33 750 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2014

31 731 Integraal wetgevingsbeleid

C1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 oktober 2013

In de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie en vervolgens in het College van Senioren is gesproken over de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 19 maart jl. in antwoord op de brief van de toenmalige Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 19 juni 2012. Naar aanleiding daarvan heeft de toenmalige Voorzitter op voorstel van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie2 op 16 april 2013 een volgende brief gestuurd aan de minister.

De minister heeft op 30 september 2013 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, K. van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Aan de minister van Veiligheid en Justitie

Den Haag, 16 april 2013

In de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie en vervolgens in het College van Senioren is gesproken over uw brief d.d. 19 maart jl. in antwoord op mijn brief van 19 juni 2012. De Kamer bedankt u voor uw brief, maar heeft daarover nog een aantal vragen en opmerkingen.

Terecht merkt u in uw brief op dat het spanningsveld tussen de positie van de Kamer(s) als medewetgever en voorbereiding van de uitvoering van bij de Kamer(s) aanhangige wetsvoorstellen, niet nieuw is. De Kamer acht deze kwestie onverminderd actueel en niet van enig belang ontdaan, gezien de wijze waarop recent nog vooruit gelopen is op de uitvoering van een aantal wetsvoorstellen ten tijde van de Kamerbehandeling. Zij denkt daarbij bijvoorbeeld aan de wetsvoorstellen over het BSN (30 380), het Elektronisch Patiënten Dossier (31 466), de nationale politie (30 880 en 32 822), de herziening van de gerechtelijke kaart (32 891), de Autoriteit Consument en Markt (33 186) en huurverhoging op grond van inkomen (33 129). De Kamer vindt de gang van zaken daarbij meer dan «ongelukkig» en heeft dan ook met waardering kennisgenomen van de door de minister tot uitdrukking gebrachte «aansporing om in de toekomst extra zorg te betrachten ten aanzien van de positie van de Eerste Kamer».

De Kamer leest met instemming in uw brief dat grote problemen die zouden ontstaan bij verwerping van een voorstel geheel voor risico van het kabinet zijn en niet toe te rekenen aan de opstelling van de Eerste Kamer. Probleem is echter, dat het kabinet gedurende de wetsbehandeling deze problemen wel aan de Kamer voorspiegelt, als blijkt dat zij overweegt tot verwerping van het wetsvoorstel over te gaan. De Kamer wordt dan voorgehouden dat het onverantwoord zou zijn om tot verwerping over te gaan, vanwege reeds gemaakte kosten of gewekte verwachtingen. De Kamer wil u hierbij meegeven dat dit argument – reeds getroffen voorbereidingen in de uitvoering maken het onverantwoord een wetsvoorstel te verwerpen – de Kamer nimmer kan worden tegengeworpen. Zij pleit er dan ook voor dat de regering terughoudendheid betracht bij de voorbereidingen van de uitvoering van wetgeving die nog bij de Kamer in behandeling is, zodat de regering niet in de situatie komt waarbij verwerping van een wetsvoorstel tot grote problemen leidt.

Tot slot wil de Kamer haar waardering uitspreken voor de aanvulling van het Draaiboek voor de regelgeving met de toegezonden tekst. Zij zou daaraan graag toegevoegd willen zien dat de regering, vanwege de staatsrechtelijke positie van de Kamers als medewetgever, terughoudendheid betracht in de voorbereiding van de uitvoering van wetsvoorstellen die nog in behandeling zijn bij het parlement. Tevens ziet de Kamer deze tekst – inclusief toevoeging – ook graag opgenomen in het algemene deel van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

De leden van de Eerste Kamer zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken u de inhoud van deze brief ter kennis te brengen van de minister-president en uw collega-ministers.

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, G.J. de Graaf

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 september 2013

Met interesse heb ik kennis genomen van uw brief van 16 april 2013. In uw brief stelt u voor in het Draaiboek voor de regelgeving en de Aanwijzingen voor de regelgeving uitdrukkelijk op te nemen dat het kabinet terughoudendheid betracht bij het vooruitlopen op wetgeving. In antwoord daarop bericht ik u dat het Draaiboek voor de regelgeving is aangevuld met de door u voorgestelde passage. Deze passage zal ook worden meegenomen bij de volgende wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving (10de wijziging).

Te uwer informatie volgt hier de tekst waarmee het Draaiboek is aangevuld.

«Het kabinet betracht met het oog op de staatsrechtelijke positie van de Kamers als medewetgever terughoudendheid in de voorbereiding van de uitvoering van wetsvoorstellen die nog in behandeling zijn bij het parlement. Indien het kabinet ondanks de vereiste terughoudendheid een noodzaak ziet uitvoering voor te bereiden, voorziet de betrokken minister de Kamers voordat de uitvoeringshandelingen gestart worden van een motivering van de noodzaak, van de aard van de uitvoeringshandelingen en de door het kabinet beoogde inwerkingtreding van het voorstel.»

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

De letter C heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 33 750 VI.

X Noot
2

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vicevoorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Schouwenaar (VVD), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)

Naar boven