33 987 Voorstel van wet van de leden Swinkels, Recourt en Van Oosten tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken

Nr. 14 AMENDEMENT VAN HET LID VAN NISPEN C.S.

Ontvangen 12 april 2016

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel I wordt na onderdeel E een onderdeel ingevoegd, luidende:

F

Na artikel 121 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 121a

  • 1. Indien partijen bij huwelijkse voorwaarden afwijken van de regels van de wettelijke gemeenschap kan een echtgenoot die:

    • a. arbeid heeft verricht in het door de andere echtgenoot uitgeoefende beroep of bedrijf of in de huishouding, zonder voor die arbeid een passende beloning te ontvangen, of

    • b. zorgtaken in het gezin, in zijn familie of in de familie van de andere echtgenoot heeft verricht zonder voor die zorgtaken een passende beloning te hebben ontvangen, of

    • c. tijdens het huwelijk ernstig ziek of gehandicapt is geraakt, aanspraak maken op een billijke vergoeding van de andere echtgenoot, in geval van:

      • 1°. het eindigen van het huwelijk door overlijden: op het tijdstip van overlijden;

      • 2°. beëindiging van het huwelijk door echtscheiding door de rechter: op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding;

      • 3°. scheiding van tafel en bed: op het tijdstip van indiening van het verzoek tot scheiding van tafel en bed;

      • 4°. vermissing en een daarop gevolgd huwelijk: op het tijdstip waarop de beschikking, bedoeld in artikel 417, eerste lid, in kracht van gewijsde is gegaan;

  • 2. Op verzoek van de vergoedingsplichtige echtgenoot kan de rechter wegens gewichtige redenen bepalen dat de billijke vergoeding, al dan niet vermeerderd met een in de beschikking te bepalen rente, in termijnen of eerst na verloop van zekere tijd, hetzij ineens, hetzij in termijnen behoeft te worden voldaan. Hierbij let de rechter op de belangen van beide partijen. De rechter kan de vergoedingsplichtige echtgenoot verplichten binnen een bepaalde tijd zakelijke of persoonlijke zekerheid te stellen voor de voldoening van de verschuldigde geldsom.

  • 3. De mogelijkheid om aanspraak te maken op een billijke vergoeding verjaart, indien de belanghebbende echtgenoot niet binnen een hem door de vergoedingsplichtige echtgenoot gestelde redelijke termijn, en uiterlijk drie jaren na het einde van het huwelijk, heeft verklaard een billijke vergoeding te wensen.

  • 4. Hetgeen in de vorige leden omtrent de echtgenoten is bepaald, geldt op overeenkomstige wijze na hun overlijden voor hun rechtverkrijgenden onder algemene titel.

  • 5. Van het eerste tot en met het derde lid kan niet worden afgeweken.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing indien partijen bij huwelijkse voorwaarden hebben gekozen voor een algehele gemeenschap van goederen.

Toelichting

Dit amendement beoogt de negatieve gevolgen van onder meer koude uitsluiting tegen te gaan. Daartoe wordt een billijkheidscorrectie door de rechter geïntroduceerd.

Het systeem van koude uitsluiting leidt in de praktijk nog altijd tot onrechtvaardige situaties. De economisch zwakkere partij wordt soms toch nog onvoldoende beschermd ondanks de eis van tussenkomst van de notaris bij het maken van huwelijkse voorwaarden. Vaak is ten tijde van het maken van de huwelijkse voorwaarden niet goed te overzien hoe de situatie jaren later is. Echtgenoten of partners hebben weliswaar vastgelegd dat inkomens en vermogens strikt gescheiden blijven, maar de uitkomst bij echtscheiding en overlijden kan onredelijk zijn, vooral in die situaties waarin het dankzij de inspanningen van beide partners is dat de voormalige echtgenoten samen inkomen hebben vergaard en/of vermogen hebben opgebouwd.

Dit amendement regelt daarom het wettelijk recht op een billijke vergoeding voor de echtgenoot die arbeid heeft verricht in de huishouding of in het door de andere echtgenoot uitgeoefende beroep of bedrijf, zonder voor die arbeid een passende beloning te ontvangen. Daarnaast regelt dit amendement dat er aanspraak bestaat op een billijke vergoeding voor de echtgenoot die zorgtaken in het gezin of in de familie heeft verricht zonder daarvoor een passende beloning te hebben ontvangen. Onder familieleden worden niet alleen de bloed- of aanverwanten van de echtgenoten of partners verstaan, maar ook andere personen die tot het gezin behoren of hebben behoord, of met wie een van de partners in nauwe persoonlijke betrekking staat. Gedacht kan worden aan stiefkinderen of stiefouders. Het is aan de rechter om hier in concrete gevallen toepassing aan te geven. Als derde situatie is opgenomen de situatie dat de echtgenoot tijdens het huwelijk ernstig ziek of gehandicapt is geraakt. Ook dan moet er naar de mening van de indieners sprake zijn van een mogelijkheid de afspraken (de huwelijkse voorwaarden) te laten corrigeren door de rechter.

Echtgenoten kunnen alleen aanspraak maken op deze billijke vergoeding wanneer partijen bij huwelijkse voorwaarden hebben afgeweken van de regels van de wettelijke gemeenschap en daarbij niet hebben gekozen voor de algehele gemeenschap van goederen.

Er is gekozen voor de term «billijke vergoeding» om de volgende redenen. Door de gekozen formulering kan rekening worden gehouden met de (financiële) situatie van beide partijen. Zo kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met zaken als het profijt dat de niet-beroepsactieve echtgenoot heeft gehad van de opgedane werkervaring of juist het ontbreken daarvan. Ook kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met het opgebouwde vermogen van de echtgenoot in wiens bedrijf, beroep of huishouding de niet-beroepsactieve echtgenoot heeft gewerkt, alsmede alle overige omstandigheden van het geval. De rechter moet maatwerk kunnen leveren, iedere situatie staat op zichzelf.

Voor het bepalen van de billijke vergoeding is dus niet alleen de uitsparing van kosten voor arbeid relevant en kan dan ook niet alleen worden volstaan met het bepalen van de financiële waarde van de verrichte arbeid of de verzorging van de huishouding van de niet-beroepsactieve echtgenoot. Het is de bedoeling dat ook een billijke vergoeding kan worden ontvangen voor eventueel gedurende het huwelijk opgebouwd vermogen.

De bepaling van de «billijke vergoeding» wordt vastgesteld op het moment dat een van de echtgenoten overlijdt of een verzoek tot scheiding (van tafel en bed) wordt ingediend.

Het tweede lid regelt dat de betaling ineens of in termijnen kan geschieden en dat de rechter kan verplichten zakelijk of persoonlijke zekerheid te stellen voor de voldoening van de betalingsverplichting.

Het derde lid bepaalt dat het recht van de niet-beroepsactieve echtgenoot op een billijke vergoeding verjaart wanneer hij niet binnen een door de vergoedingsplichtige echtgenoot gestelde redelijke termijn verklaart een billijke vergoeding te wensen. Het recht van de niet-beroepsactieve echtgenoot op een billijke vergoeding verjaart in elk geval wanneer deze niet heeft verklaard een billijke vergoeding te wensen binnen drie jaren na het einde van het huwelijk. Met deze verjaringstermijn van drie jaren wordt aangesloten bij de verjaringstermijn zoals gehanteerd in artikel 1:141, lid 6, BW inzake periodieke verrekenbedingen.

Het vierde lid bepaalt dat het recht op een billijke vergoeding in stand blijft ten opzichte van de erfgenamen, als een van de echtgenoten, dan wel geregistreerde partners overlijdt.

In het vijfde lid wordt het principe neergelegd dat niet van deze bepaling kan worden afgeweken. Dit neemt overigens niet weg dat bij de bepaling van de billijke vergoeding rekening kan worden gehouden met een bij huwelijkse voorwaarden afgesproken verrekenbeding.

Het zesde lid regelt dat artikel 121a niet van toepassing is indien de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden hebben gekozen voor de algehele gemeenschap van goederen. Het betreft de algehele gemeenschap van goederen zoals deze thans is omschreven in artikel 94 van titel 7 van Boek 1 van het BW.

Dit amendement is mede geïnspireerd door het eerdere amendement Anker van 20 maart 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 867, nr. 15). Naar aanleiding van de gedachtewisseling destijds is op verzoek van de Kamer onderzoek gedaan naar de materiële problemen en onbillijkheden na scheiding van in koude uitsluiting gehuwde echtgenoten en na scheiding van ongehuwd samenlevende partners, alsmede instrumenten voor de overheid om deze tegen te gaan («Koude uitsluiting», Antokolskaia e.a., Groningen 2010, WODC, https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/koude-uitsluiting.aspx#project-informatie). Dit onderzoek stelt dat er termen aanwezig zijn om in de wet voorzieningen op te nemen om de negatieve gevolgen van koude uitsluiting te mitigeren. Als mogelijk instrument wordt in het onderzoek genoemd de som ineens: indien partijen bij huwelijkse voorwaarden afwijken van de regels der wettelijke gemeenschap kan de echtgenoot die arbeid heeft verricht in het door de andere echtgenoot uitgeoefende beroep of bedrijf of in diens huishouding, zonder voor die arbeid een passende beloning te ontvangen, aanspraak maken op een billijke vergoeding van de andere echtgenoot. Als mogelijk instrument noemt het onderzoek ook een specifieke billijkheidscorrectie voor het geval dat de bepalingen van de huwelijkse voorwaarden door de veranderde omstandigheden onaanvaardbaar ongunstig zijn geworden voor de ex-echtgenoot die al dan niet de zorg voor de kinderen (mede) op zich heeft genomen. Deze mogelijkheid zou de rechter in staat stellen om huwelijke voorwaarden, inhoudende koude uitsluiting, aan te passen in gevallen dat binnen de relatie kinderen zijn geboren, of wanneer de kinderen of de verzorgende ouder na het maken van de huwelijkse voorwaarden bijvoorbeeld ernstig ziek of gehandicapt is geraakt.

Dit amendement sluit aan bij de bevindingen van dit onderzoek, door de rechter de mogelijkheid te geven de huwelijkse voorwaarden inhoudende koude uitsluiting opzij te zetten of aan te passen indien die onredelijk zijn in het licht van alle omstandigheden van het geval.

Van Nispen Segers Dijkgraaf

Naar boven