33 931 EU-voorstel: Herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) COM (2014) 167

Nr. 19 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 november 2016

In reactie op het verslag van het schriftelijk overleg over nadere informatie inzake de IORP-richtlijn en afwijking bepalingen in de Pensioenwet (Kamerstuk 33 931, nr. 17) hebben de leden van de CDA-fractie nog enkele aanvullende vragen gesteld. Met deze brief geef ik antwoord op deze aanvullende vragen.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Nederlandse regering een analyse heeft gemaakt van de mogelijke uitleggen van de artikelen en de risico’s die daarmee gepaard gaan (vraag 1).

Het kabinet heeft tijdens de onderhandelingen continu gekeken naar de mogelijke implicaties van de artikelen in de voorziene herziening van de IORP-richtlijn en de Tweede Kamer hierover ook bij elke volgende stap in de onderhandeling geïnformeerd. Zo is bij het uitbrengen van het voorstel tot herziening aangegeven dat er mogelijk consequenties waren op het gebied van gedelegeerde bevoegdheden, gedetailleerde eisen voor governance en communicatie en grensoverschrijdende activiteiten van een pensioenfonds. In de stappen daarna is, tijdens de onderhandelingen in de Raad en tijdens de triloogfase, de Kamer hierover nader geïnformeerd (zie voor een overzicht beantwoording VSO, Kamerstuk 33 931, nr. 18).

De leden van de CDA-fractie vragen naar een artikelsgewijs overzicht van de implicaties voor de Pensioenwet nu er een akkoord is op de IORP-richtlijn (vraag 6).

Zoals hierboven geschetst is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de gevolgen van de herziening van de IORP-richtlijn voor de Nederlandse pensioenwet- en regelgeving. Het kabinet is nu bezig om dit uit te werken in een implementatieplan waar een artikelsgewijs overzicht onderdeel van uit maakt. Op die punten waarop er gevolgen zijn voor Nederland en er tegelijkertijd ruimte is voor lidstaten in de implementatie, wordt door het kabinet nauwgezet bezien hoe de vereisten van de richtlijn zo geïmplementeerd kunnen worden dat zij het beste aansluiten bij de Nederlandse praktijk. Dit speelt bijvoorbeeld een rol bij de informatievereisten en de gevolgen voor het UPO waarover het kabinet in nauw contact staat met de pensioensector en toezichthouders. Zoals gebruikelijk wordt het implementatieplan zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van de herziene richtlijn, naar uw Kamer verstuurd. De inwerkingtreding wordt voor het einde van dit jaar verwacht.

De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet het wenselijk vindt dat pensioenfondsen naar het buitenland verhuizen vanwege een minder streng toezicht en waarom dit wordt toegestaan (vraag 2). Zij vragen daarbij ook naar een toelichting op de uitspraken van de Minister van Financiën (vraag 3).

Het is volgens het kabinet onwenselijk als Nederlandse pensioenregelingen, louter om het toezicht te ontwijken, op grote schaal buiten Nederland zouden worden uitgevoerd. Op basis van de huidige IORP-richtlijn uit 2003 is het reeds mogelijk dat een Nederlandse regeling door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat wordt uitgevoerd. Er kunnen immers goede redenen zijn voor een bedrijf – bijvoorbeeld door verhuizing van activiteiten – om zijn pensioenvoorziening mee te laten verhuizen. Met de herziening van de IORP-richtlijn blijft dit mogelijk maar komen er wel strengere regels voor grensoverschrijdende activiteiten van pensioeninstellingen door middel van additionele instemmingvereisten van toezichthouders en deelnemers. Voor het kabinet staat namelijk één belang voorop en dat is het belang van de deelnemer. Dit is ook in lijn met de eerdere uitspraken van de Minister van Financiën, waar de leden van de CDA-fractie naar verwijzen.

De belangrijkste garantie voor de deelnemers bij overdracht is gelegen in het feit dat zij zelf beslissen over de overgang. In het systeem van de nieuwe IORP-richtlijn zitten als het ware twee dubbele sloten. Bij de toezichthouders is er sprake van een dubbel slot omdat de toezichthouders van beide lidstaten moeten instemmen. Bij de deelnemers is er sprake van een dubbel slot omdat er toestemming nodig is van de werkgever waarbij de OR moet instemmen en een meerderheid van de vertegenwoordigers van (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. Daarnaast hebben individuele deelnemers een bezwaarrecht. Het is in deze systematiek dus niet mogelijk dat een overgang geregeld wordt, zonder dat de direct betrokkenen daarmee instemmen.

De leden van de CDA-fractie vragen tevens naar de rekenrente (vraag 2 en 4). Zij vragen in hoeverre men de rekenrente in Nederland adequaat vindt en welke rekenrente het kabinet maximaal verantwoord vindt.

In Nederland moeten de verplichtingen in de uitkeringsovereenkomst marktconsistent gewaardeerd worden aan de hand van de risicovrije rente. Dit past bij het karakter van deze pensioenregelingen, op grond waarvan werknemers nominale aanspraken opbouwen met een hoge mate van zekerheid. Deze rekenrente wordt onafhankelijk vastgesteld door DNB, de toezichthouder op de Nederlandse pensioeninstellingen.

Er zijn geen uniforme Europese regels voor het bepalen van de rekenrente van pensioeninstellingen. Het kabinet vindt dit ook niet wenselijk gegeven de verschillen in pensioenstelsels in Europa en aangezien de inrichting van pensioenstelsels volgens het kabinet een nationale verantwoordelijkheid is. Het kabinet doet daarom geen uitspraken over welke rekenrente zij maximaal verantwoord vindt in andere lidstaten. Een andere rekenrente hoeft namelijk in het geheel niet te betekenen dat de financiële spelregels in een andere lidstaat daarmee ook strenger of soepeler zijn. Zo geldt bijvoorbeeld in België dat tegenover meer flexibiliteit in de rekenrente het vereiste van een bijstortingsverplichting geldt voor de werkgever.

Waar het volgens het kabinet om gaat is dat de belangen van de deelnemers goed beschermd zijn. Daarom heeft het kabinet ingezet op betere waarborgen door te regelen dat deelnemers zelf beslissen bij een waardeoverdracht van de pensioenregeling naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Het kabinet acht het hoogst onwaarschijnlijk dat een meerderheid van de (vertegenwoordigers van de) deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden akkoord zou gaan als het idee heerst dat een pensioenregeling verhuist omwille van minder streng toezicht.

De leden van de CDA-fractie vragen of zij het goed begrijpen dat de richtlijn de mogelijkheid biedt om het huidige artikel 83, lid 2, onderdeel a, te handhaven zoals het is (vraag 5).

De herziene richtlijn biedt inderdaad de mogelijkheid om het individuele bezwaarrecht bij collectieve waardeoverdracht te handhaven.

De leden van de CDA-fractie vragen nogmaals naar welke lidstaat aansprakelijk is onder het Hogan-arrest wanneer een Nederlandse regeling in het buitenland wordt uitgevoerd.

Omdat het prudentiële kader van de lidstaat waar de regeling wordt uitgevoerd van toepassing is en Nederland geen mogelijkheden heeft om daarop in te grijpen, kan de Nederlandse Staat naar opvatting van het kabinet niet aansprakelijk worden gehouden in het geval dat de werknemers in kwestie niet meer dan 49% ontvangen van de waarde van de door hen opgebouwde rechten op pensioenuitkeringen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven