Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2013
Tijdens de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken afgelopen woensdag
jl. (Handelingen II 2013/14, nr. 29, Begroting Koninkrijksrelaties) heeft het lid
Voortman een motie (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 33) ingediend met het verzoek de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren (Stcrt. 1998, nr. 104, blz. 8) onder de loep te nemen om te bezien of en zo ja hoe deze versoepeld kunnen
worden. Op verzoek van mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
reageer ik hierbij op deze motie.
Zoals ik bij de behandeling van de begroting van Algemene Zaken in 2010 in de Tweede
Kamer heb gezegd (Handelingen II 2010/11, nr. 23, blz. 2–28 en blz. 31–60), is het
kabinet voorstander van een ontspannen contact tussen de volksvertegenwoordiging en
het ambtelijke apparaat, met inachtneming van de ministeriële verantwoordelijkheid.
Bij brief van 15 april 2011 heb ik u destijds een voorstel gedaan voor een werkwijze
die daartoe kan dienen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 III, nr. 10). Deze werkwijze geeft Kamerleden een gemakkelijke en rechtstreekse ingang tot de
specifieke deskundigheid van de ambtenaren op het departement, waarbij tegelijkertijd
in het ambtelijk apparaat de informatievoorziening aan de Minister over inlichtingen
aan Kamerleden op een wijze kan worden ingevuld die recht doet aan de ministeriële
verantwoordelijkheid.
Naar mijn mening leidt de werkwijze in de praktijk tot een adequate en snelle informatievoorziening
aan Kamerleden. Aanpassing van de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren acht
ik om die reden niet nodig. De Aanwijzingen staan niet haaks op een soepele omgang
met de volksvertegenwoordiging. Integendeel, de Aanwijzingen geven het benodigde kader
en houvast om bij de contacten tussen ambtenaren en Kamerleden recht te doen aan de
ministeriële verantwoordelijkheid. Hierbij dient mede de norm van artikel 125a van
de Ambtenarenwet te worden betrokken waarin is neergelegd dat een ambtenaar zich dient
te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens indien hierdoor de goede
vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst – voor
zover deze in verband staat met zijn functievervulling – niet in redelijkheid zou
zijn verzekerd.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
M. Rutte