33 881 (R2028) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en de Britse Maagdeneilanden inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen; ’s-Gravenhage, 11 september 2009

A/ nr. 1 HERDRUK1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 28 februari 2014.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Curaçao, Sint Maarten of het Caribische deel van Nederland te kennen worden gegeven uiterlijk op 30 maart 2014.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 februari 2014

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 11 september 2009 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en de Britse Maagdeneilanden inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (Trb. 2009, 188 en Trb. 2012, 190).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Curaçao en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 28 februari 2014 over te leggen aan de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Curaçao en Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

1 Toelichtende nota

1.1 ALGEMEEN

Inleiding

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het rapport «Harmful Tax Competition, an emerging global issue» uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. Het vervolgrapport2 van juni 2000 bevat zowel een lijst van mogelijk schadelijke fiscale praktijken in de OESO-landen als een lijst van belastingparadijzen. In het kader van dit rapport hebben de Nederlandse Antillen, als één van de genoemde landen met een bijzonder belastingregime, op 30 november 2000 een schriftelijke toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beëindigen en in het bijzonder om transparantie en effectieve gegevensuitwisseling met betrekking tot belastingzaken tot stand te brengen. Binnen een OESO-werkgroep hebben de Nederlandse Antillen zich ervoor ingezet om een modelverdrag te ontwikkelen dat de minimum standaard voor effectieve gegevensuitwisseling op verzoek vormt. Dit «Model Agreement on Exchange of Information on Tax Matters» (hierna: OESO-modelverdrag) is op 18 april 2002 tot stand gekomen en openbaar gemaakt.3

De OESO beoogt via deze wijze van gegevensuitwisseling internationale samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen om belastingontwijking, fraude, witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. De Nederlandse Antillen ondersteunden dit gedachtegoed en streefden ernaar om zoveel mogelijk met andere landen verdragen ter voorkoming van dubbele belasting met een inlichtingenartikel conform de laatste update van artikel 26 van het OESO «Model Tax Convention on Income and Capital» (2005)4 te sluiten, alsmede een breed netwerk van de zogenaamde Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s) naar het OESO-modelverdrag op te bouwen.

Recente ontwikkelingen

In 2009 heeft de OESO een overzicht gepubliceerd van landen die respectievelijk de OESO-standaard hebben ingevoerd (de «witte lijst»), landen die gecommitteerd zijn maar de OESO-standaard nog niet substantieel hebben geïmplementeerd (de «grijze lijst») en landen die zich niet hebben verbonden aan de OESO-normen (de «zwarte lijst»). Onder de «grijze lijst» was een dertigtal gecommitteerde jurisdicties opgesomd, waaronder ook de Nederlandse Antillen. Bij het verschijnen van deze lijsten gold als criterium voor het substantieel implementeren van de OESO-normen dat een land ten minste twaalf informatie-uitwisselingverdragen (TIEA’s) of belastingverdragen (DTA’s) met een bepaling conform de laatste versie van artikel 26 van het OESO-modelverdrag uit 2005 moest hebben afgesloten.5 De publicatie van deze lijsten heeft wereldwijd geleid tot een exponentiële groei van het aantal overeengekomen TIEA’s en een snelle toename van het aantal (her)onderhandelingen van belastingverdragen. De Nederlandse Antillen gingen mee in deze ontwikkelingen en stonden ten tijde van het tot stand komen van het onderhavige Verdrag op de «witte lijst» van de OESO.

Na de tot stand koming van het Verdrag bleek dat het Verdrag op een aantal plekken onvolkomenheden bevatte. Het verdrag is vervolgens met instemming van de Britse Maagdeneilanden gecorrigeerd.6 De correcties staan vermeld in Trb. 2012, 190.

De parlementaire goedkeuring wordt thans gevraagd voor Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

Onderhandelingen met de Britse Maagdeneilanden

Het onderhavige Verdrag kwam tot stand na onderhandelingen tussen de fiscale autoriteiten van de Nederlandse Antillen en vertegenwoordigers van de Britse Maagdeneilanden. De contacten met de Britse Maagdeneilanden zijn gelegd door Nederland in het kader van een proefproject van de OESO in de Caribische regio en de Grote Oceaan.

In de praktijk dreigden sommige, veelal kleine, jurisdicties om uiteenlopende redenen achter te blijven bij het voldoen aan de OESO-normen, omdat die landen enerzijds niet hoog genoeg op prioriteitenlijsten van OESO-lidstaten stonden om TIEA’s mee te sluiten en anderzijds de middelen en expertise misten om zelf TIEA’s te onderhandelen. Voorkomen moest worden dat deze jurisdicties gebruikt zouden worden als nieuwe locatie voor niet-transparante structuren en verborgen vermogens, hetgeen immers het «level playing field» met coöperatieve financiële centra als de Nederlandse Antillen aanzienlijk zou kunnen verstoren. Om die reden is binnen de OESO voornoemd proefproject opgestart in het kader van informatie-uitwisseling, waarbij coördinatoren7 namens een groep van OESO- en niet-OESO-landen zijn aangewezen om onderhandelingen te voeren met bepaalde aangewezen gebieden. Op uitnodiging van Nederland, als één van de bedoelde coördinatoren, deden de Nederlandse Antillen als achterban mee met dit proefproject.

In het verlengde van de onderhandelingen in het kader van het proefproject heeft Nederland onderhandelingen gevoerd met verschillende landen in de Caribische regio, waaronder de Britse Maagdeneilanden. De Britse Maagdeneilanden gaven hierbij aan interesse te hebben in een TIEA met de Nederlandse Antillen. De Nederlandse Antillen zijn op deze uitnodiging ingegaan en zagen dit als een eerste stap naar het verder aanhalen van de fiscale betrekkingen, alsmede als een opstap naar een Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting (DTA) met deze naburige jurisdictie. Door nauw met financiële centra in de regio samen te werken, wordt enerzijds immers het hoofd geboden aan de onderlinge schadelijke belastingconcurrentie en de daarmee samenhangende uitholling van de belastinggrondslag, en worden anderzijds dubbele belasting en dubbele vrijstelling voorkomen.

1.2 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II. A. VERDRAG

Voor het voorliggende Verdrag heeft de tekst van het OESO-modelverdrag van 2002 als basis gediend. De verdragstekst met de Britse Maagdeneilanden komt in grote lijnen overeen met het OESO-modelverdrag. Voor zover de bepalingen van het Verdrag substantieel afwijken van de bepalingen in het OESO-modelverdrag, worden deze verschillen hieronder toegelicht. Dit geldt voor de artikelen 1, 2, 4, 5, 9 en 13. Daar waar de bepalingen niet of niet substantieel afwijken van het OESO-modelverdrag, is het daarmee corresponderende OESO-commentaar van overeenkomstige toepassing en wordt voor de toelichting ervan verwezen naar dat commentaar.

Artikel 1 Reikwijdte van het Verdrag

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het Verdrag, namelijk het uitwisselen van voorzienbare relevante fiscale gegevens ten behoeve van de vaststelling, heffing, controle en inning van belastingen, de invordering en tenuitvoerlegging van belastingvorderingen en het onderzoek naar en de vervolging van belastingzaken. Alhoewel in het eerste lid sprake is van een afwijkende redactie ten opzichte van het OESO-modelverdrag, worden geen inhoudelijke afwijkingen beoogd. Wat de redactie betreft is er ook voor gekozen de slotzin van het eerste lid van artikel 1 in het onderhavige Verdrag in een nieuw artikel 9 op te nemen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op deze bepaling. In het tweede lid is bepaald dat ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden het Verdrag alleen van toepassing is op de Nederlandse Antillen. Nu de Nederlandse Antillen zijn ontmanteld, is de toepassing overgegaan op Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Dit heeft geen gevolgen voor de status van het Verdrag. Zie voor een verdere toelichting hierop de Koninkrijkspositie hierna onder III.

Artikel 2 Rechtsmacht

De tekst van artikel 2 wijkt af van het OESO-modelverdrag en is opgenomen op verzoek van de Britse Maagdeneilanden. Inhoudelijk beoogt het artikel echter geen wijziging aan te brengen. Overeenkomstig de toelichting op artikel 2 van het OESO-modelverdrag is in onderdeel a expliciet bepaald dat informatie in het kader van het verdrag moet worden verstrekt ongeacht het feit of de persoon die het betreft een ingezetene is dan wel de nationaliteit bezit van de aangezochte partij. In onderdeel b is vastgelegd dat de informatie moet worden uitgewisseld voor zover de informatie aanwezig is op het grondgebied van de aangezochte partij dan wel in het bezit of in de macht is van een persoon die aanwezig is in het rechtsgebied van de aangezochte partij.

Artikel 3 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag laat aan verdragspartijen over te bepalen welke belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In het eerste lid worden per partij de belastingen opgesomd waarop het Verdrag van toepassing is. In het tweede lid is bepaald dat belastingen die na de ondertekening van dit Verdrag worden ingevoerd en die identiek zijn aan of in wezen gelijksoortig zijn met en ter aanvulling of vervanging dienen van de in dit artikel genoemde belastingen eveneens onder de reikwijdte van dit Verdrag vallen. Anders dan in het OESO-modelverdrag is hierbij niet bepaald dat de competente autoriteiten moeten instemmen met toepassing van het Verdrag op in wezen gelijksoortige belastingen die na de ondertekening van het Verdrag worden ingevoerd. Deze in wezen gelijksoortige belastingen vallen hierdoor automatisch onder de reikwijdte van het Verdrag. Wel is in het tweede lid de mogelijkheid vastgelegd om via briefwisseling de belastingen die onder het Verdrag vallen uit te breiden of aan te passen. Een eventueel ongewilde automatische uitbreiding kan hierdoor achteraf worden teruggedraaid.

Ten aanzien van het tweede lid kan in relatie tot het Caribische deel van Nederland het volgende worden opgemerkt. Sinds 1 januari 2011 is een nieuw fiscaal stelsel van toepassing in het Caribische deel van Nederland. In dit nieuwe stelsel is de traditionele Nederlands-Antilliaanse winstbelasting vervangen door de vastgoedbelasting en de opbrengstbelasting. Deze heffingen komen niet alleen in de plaats van de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde winstbelasting, maar zijn tevens te beschouwen als een «in wezen gelijksoortige belasting» die na de datum van ondertekening van dit Verdrag zal worden geheven. In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Belastingwet BES is het voorgaande duidelijk verwoord, alwaar is gesteld dat «In het voorgestelde fiscale stelsel voor de BES-eilanden (...) de door (...) lichamen behaalde winst niet meer via een traditionele winstbelasting in de belastingheffing (wordt) betrokken. In plaats daarvan wordt (...) de door lichamen behaalde winst forfaitair belast via de vastgoedbelasting en, bij uitdeling, via de opbrengstbelasting. De opbrengstbelasting beoogt alle door lichamen behaalde winst op enig moment te belasten, hetzij bij uitdeling hetzij bij het eindigen van de belastingplicht op de BES-eilanden, door middel van een eindafrekeningsverplichting»8. Dit betekent dit dat dit Verdrag in ieder geval van toepassing zal zijn op de inkomstenbelasting, loonbelasting, vastgoedbelasting en opbrengstbelasting die in het Caribische deel van Nederland wordt geheven.

Artikel 4 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen gedefinieerd, die inhoudelijk overeenkomen met het OESO-modelverdrag. De onderdelen a en b van het eerste lid bevatten een omschrijving van het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is. In onderdeel e van het eerste lid worden de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende partijen gedefinieerd. Voor wat betreft het begrip «strafrechtelijke belastingzaken» in onderdeel h, geven partijen uitdrukkelijk aan dat hieronder tevens strafrechtelijke belastingzaken dienen te worden verstaan die zij administratiefrechtelijk plegen af te doen. Deze definitie is verder van belang voor de toepassing van artikel 14. In onderdeel k van het eerste lid is voor de volledigheid, doch in afwijking van het OESO-modelverdrag, een definitie opgenomen van het begrip «onderdaan». Dit begrip is van belang voor de toepassing van artikel 7, vijfde lid, dat voor het overige OESO-conform is.

Artikel 5 Uitwisseling van informatie op verzoek

In dit artikel zijn de belangrijkste uitgangspunten van internationale inlichtingenuitwisseling op verzoek neergelegd. Hoewel dit artikel inhoudelijk niet afwijkt van het OESO-modelverdrag, verdient het desalniettemin een toelichting op enkele onderdelen. Voor het overige wordt verwezen naar het OESO-commentaar bij dit artikel.

Op basis van het eerste lid zijn de bevoegde autoriteiten van de aangezochte partij verplicht om op verzoek informatie uit te wisselen voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 1. Het tweede lid geeft de inspanningsverplichting van de verdragsluitende partijen weer, die inhoudt dat, indien de voorhanden zijnde informatie niet voldoende is om aan het verzoek om informatie te voldoen, de verplichting bestaat om de gevraagde informatie door middel van alle relevante methoden van informatievergaring te verschaffen. De verplichting hiertoe geldt ook in situaties waarin er geen sprake is van een feit dat zowel volgens de wet van de aangezochte partij als volgens de wet van de vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (de zogenoemde «double incriminality») of indien de aangezochte partij de informatie zelf niet nodig heeft voor de eigen nationale belastingheffing, maar het verzoek om informatie uitsluitend het belang van de verdragspartner zou dienen. Het zogeheten «domestic tax interest»-beginsel kan derhalve geen grond zijn voor de aangezochte partij om informatieverstrekking te weigeren.

Krachtens het vierde lid hebben de verdragsluitende partijen de verplichting om ervoor te zorgen dat hun bevoegde autoriteiten, voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 1, bevoegd zijn informatie op te vragen en uit te wisselen betreffende financiële instellingen, gevolmachtigden, zaakwaarnemers en agenten, alsmede informatie betreffende eigendoms-rechten met betrekking tot rechtspersonen.

Er zijn geen juridische beletsels waardoor Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor het Caribische deel van Nederland, niet aan de verplichting voortvloeiende uit het Verdrag kunnen voldoen. Ter nakoming van deze verdragsverplichting zijn voor Curaçao en Sint Maarten in Hoofdstuk VIII, Titel 9, Afdeling 2, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen9 (hierna ALL) zes artikelen opgenomen die de regels en interne procedures van internationale bijstandverlening, waaronder ook de bepalingen met betrekking tot de rechtsbescherming van degenen van wie inlichtingen worden gevraagd, vaststellen. Voor het Caribische deel van Nederland zijn ter nakoming van deze verdragsverplichting in Hoofdstuk VIII, Titel 9, Afdeling 2, Belastingwet BES, bepalingen opgenomen die de regels en interne procedures van internationale bijstandverlening, waaronder ook de bepalingen met betrekking tot de rechtsbescherming van degenen van wie inlichtingen worden gevraagd, vaststellen.

In artikel 9 is bepaald dat het Verdrag de in de nationale wetgeving neergelegde regels of procedures ter bescherming van de rechten van belastingplichtigen onverminderd respecteert. Deze regels of procedures mogen echter niet zo zwaar en tijdrovend zijn dat de informatieverstrekking daardoor onnodig wordt verhinderd of vertraagd. Dit betekent dat de notificatie aan de belanghebbende zoals deze is neergelegd in artikel 62 van de ALL voor Curaçao en Sint Maarten, respectievelijk in artikel 8.128 van de Belastingwet BES voor het Caribische deel van Nederland, alsmede de aan deze belanghebbende ter beschikking staande mogelijkheid van beroep tegen het voornemen tot uitwisseling, niet mag leiden tot een onnodige vertraging.

Het vijfde lid bepaalt welke informatie partijen niet hoeven te verstrekken. Zo bepaalt het vijfde lid, onderdeel b, dat er geen verplichting rust op partijen tot het verstrekken van informatie met betrekking tot een tijdvak dat meer dan zes jaar ligt voor het onderhavige belastingtijdvak. De in deze bepaling opgenomen termijn sluit aan bij de bewaartermijn die geldt in de Britse Maagdeneilanden.

Op verzoek van de Britse Maagdeneilanden is in het vijfde lid, onderdeel c, neergelegd dat geen inlichtingen behoeven te worden verstrekt die niet direct betrekking hebben op de belastingbetaler.

Het zesde lid is gericht op de uitvoering van de informatie-uitwisseling. Het gaat om de inrichting van verzoeken door de verzoekende partij op een zodanige manier dat gewaarborgd wordt dat de aangezochte partij niet onnodig wordt belast met informatieverzoeken en tijdig kan reageren.

Het zevende lid regelt de termijn waarbinnen de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij dient te reageren op een verzoek om informatie van de verzoekende partij. Ter waarborging van een snelle uitwisseling van informatie tussen de verdragsluitende partijen, is in onderdeel a van het zevende lid de bepaling opgenomen dat de aangezochte partij, binnen 60 dagen na ontvangst, de bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij in kennis stelt van de ontvangst van het verzoek dan wel het ontbreken van enige gegevens in het verzoek. Indien de aangevraagde informatie om welke reden dan ook niet binnen de aangegeven termijn van 90 dagen voorhanden is of niet uitgewisseld kan worden, is de aangezochte partij gehouden dit terstond aan de verzoekende partij mede te delen (onderdeel b).

In afwijking van het OESO-modelverdrag is in het achtste lid de mogelijkheid geïntroduceerd voor de verdragsluitende partijen om door middel van een memorandum van overeenstemming afspraken te maken aangaande uitvoeringsprocedures die zij noodzakelijk achten voor de uitvoering van verzoeken op grond van het Verdrag.

Artikel 8 Vertrouwelijkheid

In het Caribische deel van Nederland wordt het beschermingsniveau voor persoonsgegevens geregeld door de Wet bescherming persoonsgegevens BES (Stb. 2010, 349). Op Curaçao en Sint Maarten wordt de bescherming van de door de Britse Maagdeneilanden verstrekte persoonsgegevens gewaarborgd ingevolge de Landsverordening bescherming persoonsgegevens (voor Curaçao: A.B. 2010, 84 en voor Sint Maarten: A.B. 2010, GT no. 2). Deze Landsverordening komt in grote lijnen overeen met de Wet bescherming persoonsgegevens BES.

In de Britse Maagdeneilanden wordt het beschermingsniveau voor persoonsgegevens geregeld in de Tax Administration and Procedure Act (TAPA), 2013.

Artikel 9 Waarborgen

De slotzin van artikel 1 van het OESO-modelverdrag is in dit Verdrag opgenomen als een afzonderlijk artikel. Het artikel bepaalt dat de bestaande procedurele rechten in de aangezochte partij van toepassing blijven voor zover ze de effectieve uitwisseling van informatie niet onnodig hinderen of vertragen. Deze rechten kunnen bijvoorbeeld zien op het recht van kennisgeving of het recht om bezwaar te maken tegen de uitwisseling van informatie. Eronder vallen eveneens rechten die voortvloeien uit relevante verdragen inzake mensenrechten. De uitdrukking «onnodig hinderen of vertragen» geeft aan dat deze rechten in sommige gevallen kunnen prevaleren boven het Verdrag.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het Verdrag. Voor de toepassing van het Verdrag wordt onderscheid gemaakt tussen strafrechtelijke belastingzaken en overige belastingzaken. Ten aanzien van strafrechtelijke belastingzaken vindt het Verdrag toepassing met ingang van de dag van inwerkingtreding. Voor overige belastingzaken wordt onderscheid gemaakt tussen belastingen die over een tijdvak worden geheven en tijdstipbelastingen. Voor tijdvakbelastingen vindt het Verdrag toepassing op de eerste dag van het tijdvak dat aanvangt op of na de dag waarop het Verdrag in werking treedt. Op tijdstipbelastingen is het Verdrag van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding. Deze bepaling wijkt hierbij af van de regeling in het OESO-modelverdrag waar voor de inwerkingtreding wordt aangesloten bij de aanvang van een kalenderjaar. Met de in dit Verdrag gekozen tekst kan in voorkomende gevallen eerder dan op basis van het OESO-modelverdrag een beroep op het Verdrag worden gedaan.

Artikel 15 Beëindiging

Dit artikel regelt de beëindiging van het Verdrag, waarbij het van belang is dat in het derde lid wordt bepaald dat de geheimhoudingsplicht (artikel 8) blijft bestaan ten aanzien van alle informatie die is verkregen in het kader van de toepassing van het Verdrag.

II. B. Protocol

Artikel 1 (artikel 5)

Artikel 5 van het Verdrag regelt de uitwisseling van informatie, waarbij in het zesde lid is neergelegd welke informatie door de verzoekende partij moet worden opgenomen in het informatieverzoek. Het onderhavige artikel bepaalt, in aanvulling op artikel 5 van het Verdrag, dat in het geval het informatieverzoek onvoldoende informatie bevat voor de aangezochte partij om aan het verzoek tegemoet te komen, de aangezochte partij de verzoekende partij hiervan op de hoogte moet stellen en om aanvullende informatie moet vragen.

Artikel 2 (herziening van het Verdrag)

Deze bepaling bevat de mogelijkheid voor een partij om aanpassingen voor te stellen, teneinde het Verdrag in overeenstemming te brengen met internationaal aanvaarde normen in het kader van informatie-uitwisseling van belastinggegevens. Na ontvangst van het voorstel tot aanpassing van het Verdrag zal de andere partij in onderhandeling treden over de aanpassingen.

Artikel 3 (nadelige of beperkende maatregelen)

Dit artikel bepaalt dat het geen van beide partijen toegestaan is om ten aanzien van een inwoner of onderdaan van één van de partijen nadelige of beperkende maatregelen te nemen op basis van schadelijke belastingpraktijken. Op grond van het tweede lid dient hieronder te worden verstaan het treffen van maatregelen door de ene partij tegen inwoners of onderdanen van één van beide partijen op grond van het feit dat de andere partij niet effectief informatie uitwisselt of niet transparant is met betrekking tot de uitvoering van haar wetgeving.

Artikel 4 (herziening Protocol)

Deze bepaling geeft de mogelijkheid aan partijen om op basis van de ervaring die wordt opgedaan bij de uitvoering van het Verdrag, zo spoedig mogelijk besprekingen te beginnen tot aanpassing van het Protocol wanneer ten behoeve van Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (onderdeel a, onder i) verdragen met derde landen zijn gesloten of de Britse Maagdeneilanden (onderdeel a, onder ii) die sluiten, waarin andere vormen van gegevensuitwisseling (spontane en/of automatische verstrekking) worden voorzien of wanneer één van de partijen (onderdeel a, onder iii) de nationale wetgeving aanpast om zulke andere vormen van gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Onderdeel b voorziet daarnaast in de mogelijkheid voor de Britse Maagdeneilanden om in overleg te treden met Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor het Caribische deel van Nederland, als blijkt dat ten behoeve van Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland een verdrag tot gegevensuitwisseling op fiscaal gebied is afgesloten dat in materieel opzicht minder belastende bepalingen bevat dan het onderhavige Verdrag. Onderdeel c voorziet in de omgekeerde situatie in de mogelijkheid voor Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor het Caribische deel van Nederland, om in overleg te treden met de Britse Maagdeneilanden als blijkt dat de Britse Maagdeneilanden een verdrag tot gegevensuitwisseling op fiscaal gebied heeft afgesloten dat in materieel opzicht minder belastende bepalingen bevat dan het onderhavige Verdrag.

1.3 KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen gelden voor Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland. De staatkundige hervorming – waarbij het land de Nederlandse Antillen is opgeheven, Bonaire, Sint Eustatius en Saba elk een openbaar lichaam van Nederland zijn geworden en Curaçao en Sint Maarten de status van zelfstandig land binnen het Koninkrijk hebben verkregen – heeft geen gevolgen voor de status van verdragen die ten behoeve van de Nederlandse Antillen met derde landen zijn gesloten. De internationaalrechtelijke verplichtingen voortvloeiende uit het onderhavige Verdrag gaan van rechtswege over op de rechtsopvolgers van het land de Nederlandse Antillen, te weten de landen Curaçao en Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland, dat onder Nederland valt.


X Noot
1

I.v.m. het toevoegen van een voetnoot

X Noot
2

OESO, «Towards a Global Tax co-operation: Progress in Identifying and Eliminating Harmful Tax Practices», juni 2000

X Noot
3

Voor de tekst van dit model, inclusief de toelichting, zie: http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf

X Noot
4

Het model van de zogenaamde Double Taxation Agreement (DTA); zie hiervoor: http://www.oecd.org/document/53/0,3343,en_2649_33767_33614197_1_1_1_1,00.html

X Noot
5

Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering International Tax Evasion, Parijs 28 september 2009, beschikbaar via. http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/43757434.pdf .

X Noot
6

De correcties betroffen in het Verdrag: artikel 6, tweede lid, het ondertekeningsblok, de naam en functie van de ondertekenaar namens de Britse Maagdeneilanden; in het Protocol artikel 1, zesde regel, naam en functie van de ondertekenaar namens de Britse Maagdeneilanden.

X Noot
7

Australië, België, Denemarken, Faeröer, Finland, Griekenland, Groenland, Ierland, IJsland, Nederland, Noorwegen, Slowakije, Verenigd Koninkrijk en Zweden.

X Noot
8

Kamerstuk 32 189, nr. 7, blz. 26.

X Noot
9

P.B. 2001, no. 89, zoals laatst gewijzigd bij Landsverordening van 17 december 2007, P.B. 2007, no. 110.

Naar boven