33 953 Initiatiefnota van de leden Voortman en Gesthuizen over het kinderpardon

Nr. 10 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 12 juni 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 1 juni 2015 overleg gevoerd met de heer Dijkhoff, Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over:

  • de initiatiefnota van de leden Voortman en Gesthuizen over het kinderpardon (Kamerstuk 33 953);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 9 maart 2015 houdende verslag van schriftelijk overleg inzake de initiatiefnota Voortman en Gesthuizen over het kinderpardon (Kamerstuk 33 953, nr. 3).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Ypma

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Hessing

Voorzitter: Visser

Griffier: Tielens-Tripels

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Gesthuizen, Kuiken, Van Nispen, Oskam, Potters, Schouw, Visser, Voordewind en Voortman,

en de heer Dijkhoff, Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen allemaal. Mevrouw Kuiken heeft aangegeven iets later te zijn. Zij zal straks aanschuiven. Ik heet eenieder die hier aanwezig is welkom, vooral de initiatiefnemers in dezen, mevrouw Gesthuizen en mevrouw Voortman, de Staatssecretaris en de leden van de Kamercommissie.

Formeel hebben wij geen spreektijd afgesproken, maar mijn voorstel aan de leden is om het in zeven minuten te doen en daarbij twee interrupties in tweeën toe te staan. Ik zie dat niemand het hoofd schudt. De leden gaan er dus mee akkoord. Ik stel voor dat we beginnen.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Allereerst complimenten voor de schrijvers van deze initiatiefnota en voor de uitvoerige beantwoording van de vragen in de schriftelijke ronde. Ik vind het terecht dat de indieners dit vraagstuk benaderen vanuit het belang en de rechten van het kind. Zo hoort dat ook. Op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind moet het belang van het kind vooropstaan bij alle maatregelen die kinderen aangaan. Daar gaat het vandaag over. Zijn de belangen van het kind wel voldoende in ogenschouw genomen bij het kinderpardon? Vallen er niet toch bepaalde groepen buiten de boot waarbij dat niet redelijk is? Het was de bedoeling van het kinderpardon om een oplossing te vinden voor kinderen die na een langdurig verblijf geworteld zijn geraakt in de Nederlandse samenleving, die geen verblijfsvergunning hebben en daardoor in blijvende onzekerheid verkeren. De SP is het met de indieners van de initiatiefnota eens dat het kinderpardon daar niet geheel in is geslaagd. Dat kunnen we vandaag rechtzetten. Dat moeten we vandaag rechtzetten.

Waarom het voor kinderen zo afschuwelijk is om eerst te vluchten uit een ander land en daarna in onzekerheid te blijven over de toekomst in Nederland, terwijl ze al volop meedoen op school, in clubjes of op de sportvereniging, en dat dit de ontwikkeling van die kinderen verstoort, is allemaal al toegelicht door de initiatiefnemers. Dat moet heel veel gewicht in de schaal leggen. In Nederland gewortelde kinderen die worden bedreigd met uitzetting, lopen een groot risico in hun ontwikkeling te worden beschadigd. Dat blijkt uit onderzoeken en literatuur, maar dat kun je natuurlijk ook zelf bedenken. Iedereen die weleens met vernederlandste kinderen heeft gesproken weet dit. Ik heb zelf in het verleden geregeld met Mauro gesproken. Hij is een bekend voorbeeld, tegen wil en dank. Ik zal nooit vergeten hoe hij met Limburgse tongval zei dat hij het land waar hij naar uitgezet dreigde te worden, niet eens meer kende. Ook zat hij in Nederland op clubjes. Er zijn veel meer voorbeelden zoals Mauro. Voor Mauro is het goed gekomen. Voor kinderen zoals hij was het kinderpardon ook bedoeld. Maar toch vallen heel veel kinderen in een vergelijkbare situatie buiten de boot. Dat kan nooit de bedoeling zijn geweest.

Zo is Chang al acht jaar in Nederland. Hij is hier geboren en getogen. Chang gaat gewoon naar school en is prima in beeld bij de gemeente. Hij en zijn moeder verstoppen zich niet, maar sinds hij en zijn moeder in 2010 uit de opvang van het COA werden gezet, werden ze niet meer gevolgd door de vreemdelingeninstanties. Daarom komt hij niet in aanmerking voor het kinderpardon. Ik zei het al: zoals hij zijn er helaas meer. We hebben ze afgelopen zaterdag ook weer kunnen zien bij EenVandaag: jongeren die buiten de boot vallen bij het voorgestelde kinderpardon. Dat moeten we volgens mij niet laten gebeuren.

Op in ieder geval drie punten is reparatie van de regeling nodig. Het eerste punt is de leeftijd. Er zijn ongeveer 190 jongeren die voor hun 13e naar Nederland zijn gekomen, die vijf jaar of langer als minderjarige in Nederland hebben gewoond en die hier dus geworteld zijn, maar die op 29 oktober 2012, de peildatum, ouder dan 21 waren. Voor de SP voelt het als onrechtvaardig om deze jongeren, die dus langer dan acht jaar in Nederland hun identiteit hebben ontwikkeld en die hier dus een heel belangrijke fase in de ontwikkeling als mens hebben doorgemaakt, alsnog het land uit te zetten. Volgens mij kan dat niet. Ik begrijp niet goed wat de rechtvaardiging van de regering destijds was en met welk argument de leeftijdsgrens op 21 is gesteld. Misschien kunnen de indieners mij daarbij helpen, maar dat kan de Staatssecretaris, die vandaag eveneens het woord zal voeren, ook doen.

Het tweede punt is de aanvraag. Dat punt betreft een andere groep die in mijn ogen onterecht buiten de boot valt. Die kinderen vallen buiten de boot omdat zij geen asiel hebben aangevraagd. Maar soms is het een toevallige samenloop van factoren of asiel is aangevraagd of dat een andere procedure is doorlopen. Daarom vind ik het redelijk om ook de kinderen die een reguliere procedure hebben doorlopen – ik noem bijvoorbeeld het beroep op schrijnende omstandigheden, het beroep op medische gronden of de procedure voor verblijf bij gezinsleden – onder het kinderpardon te brengen.

Het derde punt betreft het toezicht. Als de minderjarige niet formeel onder toezicht van het Rijk heeft gestaan, is er geen beroep op het kinderpardon mogelijk. Dat is vreemd en niet rechtvaardig. Het gaat om een groep waarvan de verblijfplaats weliswaar niet bekend was bij de IND en de DT&V, maar die wel in beeld van de gemeente was, doordat ze naar school gingen of bijvoorbeeld lid waren van een sportclub. De voorwaarde die gesteld zou moeten worden, is dat aangetoond kan worden dat kinderen vijf jaar in Nederland hebben verbleven. Dat kan ook prima met een verklaring van de burgemeester. Wat is daar nu op tegen? Het gaat erom dat de minderjarigen in beeld waren bij de overheid en dat hoeft dus niet noodzakelijkerwijs de rijksoverheid te zijn, want een gemeente voldoet ook aan het criterium. Als je ingeschreven stond op een school, was je ook in beeld bij het Ministerie van Onderwijs.

De huidige regeling leidt tot een heel gekke situatie, want volgens de regering moet de vreemdeling in beeld zijn gebleven bij de IND, het COA, de DT&V, de vreemdelingenpolitie of Nidos. Maar sommige kinderen zijn bijvoorbeeld met hun ouders uit een azc gezet, zonder richting mee te krijgen van wat er van hen werd verwacht. Later wordt hun dan verweten dat zij zich onttrokken hebben aan het toezicht, maar dat kan toch zeker niet als nooit tegen hen is gezegd dat ze zich bijvoorbeeld periodiek moesten melden? Ik vind dat je dan achteraf niet deze eis kunt stellen.

Behalve deze drie punten uit de nota, waarvoor ik mijn steun heb uitgesproken, zijn er nog twee punten die ik aan de orde zou willen stellen.

Punt vier is 1F. De indieners hebben ervoor gekozen om in de nota niet ook de in de Kamer al jaren voortdurende discussie over 1F aan te snijden. Op zichzelf begrijp ik dat, maar ook kinderen van 1F'ers kunnen natuurlijk geworteld raken in Nederland. In de nodige gevallen is de tegenwerping van 1F iets wat eigenlijk uitzichtloos is. Veel mensen bij wie 1F is tegengeworpen, kunnen bijvoorbeeld niet teruggestuurd worden naar hun land van herkomst, vanwege artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het voorkomen van foltering. Op grond daarvan krijgen ze geen verblijfsvergunning, maar ze zullen ook nooit voor de rechter worden gebracht, omdat bewijzen ontbreken. Het blijft bij een tegenwerping, een verdenking, die soms op niets meer is gebaseerd dan een generiek ambtsbericht. Bekend is dat niet alleen de SP, maar ook D66, de ChristenUnie, GroenLinks en de PvdA al vaker om concretere oplossingen voor dergelijke gevallen hebben gevraagd. Tot dusverre deden zij dat zonder succes, maar nu mogen ook de kinderen van deze mensen geen gebruikmaken van de regeling voor gewortelde kinderen. Het kabinet vreest namelijk dat hun vaders of moeders dan ook een verblijfsvergunning zullen bemachtigen. Is dat niet een gekke en ook wat onzinnige redenering? Dat is mijn vraag aan de Staatssecretaris.

In andere gevallen krijgen kinderen van 1F-ouders toch ook wel eens een verblijfsvergunning? Dat komt toch zeker voor? Als er tegen een ouder 1F is tegengeworpen, dan hoef je toch niet, als je dat niet wilt, die ouder ook een vergunning te geven? Sterker nog, bij de regeling voor verwesterde Afghaanse meisjes kregen deze kinderen wel een vergunning. Kinderen, of ze nu kind zijn van een 1F'er of niet, raken geworteld. Daarover gaat deze regeling. Het is in het belang van deze kinderen dat deze nare uitsluiting en dit gemaakte onderscheid worden beëindigd, al was het alleen maar omdat kinderen zeker geen schuld hebben aan de daden van hun ouders. We mogen kinderen dan ook nooit die indruk geven.

Ik kom nu toe aan mijn vijfde en laatste punt. Ik heb begrepen dat veel aanvragen voor het kinderpardon, althans voor de permanente regeling, afketsen op het meewerkcriterium. Je moet om in aanmerking te komen kunnen aantonen dat je alles in het werk hebt gesteld om Nederland te verlaten. Maar die kinderen zijn niet voor niets nog in Nederland. Het is volgens mij lang niet in al die gevallen redelijk om die eis te stellen. Soms is het gewoon door de bureaucratie in het land van herkomst vrijwel onmogelijk om aan documenten te komen. Of je wordt niet teruggenomen door het land waarnaar je moet terugkeren, omdat je niet kunt aantonen dat je daarvandaan komt. Hoe kijken de initiatiefnemers daartegen aan? Vinden zij inderdaad dat het meewerkcriterium in alle gevallen bij de definitieve regeling moet worden toegepast? Of vinden ze dat bijvoorbeeld de buitenschuldregeling al genoeg uitweg biedt voor dit soort gevallen? Ik krijg hierop graag een reactie.

De SP steunt de voorstellen van de indieners om in ieder geval de drie in de nota genoemde gevallen aan te pakken. Veel steun daarvoor! We moeten een eind maken aan de onzekerheid. Er moet een oplossing komen voor álle in Nederland gewortelde kinderen, die langer dan vijf jaar in Nederland wonen en een verblijfsvergunning hebben aangevraagd. Het maakt de regeling eerlijker en rechtvaardiger en komt tegemoet aan de eis uit het kinderrechtenverdrag dat het belang van het kind voorop gesteld moet worden. Dat lijkt mij toch echt onze plicht.

De voorzitter:

Ik bedank de heer Van Nispen voor zijn inbreng. Hij heeft het zelf niet genoemd, maar hij heeft zijn inbreng mede namens de GroenLinksfractie gedaan.

Ik heet mevrouw Kuiken welkom. We hebben afgesproken, te koersen op zeven minuten spreektijd per fractie en maximaal twee interrupties.

Het woord is nu aan de heer Voordewind van de ChristenUniefractie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik begin met mijn complimenten uit te spreken aan de twee indieners. Zij hebben de moeite genomen om te corrigeren wat door dit kabinet nog niet goed is geregeld. Daarbij hebben ze de steun van de ChristenUniefractie. Dit debat vindt wel wat laat plaats, omdat we intussen zelfs de kinderen die onder het gemeentelijke toezicht vielen, via de discretionaire bevoegdheid hebben toegelaten. Het debat is echter nog steeds zeer relevant en ook zeker niet te laat, omdat er nog steeds kinderen zijn die buiten de regeling vallen. En uiteindelijk gaat de Kamer wel over die kinderen.

Dit voorstel voegt de groep reguliere migranten, naast de asielprocedure, toe aan de regeling. Ik ben het grotendeels eens met de inhoud van de nota. Het mag duidelijk zijn dat de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie ook lang met dit onderwerp bezig zijn geweest. De indieners verwijzen in de toelichting en de nota ook op het wetsvoorstel van de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie, maar daaraan is natuurlijk ook nog de motie-Spekman/Anker (19 637, nr. 1340) voorafgegaan. Het mag daardoor duidelijk zijn dat het in ons verleden onze volle aandacht heeft gehad en dat het die ook zal blijven hebben. De reden waarom de ChristenUnie niet naast de indieners zit, is dat ik graag nog enkele vragen zou willen stellen ter verduidelijking van het wetsvoorstel. Die vragen betreffen vooral de groep regulier.

Laat ik beginnen met te zeggen waarmee ik het volledig eens ben. Dat zijn punten waarop we eerder al gezamenlijk zijn opgetrokken bij het indienen van moties. Dat geldt met name het eerste punt dat wordt genoemd, de leeftijd van 21 jaar. Ik moet zeggen dat het heel zuur is voor de mensen die op de peildatum 21 waren, omdat het een groep betreft die het langste heeft moeten wachten en dus ook de langste tijd is geworteld in Nederland. Zij worden nu eigenlijk gestraft voor het feit dat de Kamer hier zo lang over heeft gedaan. Als we eerder tot een regeling waren gekomen, hadden ze nog wel onder de regeling gevallen en het is dan ook goed te beargumenteren waarom in de nota een leeftijdsgrens van 25 jaar wordt aangegeven. De groep die daarvoor zat, zou namelijk onder het generaal pardon zijn gevallen. Ik steun het pleidooi voor die hogere leeftijdsgrens dus van harte.

Ik heb wel een vraag over de gewortelde kinderen zonder asielvraag. Over die groep twijfel ik namelijk. Volgens de indieners gaat het om een groep van 430 kinderen voor wie geen asiel is aangevraagd, maar die wel regulier zijn. Je kunt je de vraag stellen of er altijd een aanvraag moet zijn gedaan om te zeggen dat een kind in zicht is geweest van de overheid. Wat vinden de indieners met andere woorden van de groep die niet in zicht is geweest van de overheid? Ik vraag dat, wetende dat ook dat weer lastig is om te bepalen, want zelfs als je ongedocumenteerd bent en nooit een vergunning hebt aangevraagd, kunnen je kinderen wel in het onderwijssysteem hebben gezeten. Wat doen de indieners met deze categorie? Deze groep zou eigenlijk buiten de nota vallen, maar ik hoor toch wel graag wat de indieners hiervan vinden. Hun nota is toegespitst op de gewortelde kinderen en dit zijn ook gewortelde kinderen, maar omdat ze nooit door een vergunningaanvraag of een procedure in zicht zijn gekomen, zouden ze niet onder de nota vallen.

Over het verschil tussen gemeentelijk en rijkstoezicht hebben we vaker gediscussieerd. Ik steun het pleidooi van harte om alle kinderen die onder gemeentelijk toezicht zouden vallen, alsnog toe te laten tot het kinderpardon. Ik heb bij deze kinderen in de debatten die ik eerder namens de ChristenUnie mocht voeren, opgetrokken met mijn collega's. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is nog wel in hoeverre deze kinderen onder de discretionaire bevoegdheid vallen. Hoeveel kinderen zijn er nog over van het reguliere kinderpardon, die wel onder het gemeentelijke toezicht hebben gezeten maar toch geen vergunning hebben gekregen?

Ook mijn volgende vraag is er misschien één voor de Staatssecretaris. De indieners spreken van een totaal van 600 kinderen die hier geworteld zouden zijn, maar nog geen vergunning hebben gehad. Is er nog steeds sprake van 600 kinderen of is dat getal inmiddels een stuk kleiner geworden?

Ik sluit mij aan bij de vragen van collega Van Nispen over de 1F-kinderen. Dat is een moeilijk punt. Ook in ons eigen wetsvoorstel hadden we een contra-indicatie 1F opgenomen, maar sindsdien hebben we daar toch veel gesprekken over gevoerd. Het blijft voor mij een lastig vraagstuk. Als je die kinderen wel een vergunning zou geven, zou dat het gezin mogelijk uit elkaar trekken. Dat maakt de afweging zo lastig. Het kan betekenen dat de vader weg moet en dat de kinderen hier alleen met de moeder achterblijven, maar als je uitgaat van het Verdrag inzake de rechten van het kind, dan zou je toch tot die conclusie moeten komen. Ik neig er dan ook toe om het pleidooi van de collega van de SP hier te ondersteunen, ondanks de wellicht dramatische gevolgen die het zou kunnen hebben. In ieder geval heb je dan wel keuzevrijheid.

Mijn laatste vraag sluit eveneens aan bij de opmerkingen van de collega van de SP. Er wordt in de nota niet verder aangedrongen op een langdurige regeling, maar er is alles voor te zeggen om toch te kijken naar het meewerkprincipe. Dat is immers ook cruciaal in de buitenschuldregeling. Wij weten dat dit tot grote problemen leidt bij die buitenschuldregeling, omdat daar uiteindelijk maar weinig mensen onder vallen. Zou dat ook niet aan de kaak gesteld moeten worden in deze nota?

De heer Potters (VVD):

Voorzitter. Het is altijd te waarderen als collega's in de Tweede Kamer zelf het initiatief nemen om tot een voorstel te komen, ook als wij het er als VVD niet mee eens zijn. Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen: wij zien als VVD helemaal niets in een verdere verruiming van het kinderpardon of zelfs in een nieuw kinderpardon. In het regeerakkoord-Rutte II hebben wij besloten tot een eenmalig kinderpardon als onderdeel van het gehele regeerakkoord. Soms steun je een voorstel van je coalitiepartner ook omdat je weet dat je coalitiepartner veel van jouw voorstellen steunt. Zo werkt het als je in een coalitie zit die de verantwoordelijkheid neemt om

Nederland uit de crisis te trekken. Een verdere verruiming van het kinderpardon of zelfs een nieuw kinderpardon is echter niet rechtvaardig ten opzichte van gezinnen en jongeren die zich netjes aan de regels hebben gehouden, die hebben meegewerkt aan hun terugkeer en die daadwerkelijk zijn teruggekeerd. Zij worden achteraf gestraft en degenen die wellicht verkeerd gedrag hebben vertoond, worden alsnog beloond.

Daarnaast heeft een verruiming van het kinderpardon een aanzuigende werking. Meer mensen zullen met hun gezin liever kiezen voor Nederland als eindbestemming, omdat ze weten dat ze wellicht een volgende keer in aanmerking komen voor een kinderpardon. Ik hoor graag van de initiatiefnemers en van de Staatssecretaris hoe zij daartegen aankijken. Op de Middellandse Zee zien we helaas dagelijks de drama's waar dat toe leidt.

Voorzitter. Als u mij toestaat, wil ik hier graag ook een persoonlijke noot bij maken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wij horen van de VVD altijd het argument van de aanzuigende werking. De VVD heeft zelf ingestemd met de tijdelijke regeling en zelfs met de permanente regeling. Hulde daarvoor. Nu wordt er weer een link gelegd met de bootvluchtelingen. Met betrekking tot die bootvluchtelingen wijzen de cijfers heel duidelijk uit dat er geen sprake is van een aanzuigende of een afwerende werking. We gaan hier niet het debat over de bootvluchtelingen voeren, maar ik wil even aantonen dat daar helemaal geen sprake van is. De vluchtelingenstroom is alleen maar toegenomen, ondanks het feit dat er besloten is tot operatie Triton. Waar haalt de heer Potters het argument vandaan dat het pardon een aanzuigende werking zou hebben, aangezien er nog steeds vijf jaar in de regeling staat?

De heer Potters (VVD):

Wil de heer Voordewind me toestaan om mijn persoonlijke noot af te maken? Dan kan hij de vraag daarna nogmaals stellen als die dan nog niet is beantwoord. Ik zal de vraag meenemen in mijn betoog.

Ik wil dus graag een persoonlijke noot maken. Mijn eerste fulltimebaan was bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst als hoor- en beslismedewerker bij het aanmeldcentrum in Rijswijk. Binnen 48 uur moesten wij beslissen of iemand wel of niet kans maakte op een verblijfsvergunning. Ik heb toen veel jonge, alleenstaande kinderen gezien die waren geronseld door mensensmokkelaars en die als vooruitgeschoven post tegen forse betaling naar Nederland werden gestuurd om te proberen, een verblijfsvergunning te bemachtigen. Ze hadden de opdracht meegekregen om in het kader van de gezinshereniging ook te proberen hun familie naar Nederland te krijgen. Ik kan u zeggen: dat maakt diepe indruk, sterker nog, het is eigenlijk ontzettend triest om dat van dichtbij te moeten zien. Het is echter wel het onbedoelde en schadelijke neveneffect van dergelijke pardonregelingen: kinderen dan wel jongvolwassenen worden als pion ingezet in de verschrikkelijke wereld van de mensenhandel, soms helaas ook door de eigen ouders en familieleden in het land van herkomst. De sociale druk op deze kinderen en jongvolwassenen is immens groot en de kans op persoonlijk succes is gering, doordat velen helaas laagopgeleid zijn. Dat is allesbehalve sociaal en ik vind dat we deze perverse prikkel echt moeten stoppen.

Mensensmokkelaars moeten weten dat de asielprocedure in Nederland streng maar rechtvaardig is en dat we een actief uitzetbeleid hebben. Het heeft dan voor mensensmokkelaars geen enkele zin meer om bijvoorbeeld deze jongeren nog langer in te zetten als handelswaar – ik zeg het maar gewoon zoals het is – richting Nederland voor hun criminele activiteiten. Het enige wat wij doen is mensensmokkelaars weer legitimiteit en weer middelen geven om deze jongeren te gebruiken. In plaats van mensensmokkelaars te blijven faciliteren, kunnen we vanuit Nederland onze tijd en moeite beter stoppen in het goed laten terugkeren naar het land van herkomst van deze jongeren, zodat ze daar hun eigen land kunnen opbouwen met de kennis en vaardigheden die ze in Nederland hebben opgedaan. Uiteindelijk zorgen we immers ook gewoon voor een braindrain uit Afrika als we blijven doorgaan met een ruime pardonregeling.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Voordewind een vraag. De heer Van Nispen zag ik ook zijn vinger opsteken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mijn vraag blijft onbeantwoord. Welke feitelijke onderbouwing heeft de VVD voor de uitspraak dat deze regeling, die trouwens nog maar net is ingegaan, een aanzuigende werking zou hebben?

De voorzitter:

Wilt u daar nog op ingaan, mijnheer Potters?

De heer Potters (VVD):

Misschien moet ik het dan nog directer zeggen. Ik heb het zelf als oud-medewerker van de IND meegemaakt dat binnen een aantal uren nadat wij een regeling veranderden, de nieuwe regeling over heel de wereld bij alle mensensmokkelaars bekend was. Als wij een regeling gaan verruimen, hoe sociaal dat op het eerste gezicht ook moge lijken, betekent dat uiteindelijk ook dat de mensensmokkelaars gewoon weer meer kinderen in de bootjes naar Nederland zetten en meer gezinnen naar Nederland sturen, met alle dramatische gevolgen van dien. Zij denken niet na over wat dat voor de betrokkenen betekent. Zij denken alleen maar na over hoeveel geld zij aan deze mensen kunnen verdienen en dat is helaas gewoon het neveneffect van dergelijke regelingen. Als wij weer gaan voor een pardonregeling, dan weten mensensmokkelaars dat je in Nederland toch nog kans maakt op een verblijfsvergunning, ook al voldoe je misschien niet aan de voorwaarden, en dat je je gezin naar Nederland kunt laten komen, dus «gaat u maar naar Nederland toe». Dat vind ik een zeer kwalijke zaak. Ik heb dat dagelijks meegemaakt en wil daar echt voor waarschuwen voordat men hier instemt met een verdere verruiming.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De heer Potters heeft verschillende jongeren gesproken. Ik heb ook verschillende jongeren gesproken. Denkt de heer Potters nu echt dat het scheelt als wij hier één regeling verruimen? Mogelijk scheelt het wat aan de verdeling hier in Europa, maar als mensen in Afrika zitten en daar totaal geen perspectieven hebben of in een oorlogssituatie zitten – denk aan Somalië – dan gaan ze echt niet denken: nou, daar in Nederland is een regeltje gewijzigd, het wordt strenger in Nederland, dus nu ga ik vooral maar in Somalië blijven. Ik heb die jongeren gesproken. Als er geen perspectieven zijn – en dat zie je door de eeuwen heen eigenlijk wel – zul je migratiestromen blijven houden naar rijkere ontwikkelde landen.

De voorzitter:

Uw vraag, mijnheer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mijn vraag is of de heer Potters daadwerkelijk cijfers heeft. Hij heeft ervaringen. Ik heb ervaringen, maar hebben we ook cijfers? Die regeling is immers pas ingegaan.

De heer Potters (VVD):

Ik snap heel goed dat je graag naar Europa wilt gaan als je bijvoorbeeld in Somalië woont of in een ander land in Afrika en daar weinig perspectief hebt. Laten we vooropstellen dat ik dat nooit iemand kwalijk neem, ook niet de jongeren die het doen. Het is echter niet zo dat zij zelf de afweging maken naar welk land ze gaan. De reisagent, die soms in het dorp komt om jongeren te ronselen – de familie moet daar veel geld voor betalen – die trekt de jongeren naar Europa toe. Die kiest dan voor Nederland omdat hij weet dat Nederland af en toe een pardonregeling heeft. Dat vergroot de kans op verblijf, ook voor mensen die zich niet aan de regels houden, en het maakt de overkomst van het gezin mogelijk. Die perverse prikkel moeten wij stoppen! Ik vind dat Nederland dat niet moet faciliteren. Wij moeten mensen die echt vluchteling zijn, altijd onderdak bieden. Daar zijn we als VVD ook voor, maar we moeten niet de economische stroom blijven faciliteren door deze pardonregelingen. Ik wil bij deze regeling deze kanttekening kunnen plaatsen.

De voorzitter:

Ik roep de leden op om te komen tot korte interrupties en tot korte antwoorden, zo veel mogelijk feitelijk. Ik zag dat de heer Van Nispen op hetzelfde punt een vraag aan de heer Potters wil stellen.

De heer Van Nispen (SP):

Het staat de heer Potters natuurlijk vrij om voorbeelden te noemen, zeker vanwege zijn ervaringen uit het verleden, maar daar zijn een heleboel andere voorbeelden tegenover te stellen. Ik heb ze zelf ook genoemd in mijn bijdrage. Afgelopen zaterdag kwam in EenVandaag het voorbeeld voorbij van Márcia van 18 jaar en Gláucio van 13; de heer Potters heeft dat vast gezien. Die jongen is hier geboren. Dat meisje is hiernaartoe gekomen toen ze 3 jaar was. Dat is toch een heel ander verhaal dan het voorbeeld dat de heer Potters hier aandraagt? Ik zou hem willen vragen om dat soort voorbeelden ook te betrekken in zijn verhaal en niet alleen maar te wijzen op de alleenstaande minderjarige vreemdelingen die vanwege mensensmokkel hiernaartoe zijn gekomen. Overigens ondersteun ik het pleidooi van de heer Voordewind op dat punt, maar dat even tussen haakjes. Kan de heer Potters daar misschien ook op reageren?

De voorzitter:

Ik wou net zeggen: uw feitelijke vraag is duidelijk.

De heer Potters (VVD):

Ja, dat kan ik. Ik snap ook dat wij te maken hebben met jonge kinderen of kinderen die misschien nog niet geboren zijn en dan in Nederland aankomen. Het is dan ook belangrijk dat wij een heel duidelijke en snelle procedure hebben, zodat ze weer snel naar het land van herkomst terug kunnen gaan als ze geen recht hebben op een verblijfsstatus. Hoe langer wij die procedure rekken, hoe moeilijker het is om terug te gaan. Dat ben ik met de heer Van Nispen eens, maar ik wil hem ook de andere kant laten zien. Ik heb heel veel jongeren een-op-een gesproken die hopen dat ze hier een kans maken, die weten dat dat best moeilijk, soms bijna onmogelijk is, die een immense druk voelen, ook van hun eigen gezin, om maar te zorgen voor een verblijfsvergunning, en die hier helemaal niet gelukkig worden. Dat weten ze ook. Deze kans, die ik nu al een paar keer belicht heb, moeten wij echt niet vergeten als wij zo'n pardonregeling in het werk gaan stellen, want de wereld is een stukje harder dan wij hier in Nederland misschien voor ogen hebben.

De heer Van Nispen (SP):

De heer Potters wijst terecht op dit soort voorbeelden. Dat is prima en dat moeten wij inderdaad niet vergeten, maar ik wil hem ook aan de andere kant van de zaak herinneren. Er zijn voorbeelden waarvoor de regeling wel bedoeld is en waarvoor het nu onredelijk en onbillijk uitpakt, zo hard als die regeling is. Verder heeft de heer Potters in zijn betoog gezegd dat jongeren die zich in het verleden wel aan de regeling hebben gehouden en die zijn teruggekeerd, nu worden gestraft. Hoezo? Ik begrijp dat argument werkelijk niet, zeker niet met het oog op de uitzending van EenVandaag van afgelopen zaterdag en alle voorbeelden die wij kennen.

De voorzitter:

Uw vraag is helder.

De heer Potters (VVD):

Gezinnen die echt aan hun terugkeer hebben meegewerkt, snel de procedure hebben doorlopen en daar een actieve bijdrage aan hebben geleverd, denken misschien nu achteraf: als wij wat langer waren gebleven en wat ruimer gebruik hadden gemaakt van alle mogelijkheden om in bezwaar en beroep te gaan, waren wij misschien ook onder de pardonregeling gevallen. Zo krijg je iedere keer wanneer je een grens trekt, grensgevallen, die het ook niet fair vinden dat ze erbuiten vallen. Daarom zeggen wij: wij hebben het nu één keer gedaan; het moet nu helder zijn dat de grens ook echt de grens is. Op het moment dat wij nu weer een pardonregeling in het leven roepen, gaat dat weer een aanzuigende werking hebben en gaan wij een aantal perverse prikkels inbouwen. Daar wil ik in dit betoog voor waarschuwen.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw betoog.

De heer Potters (VVD):

Ik was aan het einde van mijn betoog. Ik vraag de indieners om ook deze kant, dit neveneffect van de verruiming, in ogenschouw te nemen en daarop te reageren. Hetzelfde vraag ik aan de Staatssecretaris.

De heer Oskam (CDA):

Voorzitter. Ook de CDA-fractie dankt de initiatiefnemers voor het vele werk dat ze gedaan hebben. Mevrouw Voortman en mevrouw Gesthuizen kennende is dat met veel passie gebeurd. Het is een belangrijk onderwerp, want in ons land verblijven veel mensen zonder verblijfstitel. De positie van kinderen verdient daarbij bijzondere aandacht. Ze mogen niet de dupe worden van een steekspel tussen hun ouders en de overheid. Daarvoor dragen ouders een belangrijke verantwoordelijkheid, maar de overheid natuurlijk ook.

De CDA-fractie wil oog hebben voor de positie van gewortelde kinderen, die door hun jarenlange verblijf onderdeel zijn geworden van de Nederlandse samenleving. Daarom is de zogenaamde discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris, toen nog de Minister, in de vorige kabinetsperiode verruimd. Het maatschappelijk belang mag worden meegewogen bij de beoordeling van een verblijfsaanvraag in individuele, schrijnende situaties. Het advies van de burgemeester speelt daarbij een belangrijke rol. Vaak kent hij vanuit de lokale situatie beter de omstandigheden van het kind.

Dat is in de huidige kabinetsperiode nog een keer onderstreept dankzij de aangenomen motie-Van Hijum/Van der Staaij (19 637, nr. 1836). In die motie werd de Staatssecretaris verzocht de door burgemeesters aangedragen informatie over het belang van gewortelde kinderen mee te nemen in diens toepassing van de discretionaire bevoegdheid. Daarnaast geldt ten aanzien van de onmogelijkheid om terug te keren het buitenschuldcriterium. Dit criterium is deze kabinetsperiode, in 2013, door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken nog een keer onder de loep genomen en rechtvaardig en effectief bevonden. De regels daarvan hoeven niet te worden aangepast, zo luidde het advies.

Toen het kabinet het zogeheten kinderpardon in het regeerakkoord uitwerkte, reageerde de CDA-fractie als volgt. Wij vonden het positief dat er duidelijkheid moest komen voor de kinderen die hier langdurig verblijven en dat daarmee een streep onder het verleden werd gezet. Echter, met de aanvullende definitieve regeling werd ook een wissel op de toekomst getrokken. Die regeling gaat onvermijdelijk binnen afzienbare tijd discussie oproepen, juist door in het vooruitzicht te stellen dat je na vijf jaar alsnog weer een aanvraag kunt doen. Wij lopen de kans dat die regeling nieuwe procedures zal uitlokken en wellicht op termijn weer een nieuw kinderpardon.

GroenLinks en de Socialistische Partij stellen in deze nota weer wijzigingen en verruimingen voor, nu ten aanzien van de uitvoering van het regeerakkoord. De CDA-fractie kan daar kort over zijn: geen van de voorstellen in de nota kan op steun rekenen van de CDA-fractie. De argumentatie daarvoor is al naar voren gekomen in de schriftelijke behandeling en werd nog eens bevestigd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart jongstleden over het buitenbeeldcriterium. De afdeling bevestigt in haar uitspraken het beleid zoals dat wordt uitgevoerd. Langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden buiten beeld zijn mag van de afdeling worden tegengeworpen. Bovendien mag van de vreemdeling een actieve houding worden verwacht om in beeld te blijven. De afdeling oordeelt verder dat toezicht van lagere overheden en andere rijksinstanties niet hoeft te worden betrokken bij de beoordeling. Bovendien is het stellen van buitenbeeldvoorwaarden en de doorwerking daarvan op andere gezinsleden volgens de afdeling niet in strijd met artikel 14 van het EVRM. De CDA-fractie verneemt graag van de indieners hoe relevant zij hun voorstellen nog achten in het licht van deze laatste uitspraak.

Dan kom ik op de aantallen die de indieners koppelen aan de concreet voorgestelde verruimingen. Ze noemen bij de eerste maatregel 190 jongeren die jonger dan 25 jaar zijn op de startdatum van de peilperiode en die vijf jaar als minderjarige in Nederland hebben gewoond. Bij de tweede maatregel worden de 430 kinderen en gezinsleden genoemd die een reguliere aanvraag hebben gedaan en een vergunning zouden moeten krijgen. Opvallend vindt de CDA-fractie dat de indieners pleiten voor deze 430 personen, terwijl zij in de schriftelijke beantwoording aangeven dat onbekend is hoeveel van hen een andere of reguliere vergunning hebben aangevraagd. Misschien is daar inmiddels meer duidelijkheid over of kan de Staatssecretaris zich daarover uitlaten. Hoe kunnen de indieners nu pleiten voor een verruiming op dit punt als zij niet weten of die aanvragen überhaupt zijn ingediend en misschien ook wel zijn toe- of afgewezen? Wij spreken vandaag over een kwetsbare groep, kinderen, maar de CDA-fractie is er geen voorstander van om de beginselen van de asielprocedure op dit punt volledig los te laten. Graag krijg ik hier een reactie op van de indieners.

Ten slotte kom ik op de 300 kinderen en gezinsleden die onder gemeentelijk toezicht zouden staan. De CDA-fractie vraagt de indieners om geactualiseerde cijfers, want dit loopt al een tijdje, zoals collega Voordewind al zei. Er kunnen in de tussentijd allerlei beroepsprocedures zijn geweest of misschien heeft de Staatssecretaris zich daar wel positief over uitgelaten. Wij vernemen graag de actuele stand van zaken.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ook van mijn fractie de ruimhartige complimenten aan de initiatiefnemers voor hun inspanningen om deze mooie initiatiefnota te maken. Wij praten niet voor het eerst in deze samenstelling en in deze zaal over het kinderpardon. Wij hebben het er heel vaak over gehad. Het is goed om er vandaag weer over te praten. Ik onderstreep nog eens artikel 3 over de rechten voor het kind: de rechten voor het kind horen voorop te staan bij dit soort zaken. Dat hebben wij ook in de schriftelijke gedachtewisseling met elkaar gedeeld.

Het kinderpardon heeft perspectief geboden voor veel gewortelde kinderen, maar in de uitwerking zijn er nog zaken die rechtsongelijkheid creëren. Dat deelt mijn fractie met de initiatiefnemers. Ik kom in de eerste plaats op het kunstmatige verschil tussen rijks- en gemeentetoezicht. Het zou mooi zijn als dat zou worden weggenomen. De indieners stellen voor om het criterium voor rijkstoezicht te verruimen tot gemeentetoezicht, omdat ook kinderen die ingeschreven zijn bij een gemeente of school, of die anderszins onder gemeentetoezicht stonden, in beeld waren van de overheid. De indieners stellen tevens voor de toetsing van gemeentetoezicht uit te voeren door middel van een burgemeestersverklaring. Mijn fractie steunt dat van harte.

Als het gaat om de kinderrechten, druist een dergelijk onderscheid niet in tegen het non-discriminatiebeginsel. Dat vraag ik even via de initiatiefnemers aan de Staatssecretaris; ik hoop dat dat zo kan. Artikel 2.1 van het kinderrechtenverdrag verbiedt bijvoorbeeld discriminatie bij toepassing van het recht uit het verdrag. In artikel 2.2 is een specifiek verbod opgenomen van alle vormen van discriminatie die gebaseerd zijn op de status en de activiteiten van ouders. Ook artikel 14 van het EVRM kent een verbod op discriminatie. Hoe houdbaar denkt de Staatssecretaris dat het onderscheid tussen rijks- en gemeentetoezicht in het licht van die internationale verdragen is?

Tegelijk moet ik het volgende zeggen. Een aantal collega's haalde al de uitspraak van de Raad van State aan, die volgens mij na het verschijnen van de nota werd gedaan. De Raad van State heeft geoordeeld dat kinderen die niet bij de overheid maar wel bij de gemeente in beeld waren, niet in aanmerking komen voor het kinderpardon. Het is dus aan de politiek om deze grondslag in het kinderpardon te wijzigen. Het zou geen juridisch vraagstuk moeten zijn, maar meer een politieke oplossing. Dat is wel een beetje mijn worsteling met de behandeling van deze nota, omdat we met elkaar precies weten wat de politieke ruimte is. Er is een meerderheid in deze Kamer die het kinderpardon uit en te na heeft besproken en heeft uitonderhandeld. Ik voel zomaar aan mijn politieke water – dat zullen de initiatiefnemers met mij eens zijn – dat die meerderheid niet gaat veranderen in deze periode. We kunnen dus praten als Brugman en hele dikke stapels aanvoeren, maar we moeten niet weglopen van de werkelijkheid. Die werkelijkheid is dat er een politieke meerderheid is in deze Kamer om het kinderpardon uit te voeren zoals dat er in deze Kamer ligt. De afgelopen maanden, misschien wel jaren, hebben we met elkaar gesproken over mogelijkheid om te verruimen. Die ruimte is er echter niet. Kunnen de initiatiefnemers daarop reflecteren? Zien zij wel de politieke ruimte om het te verbreden in deze kabinetsperiode? Is het misschien niet beter om te komen met een wetsvoorstel dat wellicht in een volgende periode behandeld kan gaan worden? Nu zie ik die meerderheid namelijk niet.

Dan ligt er nog een ander voorstel, het voorstel van de 21-plus en het niet- asiel. Mijn fractie heeft wel wat bedenkingen bij het verruimen van het kinderpardon qua leeftijd en tot niet-asielkinderen. Dat heeft eigenlijk te maken met het punt dat ik net al even heb genoemd. Daar worstel ik mee. Ik vind het heel lastig om te zeggen: laten we het op die en die punten maar verruimen, terwijl we weten dat daar nu geen politieke meerderheid voor is. Daarmee wek je ook verwachtingen bij anderen, die je op dit moment gewoon niet waar kunt maken. Tegelijk staat mijn fractie natuurlijk altijd open voor argumentatie. Daarom is het ook heel goed dat we dit gesprek met de initiatiefnemers vandaag voeren. Omdat die twee punten politiek bijna niet te regelen zijn, denk ik dat het veel belangrijker en effectiever is om druk uit te oefenen op de Staatssecretaris om hem in die gevallen waarin mensen niet precies vallen onder het huidige kinderpardon, te stimuleren en aan te moedigen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Dat is namelijk de weg die nu nog open staat.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Aan de ene kant begrijp ik de woorden van de heer Schouw wel. Hij zegt: als je rondkijkt aan deze tafel, zie je geen directe meerderheid. Aan de andere kant mag dat voor de oppositie, en ook niet voor de indieners, toch nooit een reden zijn om creatieve en genuanceerde voorstellen niet alsnog op tafel te leggen? Dat hebben we de afgelopen twee jaar in het asielbeleid toch gedaan. Ik verwijs maar even naar de visitatie. Op dat punt heeft de oppositie de coalitie uiteindelijk meegekregen om tot die bodyscans over te gaan. Ik verwijs tevens naar de lange discussie over «geen kinderen meer in de cel». Dat pleit is nu zo goed als beslecht. Dus vanwaar de terughoudendheid van de heer Schouw? Zo ken ik hem eigenlijk niet. Normaal is hij heel gedreven om de coalitie toch «te verleiden tot». Dat kan hij heel goed. Hij kan daar heel charmant bij kijken, zo weet ik uit het verleden.

De voorzitter:

Mijnheer Schouw, uw charmante blik bij dezen.

De heer Schouw (D66):

Ik vind het heel vriendelijk van de heer Voordewind dat hij dat zegt. Maar in alle ernst: a good lawyer knows when to drop a case. We hebben hier heel en heel lang over gesproken en we hebben met elkaar echt geprobeerd om de zaak te verruimen. We hebben net de heer Potters gehoord. We gaan dadelijk naar mevrouw Kuiken luisteren. Wij weten dat dit een politiek zwaarbevochten compromis is. Dan moet je bekijken waar er nog ruimte zit. Ik weet niet of de heer Voordewind het met mij eens is, maar de ruimte zit echt bij de Staatssecretaris om in de meest schrijnende gevallen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Want de leeftijdsgrens kunnen we in deze regeerperiode niet oprekken. Die ruimte zie ik niet. We kunnen daar boos over worden, we kunnen op onze kop gaan staan, maar volgens mij helpt het niet.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Tegelijkertijd zegt de heer Schouw: juridisch hebben we de uitspraken niet aan onze kant, maar uiteindelijk gaat de politiek over politieke besluiten. Daarvoor zitten we hier ook, anders hadden we beter thuis kunnen blijven. We hebben ook een geval gehad waarin dit kabinet een hele ommezwaai heeft gemaakt. De heer Potters zei: soms moet je meegaan met de coalitie omdat je aan de andere kant iets weer krijgt. Dat ging toen over de strafbaarstelling van illegaliteit. Gelukkig is het de constructieve drie in samenwerking met de Partij van de Arbeid gelukt om de strafbaarstelling van illegaliteit van tafel te krijgen. De wonderen zijn de wereld dus nog niet uit. Dat heeft ook met mijn eigen overtuiging te maken. Ik hoop dat de heer Schouw een deel van die drive vasthoudt, om te kijken of we de Partij van de Arbeid, als zij straks aan het woord is, toch kunnen verleiden om tot een rechtvaardiger kinderpardon te komen.

De voorzitter:

Uw drive, mijnheer Schouw.

De heer Schouw (D66):

We gaan dadelijk zien hoe dat loopt bij mevrouw Kuiken. Ik zou het met alle liefde en plezier willen doen, maar je moet wel serieus ook de politieke realiteit in ogenschouw nemen. Dat is helaas zo. Dat is spijtig en vervelend, maar dat is de realiteit.

Mijn laatste onderwerp betreft de aantallen. Stel je verruimt het pardon qua leeftijd van 21 naar 25. Over hoeveel mensen hebben we het dan precies? Ik krijg hierop graag een antwoord van de initiatiefnemers en de Staatssecretaris. Datzelfde geldt voor het andere punt, van de niet-asielkinderen. Hoe kijkt de Staatssecretaris ertegen aan om in de schrijnende gevallen in deze twee situaties ruimhartig gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid?

De voorzitter:

Dan is het woord aan mevrouw Kuiken van de PvdA-fractie.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Nee, ik wilde nog een vraag stellen aan de heer Schouw. Coalities knappen ooit een keer, dat weet u, of dat nou bij verkiezingen of vroegtijdig is. Maar laten we met een vrolijke noot beginnen. Ik vind dat de ChristenUnie een heel terechte vraag stelde. Aan de bijdrage van de heer Schouw merk ik dat hij zelf een groot voorstander is van het verruimen van het criterium voor gemeenten versus Rijk, maar dat hij grote aarzelingen heeft bij het leeftijdscriterium en het oprekken naar alle gevallen. Is dat een terechte constatering?

De heer Schouw (D66):

Dat is helemaal juist. Dat is ook conform eerdere inbrengen van mij. Wel ben ik benieuwd naar de achtergrond van de opmerking van mevrouw Kuiken dat kabinetten ook tussentijds kunnen vallen. Als dat namelijk in de lucht hangt, dan is alles wat ik net zei, wat minder relevant geworden. Kan zij daar wat helderheid over geven en misschien een datum noemen?

De voorzitter:

Mevrouw Kuiken gaat een vervolgvraag stellen. Ik zie ook dat de heer Schouw nog iets wil zeggen. Hij heeft gelukkig zo meteen nog de mogelijkheid tot het plegen van twee interrupties. Misschien kan hij er dus in de bijdrage van mevrouw Kuiken naar vragen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Nee, ik heb geen vervolgvraag. Ik maakte natuurlijk een geintje om de heer Schouw een beetje uit te dagen, maar het is in ieder geval helder dat hij niet zonder meer ook akkoord gaat met de twee criteria in het voorstel dat is gedaan door de collega's van GroenLinks en de SP. Ik denk dat het goed is voor het debat om dat te weten, mocht er ooit nog eens een wetsvoorstel op dit punt komen.

De voorzitter:

U stelt dus geen vervolgvraag aan de heer Schouw, maar doet een constatering. Dan geef ik u nu het woord voor de eigen bijdrage.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Ook ik wil natuurlijk de indieners hartelijk bedanken voor de moeite die ze hebben genomen om te komen tot deze initiatiefnota. Ik weet dat je er altijd extra tijd en energie in moet steken. Het betreft ook een belangrijk onderwerp: kinderen. Het gaat hun en ons na aan het hart om ervoor te zorgen dat we de zaken voor die kinderen zo goed mogelijk regelen. In de afgelopen jaren zijn, mede door de steun van de partijen van de indieners en met behulp van de Partij van de Arbeid en soms ook op initiatief van die partij, een aantal stappen in de goede richting gezet om het voor kinderen humaner te maken en om te zorgen voor een soepeler asielbeleid. Ik denk aan zaken als geen kinderen meer in de cel en aan gezinslocaties. Onlangs was er nog een versoepeling van het nareisbeleid. Ondanks de kritiek, de vragen en de zorgen die er zijn, ben ik trots op het kinderpardon. Een kleine 900 kinderen hebben inmiddels gebruik kunnen maken van de kinderpardonregeling. Zij kunnen nu hun toekomst in Nederland opbouwen. Tegelijkertijd realiseer ik mij dat er altijd kinderen zijn die nu niet binnen deze regels vallen of binnen andere regels die wij stellen. Dat krijg je politiek ook niet uitgelegd. Voor die kinderen blijft het buitengewoon zuur, vervelend en naar. Daarom hoop ik dat de Staatssecretaris altijd ruimhartig gebruik zal maken van zijn discretionaire bevoegdheid als de regels soms wat strak zijn.

Ik heb een aantal vragen voor de indieners van de initiatiefnota. Erkennen de indieners dat het kinderpardon dat nu is opgesteld, nooit bedoeld was om te dienen voor jongvolwassenen en dat het echt gericht was op kinderen? Het doel was om helderheid en duidelijkheid te geven aan kinderen die langdurig in een asielprocedure zaten. Zijn er nog grenzen die de indieners zelf zouden willen stellen? Ik denk daarbij aan het criterium. Zouden zij het willen verruimen naar procedures of zelfs naar kinderen die nooit in een asielprocedure hebben gezeten, ook niet in een reguliere procedure? Stellen de indieners daar zelf nog grenzen aan? Wij voeren natuurlijk voortdurend discussie met elkaar over de vraag: zijn er ergens grenzen of moet je juist zeggen dat voor alle kinderen als ze eenmaal in Nederland zijn, ongeacht hun achtergrond, geldt «eenmaal in Nederland geworteld, is geworteld en daarmee is het klaar»? Dat is natuurlijk een keuze die je kunt maken. Ik wil graag van de indieners weten hoe zij daartegen aankijken. Is er een vorm van grenzen of criteria stellen? Of zien zij dat heel breed en vinden zij dat elk kind dat geworteld is, ongeacht de achtergrond, zou moeten blijven?

Ik realiseer me ook dat er nog een aantal zaken in de lucht hangen. Volgens mij lopen er nog een aantal zaken bij de rechter die nadere jurisprudentie zullen geven met betrekking tot de huidige regels van het kinderpardon. 1F-beleid is een zo'n grond. Er lopen een aantal zaken over reguliere verblijfsgronden. Mijn vraag aan de indieners dan wel de Staatssecretaris, is: lopen er nog zaken bij lagere rechters waarin we een uitspraak door een hogere rechter verwachten die relevantie heeft ten aanzien van de overgangsregeling die we nu kennen en ten aanzien van het kinderpardon?

De heer Van Nispen (SP):

Ik heb mevrouw Kuiken afgelopen zaterdag op de televisie horen zeggen dat het aan de rechter is om te toetsen of het kind en de familie voldoen aan de criteria die in de huidige regeling zijn afgesproken. Dat sluit een beetje aan op de vraag die zij nu hierover stelt. Er is juridisch gezien natuurlijk geen speld tussen te krijgen, maar erkent mevrouw Kuiken ook dat het juist aan ons is om te bezien of die regeling een oplossing biedt voor de kinderen die al zolang in Nederland zijn? Als wij iets billijk vinden voor de kinderen die hier geworteld zijn, dan is dat toch aan ons? Dat is toch een politieke keuze?

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Ik dank de heer Van Nispen voor zijn vraag, ook omdat ik zelf wat ongelukkig ben met de uitzending van EenVandaag. Ik maak er beleid van om nooit te reageren op individuele zaken. Ik was gevraagd om te reageren op de initiatiefnota van GroenLinks en SP. Er werd eigenlijk de suggestie gewekt dat ik vooraf het gezin had gezien dat daarin aan de orde kwam. Dat vind ik ongelukkig, omdat daardoor een suggestie is gewekt die niet helemaal klopt met de realiteit. Ook hier kan ik dus moeilijk ingaan op de desbetreffende zaak. Ik vind dat het kinderpardon ruimhartig moet worden toegepast, ook als er onduidelijkheid is. Het is dan aan de Staatssecretaris om zijn discretionaire bevoegdheid ruimhartig toe te passen. Ik weet dat er nog een aantal zaken bij de rechter lopen vanwege onduidelijkheid. Het kinderpardon is opgesteld zoals het nu is. Het is ook vastgesteld in het regeerakkoord. Er is niet veel ruimte meer voor verdere aanpassingen, maar dat neemt niet weg dat rechters hier uitspraken over doen. Dat is natuurlijk niet verkeerd.

De heer Van Nispen (SP):

Ik vroeg mevrouw Kuiken inderdaad ook niet om te reageren op dit individuele geval. Mevrouw Kuiken wilde dat rechtzetten. Het is prima dat dit bij dezen gebeurd is. Zij zegt echter wel dat zij nog steeds voorstander is van een ruimhartig kinderpardon en een discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris daarbij. Maar toch, we kunnen natuurlijk kijken naar hetgeen rechters in het verleden hebben gezegd over de regeling die wij hier hebben afgesproken. We kunnen gaan wachten op uitspraken van rechters die mogelijkerwijs nog gaan komen. Dat is een terechte vraag. We moeten hier echter toch bekijken of de regeling wel conform artikel 3 van het kinderrechtenverdrag is en of de belangen van het kind wel vooropstaan. Dat moeten we steeds weer tegen het licht houden, ook nadat het is afgesproken. Wat is de mening van de Partij van de Arbeid daarover op dit moment, even los van de vraag of er wel of geen politieke ruimte voor is?

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Dan ga ik terug naar de voorliggende initiatiefnota. Ik ben niet direct een voorstander van hetgeen daarin staat over de leeftijdsgrens, omdat de intentie van de kinderpardonregeling was om een regeling te bieden voor kinderen. Dat is de grondslag geweest. Er is ook sprake geweest van een verruiming. Oorspronkelijk was 18 jaar de bedoeling, maar dat is 21 jaar geworden.

Zou je het willen verbreden naar alle reguliere vergunningen dan wel alle kinderen die nooit in een vergunningsprocedure hebben gezeten? Daar heb ik zeer ernstig mijn twijfels bij. Ik heb daar ook een aantal vragen over gesteld.

De heer Schouw (D66):

Ik had een aantal bedenkingen bij die punten. Mevrouw Kuiken heeft daar twijfels over. Het is nu even de vraag of bedenkingen hetzelfde zijn als twijfels. Ik wil mevrouw Kuiken vragen of er nu echt politieke ruimte is bij de fractie van de Partij van de Arbeid om tot een aanpassing te komen van het huidige kinderpardon.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Een van de vragen van de heer Schouw zelf stelde, gaat over gemeentelijk versus het Rijk. Daar heeft de Raad van State een uitspraak over gedaan. Die heb ik nu te respecteren. Ik zie dus niet direct veel ruimte om op dat punt iets anders te doen, mocht ik dat willen. Met betrekking tot de andere gronden heb ik al aangegeven dat ik zelf ook buitengewoon kritisch ben.

Ik ben en blijf trots op het kinderpardon, omdat daar al meer kinderen mee geholpen zijn dan we hadden bedoeld, namelijk een kleine 900 versus de 700 die we hadden bedoeld. Het is van 8 naar 5 jaar gegaan en van 18 naar 21 jaar. Die regeling staat dus. Sommige kinderen vielen daarbuiten. Daarvoor geldt inmiddels een discretionaire bevoegdheid. Dat neemt niet weg dat er altijd kinderen zullen zijn die net buiten de boot vallen, welke regeling we ook maken. Dan gaat mijn hart natuurlijk uit naar die kinderen. Zij hebben er niets aan als ik dan een politiek verhaal zit te vertellen.

De heer Schouw (D66):

Met dat laatste ben ik het niet eens, want het is natuurlijk wel heel relevant wat de Partij van de Arbeid politiek vindt van het kinderpardon. Er worden hier eigenlijk drie initiatieven neergelegd: de verruiming van de leeftijd, het ook toepassen op niet-asielkinderen en het rijkstoezicht. Ik ben toch echt een beetje op zoek naar de politieke ruimte die er bij de Partij van de Arbeid is om daarin mee te gaan. Ik denk dat mevrouw Kuiken gewoon klare wijn moet schenken. Of er is politieke ruimte en wij gaan er met elkaar aan werken, of er is geen politieke ruimte en er kan alleen op basis van juridische zaken, rechtszaken dus, een verandering komen van de regeling. Is er nu politieke ruimte, ja of nee? Ik was net duidelijk, dus ik mag toch ook wel van de Partij van de Arbeid vragen om duidelijkheid te geven?

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Volgens mij ben ik zojuist heel duidelijk geweest. Met betrekking tot de eerste twee criteria heb ik heel helder aangegeven dat ik daar sowieso geen groot voorstander van ben. Bij het laatste criterium had ik mij van alles kunnen voorstellen, maar daar heeft de Raad van State inmiddels een uitspraak over gedaan en die hebben wij te respecteren.

De voorzitter:

U kunt uw betoog vervolgen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

De twee vragen die het meest in het oog springen, heb ik gesteld. Ik zie uit naar de beantwoording.

De voorzitter:

Ik kijk naar de initiatiefnemers en de Staatssecretaris. Hoelang denken zij nodig te hebben voor de voorbereiding van de beantwoording?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik weet dat het best wel veel is in vergelijking met andere debatten, maar zouden wij een halfuur kunnen krijgen, omdat wij niet veel ervaring en een beperkte ondersteuning hebben?

De voorzitter:

Ik zie instemmend geknik.

De vergadering wordt van 10.58 uur tot 11.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik stel voor om twee interrupties per fractie toe te staan. Ik begrijp dat dit akkoord is.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil heel graag de woordvoerders bedanken voor hun inbreng in eerste termijn. Het is voor GroenLinks en de SP van groot belang dat vandaag over deze initiatiefnota voor een ander kinderpardon wordt gesproken. Er zijn nog altijd kinderen wiens toekomst afhangt van de regels die wij hier opstellen. De huidige regels zijn niet adequaat en onvolledig. Het doel van het kinderpardon is om ervoor te zorgen dat er geen kinderen tussen de mazen van het systeem vallen en op straat belanden zonder toekomstperspectief, maar we kunnen concluderen dat de huidige kinderpardonregeling daar vooralsnog niet in slaagt. Meer dan de helft van de kinderpardonaanvragen is afgewezen terwijl deze kinderen vaak wel binnen de geest en de bedoeling van de regeling passen. Op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind moet het belang van het kind vooropstaan bij beleid dat kinderen raakt. Dit betekent dat wij niet kunnen berusten in een regeling die zo bureaucratisch en onvolledig is dat het belang van het kind erdoor wordt geschaad. Als we nu geen actie ondernemen, is de kans groot dat er over een aantal jaren een geheel nieuwe pardonregeling moet komen. Ook de partijen die zeggen niet pardon op pardon te willen stapelen – daarbij kijk ik bijvoorbeeld de heer Potters aan – zouden wat ons betreft juist open moeten staan voor nog eens kritisch kijken naar de regeling zoals die nu voorligt. Als we dat niet doen, zijn er in de toekomst nog steeds kinderen die in Nederland verblijven, kinderen die hier geworteld zijn, zonder perspectief op een oplossing voor hun situatie.

We kregen hun verhalen te horen, maar soms kregen we ze ook in beeld via de media, zoals de 9-jarige Shenjun uit Odijk en de 13-jarige Tri uit Wageningen. Zij kregen tegengeworpen dat zij of hun familieleden zich hadden onttrokken aan het rijkstoezicht, terwijl zij gewoon op school zaten en bij de gemeente in beeld waren. Zij werden overgeleverd aan de discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris. De een kreeg wel een vergunning, maar de ander niet. Dat is niet uit te leggen. Een ander voorbeeld is de in Nederland geboren 12-jarige Gláucio, die geen kinderpardon kreeg omdat er een 1F-verdenking op zijn vader rust. Nog een voorbeeld is de 16-jarige in Nederland geboren Mina, die niet in aanmerking kwam voor het kinderpardon omdat zijn ouders als koptisch christen uit Egypte een schrijnendheidsvergunning hadden aangevraagd en geen asielvergunning. Al jaren zien we ze bij acties en debatten om op te komen voor hun rechten. Onze voorstellen zorgen ervoor dat daadwerkelijk alle kinderen die in Nederland zijn geworteld en zich niet actief hebben onttrokken aan het toezicht van de overheid, aanspraak maken op het kinderpardon. In totaal gaat het overigens maar om een beperkt aantal kinderen.

312 burgemeesters tekenden voor een eerlijker kinderpardon. Het ging om meer dan 82% van de CDA-burgemeesters, om 100% van de GroenLinks-burgemeesters, om 86% van de PvdA-burgemeesters, om 65% van de VVD-burgemeesters, om 91% van de D66-burgemeesters, om 85% van de ChristenUnie-burgemeesters en om 33% van de SGP-burgemeesters. Als er SP-burgemeesters waren geweest, laat het zich raden wat het percentage zou zijn geweest. Het draagvlak voor een sluitend kinderpardon, dat het probleem voor eens en altijd oplost, is dus groot bij de achterban van alle politieke partijen. Deze burgemeesters denken niet alleen aan de kinderpardonkinderen in hun eigen gemeente, maar komen juist op voor een sluitend kinderpardon dat ervoor zorgt dat er geen enkel kind meer tussen wal en schip valt. Dit blijkt ook wel uit de aanwezigheid van de burgemeester van Bunnik hier. Zijn ingezetene Shenjun mag blijven, maar hij is hier alsnog voor de kinderen die nog niet in aanmerking komen voor het kinderpardon.

Voor de beantwoording van de vragen van de collega's over deze voorstellen zal ik eerst ingaan op de algemene opmerkingen en op de vragen over de voorstellen voor het verruimen van de leeftijdsgrens en voor het aanvragen op basis van reguliere vergunningen. Ik zal daarnaast ingaan op de opmerkingen over het meewerkcriterium. Daarna zal collega Gesthuizen van de SP de vragen over het verbeteren van het rijkstoezichtcriterium en de vragen over 1F beantwoorden.

Ik beantwoord allereerst de algemene politieke vraag die de heer Schouw ons stelde: hoe schatten wij het politiek draagvlak in en geven wij geen valse hoop? Ik was een klein beetje verbaasd over deze vraag. D66, ChristenUnie, SP en GroenLinks, maar ook de Partij van de Arbeid in een vorige periode hebben zich juist altijd gezamenlijk sterk ingezet voor onder anderen deze kinderen. Het is toch juist een plicht als Kamerlid om je altijd in te zetten voor verbetering van het beleid? Als je punten ziet in het beleid die je niet goed vindt, zet je je daarvoor in. Ook als ik kijk naar het verleden, denk ik dat het zinvol is om ons te blijven inzetten voor zaken die misschien op dat moment hopeloos lijken, maar uiteindelijk vaak toch veranderd zijn. Als ik alleen al naar het asielbeleid kijk, dus niet naar allerlei andere onderwerpen, kom ik bijvoorbeeld op de regeling voor verwesterde Afghaanse meisjes. Die leek een tijd geleden totaal kansloos te zijn. Kijk naar de situatie van Mauro of naar de strafbaarstelling van illegaliteit. Daarbij gaat het wat ons betreft niet om het veranderen van het asielbeleid, maar om een regeling die aansluit bij het huidige asielbeleid van de afgelopen jaren. Juist omdat wij van mening zijn dat de huidige regeling niet consistent is en niet of onvoldoende voldoet aan de doelen die het kabinet zich gesteld heeft, denken wij dat het wel degelijk zinvol is om ons ook nu nog steeds in te zetten voor aanpassing van de huidige regeling. Overigens denk ik dat het interruptiedebatje tussen mevrouw Kuiken en de heer Schouw daar ook wel wat aanleiding toe geeft. Wij blijven ons hiervoor inzetten. Ik neem aan dat de D66-fractie hieraan warme steun verleent.

Mevrouw Kuiken van de PvdA-fractie merkte op dat we nu eenmaal voorwaarden moeten stellen en dat er altijd, hoe zuur dat ook is, kinderen buiten de boot zullen vallen. Wij denken dat de huidige kinderpardonregeling geen situatie schept die volledig in lijn is met het kinderrechtenverdrag en met principes van billijkheid en rechtvaardigheid. Natuurlijk moeten er voorwaarden zijn, maar die hoeven niet per se onrechtvaardig of discriminerend te zijn. Er zijn kinderen die naar de geest en de bedoeling van de regeling recht hebben op een vergunning, maar die niet krijgen omdat de regels onrechtvaardig of niet objectief zijn geformuleerd of geïnterpreteerd. Wij denken dat dit probleem met eerlijke en rechtvaardige voorwaarden wordt opgelost. Juist als je de regeling voor het pardon slim formuleert, kun je ervoor zorgen dat er geen grensgevallen meer zijn. Wij denken dat de huidige regeling juist bewust grensgevallen behoudt en dat dit in de toekomst toch weer tot aanpassingen kan leiden. Als we toch al weten dat die kans zo reëel is, laten wij dan ervoor kiezen om de regeling nu in een keer goed aan te passen. Een sluitende regeling is nodig. Met de VVD-fractie zeg ik dat ook wij geen stapeling van pardonregelingen willen. Als je zo'n pardonregeling wilt, moet je het in een keer goed regelen.

De heer Potters vraagt of wij ons realiseren dat door verruiming van pardonregelingen juist meer kinderen zonder verblijfsstatus in Nederland zullen worden gehouden omdat hun ouders bevestigd worden in hun aanname dat dit voor het hele gezin wel een verblijfsstatus kan opleveren. Ik ben erg benieuwd naar de feiten en cijfers waarop de heer Potters zijn stelling baseert. Wij hebben geen aanleiding om te veronderstellen dat het billijker en rechtvaardiger maken van de criteria op de manier die wij voorstellen zal leiden tot een zogenaamde aanzuigende werking. Er is ook geen enkele wetenschappelijke basis die het begrip «aanzuigende werking» ondersteunt. Ook met de wijzigingen die wij aanbrengen in de regeling moeten kinderen in het zicht van de overheid blijven.

De heer Potters (VVD):

Misschien moet ik mijn pleidooi enigszins verduidelijken. In uw voorstel geeft u aan dat u de leeftijdsgrens wilt opschuiven van 21 naar 25 jaar. Dit betekent dat je, als je vijf jaar of langer in Nederland blijft, ook in aanmerking zou moeten komen. Mij gaat het erom dat de reisagent, de mensensmokkelaar, waarschijnlijk over het algemeen jonge mannen, maar in ieder geval jongvolwassenen in de leeftijd van 17, 18, 19 jaar gaat inzetten om naar Nederland uit te zenden. Daarbij is er de hoop, misschien de valse hoop, dat zij later hun familieleden kunnen laten overkomen in het kader van een gezinsherenigingsverzoek. Faciliteren we dat juist niet met zo'n pardonregeling? Op dat neveneffect wil ik uw reactie: hebt u oog daarvoor? Gaan we juist niet zorgen dat de mensensmokkelaars meer munitie krijgen om jongeren, jongvolwassenen, in te zetten voor de asielprocedure? Zo ja, wat gaan we daartegen doen?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het gaat om mensen die hier vijf jaar als kind zijn geweest. Een 21-jarige die hiernaartoe komt, kan natuurlijk nooit een beroep doen op de kinderpardonregeling. Wij staan juist volledig achter de voorwaarde van vijf jaar, dus dat is het punt niet. Op de leeftijd van 21 jaar zal ik straks nader ingaan, maar wij zeggen dat die leeftijd juist moet worden verhoogd en moet worden gebaseerd op de datum van het generaal pardon. Die 21 jaar is nu gebaseerd op de datum van de totstandkoming van het regeerakkoord, maar die datum heeft geen enkele juridische basis. Op die dag is er niet al een wet tot stand gekomen die het logisch maakt om daarbij aan te sluiten. Ik zal hier straks verder op ingaan.

Er zijn kinderen die al vele jaren ... Sorry, ik moet natuurlijk even de vervolgvraag afwachten.

De heer Potters (VVD):

Ik wacht de discussie over de leeftijd even af.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het is toch weer anders. Ik heb al meerdere keren een initiatiefwetsvoorstel behandeld, maar als je aan deze kant van de tafel zit, moet je toch weer even wennen.

Er zijn kinderen die al vele jaren in Nederland verblijven zonder uitzicht op een verblijfsvergunning. De lange duur van dat verblijf is te wijten aan procedures die in het verleden soms lang duurden, het niet meewerken aan vertrek, het stapelen van procedures door ouders of een combinatie van deze factoren. Om te voorkomen dat deze jongeren hiervan de dupe worden, heeft het kabinet besloten om een definitieve regeling en een overgangsregeling te treffen op grond waarvan deze jongeren onder bepaalde voorwaarden alsnog in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning. Een voorbeeld: een gezin dat een schadevergoeding kreeg omdat de asielprocedure veel te lang had geduurd, krijgt nu op grond van de definitieve regeling toch geen vergunning omdat dat gezin een paar maanden aan vertrek had kunnen werken, terwijl de overheid toch al duidelijk had erkend dat ook zij verantwoordelijk is voor het feit dat de kinderen in dat gezin door de lange procedure hier geworteld zijn geraakt. Als je dat gezin dan alsnog terugstuurt, laat je in tegenstelling tot het doel van het kabinet kinderen alsnog de dupe worden. Wij kijken dus naar wat het doel van het kabinet was met de regeling, namelijk dat kinderen niet de dupe zouden worden en dat een regeling zou worden getroffen waarmee kinderen niet tussen wal en schip zouden vallen. Dan kun je volgens mij tot geen andere conclusie komen dan dat de huidige kinderpardonregeling moet worden aangepast.

De VVD stelt ook dat het vreemdelingenbeleid gebaat is bij duidelijkheid en dat het daarom niet goed is dat steeds van bestaande regels wordt afgeweken, waarna vervolgens ook weer van afwijkingen wordt afgeweken. Met de VVD zijn wij van mening dat het vreemdelingenbeleid gebaat is bij duidelijkheid. Dat is juist waarom GroenLinks en de SP tot deze initiatiefnota zijn gekomen. Indien er nu niets verandert aan het kinderpardon, zal over een aantal jaren immers een heel nieuwe regeling nodig zijn, omdat we dan nog steeds zitten met een groep kinderen waarvoor geen oplossing is gevonden. Juist de huidige kinderpardonregeling schept onduidelijkheid, omdat er kinderen zijn die volgens de gedachte achter de regeling wel een vergunning zouden krijgen terwijl dit in de praktijk echter niet gebeurt.

De voorstellen in deze nota zijn dus juist bedoeld om de continuïteit van het asielbeleid te waarborgen en om te voorkomen dat we pardon op pardon gaan stapelen. Dat zou juist de VVD moeten aanspreken. Nu worden veel kinderen veroordeeld tot het al dan niet toepassen van de discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris. Ook dat biedt niet altijd duidelijkheid. Duidelijkheid had de kinderen ook na uiterlijk vijf jaar geboden moeten worden. Het kinderpardon is twee jaar geleden in werking getreden. Alle kinderen die onder de overgangsregeling behoorden te vallen, zitten nu alweer zeven jaar of langer in onzekerheid. De weg van terugkeer is nu nog minder acceptabel dan die al was, want kinderen zijn alleen maar meer geworteld geraakt.

Verscheidene fracties, onder andere de fracties van de PvdA, D66 en volgens mij ook het CDA, vroegen waarom wij het oplossen van schrijnende gevallen niet aan de discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris overlaten. Het is heel belangrijk om je te realiseren waarvoor zo'n discretionaire bevoegdheid is bedoeld. Die is in het leven geroepen om schrijnende gevallen op te lossen die ontstaan door zaken die wij als wetgever niet hadden kunnen voorzien. Dan zou het toch de omgekeerde wereld zijn als wij als wetgever nu zouden zeggen dat wij geen gaten in het systeem gaan dichten omdat de Staatssecretaris, als dat nodig is, zijn laatste redmiddel toch wel kan gebruiken? Dan nemen wij onze taak als wetgever niet serieus. Nee, het systeem behoort uitvoerbaar en eerlijk te zijn, zodat er geen discretionaire bevoegdheid aan te pas hoeft te komen. Het is een beetje alsof je dan zegt: we hoeven het lekkende plafond niet te dichten, want we hebben er al een pannetje onder gezet. De discretionaire bevoegdheid is bedoeld voor situaties die juist niet van tevoren bedacht hadden kunnen worden en niet om daarmee een reeds bekende omissie standaard mee op te lossen.

Ik kom bij de 21 jaar. Verscheidene fracties hebben gevraagd hoe met een dergelijke leeftijdsverhoging gesproken kan worden over een regeling voor langdurig verblijf voor kinderen, aangezien het inmiddels volwassenen betreft. Volgens mij zei mevrouw Kuiken: we hebben het toch over een kinderpardon? De term waar het steeds om gaat, is echter «worteling». Het gaat steeds om worteling: zijn mensen hier geworteld, ben je hier als kind gekomen, heeft dat ertoe geleid dat je geworteld bent in dit land, in Nederland en heb je eigenlijk helemaal niets met het land waar je ouders vandaan komen? Dat is waar het wat ons betreft om gaat. Wij komen vervolgens tot een grens van 25 jaar voor de door ons voorgestelde verhoging. Beter gezegd: volgens mij is het 24 jaar en 7 maanden. Dat heeft te maken met het generaal pardon. Jongvolwassenen die ouder zijn dan 25 jaar, hoeven niet onder het kinderpardon te vallen, aangezien zij logischerwijs al onder het generaal pardon vallen. Hierop valt ook nog aan te vullen dat het aantal te oude aanvragers relatief afneemt naarmate de grens van 25 jaar bereikt wordt. Dat heeft te maken met zowel het latere moment van de asielaanvraag – na 1 april 2001 – als het feit dat niet alle kinderen exact op hun dertiende verjaardag asiel hebben aangevraagd maar op dat moment vaak jonger waren. Volgens een berekening van Defence for Children kan iemand maximaal 24 jaar en bijna 7 maanden zijn indien het kinderpardon op hem of haar van toepassing zou moeten zijn.

Ik wil hieraan toevoegen dat wij als grens dus kiezen voor de datum van het generaal pardon. Het kabinet kiest in de huidige kinderpardonregeling voor de datum van het regeerakkoord. Die datum van het regeerakkoord, 29 oktober 2012, is echter geen moment waarop een duidelijke regeling tot stand is gekomen. Die datum is dus eigenlijk heel willekeurig. Daardoor wordt een gat gecreëerd tussen de datum van het generaal pardon en de datum van het kinderpardon. Wij zeggen: als je niet wilt dat je in de toekomst weer een discussie krijgt over het kinderpardon, moet je op dit punt de grens aanpassen.

Dan het voorbeeld van de VVD over kinderen die als pion worden ingezet. De heer Potters putte hierbij uit ervaringen die hij in een vorige baan heeft meegemaakt, maar dat punt wordt volgens mij niet door feiten onderbouwd. Uit screening op Schiphol blijkt immers juist dat geen enkel kind via mensenhandelaars binnenkomt; zie ook wat dat betreft trouwens het Jaarbericht Kinderrechten. Bovendien: al zou het zo zijn, ook volwassenen help je niet door hen na jaren terug te sturen maar juist door mensensmokkelaars aan te pakken. Dan kan het dus zo zijn dat mensen een tijdelijke vergunning aanvragen in plaats van een asielvergunning. Op die groep kom ik straks nog even terug.

De voorzitter:

Mevrouw Voortman komt straks op die groep terug, maar het woordje «pion» roept enige emotie op.

De heer Potters (VVD):

Ik weet dat dit mijn tweede interruptie is, maar misschien moet ik één ding rechtzetten. Het merendeel van de mensen die destijds binnenkwamen, kwam niet via Schiphol binnen. Dat geldt misschien maar voor 10% of 15%. Het merendeel kwam gewoon binnen over de landsgrenzen bij Rijsbergen of bij een ander aanmeldcentrum; dat geldt helaas ook voor jonge kinderen zonder begeleiding. Ik snap nu dat mevrouw Voortman eigenlijk zegt dat de leeftijdsgrens voor kinderen die vijf jaar minderjarig zijn geweest – als ik het goed begrijp: vanaf hun dertiende – en die nu hier geworteld zijn, niet op 21 jaar maar op 25 jaar moet worden gesteld, omdat er dan een andere datum moet worden gehanteerd. Daarmee zegt mevrouw Voortman eigenlijk dat er dan geen grensgevallen zijn. Maar als we weer een nieuwe leeftijdsgrens stellen, zal er toch altijd weer een grensgeval zijn van mensen die net niet onder het generaal pardon vallen of net niet onder het kinderpardon. Je blijft toch altijd grensgevallen houden. Welke grens je ook trekt, deze discussie zullen we altijd blijven houden. Ik ben nog niet overtuigd van het pleidooi van mevrouw Voortman waarin ze zegt: dan zijn er geen grensgevallen meer. Dat lijkt me volstrekt onmogelijk, eerlijk gezegd.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Deze vraag over grensgevallen is zeer relevant. Ik denk juist dat het wel mogelijk is, omdat we weten wat de precieze datum was van het generaal pardon. We weten dat het kinderpardon een stukje later in de tijd zit. We weten dat het kinderpardon vooralsnog niet ontworpen is om aan te sluiten op het generaal pardon. We denken dat, als je dat wel doet door te kijken naar het generaal pardon, je automatisch het helemaal sluitend aanpakt. Je kunt vragen: kan dan iemand van 26 of 27 ook nog een beroep doen op het kinderpardon? Dan is het antwoord: nee, want die valt dan al onder het generaal pardon.

De heer Potters (VVD):

We blijven altijd gevallen houden van mensen van 26 of 27 die toen niet onder het generaal pardon vielen en ook geen gebruik kunnen maken van het kinderpardon. Dat is begrijpelijk, maar ik wil wel de suggestie wegnemen dat we hiermee nu een probleem oplossen, dat er geen grensgevallen meer zullen zijn door nieuwe grenzen te stellen. Er zullen altijd mensen zeggen: destijds vond ik dat ook ik onder het pardon behoorde te vallen. Hoe voorkomen we die discussie? Ik denk dat het niet kan. Volgens mij moeten we er ook voor oppassen om dat hier te suggereren.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Als iemand van 26 of 27 hier zou komen die toen niet onder het generaal pardon viel, kan hij nu ook niet onder het kinderpardon vallen. Daar hebben we namelijk ook criteria voor gesteld. Zelfs als je daar nog boven zou zitten, zou je in zo'n geval – een hypothetisch geval, want dan ben je hier natuurlijk alweer heel lang – alsnog een beroep kunnen doen op schrijnendheid. Wij zeggen: sluit aan op de datum van het generaal pardon. Als je daarop aansluit, pak je het volgens ons helemaal sluitend aan. Ik neem aan dat de VVD hiermee ook erkent dat door een grens te stellen op 21 jaar, je ervoor kiest om een grotere groep alsnog tussen wal en schip te laten vallen. Wat dat betreft ben ik erg blij met de vraag van de VVD over grensgevallen.

De vraag over kinderen die als pion worden ingezet, heb ik beantwoord.

Ik ga nu door met de vraag van de ChristenUnie over de groep die geen asiel heeft aangevraagd. De heer Voordewind vroeg naar de categorie van mensen die helemaal niks hebben aangevraagd maar bijvoorbeeld wel naar school zijn geweest. Het gaat hierbij om het volgende: de overheid moet verwijtbaar hebben gehandeld en er moet wel een vergunning zijn aangevraagd. In dit geval: als het zo zou zijn dat de overheid niet verwijtbaar heeft gehandeld en als er helemaal geen vergunning is aangevraagd, dan zou er inderdaad geen sprake kunnen zijn van een beroep op het kinderpardon. Je kijkt namelijk naar de regels die zijn gesteld. Op dat punt stellen wij ook niet voor om het kinderpardon aan te passen. Er moet dus sprake zijn van een vergunning en er moet sprake zijn van verwijtbaarheid van de overheid. Denk bij dit laatste aan bijvoorbeeld lange procedures.

Ik wil graag overgaan op de gewortelde kinderen zonder asielaanvraag. Daarop heb ik met de beantwoording van de vraag van de heer Voordewind al een voorschotje genomen, maar ik wil er nu even verder op ingaan. Verschillende fracties, in elk geval D66, hebben gevraagd waarom we voorstellen om het kinderpardon uit te breiden tot mensen die een reguliere aanvraag hebben ingediend, en of dat dan geldt voor alle reguliere aanvragen. Wij zouden graag zien dat ook kinderen met een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning onder het kinderpardon komen te vallen, omdat de aard van de te doorlopen procedure niets afdoet aan het feit dat een kind meerdere jaren in Nederland heeft geleefd en derhalve geworteld is geraakt. De sleutelvraag is: is het kind geworteld of niet? Als je hier twee kinderen hebt, waarbij voor het ene kind geen reguliere vergunning is aangevraagd en het voor het andere wel, dan doet dat toch niks af aan de mate waarin kinderen geworteld kunnen zijn? Ook personen uit deze groep komen pas in aanmerking voor de regeling indien zij langer dan vijf jaar als minderjarige hier zijn verbleven in afwachting van de afhandeling van de procedure. Wij achten het dan ook de verantwoordelijkheid van het Rijk om adequaat en tijdig aanvragen voor verblijfsvergunningen af te handelen, of het nu gaat om asielaanvragen of om reguliere aanvragen. Indien het kind buiten zijn schuld vijf jaar of langer moet wachten op uitsluitsel in de procedure, dan is het de morele plicht van de overheid om een verblijfsvergunning te verstrekken. Dat kan om zeer schrijnende gevallen gaan. Te denken valt bijvoorbeeld aan orthodoxe christenen uit Egypte, die een beroep deden op schrijnende omstandigheden, of aan een kind met een moeder die slachtoffer was van mensenhandel en een tijdelijke reguliere vergunning heeft gekregen. Zo'n moeder die een vergunning kreeg omdat ze meehielp om een mensenhandelaar veroordeeld te krijgen, heeft dan begrijpelijkerwijs geen asiel aangevraagd. Dat krijgt zij dan later tegengeworpen, en haar kind dus ook. Dat moeten wij nu juist voorkomen. Daarom zeggen wij dat ook deze categorie in aanmerking moet komen voor het kinderpardon.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb toch nog een vraag aan collega Voortman. Ik probeer het even scherp te krijgen. De sleutel voor de indieners is, zoals ze net ook weer zei: geworteld zijn. Als je dat echt centraal stelt, zoals de indieners dat ook neerzetten in hun inleiding, dan moet je zeggen dat kinderen die geen aanvraag hebben ingediend, natuurlijk ook geworteld zijn, want zij zijn gewoon naar school gegaan, zij hebben gewoon de basisschool gedaan. Waarom maken de indieners een strikte scheiding tussen een reguliere aanvraag en een aanvraag voor kinderen van ongedocumenteerde ouders?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Wij zeggen dat er ook sprake moet zijn van verwijtbaarheid van de overheid. Het moet duidelijk zijn dat door bijvoorbeeld lange procedures een kind hier langer heeft kunnen blijven. Als mensen helemaal niks hebben aangevraagd, dan kun je de overheid niet verwijten dat een kind hier is gekomen en vervolgens geworteld is geraakt. Ik vind het dus een terechte aanvulling door de heer Voordewind. De voorwaarde van verwijtbaarheid van de overheid staat ook al wel in de huidige kinderpardonregeling. Je wilt niet dat de situatie ontstaat dat mensen zeggen: nou, laat ik maar helemaal niks aanvragen en na vijf jaar kom ik dan ineens op de proppen, want dan kom ik in aanmerking voor het kinderpardon.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dus naast het sleutelwoord «geworteld zijn» is «verwijtbaarheid van de overheid» een cruciale term, zo begrijp ik nu wat meer. Dan blijft nog het voorbeeld dat ook in de nota wordt gebruikt: de koptische christen die in de reguliere procedure kwam in plaats van in de asielprocedure. Ik ken deze zaak niet precies, maar geldt voor deze persoon dan niet dat ze alsnog bij afwijzing in de reguliere procedure een asielvergunning had kunnen aanvragen en dus op die manier onder de bestaande kinderpardonregeling had kunnen vallen?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik moet helaas het antwoord daarop eventjes schuldig blijven. Ik hoor mijn collega-indiener wel geluiden maken die klinken alsof zij hier wel een goed antwoord op heeft. Misschien accepteert de heer Voordewind dat we deze vraag in tweede termijn doen.

Ik kom op de vraag hoeveel kinderen er door de verruiming in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Onder anderen de CDA-woordvoerder vroeg daarnaar. Volgens onze cijfers gaat het om ongeveer 430 kinderen en gezinsleden die geen kinderpardonvergunning hebben gekregen omdat ze geen asielvergunning hebben aangevraagd. Onbekend is hoeveel van hen wel een andere, reguliere vergunning hebben aangevraagd. Ik kan me echter voorstellen dat hier actuele cijfers van zijn en verwijs daarvoor door naar de Staatssecretaris.

Ik kom, tot slot, op het meewerkcriterium. De heer Van Nispen heeft daarnaar gevraagd, evenals de woordvoerder van de ChristenUnie. Ik denk dat dit een zeer terecht punt is. Het meewerkcriterium zou wat ons betreft objectief, meetbaar en gemotiveerd moeten zijn. Nu is dat volgens ons niet het geval. Als wij willen dat de definitieve regeling ook echt een oplossing is voor kinderen, dan moet daar wat aan worden gedaan. 98% van de aanvragen voor de definitieve regeling is namelijk al afgewezen. Dan stelt zo'n regel dus eigenlijk niets voor. Wij zeggen dus: zorg ervoor dat er een meewerkcriterium komt dat objectief, meetbaar en gemotiveerd is. Dat zou een heel belangrijke toevoeging zijn aan de regeling zoals die nu is.

Volgens mij heb ik alle vragen in mijn onderdelen beantwoord. Ik zou nu graag mevrouw Gesthuizen de gelegenheid willen geven om de vragen te beantwoorden die bij haar liggen.

De voorzitter:

Ja. Mevrouw Gesthuizen, het woord is aan u.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik dank de collega's voor hun bereidwilligheid om vandaag deel te nemen aan dit notaoverleg. Ik dank hen uiteraard ook hartelijk voor hun belangstelling voor de nota an sich en hun complimenten, die mevrouw Voortman en ik natuurlijk graag in ontvangst nemen. Maar laten we niet vergeten dat, ook al zitten er maar een paar kinderen om wie het hier draait op de publieke tribune, wij samen met een flink aantal collega's aan de andere kant van de voorzitter ons er vooral van bewust zijn dat wij dit niet voor niets doen. De keren dat wij hier op het Plein voor de Tweede Kamer de kinderen hebben mogen en kunnen toespreken over wie wij het vandaag hebben, hebben op mij grote indruk gemaakt. Er zitten heel kleine hummeltjes bij, maar ook jongvolwassenen. Voor hen allemaal is wat wij vandaag bespreken van cruciaal belang.

Ik begin met de inbreng van de heer Van Nispen. Hij is van mening dat de verklaring van een burgemeester afdoende zou moeten zijn als het gaat om het onderscheid tussen gemeentelijk en rijkstoezicht. Ik ben het daar grotendeels mee eens. Een brief van een burgemeester zou niet altijd een vrijgeleide moeten zijn om te zeggen: u bent in beeld geweest van een gemeente en dus hebt u automatisch recht op een verblijfsvergunning. Zo is het natuurlijk niet. Wij realiseren ons als initiatiefnemers heel goed dat je ook aan andere zaken moet kunnen voldoen om onder deze regeling te vallen. Dus een brief van de burgemeester is geenszins een soort decreet op basis waarvan de IND, de Staatssecretaris of wie dan ook zou moeten zeggen: nu kunt u dus ook in Nederland blijven. Mevrouw Voortman zei echter al dat het een belangrijk element is in de totale afweging. Ik deel met de heer Van Nispen dat de input van de burgemeester belangrijk is, maar ook het feit dat scholen, sportclubs en de gemeente aan de Staatssecretaris laten weten dat betrokkene wel degelijk ingezetene was van de gemeente, zich altijd als zodanig kenbaar heeft gemaakt en stond ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie. Die wordt weliswaar uitgevoerd door de gemeenten, maar het Rijk heeft daar ook inzage in en het wist dus ook waar deze persoon zich bevond. Dit zouden belangrijk elementen moeten zijn in de afweging. Daaraan ontbreekt het op dit moment en wat dat betreft zitten wij geheel op één lijn.

De heer Van Nispen heeft ook gesproken over de kinderen van ouders of een ouder tegen wie een verdenking op basis van artikel 1F bestaat, dat wil zeggen de verdenking van zeer ernstige oorlogsmisdaden tegen de menselijkheid. Het gaat dus om ouders die daarvan wordt verdacht of wie dat is tegengeworpen in de asielprocedure. Die kinderen vallen op dit moment buiten de regeling. De woorden die de heer Van Nispen daarover heeft gesproken, zijn mij uit het hart gegrepen.

Het klopt dat de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hierover al vaak van gedachten heeft gewisseld met opeenvolgende bewindspersonen. Het is ook een uiterst lastige kwestie. Volgens mij heeft nog nooit iemand in de Kamer gezegd dat het wel een goed idee is dat Nederland een vluchthaven is voor oorlogscriminelen en dat die allemaal welkom zouden zijn. Het is belangrijk dat mensen tegen wie een serieuze verdenking is geuit, voor de rechter worden gebracht. Wij hebben het vandaag echter over de kinderen van deze mensen. Zij zijn soms heel jong en soms zijn zij geboren lang nadat de misdaden zijn gepleegd waarvan de ouder wordt verdacht. De kinderen hebben daar natuurlijk part noch deel aan. Zij zijn op geen enkele manier verantwoordelijk of verantwoordelijk te houden voor datgene wat hun vader of moeder in een verleden heeft gedaan. Het steekt dan ook dat hele gezinnen verwoest worden door het huidige 1F-beleid en kinderen zijn de eerste slachtoffers van zo'n situatie. Dat is ook gebleken tijdens een bijzondere procedure in de Tweede Kamer die enkele maanden geleden is gehouden.

De heer Van Nispen wijst er terecht op dat er op dit moment geen schot in deze zaak lijkt te zitten. De Nederlandse regering heeft geen maximale termijn van bijvoorbeeld tien of vijftien jaar gesteld. Als er dan nog geen veroordeling is geweest, zou de tegenwerping bijvoorbeeld kunnen vervallen. Daarvan is geenszins sprake en daarom vonden wij het een lastig onderdeel om mee te nemen in onze initiatiefnota. Vandaar dat dit in eerste instantie buiten beschouwing is gelaten.

Aangezien een aantal woordvoerder hier specifiek naar heeft gevraagd, ben ik wel bereid hierover iets te zeggen. Ik vind het volkomen onterecht dat kinderen van 1F'ers op dit moment niet onder de kinderpardonregeling vallen. Ik heb de argumenten van de Staatssecretaris daarvoor wel gehoord. Ik noem de angst voor het moeten verlenen van een verblijfsvergunning aan een ouder op het moment dat een kind een verblijfsvergunning heeft gekregen. Ook in andere gevallen heeft het kind van een 1F'er een verblijfsvergunning gekregen, maar dat wil niet zeggen dat de ouder dan automatisch het recht heeft op een verblijfsvergunning en dat het eerdere oordeel hem niet meer kan worden tegengeworpen om hem een verblijfsvergunning te onthouden.

Ik stap over naar hetgeen de heer Voordewind daarover heeft gezegd. Hij is ook van mening dat dit een lastige afweging is. Hij begrijpt de aarzeling, maar hij is niettemin van mening dat kinderen daar wel onder moeten vallen. Ik val hem daarin bij, ook omdat bijvoorbeeld bij de regeling voor verwesterste Afghaanse meisjes niet een dergelijke uitzondering bestond. Ik geef toe dat dit een andersoortige vergunning betrof. Wij hebben het nu niet over een asielvergunning en dat gold in het geval van de regeling voor verwesterste Afghaanse meisjes wel. Tegelijkertijd vind ik het onderscheid, dat ook wel eens door het kabinet naar voren is gebracht, erg gekunsteld als je naar de omstandigheden van die kinderen kijkt. Dan heb je het over het ene kind van een 1F'er en het andere kind van een 1F'er. Dan zou de een wel onder een regeling van de overheid moeten vallen en de ander niet. Dat is uiterst discutabel. Ik zal ieder mogelijk initiatief van de Kamer van harte verwelkomen.

De heer Voordewind heeft steun uitgesproken voor het grootste deel van onze voorstellen. Ik dank hem daar hartelijk voor. Hij vraagt of er actuele cijfers zijn van de zaken waarin de Staatssecretaris intussen discretionair mensen heeft toegelaten. In eerste instantie vielen 300 kinderen buiten boord, omdat zij niet onder rijkstoezicht maar onder gemeentelijk toezicht hadden geleefd in Nederland. Ik stel voorop dat de Staatssecretaris over de meest actuele cijfers beschikt. Hij is gelukkig in ons midden en hij zal ongetwijfeld een heel exact antwoord kunnen geven op die vraag.

Een aantal sprekers heeft gesuggereerd dat het misschien niet meer nodig is. Er zijn op dit moment – in ieder geval alleen al bij de organisatie Defence for Children – tientallen gevallen bekend van kinderen die in Nederland onder gemeentelijk toezicht hebben geleefd en voor wie het antwoord nee was ondanks het feit dat een burgemeester een brief heeft gestuurd aan de Staatssecretaris. Het is sowieso een beperkte groep, maar ieder kind dat volkomen onterecht in deze afschuwelijke situatie zit, is dit waard. Zeker als het om tientallen kinderen gaat, lijkt het mij geen verspilde moeite als de Kamer daarvoor nog eens extra haar best doet. De Staatssecretaris beschikt over de exacte cijfers, maar het is mij bekend dat er nog tientallen, maar misschien wel vele tientallen kinderen buiten deze regeling vallen vanwege het enkele feit dat zij niet onder rijkstoezicht vielen maar onder gemeentelijk toezicht hebben gestaan. Dat lijkt mij onterecht.

De heer Potters heeft een aantal opmerkingen gemaakt waarop mevrouw Voortman naar mijn mening adequaat heeft gereageerd. Als ik van hem geen signaal krijg, ga ik door naar de vragen en opmerkingen van de heer Oskam.

De heer Potters (VVD):

Ik zit door mijn interrupties heen. Ik reageer in tweede termijn.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik heb de suggestie genoteerd dat er een nieuw kinderpardon zou ontstaan en daar ben ik het niet mee eens. Ik sluit aan bij de woorden van mevrouw Voortman dat onderscheid moet worden gemaakt tussen degenen die als echte vluchteling naar Nederland komen en degenen die als een vooruitgezonden post van een criminele organisatie komen. In het grootste deel van de gevallen waarin er geen sprake is van een vluchtverhaal, zullen die mensen überhaupt nooit de kans krijgen om lang in Nederland te blijven. Als er nog vragen van de heer Potters openstaan, dan hoor ik dat graag in tweede termijn.

De heer Oskam sprak over de veelbesproken motie-Van Hijum/Van der Staaij. Daarin wordt de Staatssecretaris opgeroepen om de informatie van de burgemeesters mee te nemen in zijn overweging om al dan niet een vergunning te verlenen. Ik ben natuurlijk blij dat die motie überhaupt werd ingediend en dat zij is aangenomen. Ik heb echter al gezegd dat burgemeesters, en daarmee dus ook de gezinnen en kinderen, in tientallen gevallen nee te horen krijgen. Blijkbaar is er in de ogen van de Staatssecretaris nog voldoende ruimte om te zeggen: ik leg die informatie toch terzijde. De Staatssecretaris zal zich wat dat betreft ook zeer gesteund en gesterkt voelen door de uitspraak van de Raad van State dat hij dat onderscheid mag maken. Die verzoeken kunnen dus alsnog, net als overigens de informatie van de zijde van de burgemeesters, terzijde worden geschoven en dat is precies datgene wat wij willen repareren met deze initiatiefnota. Ik hoop dat de CDA-fractie zich nog eens goed zal bedenken wat ook alweer de reden was om deze motie destijds in te dienen. Wellicht kan zij dan alsnog dit onderdeel van onze initiatiefnota steunen. Mevrouw Voortman heeft zojuist die indrukwekkende cijfers voorgelezen van het aantal CDA-burgemeesters dat ook van harte opriep om vooral hun aandeel in deze discussie, namelijk dat zij als burgervader deze gezinnen en kinderen onder hun hoede hadden gehad, niet zomaar weg te zetten. Dat zou toch zeker ook de woordvoerder van het CDA moeten aanspreken.

De heer Oskam sprak ook over de uitspraak van de Raad van State waarin getoetst is op eventuele discriminerende elementen in de regeling zoals de Staatssecretaris die uitvoert. Voor zover ik heb kunnen zien is er in de uitspraak en de behandeling door de afdeling niet getoetst aan artikel 2, tweede lid van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. Er is wel getoetst aan artikel 14 maar niet aan artikel 2, tweede lid. Dat is in mijn ogen een belangrijke constatering. Ik bedien daarmee ook meteen mevrouw Kuiken, die zei: wij hebben ons nu eenmaal neer te leggen bij de uitspraak van de afdeling. Dat laat namelijk onverlet dat er nog rechtsmiddelen openstaan voor partijen. Volgens mij worden die op dit moment ook ingezet bij het Europese Hof waar deze zaak alsnog wordt voorgelegd. Ik mag niet als Kamerlid op de stoel van de rechter gaan zitten, maar het Hof zou artikel 2, tweede lid van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind wel kunnen meenemen in zijn toetsing van de huidige stand van zaken in Nederland en de uitvoering van deze regeling.

Ook de heer Oskam heeft om actuele cijfers gevraagd. Afgezien van de cijfers die ik zojuist gaf, ging het in eerste instantie om 300 kinderen. Het zijn er zeker minder geworden, want tientallen kinderen hebben inmiddels discretionair een vergunning gekregen. Er zijn echter nog steeds tientallen kinderen voor wie dat niet geldt. Voor het exacte aantal zal de heer Oskam op het antwoord van de Staatssecretaris moeten wachten, waarvoor excuus.

De heer Oskam ging nader in op de gevallen waarin er discretionair door de Staatssecretaris is besloten om mensen wel een verblijfsvergunning te geven. Ook mevrouw Kuiken sprak daar nadrukkelijk over. Ter onderbouwing van de cijfers die wij van Defense for Children hebben gekregen: ik bekijk als Kamerlid van de SP voldoende zaken en ik doe ook voldoende verzoeken aan de Staatssecretaris om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om te weten dat er nog steeds schrijnende gevallen zijn waarvoor de Staatssecretaris niet discretionair tekent. Aan die zaken zitten voor mij echter in ieder geval nog zo veel aanknopingspunten dat ik heb besloten om mij aan te sluiten bij het initiatief dat in eerste instantie door GroenLinks is genomen. Om het heel kort te maken, er zijn nog meer dan genoeg zeer schrijnende gevallen waarbij zowel de burgemeester als Kamerleden en Defense for Children alles op alles hebben gezet om kinderen alsnog binnen de boot te houden. Dat is niet gelukt en vandaar ook dit voorstel aan de Kamer.

Ook de heer Schouw heeft een opmerking gemaakt over het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. Tot mijn genoegen heeft hij gezegd dat wat hem betreft bij alle regelingen die wij hier verzinnen en/of controleren, de rechten van het kind voorop dienen te staan. Hij noemde het verschil dat er gemaakt wordt tussen Rijk en gemeenten, een kunstmatig verschil. Dat ben ik van harte met hem eens.

Ik hoorde de heer Schouw misschien niet letterlijk maar wel zo ongeveer zeggen dat door de uitspraak van de Raad van State de bal eigenlijk opnieuw bij de politiek ligt. Dat is ook precies de reden waarom wij als twee Kamerleden met ambitie op dit dossier hebben gemeend om onze initiatiefnota te moeten voortzetten. Wij zijn dan ook oprecht blij met het feit dat de nota nu ook echt in de Kamer wordt behandeld. Is dat te laat? Is het te vroeg? Is het kansloos? Ik denk het niet, zeker niet omdat we onder het vorige kabinet, waarin wij met verschillende fracties ook altijd al zeer constructief samenwerkten op het gebied van immigratie en asiel, ons mochten verheugen in slechts 74 Kamerzetels die het asielbeleid in Nederland graag humaan en barmhartig wilden zien, terwijl we ons nu, als ik maar even uitga van de beginselen van de partijen en van wat er in de verkiezingsprogramma's staat, kunnen verheugen in een meerderheid van 76 Kamerzetels. Met andere woorden: juist op dit terrein heeft de Kamer veel macht, meer dan onder het vorige kabinet. Mevrouw Voortman heeft het ook al gezegd: eerdere regelingen zijn eveneens tot stand gekomen ondanks een zeer weerbarstige materie en ondanks zeer donkerbewolkte vooruitzichten. Uiteindelijk is het voor een aantal kinderen toch goed gekomen. Waarom zouden we dan nu bij de pakken neer gaan zitten?

Ik vind het een heel goed idee om te zeggen: de initiatiefnota is een leuk begin, maar laten we met een wetsvoorstel komen. Ik hoop dat we in dat geval kunnen samenwerken met de fractie van D66.

Tot slot kom ik bij mevrouw Kuiken. Over het punt van het gemeentelijk toezicht en het rijkstoezicht heeft zij zeer nadrukkelijk gezegd dat de rechter daarover nu eenmaal zijn oordeel heeft geveld en dat zij niet zo heel veel anders te doen heeft dan zich daarnaar te voegen. Het is natuurlijk zeer bewonderenswaardig dat mevrouw Kuiken zich, overigens net als ikzelf, altijd zal neerleggen bij een rechterlijke uitspraak. Dat heb je als Nederlander en zeker als volksvertegenwoordiger natuurlijk altijd te doen. Toch zou je, met alle respect, zeker als een rechterlijke uitspraak, zoals de heer Schouw al zei, de bal teruglegt bij de politiek, van een politicus mogen verwachten dat hij of zij zich ook wel een beetje aangesproken voelt om de wetten en de regels die in dit geval de Raad van State heeft geïnterpreteerd en uitgelegd, nog eens nader onder de loep te nemen en te constateren dat er nu een uitspraak ligt en een set aan regels waar ook de rechter geen andere uitspraak uit kan destilleren dan deze.

Dan is het aan ons als politici om te bezien of we het eigenlijk wel eens zijn met die regels en of we wel vinden dat de wet die er op dat moment ligt voldoende humaan is en voldoende eerlijk voor de mensen voor wie wij staan in dit huis. Mijn fractie is samen met de fractie van GroenLinks tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval is. Daarom willen wij dit stukje regelgeving, dat er nog maar kort is, maar waarvan nu al blijkt dat er problemen door ontstaan, graag verbeteren. Daarom willen wij met een paar kleine wijzigingen de boel repareren. Ik denk dat de bal nu inderdaad bij ons ligt. Ik heb al gezegd dat ik ook nog uitzie naar de uitspraak die er mogelijk zou kunnen komen vanuit het Europees Hof. Dan zien we ons misschien weer met een andere realiteit geconfronteerd. In de tussentijd en overigens ook daarna, zie ik geen enkele reden om niet als politicus te zeggen: we zien de regeling, die wordt op deze manier uitgevoerd, maar we constateren dat er knelpunten zijn in de praktijk, dus is er alle reden om dat aan te passen.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. Allereerst mijn waardering voor mevrouw Voortman en mevrouw Gesthuizen voor het schrijven van deze initiatiefnota. Zij hebben het er niet bij gelaten, het kabinet op dit onderwerp te bevragen, maar gaan met de Kamer zelf hierover verder in discussie. Er is natuurlijk al uitgebreid met het kabinet en met mijn voorganger gesproken over de regeling die er bestaat. Gezien de aard van dat overleg en het feit dat dit herhaaldelijk is gedaan – de heer Schouw wees daar ook op – zal ik vandaag niet aan de inhoudelijke kant van de discussie deelnemen, maar slechts een aantal technische vragen beantwoorden die zijn gesteld door de Kamer.

Ik begin met het proces. De regeling die er is, is natuurlijk deels aangevochten en aangekaart. Daar is ook door de Raad van State een uitspraak over gedaan. Naar aanleiding daarvan is er een nuanceverschil of een verandering – hoe je het ook wilt noemen – naar voren gekomen waar het gaat over de vraag wanneer iemand buiten beeld is en wanneer niet. Die hebben wij ook doorgevoerd. Daarnaast zijn allerlei zaken beoordeeld die daar net buiten vielen, en is met enige regelmaat gebruikgemaakt van de discretionaire bevoegdheid. Op dat laatste onderwerp zal ik later nog terugkomen.

Aan elke regeling zijn inherent grenzen. Waar grenzen zijn, zijn er ook mensen buiten de grenzen. Daar zullen wij ons altijd mee moeten verzoenen. De vraag is waar je de grens legt en hoeveel zaken je binnen en buiten de grenzen wilt hebben. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de leeftijdsgrens. Waarom is die gesteld op 21, vroeg de heer Van Nispen. Die is in de uitvoering daarop gesteld, omdat die daar in het regeerakkoord op gesteld is. Dat is een keuze die wij uitgevoerd hebben. Er is ook enige redelijkheid in te vinden om deze leeftijdsgrens voor volwassenheid bij een kinderpardon mee te nemen.

De heer Voordewind vroeg hoeveel afvallers er zijn op het rijkstoezichtscriterium. Het geldt een beetje voor alle vragen over aantallen: het lijkt heel simpel, maar dat is om meerdere reden ingewikkeld.

De heer Schouw (D66):

Ik heb nog een vraag over het leeftijdscriterium. De initiatiefnemers beogen het leeftijdscriterium te verhogen met als hoofdargument dat je daardoor geen grensgevallen meer krijgt. Dat is een heel sympathieke motivering. Hoe staat de Staatssecretaris daartegenover?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Er zullen altijd grensgevallen zijn. Hoe ruimer een regeling, hoe minder mensen daarbuiten vallen, hoe minder mensen zich zullen beroepen op het zijn van een grensgeval. Over hoeveel mensen gaat het dan? Daar kom ik later op terug en zal ik de Kamer later over informeren. Dat is ook weer lastig, omdat wij alleen maar kunnen zeggen hoeveel mensen daar alsnog een beroep op hebben gedaan, ondanks dat ze er niet onder vielen, en op die grond zijn afgewezen. Hoeveel mensen daar alleen maar om deze redenen buiten vallen, is niet in aantallen te vangen.

De heer Schouw (D66):

De initiatiefnemers zeggen: als je de leeftijdsgrens verhoogt, zijn er geen grensgevallen meer. Begrijp ik het goed dat de Staatssecretaris namens het kabinet zegt: ook als je de leeftijdsgrens verhoogt, blijven er grensgevallen bestaan? Als hij dat zegt, wil ik dat graag gemotiveerd hebben. Anders kan ik het een niet met het ander rijmen.

Staatssecretaris Dijkhoff:

De stelling dat er geen grensgevallen zouden zijn, hangt samen met de koppeling aan het eerdere generaal pardon. Als je die optelsom maakt, zal het inderdaad tot minder grensgevallen leiden, maar er zijn ook mensen geweest die buiten dat pardon vielen en die niet de consequentie hebben getrokken om aan hun vertrekplicht gehoor te geven. Die zijn er ook nog. Die hebben bijvoorbeeld ook nog beroep gedaan op de huidige regeling en vallen daar soms buiten vanwege hun leeftijd, soms op heel andere gronden. Het is een beetje semantisch om te zeggen: dat zijn geen grensgevallen; die vallen er evident buiten. In de praktijk zullen er dan ook mensen zijn die zeggen: ik ben hier al heel lang en ik val ook weer niet onder deze regeling. Meestal worden die aangeduid als grensgevallen, maar dat zullen er zonder meer minder zijn omdat het beleid ruimer is.

Ik was bij de aantallen. Het is voor alle categorieën lastig. Het systeem is er niet op ingericht om ieder willekeurig filter even aan te melden en dan het aantal eruit te laten rollen. Omdat de praktijk weerbarstig is, kan het aantal dat ik nu noem, morgen alweer veranderen omdat er iets wijzigt na een beroep of op gronden. Het is ook lastig dat, als één grond duidelijk leidt tot een afwijzing, andere gronden niet altijd uitvoerig beoordeeld worden. Dus bij elk aantal dat ik noem, moet ik een behoorlijk voorbehoud maken. De simpele stelling dat de Staatssecretaris ze zo uit het systeem kan halen, is niet juist. Dat hebben wij al vaker gewisseld.

In de brief van 27 maart ben ik ingegaan op zaken die enkel op grond van het buitenbeeldcriterium zijn afgewezen. Uit die brief volgt dat inmiddels 42 van de 92 gezinnen die oorspronkelijk op grond van de voorwaarden waren afgewezen, nog geen vergunning hebben. Ook daaraan zie je dat er in de loop van de tijd zaken kunnen gebeuren waardoor, hangende de zaak, om andere redenen toch nog vergunningen zijn toegekend. Uit de brief blijkt ook dat er van die 42 resterende gezinnen nog 10 in aanmerking konden komen door de uitspraak in hoger beroep van 4 maart. Van die 92 in het begin hebben er 60 alsnog een vergunning gekregen. Dan blijven er 32 gezinnen over die onder gemeentelijk toezicht stonden. De vraag is hoeveel er dan wel onder gemeentelijk toezicht stonden. Dat was geen onderdeel van de beoordeling of van de criteria. Dat kan ik er dus niet zo gemakkelijk uithalen. Wat ik dus wel kan zeggen, is dat van die oorspronkelijke 92 gezinnen er 60 alsnog vergund zijn en dat het niet zo is dat die 32 allemaal ook onder gemeentelijk toezicht stonden. Het precieze aantal daarvan weten we niet. Er lopen ook nog procedures waardoor dat aantal nog kan verminderen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Om die cijfers nog iets duidelijker te krijgen, heb ik de volgende vraag. Ik kwam bij elkaar opgeteld ook uit op 60 gezinnen. In de brief van 14 april 2014 is sprake van 675 hoofdpersonen, maar in de laatste brief van 27 maart jongstleden is er sprake van een totaal van 685 hoofdpersonen. Ik kan mij niet indenken dat die 60 gezinnen maar 10 hoofdpersonen opleveren. De vraag is dus of die getallen van 27 maart nog wel relevant zijn. Ik neem toch aan dat we inmiddels over de 700 heen zijn gegaan, nu we op die 60 gezinnen zijn uitgekomen die alsnog een asielvergunning hebben gekregen?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Het totaalaantal heb ik voor de overzichtelijkheid voor het laatst bewaard. We zitten nu op 1.530 ingewilligde aanvragen; dat zijn zo'n 700 hoofdpersonen en 830 gezinsleden. Dat is het totaal in het hele kader. Is de vraag daarmee beantwoord?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan moet ik concluderen dat onder die 60 gezinnen, die alsnog een toewijzing hebben gekregen, 25 kinderen oftewel hoofdpersonen zaten. Misschien kan de Staatssecretaris dat bevestigen? Dat lijken mij op 60 gezinnen weinig kinderen te zijn.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Het lijkt mij niet helemaal kunnen, als wij proberen om dit zo voor te gaan rekenen. Dan zouden er kinderloze gezinnen binnenvallen. Het is ook in fases gegaan. Ik weet even niet precies in welke volgorde en wanneer. Ik heb aangegeven dat van die 60, toen de uitspraak van de Raad van State kwam, een groot deel al om andere redenen was vergund. Na de uitspraak van de Raad van State zijn er nog 10 gezinnen gegaan. Dan is 25 een logischer getal. De werkelijkheid is weerbarstig: bij 92 gezinnen wordt de vinger opgestoken bij dit argument, maar dat betekent niet dat het proces on hold staat voor al die gezinnen. Dat loopt door. Er zijn ondertussen ook andere redenen waardoor er wel vergunningen worden verleend. Van die 92 waren er tijdens de uitspraak dus al 42, die niet zozeer principieel achterhaald waren maar aan wie de praktische consequentie al niet meer verbonden werd. Na die uitspraak vielen, op grond van die uitspraak, nog 10 daaronder. Ik hoop dat het nog lukt om toch bij te dragen aan de duidelijkheid, maar het is weerbarstige materie.

Ook de heer Oskam stelde een ogenschijnlijk eenvoudige vraag die lastig te beantwoorden is. Hij gaf aan dat ongeveer 430 kinderen en gezinsleden geen kinderpardonvergunning hebben gekregen omdat ze geen asielvergunning hebben aangevraagd. Onbekend is hoeveel dan ook een andere, reguliere vergunning hebben aangevraagd. De heer Oskam wil dan ook weten hoeveel kinderen er extra onder vallen als je dat onderscheid laat vallen. Die vraag is lastig te beantwoorden, omdat het aantal van 430 niet alleen kinderen betreft, maar kinderen en gezinsleden, die primair zijn afgewezen op het feit dat er nooit een asielaanvraag is ingediend. Of ze wel of niet een reguliere achtergrond met een reguliere aanvraag hebben, is niet geregistreerd. Het aantal daarvan kan er dus niet uitgefilterd worden. Daarnaast is het niet zo dat het eruit nemen van alleen dat element zou leiden tot het geven van een verblijfsvergunning, omdat er ook andere afwijzingsgronden kunnen zijn in die categorie. Hiervoor zou vereist zijn dat we deze zaken, als waren ze niet afgewezen, allemaal opnieuw individueel zouden beoordelen. Je kunt dus niet zo heel makkelijk op grond van cijfers, als je die al zou hebben, deze conclusies trekken.

Het grootste aantal is natuurlijk in de overgangsregeling gekomen. Het gaat dan om de 1.530 ingewilligde aanvragen. In de definitieve regeling zijn er tot nu toe 30 ingewilligd, maar ja, dat loopt nog. Naarmate we verder afkomen van de tijd van de overgangsregeling, verwachten we dat het aantal aanvragen en het aantal honoreringen logischerwijs kunnen toenemen.

De heer Schouw vroeg of alles juridisch is meegewogen. In principe is dat in onze ogen wel gebeurd, omdat de rechter, in dit geval de Raad van State, die toets uitvoert. Hij toetst met name aan het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens, maar baseert zich natuurlijk ook op de jurisprudentie van het Hof. Het Hof behandelt misschien explicieter ook andere verdragen, zoals mevrouw Gesthuizen zojuist zei. Als iets niet genoemd wordt bij de Raad van State, dan betekent het niet dat het niet meegewogen is. Uit het voorgaande vloeit dus ook voort dat in de bestaande jurisprudentie van het Hof, het Verdrag inzake de rechten van het kind al meegewogen is. Natuurlijk valt niet uit te sluiten dat er op een dag een uitspraak wordt gedaan die consequenties heeft. Daar zullen we dan gehoor aan geven. Op dit moment is het niet zo dat wij denken dat er wel aan het EVRM wordt getoetst, maar dat het Verdrag inzake de rechten van het kind helemaal buiten beschouwing wordt gelaten. Dat laatste verdrag wordt immers ook meegenomen in de staande jurisprudentie van het Hof. Een en ander houdt in dat het huidige beleid met de aanpassing die we doorgevoerd hebben, in stand blijft en conform de verdragen is. Daar handelt het kabinet dan ook naar.

Er is nog een vraag gesteld over de leeftijdscategorie. Om hoeveel mensen zou het gaan als je die naar 25 jaar verhoogt? Ik hoop dat ik een overzicht daarvan deze week nog naar de Kamer kan sturen zoals toegezegd. In het concept dat ik nu heb, staat dat het om enkele tientallen gaat. Als de leeftijdscategorie tot 25 jaar neemt, dan zou je kunnen zeggen dat het om 95 personen gaat die bekend zijn, omdat zij zich gemeld hebben. Daarvan hadden er 60 ook andere afwijzingsgronden; 35 daarvan zijn op dit moment puur op grond van de leeftijd afgewezen. Ik weet echter niet hoeveel personen de regeling al hebben gezien en dachten: ik val daar niet onder, dus ik meld me niet. Ik kan dus vertellen wat wij weten, maar de aantallen die ons niet bekend zijn, kan ik niet noemen.

Mevrouw Kuiken vroeg of er nog zaken bij lage rechters liggen die meegaan in de stroom van beroepszaken waarvan we verwachten dat er nog richtinggevende oordelen komen over de voorwaarden en de onderdelen van de regeling. Voor zover we het nu kunnen zien, heeft de rechter in hoogste instantie zich al uitgelaten over alle voorwaarden en de meeste contra-indicaties. Dat geldt bijvoorbeeld voor de tegenwerping van 1F, het onderscheid tussen asiel en regulier, vijf jaar verblijf in Nederland, de leeftijdsvoorwaarden en de toepassing en invulling van het «buiten beeld»-criterium. Ik pretendeer niet nu al te weten dat rechters in die zaken nooit meer uitspraken kunnen doen die gevolgen hebben, maar voor zover wij kunnen zien, zijn de meest substantiële elementen van het beleid al aangekaart in hoger beroep en ook beantwoord in hoogste instantie. Daardoor hebben wij een duidelijk kader voor de wijze waarop wij deze regeling moeten uitvoeren en weten wij ook wat de gevolgen daarvan zijn.

De heer Schouw vroeg naar de bereidheid tot een ruimhartige toepassing van de discretionaire bevoegdheid als het gaat om personen die bij deze regeling afvallen of net afvallen. Dat is een lastige vraag. Het gaat om een kwalificatie die vrij moeilijk aan jezelf te geven is en die daarnaast ook heel subjectief is. Wat is ruimhartig? Kijken we dan naar aantallen? Kijken we dan naar individuele gevallen? Als gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid, dan gaat het natuurlijk om schrijnende gevallen. Die mensen zijn dan blij en dan is het af. Er is natuurlijk vaak aandacht voor de mensen voor wie daar geen gebruik van wordt gemaakt. Ik vind ook dat in het debat af en toe de indruk werd gewekt dat er een soort macht is, en bovendien werd die groter omschreven dan ik die ervaar. Het gaat natuurlijk altijd om gevallen die door het beleid heen getoetst zijn en die meermaals door een rechter getoetst zijn. Uiteindelijk heeft de rechter geoordeeld dat het binnen het beleid terecht is dat er geen vergunning wordt verleend.

Er zijn maar weinig terreinen waarbij we een bevoegdheid creëren om in een rechtsstaat het finale oordeel van de rechter te overrulen, dat oordeel terzijde te schuiven of na dat oordeel alsnog iets te doen. Ik begrijp helemaal dat die bevoegdheid er is in dit kader, maar die zie ik wel binnen de marges van het beleid. Je kunt daarmee niet het beleid oprekken en het is ook geen beleidsvervangend instrument. Het gaat om gevallen waarvan de indruk bestaat dat ze net door hun specifieke omstandigheden zo schrijnend zijn dat het onvoorzien is en dat het niet bedacht is dat een wet zo zou moeten uitpakken. Dat heeft al in zich dat dit een uitzonderingssituatie is en dat het geen algemene oplossing voor ervaren problemen is. Immers, ik vind dat ik mij bij het toepassen van die bevoegdheid binnen de kaders van de wet moet houden zoals die democratisch is aangenomen. Als je standaard een discretionaire bevoegdheid gebruikt om bijvoorbeeld een vereiste terzijde te stellen, lijkt mij dat niet het juiste gebruik te zijn van die bevoegdheid die je als uitvoerende macht hebt, ook in de verhouding tot de Kamer, die de wetten en de regels op dit terrein vaststelt. Dat wilde ik daar wel over gezegd hebben.

Ik heb daarbij geen fixatie op aantallen, zowel niet om een aantal te halen als niet om eronder te blijven. Het zijn individuele beoordelingen waarin je wel probeert één lijn aan te brengen wat betreft de criteria die daarbij gehanteerd worden. Het moet een uniek en onderscheidend samenstel van verscheidene factoren zijn. Langdurig verblijf is op zichzelf geen reden. Geworteldheid, integratie in de samenleving en een netwerk in de samenleving zijn zaken die ik allemaal meeweeg, maar zijn op zichzelf staand geen reden genoeg om gebruik te maken van de bevoegdheid. Er moet altijd sprake zijn van bijkomende bijzondere individuele omstandigheden, waarbij we ook weer contra-indicaties, die standaard bekend zijn, meewegen. Uiteindelijk nemen we de beslissing. Het gaat daarbij niet om aantallen, maar om de toepassing. In het kader van deze regeling is er niet zeldzaam gebruikgemaakt van de discretionaire bevoegdheid in de gevallen die er net tussen vielen waarvan je denkt «dit is niet bedoeld of beoogd». Gevallen waarin er een duidelijke keuze is gemaakt naar aanleiding van de inrichting van de regeling, een keuze die door de Kamer is gemaakt, zijn in mijn ogen niet aangewezen om via de discretionaire route alsnog tot een beleidsverandering te leiden.

De voorzitter:

Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn. Van de leden heb ik het verzoek gekregen om de vergadering kort te schorsen voordat we overgaan tot de tweede termijn.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

We gaan beginnen aan de tweede termijn. Ik stel voor om daarin een spreektijd van drie minuten te hanteren en om per persoon één interruptie toe te staan. Ik constateer dat de commissie daarmee instemt.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. We voeren vandaag een belangrijke discussie over de Regeling langdurig verblijvende kinderen ofwel het kinderpardon. Het is de taak van ons, als wetgever, om te beoordelen of die regeling eerlijk is, goed uitpakt en het belang van het kind vooropstelt, zoals ook vereist wordt door het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. Het is nu aan de Kamer om, na bespreking van de nota van de initiatiefnemers, de collega's Voortman en Gesthuizen, te beslissen of dat zo is en of die regeling goed uitpakt. De SP vindt net als GroenLinks dat dat beter en anders moet. Daarom dien ik enkele moties in. De eerste motie gaat over de leeftijd.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er vreemdelingen zijn die te jong werden bevonden om in aanmerking te komen voor het generaal pardon en te oud voor het kinderpardon;

overwegende dat zonder aanpassing van het huidige kinderpardon de regeling geen oplossing biedt voor deze groep;

verzoekt de regering, de leeftijdsgrens in de Regeling langdurig verblijvende kinderen dusdanig aan te passen dat er een volledige overlap bestaat tussen het kinderpardon en het generaal pardon,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Voortman en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (33 953).

De heer Van Nispen (SP):

Ik kom bij mijn tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat geen moreel onderscheid gemaakt kan worden tussen aanvragen voor een asielvergunning en aanvragen voor een reguliere vergunning in het kader van het kinderpardon;

verzoekt de regering, de Regeling langdurig verblijvende kinderen dusdanig te wijzigen dat ook kinderen die een reguliere verblijfsvergunning hebben aangevraagd, of uit hoofde van wie een reguliere verblijfsvergunning is aangevraagd, in aanmerking kunnen komen voor de regeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (33 953).

De heer Van Nispen (SP):

Ik kom bij mijn derde motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat aan een kind bij een aanvraag van een vergunning in het kader van de Regeling langdurig verblijvende kinderen kan worden tegengeworpen dat op één van zijn ouders een 1F-verdenking rust;

overwegende dat op grond van artikel 2, lid 2 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind een kind niet gestraft mag worden voor de status of activiteiten van zijn ouders;

verzoekt de regering, de contra-indicatie in het geval van 1F-verdenking van een ouder van de aanvrager bij de Regeling langdurig verblijvende kinderen te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Voortman en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (33 953).

De heer Van Nispen (SP):

Tot slot mijn vierde motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 98% van de aanvragen in het kader van de definitieve regeling van het kinderpardon is afgewezen op basis van de hierin opgenomen contra-indicatie dat de aanvrager niet heeft meegewerkt aan een vertrekplicht;

overwegende dat dit criterium op dit moment niet objectief, meetbaar of kenbaar gemotiveerd wordt en dusdanig strikt wordt gehanteerd dat dit meewerkcriterium de definitieve regeling in wezen luchtledig maakt;

verzoekt de regering, te komen tot een objectief, meetbaar kader voor de toepassing van het meewerkcriterium bij het beoordelen van aanvragen in het kader van de definitieve regeling van de Regeling langdurig verblijvende kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Voortman en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (33 953).

De heer Van Nispen (SP):

Ik heb, ten slotte, nog een korte opmerking. Dit is een langlopende discussie, maar de beperkte wijzigingen die worden voorgesteld, zijn van heel grote betekenis voor de kinderen die in hun ontwikkeling worden beschadigd door de onzekerheid waarin zij nog steeds verkeren. Dit zijn jongeren die buiten de regeling vallen en voor wie wij dit onrechtvaardig vinden. Als medewetgever hebben wij de dure, maar ook morele plicht om dit recht te zetten, juist ook vanwege de opmerkingen die de Staatssecretaris heeft gemaakt over de aanwending van zijn discretionaire bevoegdheid.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de indieners en de Staatssecretaris voor de beantwoording en voor het feit dat we iets meer duidelijkheid hebben gekregen. Het blijft uiteindelijk natuurlijk een politieke afweging wat er aan deze kant van de tafel gebeurt: krijgen wij een meerderheid voor de laatste kinderen die nog niet onder het kinderpardon vallen? Dat heeft te maken met het gemeentelijke toezicht en met de leeftijdsgrens, die goed onderbouwd is door de indieners en die ik ook van harte heb gesteund in de motie die zojuist door collega Van Nispen is ingediend. Dat heeft met «regulier» te maken. Het laatste punt is natuurlijk belangrijk voor de indieners. Ik ga terug naar mijn fractie om te bezien welk standpunt wij daarover innemen. Vandaar dat ik die motie niet heb ondertekend; de andere moties heb ik wel ondertekend.

Het toezicht is een belangrijk punt. We horen nu net van de Staatssecretaris dat 32 gezinnen die onder gemeentelijk toezicht stonden niet onder het kinderpardon vallen. Dat haal ik ook uit van de brief van de Staatssecretaris van 27 maart. Ik zie de Staatssecretaris nu wat wazig kijken. Dit betekent dat op zijn minst 32 kinderen en mogelijk wel 60 kinderen nu nog steeds buiten die regeling vallen simpelweg vanwege het feit dat ze niet onder rijkstoezicht maar onder gemeentelijk toezicht hebben gestaan. Dit hebben wij toentertijd in ons wetsvoorstel ook niet zo expliciet gemaakt. Toen hadden we het over «overheidstoezicht». Daarom dien ik op dit punt nog een motie in, die als volgt luidt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ook toezicht van een school of gemeente hoort te vallen onder het begrip «rijkstoezicht»;

verzoekt de regering, het begrip «rijkstoezicht» in de Regeling langdurig verblijvende kinderen dusdanig te wijzigen dat ook toezicht door een school of gemeente onder dit begrip wordt geschaard,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Van Nispen, Voortman en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (33 953).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik hoop echt dat we, als het gaat om politieke haalbaarheid, in ieder geval op dit punt nog een stap kunnen zetten om die langdurige regeling sluitend te maken en daarmee ook de burgemeesters invloed, een «zeg», te geven als er sprake is van gemeentelijk toezicht.

De heer Potters (VVD):

Voorzitter. Het is duidelijk: de VVD is geen voorstander van weer een verruiming van het kinderpardon. We hebben het gehad over de aanzuigende werking die zo'n verruiming heeft, maar vooral ook over het feit dat jongvolwassenen en kinderen dan weer als pion kunnen worden ingezet voor de reisagent om te proberen om ook voor het gezin een asielprocedure binnen te halen. De suggestie van de indieners van het voorstel, namelijk dat we nu naar een soort nieuw objectief criterium of kader gaan, klopt volgens mij niet. We nemen immers altijd een politiek besluit hierover. Altijd zullen er grensgevallen zijn, zoals ook de Staatssecretaris toegeeft. Volgens mij moeten we dat gewoon ook erkennen.

Het valt mij op dat de indieners van het voorstel het hebben over vijf jaar minderjarig in Nederland verblijven. Zij stellen dat, als we de leeftijdsgrens gaan opschuiven, die personen daarnaast dan nog zeven jaar als volwassenen in Nederland zijn geweest. Dat kan nooit de bedoeling van de asielprocedure zijn geweest. We moeten snel door de procedure lopen. Volgens mij zijn we het daar met zijn allen over eens. We moeten snel een besluit nemen en voorkomen dat de kinderen hier langdurig blijven. We moeten echter ook voorkomen dat we een precedent gaan scheppen door weer te gaan morrelen aan de pardonregeling en vervolgens de suggestie te wekken dat het in Nederland makkelijker is om met een kind een asielprocedure te doorlopen.

De heer Oskam (CDA):

Voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers en de Staatssecretaris voor hun beantwoording van de vragen. Het blijft lastig om actuele cijfers te geven en dat dan in het juiste perspectief te plaatsen. Dit brengt mij wel op iets anders. Heel duidelijk heeft de Kamer een aantal maanden geleden gezegd dat het belangrijk is dat de burgemeesters een «say» in het geheel krijgen, een advies kunnen geven. Dat is geen bindend advies. Mevrouw Gesthuizen heeft zelf gezien dat dit in de zaken die zij heeft aangebracht, niet altijd tot resultaten heeft geleid. Ik vraag de Staatssecretaris hoe op dit moment invulling wordt gegeven aan de motie-Van Hijum/Van der Staaij hierover. Wordt het advies van de burgemeester echt meegewogen? En heeft dat in de discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris toch tot een iets ander beleid geleid?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De vraag stellen is één ding, maar wat vindt de heer Oskam er zelf van? Hij, althans zijn fractiegenoot, was de hoofdindiener van die motie. Ze dienden die motie niet voor niks in. Het blijkt dat nog steeds burgemeestersadviezen terzijde worden geschoven: 32 gezinnen onder gemeentelijk toezicht vallen alsnog buiten de boot. Vindt de CDA-fractie nu dat deze situaties, van die 32 gezinnen, alsnog onder het kinderpardon zouden moeten vallen?

De heer Oskam (CDA):

Nee, dat zeg ik niet. Ik vind het volgende belangrijk. De burgemeester kent de lokale invloed en krachten en weet wat er speelt. Hij heeft kennis van de manier waarop gezinnen en kinderen in de Nederlandse samenleving geworteld zijn. Daarover mag hij een advies aan de Staatssecretaris geven. Dan is het aan de Staatssecretaris om daarmee te doen wat hem in redelijkheid goeddunkt. Het zou het CDA te ver gaan om dat advies bindend te maken en die gezinnen ook een kans te geven. Het ligt bij de Staatssecretaris. Wij zijn niet voor een verruiming van de huidige regeling.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Als wij nu moeten constateren dat bijna de helft van de zaken die de burgemeesters op het bordje van de Staatssecretaris hebben gelegd, terzijde zijn geschoven, is de heer Oskam dan tevreden over de uitvoering van de motie-Van Hijum/Van der Staaij?

De heer Oskam (CDA):

Je moet het niet kwantitatief zien, maar kwalitatief. Er zijn ook burgemeesters die heel erg in de samenleving staan. Bovendien wordt er enorme druk op burgemeesters uitgeoefend om een positief advies te geven. Burgemeesters moeten een advies geven, maar het is uiteindelijk aan de Staatssecretaris om een afweging te maken. Je kunt niet zeggen: het is voor 32 gezinnen afgewezen en daarom voldoet de motie-Van Hijum/Van der Staaij niet. Ik hoor graag van de Staatssecretaris hoe hij hiermee omgaat.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Ik dank allereerst de initiatiefnemers voor hun betrokken, gepassioneerde en ook volledige beantwoording in eerste termijn. Ik dank natuurlijk ook de Staatssecretaris voor zijn antwoorden.

Ik voel wel mee met de oproep van mevrouw Gesthuizen die zegt dat zij de politieke situatie begrijpt, maar dat je het hoofd niet in de schoot moet leggen. Ter geruststelling kan ik zeggen dat ik dit niet zal doen. Mijn fractie heeft natuurlijk ook kritiek op de bestaande regeling. De heer Voordewind heeft zojuist een motie ingediend over het onderscheid tussen gemeentelijk en rijkstoezicht. De heer Van Nispen heeft het punt van de 1F aangeroerd. Hij kent de betrokkenheid van mijn fractie op dat punt. Dit zijn zomaar twee dingen die wat mij betreft zouden kunnen veranderen.

Ik zou met de Staatssecretaris een afspraak willen maken over alle juridische kwesties die spelen over het kinderpardon. Mochten er uitspraken zijn van rechters in Nederland of Europa, wil hij dat ons dan terstond laten weten? Dat is van grote betekenis voor deze regeling.

Heb ik goed begrepen uit het antwoord van de Staatssecretaris dat als het kinderpardon wordt verruimd naar 24 jaar en 7 maanden, er dan 36 gevallen worden toegekend? Overigens snap ik de complexiteit van de cijfers.

Het is goed dat de Staatssecretaris is ingegaan op de discretionaire bevoegdheid. Ik heb hem niet gevraagd om alles coûte que coûte discretionair te verklaren, want dat kan natuurlijk niet. Ik vraag de Staatssecretaris echter om persoonlijk naar al die moeilijke en complexe dossiers te kijken waar natuurlijk een hoop ellende en leed achter schuilgaat. Als er maar enige vorm van twijfel is, wil hij dan bezien of hij dat discretionair kan meenemen? Dat is iets anders dan dat hij het ambtelijk advies afstempelt. Dat bedoelde ik met mijn oproep om hier ruimhartig naar te kijken. Wil de Staatssecretaris hier een toelichting op geven?

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Voorzitter. Hartelijk dank aan de initiatiefnemers voor de beantwoording van onze vragen. Ik heb nog een aantal aanvullende vragen.

De indieners voegen een nieuw criterium toe aan hun nota, namelijk de verwijtbaarheid van de overheid. Zij zeggen dat het hen niet om alle gevallen gaat, maar om reguliere aanvragen, maar dan wel met het element verwijtbaarheid erbij. Wat is die verwijtbaarheid? Dit criterium staat niet in de pardonregeling zoals wij die nu kennen.

Kunnen de indieners bij de beoordeling van de moties aangeven of het hier nu om de overgangsregeling gaat of om de permanente regeling? Ook hier is het nogal een verschil hoe je dat moet beoordelen.

Voorzitter, dat waren mijn vragen in tweede termijn.

De voorzitter:

Ik zie aan de indieners dat wij onmiddellijk door kunnen gaan met hun tweede termijn. Het woord is als eerste aan mevrouw Voortman.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. De heer Voordewind vroeg in eerste termijn hoe het zit met de kinderen namens wie een reguliere aanvraag is gedaan. Die hadden toch alsnog een asielvergunning aan kunnen vragen? Voor het antwoord op die vraag moet ik even terug in de tijd. Zo kregen koptische christenen in die tijd vaak het advies om geen asielaanvraag in te dienen, omdat die toch maar kansloos zou zijn en kregen mensensmokkelslachtoffers het advies om in plaats van asiel een tijdelijke vergunning aan te vragen en mee te werken aan het oppakken van die mensensmokkelaar. Het is dan wel heel wrang als het kind van zo iemand nu tegen krijgt geworpen dat zijn moeder dat advies toentertijd heeft overgenomen.

Inmiddels is het gewoon om altijd te adviseren wel asiel aan te vragen. Maar vanwege dit soort voorbeelden komen wij tot de conclusie dat we het voor die paar honderd mensen in deze categorie moeten oplossen door te kiezen voor de aanpassing die wij voorstellen. Ik hoop dat de bespreking van de heer Voordewind van de initiatiefnota in zijn fractie zal leiden tot steun van zijn fractie voor ons voorstel.

Als je aansluit bij het generaal pardon heb je in elk geval geen grensgevallen meer bij mensen die tussen het generaal pardon en het kinderpardon in vielen. Daar is volgens mij niks politieks aan, zo zeg ik tegen de heer Potters. Hij en ik kunnen van mening verschillen over het asielbeleid, maar toch zeker niet over de vraag of je er wel of niet voor kiest om met de datum aan te sluiten bij het generaal pardon? Als je dat niet doet, maak je juist de bewuste keuze om mensen tussen die twee pardonnen in te laten vallen. De heer Schouw merkte in dit verband wel terecht op dat er mensen kunnen zijn die buiten het generaal pardon vielen. Ik zou dat geen grensgevallen willen noemen, maar als duidelijk is dat de lange termijn van onduidelijkheid voor deze categorie mensen aan de overheid te verwijten valt of als mensen die in beeld van de overheid zijn gebleven, aantoonbaar niet terug kunnen keren, zou je volgens mij tot de conclusie moeten komen dat een beroep op schrijnendheid aan de orde is. Maar dan hebben we het wel over een nog veel verwaarloosbaarder aantal dan waar we het in alle andere gevallen over hebben. Wat ons betreft hoeft daarvoor het kinderpardon dan ook niet te worden aangepast. Met een leeftijdsverhoging naar 24 jaar en 7 maanden heb je een waterdichte regeling voor de groep die tussen beide pardonregelingen in valt.

Ik ben het trouwens zeer eens met wat de Staatssecretaris zegt over de toepassing van zijn discretionaire bevoegdheid. De redenering dat je de omissie, die we allemaal erkennen, kunt oplossen door standaard te vertrouwen op zijn discretionaire bevoegdheid, klopt volgens ons niet. En dus zeggen wij: pas de regeling aan om te voorkomen dat discretionair onterecht of standaard gebruikt wordt. Heel praktisch gezien: dat scheelt de Staatssecretaris en zijn ondersteuning ook veel werk.

Mevrouw Kuiken begon over het punt van de verwijtbaarheid. Ik denk dat de heer Van Nispen en anderen behartenswaardige dingen hebben gezegd over het meewerkcriterium. Nu is inderdaad niet goed vastgelegd wat onder «verwijtbaar» moet worden verstaan. Ik denk daarbij zelf aan lange procedures. Als een procedure heel lang heeft gelopen, denk ik dat er sprake is van verwijtbaarheid. Volgens mij hoef ik geen advies te geven over de moties, maar als mevrouw Kuiken wat aan die verwijtbaarheid wil doen, biedt de motie van de heer Van Nispen daarvoor volgens mij een goed aanknopingspunt.

De voorzitter:

Een punt van orde. Mevrouw Voortman, u wordt wel geacht een oordeel over de moties te geven. Ik weet niet of dat ook een antwoord is op de vraag die mevrouw Kuiken wil gaan stellen.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Nee, voorzitter, ik krijg geen antwoord op mijn vraag. In de discussie switchen we continu tussen de tijdelijke en de permanente regeling, maar voor een zorgvuldige discussie moet het wel duidelijk zijn waar we het precies over hebben. Mevrouw Voortman voegt nu iets toe wat we niet kennen in de overgangsregeling, namelijk aantoonbare verwijtbaarheid/falen van de overheid. Wat is dat precies? Dit element wordt eraan toegevoegd, ook al is er eerder nadrukkelijk voor gekozen om het niet toe te voegen en dat heeft eigenlijk voor ruimhartiger beleid gezorgd dan we gehad zouden hebben als we dit element er al in hadden gefietst.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat zie ik toch echt anders. Het gaat erom dat mensen geworteld zijn doordat ze hier heel lang hebben verbleven. Waarom heeft dat zo lang geduurd? Dat heeft bijvoorbeeld te maken met de lengte van de procedures of het niet beschikbaar zijn van documenten. Er zijn allerlei redenen te bedenken waarom iemand zo lang geen duidelijkheid heeft gekregen. Dan kan een oplossing zijn om het meewerkcriterium veel helderder te maken, maar misschien zijn wij het daar niet over eens.

Mevrouw Kuiken (PvdA):

Het gaat niet over eens zijn. Het gaat erom dat u zelf een nieuwe term introduceert: verwijtbaar fout handelen van de overheid. Dat criterium zit nu nadrukkelijk niet in de overgangsregeling, want dat gaat over kinderen die geconfronteerd worden met een lange asielprocedure. Dat gaat niet over verwijtbaarheid. Het geconfronteerd worden met lange procedures is in principe voldoende grond om daarvoor in aanmerking te komen. Als ik u letterlijk zou moeten opvolgen, zouden wij dat eruit halen. Vandaar dat ik nu nog even specifiek doorvraag.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De term «verwijtbaarheid» kwam in reactie op het voorbeeld dat de heer Voordewind aanhaalde. Ik heb niet willen beweren dat dat voor iedereen zou moeten gelden. Er was een voorbeeld van mensen die helemaal niks hadden aangevraagd. Je kunt het de overheid niet kwalijk nemen dat zij geen verblijfsvergunning hebben gekregen. Daar ging het mij specifiek om. Als ik daar onduidelijkheid over heb gecreëerd, dan spijt mij dat.

De heer Potters (VVD):

Nu in het interruptiedebatje blijkt dat de term «verwijtbaarheid» wat nader wordt geduid, begrijp ik ook dat u zegt dat het doorlopen of afhankelijk zijn van lange procedures verwijtbaar zou zijn aan de overheid. Maar u bent het toch ook met mij eens dat betrokkenen en de familieleden bij heel veel aanvragen die in eerste instantie afgewezen zijn, in veel procedures proberen alsnog een verblijfsvergunning te krijgen? Het kan toch niet zo zijn dat de term «verwijtbaarheid» straks slaat op het feit dat betrokkenen volledig gebruik hebben gemaakt van alle procedures, wat op zich hun goed recht is, dat zij die allemaal hebben doorlopen en dat dat lang heeft geduurd? Dat kan toch geen aan de overheid verwijtbaar feit zijn? Dat lijkt mij een beetje de omgekeerde wereld. Kunt u dat misverstand nog even wegnemen?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Als mensen lang geprocedeerd hebben en vervolgens gelijk gekregen hebben, dan is het heel erg zuur als vervolgens gezegd wordt: je hebt twee maanden niet meegewerkt aan terugkeer. Natuurlijk werk je niet mee aan terugkeer als je nog in procedure zit en uiteindelijk gelijk krijgt. Dat voorbeeld heb ik ook in eerste termijn genoemd.

De voorzitter:

Mijnheer Potters, ik vraag u via de voorzitter te spreken. Ik geef u nu het woord voor uw laatste vraag.

De heer Potters (VVD):

Als iemand uiteindelijk gelijk krijgt omdat hij terecht een aanvraag heeft ingediend, dan hebben wij te maken met een andere situatie. Het gaat erom dat mensen die de procedure langdurig gebruikt hebben om tegen een negatieve uitspraak in beroep te gaan en die geen gelijk krijgen, straks toch onder die pardonregeling vallen omdat het zo lang duurt. Dat kan niet verwijtbaarheid zijn die wij de overheid kunnen tegenwerpen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dan kan het ook gaan om mensen die niet terug kunnen omdat het land van herkomst bijvoorbeeld niet meewerkt aan terugkeer. In die situatie zeg ik: laat kinderen niet de dupe worden van het handelen van hun ouders. Ik stel voor dat wij de kinderpardonregeling op dat punt aanpassen. Dat kinderen niet de dupe konden worden, was trouwens ook de bedoeling van het kabinet, maar in dit soort gevallen gebeurt dat wel.

Ik wil gaan afsluiten. De heer Schouw zei: a good lawyer knows when to drop a case. Dat punt is volgens ons nog lang niet bereikt, want het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet nog uitspraak doen. Er lopen nog allerlei andere zaken. Ook merkte mevrouw Kuiken terecht op dat elk kabinet vroeg of laat ten einde komt. Als Kamerlid word je geacht te controleren of het doel van het kabinet wel gerealiseerd wordt door het beleid dat het voorstelt. Wij stellen dat dat hier evident niet het geval is. Als wij toch al weten dat er kinderen zijn die niet terugkunnen, die hier geworteld zijn geraakt, mede door de lange procedures, die ook weer deels door de overheid veroorzaakt zijn, dan weten wij ook dat dit vroeg of laat weer aan de orde komt en dat er weer discussie komt over een nieuw pardon. Nu duidelijkheid geven leidt ertoe dat mensen verder kunnen met hun leven. Ze kunnen hun studie afmaken en hardwerkende Nederlanders worden. Zonder duidelijkheid ontneem je het perspectief. Daarom zeggen wij: liever nu dan straks de regeling aanpassen.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Gesthuizen voor aanvullende beantwoording dan wel beoordeling van de moties.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Het past mij als Kamerlid niet om een echt oordeel te geven over de moties, maar ik zal er dadelijk natuurlijk wel met alle liefde en plezier iets over zeggen.

Ik zou nog één reactie willen geven op hetgeen door de heer Oskam is ingebracht in tweede termijn over de burgemeestersverklaring die – ik formuleer het wat algemeen – geen vrijbrief voor een vergunning zou moeten zijn. Hij gaf aan dat hij vreesde dat burgemeesters anders nog weleens onder druk zouden kunnen worden gezet. Dat lijkt mij nu juist een enorm pleidooi voor een formalisering van de huidige situatie waarin mensen en gemeenten natuurlijk meer in het ongewisse zijn. Wij willen een streep zetten door de verplichting «er zal altijd rijkstoezicht zijn geweest»: organisaties als Nidos, COA, IND ofwel DT&V hebben eigenlijk altijd moeten weten waar een gezin zich heeft bevonden; alleen als men aan dat criterium voldoet, kan men onder het kinderpardon vallen. Dat zouden wij willen schrappen. Wij vinden het volgende. Als je er nu van maakt dat ook een simpele verklaring voldoende is, dan hoeft het dus geen brief te zijn waarin een vurig pleidooi wordt gehouden in de zin van: deze ingezetene van onze gemeente was zo'n enorm goede voetbalcoach; zijn vrouw deed ook nog vrijwilligerswerk voor de kerk, en de kinderen hebben het zo fijn op school en hebben een groot vriendennetwerk in de buurt. Ik proef in het betoog van de heer Oskam ook een beetje de angst voor subjectiviteit, waarbij een burgemeester misschien onder druk van een gemeenschap zou kunnen komen te staan om dat allemaal op te schrijven in een brief. Om dat soort subjectiviteit uit de weg te gaan, stel ik voor om van het formele argument van het rijkstoezicht een formeel argument van de burgemeestersverklaring te maken. Een burgemeester verklaart dan heel simpel: dit is wel of niet een ingezetene van onze gemeente geweest; wij wisten dat die persoon op dat adres woonachtig was en daar is nooit moeilijk over gedaan; hij was bekend bij onze instanties. Dan trek je het dus juist uit die sfeer van subjectiviteit en maak je er een formeel criterium van. Dat is ook hetgeen wij met onze initiatiefnota beogen.

Ik sluit af met de moties. Het lijken mij allemaal uitstekende moties, maar het oordeel is uiteraard aan het kabinet, want dat wordt aangesproken in de formulering «verzoekt de regering». En daar maak ik geen deel van uit.

De voorzitter:

Het zijn volgens mij ook verzoeken aan de indieners, maar er zijn in de tweede termijn door de leden ook een aantal concrete vragen aan de Staatssecretaris gesteld.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. Ik zal de vragen beantwoorden. Daarnaast heb ik zelf een vraag. Is het gewenst dat de Kamer nu ook een oordeel van het kabinet over de moties ontvangt, aangezien dit een inhoudelijk debat tussen Kamerleden onderling is?

De voorzitter:

Ik kijk even naar de griffier ter ondersteuning. Zij zegt dat het aan de initiatiefnemers is, maar ... Er is wat onduidelijkheid over, maar misschien kan de Staatssecretaris helpen om deze onduidelijkheid weg te nemen, mocht dat de kwaliteit van dit debat ten goede komen.

Mijnheer de Staatssecretaris, er zijn wel een drietal vragen specifiek aan u gesteld. Als u allereerst daarop wilt ingaan en vervolgens beoordeelt of een aanvullende beoordeling van de moties gewenst is?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb een punt van orde. Ik denk dat de Kamer een oordeel van de Staatssecretaris wel waardeert, omdat de moties aan het kabinet zijn gericht.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik begrijp dat de Kamer het in ieder geval waardeert als ik een oordeel geef. Of zij mijn oordeel waardeert, zullen wij later zien.

Ik begin met de vraag over de motie-Van Hijum/Van der Staaij. De informatie van burgemeesters weeg ik altijd mee. Er werd wel gesproken over een advies. Ik zal een inkijkje geven in de praktijk: dat is niet precies hoe het werkt. Een burgemeester weet ook niet alles. Ik kan ook niet het IND-dossier aan de burgemeester geven. Daar spelen privacyaspecten mee. Ik kan dus heel veel niet delen. Ik kan niet voor de burgemeesters spreken maar de toon van hun verzoeken aan mij is vaak om hun informatie in ogenschouw te nemen, naast wat ik allemaal weet en wat de burgemeester ook niet kan weten. Daardoor heeft het niet echt de rol van een advies. Dat zou impliceren dat de burgemeester het zou moeten meenemen in alle andere informatie die hij misschien niet gekregen heeft. Dat kan natuurlijk niet. Ik heb dus niet echt de indruk dat het een advies is in de zin van «alles overwegende vindt deze burgemeester dat in deze zaak wel of niet iets gedaan moet worden». Meestal natuurlijk wel, anders hoef je geen brief te sturen. Het is het aanbieden van informatie die de burgemeester heeft en waarvan hij niet zeker weet dat ik die heb, vaak met een warm pleidooi om het op zijn minst mee te nemen in de afweging. Dat gebeurt dan ook. Het is echter geen adviesorgaan, want dat zou andersom ook vereisen dat ik heel veel informatie deel. Dat is mij niet toegestaan. De informatie van de burgemeester wordt dus altijd meegewogen. Er wordt ook regelmatig contact onderhouden met de burgemeester zelf als hij daarom vraagt.

De heer Oskam (CDA):

Ik snap dat antwoord, maar ik zou toch willen weten of dat dan invloed heeft. Zeg je dan: dit zegt de burgemeester; ik zit een beetje op de wip, maar nu ik dit hoor en begrijp dat die worteling er is, zal ik dit in positieve zin meenemen bij het eindoordeel? Heeft op dat punt een verandering plaatsgevonden ten opzichte van de periode voordat de motie was ingediend?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik kan niet meten wat invloed heeft gehad op mijn gedachteproces. Een heel duidelijk voorbeeld waarin het wel heel veel invloed heeft, zie je als de mensen om wie het gaat, door omstandigheden zelf niet eerder een bepaalde actie hebben ondernomen en in gesprek met de burgemeester met iets komen waarvan ik denk: dit is nieuwe informatie die bijvoorbeeld een opening geeft tot het gebruik van bepaalde procedures. Dat is dan niet altijd discretionair; het gaat soms ook om het gebruik van de bestaande procedures. Dan bied je begeleiding naar die procedure. Dat kan dan tot een ander resultaat leiden. In die zin heeft het dus wel degelijk een doorslaggevende functie. In die gevallen is dat sowieso het geval. In andere gevallen draagt het allemaal bij aan het beeld dat je vormt. Laat ik ook de vraag van de heer Schouw daarbij betrekken, voor het geval de suggestie bestaat dat ambtelijke adviezen altijd «nee» luiden. Natuurlijk is dat niet zo. In die ambtelijke adviezen staat ook regelmatig dat het om een uniek samenspel van schrijnendheid gaat. Ik kijk bij de beoordeling natuurlijk verder dan de samenvatting op de eerste pagina. Ik neem het dossier tot me en weeg dat ook in verhouding tot alle andere dossiers die mijn bureau bereiken. Vervolgens maak ik de afweging of dit specifieke geval aanleiding geeft tot het toepassen van de discretionaire bevoegdheid. Dat gaat niet met een stempelmachine. Dat kan ik daar wel over zeggen.

De heer Schouw vroeg ook om het de Kamer te laten weten als er juridisch iets verandert. Dat doe ik sowieso. Ik denk dat de Kamer het in deze moderne tijd al veel eerder weet. Zij weet het zodra de uitspraak is gedaan en voordat ik in staat ben om een hele brief te schrijven, maar ik zal dat natuurlijk doen.

De heer Schouw vroeg ook wat er gebeurt als we de leeftijdsgrens van 21 jaar naar 25 jaar verschuiven. Om nog even door te gaan op die getallen: ik weet niet om hoeveel mensen het gaat. Ik kan wel zeggen dat van de 95 mensen in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot 25 jaar die zich gemeld hebben op grond van deze regeling, 60 sowieso op andere gronden een afwijzing zouden ontvangen. Van de 95 die binnen zijn, had ongeveer een derde in aanmerking kunnen komen. Er kunnen natuurlijk ook mensen zijn geweest die de regeling hebben gelezen, die hebben gezien dat ze er niet onder vielen en die het dus ook niet geprobeerd hebben. Daarvan kan ik geen aantallen noemen. Ik kan ook niet inschatten hoeveel van hen alsnog een vergunning zouden ontvangen.

Volgens mij heb ik daarmee antwoord gegeven op de vragen. Dan kom ik nu op de moties. In algemene zin is dit debat natuurlijk door de Kamerleden onderling geïnitieerd uit onvrede of in ieder geval het gevoel dat het huidige beleid dat het kabinet voorstaat, waar het achter staat en dat het uitvoert, anders moet. Als wij in het kabinet zelf vonden dat het beleid dat wij uitvoeren anders zou moeten, dan hadden wij dat zelf voorgesteld. In die zin ontraad ik de moties die ertoe leiden dat het beleid dat het kabinet conform het regeerakkoord uitvoert, wordt gewijzigd. Wij vinden dat dit beleid redelijk is en dat het ook goed werkt in de uitvoering, omdat het juridisch getoetst en houdbaar is en omdat op grond daarvan de meest schrijnende gevallen toegelaten worden. Wij hebben dus niet het idee dat de regeling aanpassing behoeft. Daarom ontraad ik de moties. Ik kan dat specifiek doen, maar ik denk dat ik het in algemene zin hierbij kan laten.

De heer Van Nispen (SP):

Dat is inderdaad wel erg algemeen. Laat ik toch een nadere vraag stellen over de motie op stuk nr. 7. Die motie gaat namelijk over de definitieve regeling en het meewerkcriterium. Wij constateren daarin dat 98% van de aanvragen is afgewezen, omdat de aanvrager niet zou hebben meegewerkt aan de vertrekplicht. Als ik goed geïnformeerd ben, is dat nog niet heel vaak hier in de Kamer ter discussie is gesteld. Het speelt nu. Het gaat over de definitieve regeling. Dan is het toch niet zo heel raar dat wij, als wij dat probleem constateren en daar onvrede over bestaat, de Staatssecretaris vragen om te komen tot een objectief meetbaar kader voor de toepassing van het meewerkcriterium. Het is op dit moment onvoldoende duidelijk wat er precies mee wordt bedoeld. Ik ben bereid om deze motie aan te houden of desnoods in te trekken als de Staatssecretaris zegt ermee aan de slag te gaan en dat te gaan doen; het gaat mij niet om het binnenhalen van de motie. Er is iets aan de hand op dit punt: het is onduidelijk wat precies wordt verstaan onder het meewerkcriterium.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Op dat percentage wil ik mij niet fixeren. Als er een nieuwe, permanente regeling komt, nadat er een tijdelijke is geweest, is het logisch dat in eerste instantie een heel grote groep daar een beroep op doet in het kader van «er is een nieuwe mogelijkheid, dus dat proberen we». Dat het uitvalpercentage bij een nieuwe regeling in eerste instantie erg hoog is, betekent nog niet dat de regeling niet deugt. Daarnaast is het bepalen wat «meewerken» is geen wetenschap. Het is geen aantal vinkjes zetten of zeggen: u bent driekwart van de tijd niet op gesprek gekomen. Het is een weging. Die wordt getoetst door de rechter. Het is geen meting die afvinkbaar is. Mensen kunnen aanvoeren wat zij hebben gedaan, maar er wordt dan gewogen om te bepalen of er medewerking is gepleegd. Daarna is het aan de rechter om te toetsen of die weging redelijk is en binnen de regeling valt. De motie wekt bij mij de indruk dat ik een brief zou kunnen sturen met een checklist en dat ik daarna iedere keer zou kunnen rapporteren over de wijze waarop daarmee is omgegaan, maar zo werkt de praktijk van het criterium niet.

De voorzitter:

Mijnheer Van Nispen, een korte vervolgvraag.

De heer Van Nispen (SP):

Ik begrijp wel dat dit lastig is, maar zoals het op dit moment gaat, is het toch ook niet helemaal wenselijk. In de praktijk loopt men daartegen aan. Kan de Staatssecretaris toch niet eens onderzoeken of er iets meer duidelijkheid, iets meer houvast voor de praktijk mogelijk is?

Staatssecretaris Dijkhoff:

De ervaring met dit soort maatregelen is dat er vooral in de eerste aanloop een vermenging is tussen teleurstelling en onduidelijkheid. Op een gegeven moment is het heel duidelijk dat er een bepaalde lat ligt, die ook door de jurisprudentie zal worden doorontwikkeld. Heel veel mensen komen niet over die lat heen. Het is ook niet te verwachten dat deze regeling over grote aantallen gaat omdat er een tijdelijke regeling is geweest om een deel van het gerezen probleem op te lossen. Het is niet de bedoeling dat er veel mensen door tussen wal en schip te vallen uiteindelijk via zo'n regeling een verblijfsvergunning krijgen. Het is immers de bedoeling dat de meeste gevallen in de reguliere procedure afgedaan worden. Doorontwikkeling van dit criterium kan grotendeels niet anders dan via het toetsen en het wegen en via de toetsing van die weging door de rechter.

De voorzitter:

Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de tweede termijn. Ik concludeer dat de nota voldoende is besproken en dat daarmee de stemming over de ingediende moties op dinsdag 9 juni zal plaatsvinden. U hebt dus nog even de tijd om daarover na te denken. Ik begrijp dat dit akkoord is. Ik dank alle aanwezigen voor hun input en inbreng vandaag. Ik wens u nog een fijne dag.

Sluiting 13.21 uur.

Naar boven