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 bevat definities van enkele veel gebruikte termen in het verdrag.

In artikel 2 wordt aangegeven dat aan de door Moldavië gedetacheerde verbindingsofficieren en hun familieleden dezelfde voorrechten en immuniteiten worden verleend die op grond van het op 18 april 1961 te Wenen totstandgekomen Verdrag inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 101; hierna te noemen: Verdrag van Wenen) toekomen aan diplomatiek personeel, zij het dat de straf- en burgerrechtelijke immuniteit uitdrukkelijk is beperkt tot handelingen binnen de functie. Het derde lid van artikel 2 verzekert dat Moldavië en de Moldavische verbindingsofficieren niet alleen rechten ontlenen aan het Verdrag van Wenen, doch dat voor hen ook de verplichtingen in dat Verdrag gelden.

De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen die veel voorkomen in verdragen waarmee voorrechten en immuniteiten worden verleend en waarin het Verdrag van Wenen niet expliciet voorziet. Deze bepalingen hebben tot doel eventuele visumverlening en binnenkomst van de desbetreffende personen te faciliteren en tewerkstelling van familieleden van verbindingsofficieren mogelijk te maken.

De artikelen 5 tot en met 7 gaan in op de onschendbaarheid van de archieven van de verbindingsofficieren, op hun persoonlijke bescherming, alsmede de faciliteiten en

immuniteiten betreffende communicatie. Deze onderwerpen zijn in het verdrag opgenomen gelet op de speciale positie die verbindingsofficieren bij Europol innemen.

Artikel 8 regelt de melding door Moldavië aan de Nederlandse autoriteiten van de aankomst en het vertrek van de verbindingsofficieren, alsmede de melding indien een familielid van een verbindingsofficier niet langer deel uitmaakt van de huishouding van deze verbindingsofficier. In het tweede lid wordt de verstrekking van identiteitskaarten geregeld.

Artikel 9 bevat een geschillenbeslechtingsregeling, die in voorkomend geval kan leiden tot oprichting van een ad hoc tribunaal.

Het verdrag wordt vanaf de datum van ondertekening voorlopig toegepast in verband met een te plaatsen Moldavische verbindingsofficier bij Europol in Den Haag. In dat kader is van belang dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het verdrag, voor die plaatsing reeds een juridische basis aanwezig is (zie ook de inleiding).

Koninkrijkspositie

Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor het Europese deel van Nederland.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans


X Noot
1

Eerder abusievelijk gedrukt onder Kamerstuk 33 043, A/nr. 1, wat hiermee komt te vervallen.

Naar boven