33 709 EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM (2013) 5341

AN VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 november 2018

De vaste commissies voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad en voor Justitie en Veiligheid hebben op 9 en 16 oktober 2018 de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid besproken d.d. 2 oktober 2018 betreffende de eerste halfjaarlijkse voortgangsrapportage inzake de feitelijke oprichting van het Europees Openbaar Ministerie (verder: EOM)2. De leden van de PVV-fractie hebben naar aanleiding hiervan de Minister een aantal vragen gesteld en opmerkingen gemaakt bij brief d.d. 23 oktober 2018.

De Minister heeft op 16 november 2018 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL/JBZ-RAAD EN VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Minister van Justitie en Veiligheid

Den Haag, 23 oktober 2018

De vaste commissies voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad en voor Justitie en Veiligheid hebben op 9 en 16 oktober 2018 uw brief besproken d.d. 2 oktober 2018 betreffende de eerste halfjaarlijkse voortgangsrapportage inzake de feitelijke oprichting van het Europees Openbaar Ministerie (verder: EOM)3. De leden van de PVV-fractie hebben naar aanleiding hiervan de volgende vragen en opmerkingen.

Op pagina 1 van de voortgangsrapportage stelt u:

«Nederland participeert sinds het besluit van de Commissie d.d. 1 augustus jl. inhoudende dat Nederland kan gaan deelnemen aan de nauwere samenwerking inzake het EOM als volwaardig deelnemer aan deze expertgroep.»

Voor wat betreft de «kan»-bepaling vragen de leden van de PVV-fractie in hoeverre er in het proces tot toetreding nog afwegingsruimte voor Nederland is om van definitieve deelname aan het EOM af te zien. Waar, wanneer, door wie wordt deze finale afweging gemaakt?

Op pagina 2 van de voortgangsrapportage wordt gesteld:

«Conform de motie van het lid Leijten (SP) heeft de Minister-President in deze eerste gedachtewisseling helder gemarkeerd dat Nederland niet overtuigd is van nut en noodzaak hiervan, en dat er geen politieke steun is voor een dergelijke uitbreiding. Nederland werd hierin gesteund door één andere lidstaat.»

Welke andere lidstaat betreft dit?

Tot slot stelt u op pagina 3 van de voortgangsrapportage:

«Het betreft een complexe en tijdrovende exercitie. Dat wordt deels veroorzaakt doordat de tekst van de EOM-Verordening op onderdelen interpretatievragen oproept vanuit de Nederlandse opsporings- en vervolgingspraktijk.»

De leden van de PVV-fractie vernemen graag welke concrete interpretatievragen dit betreft.

De vaste commissies voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad en voor Justitie en Veiligheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, R.G.J. Dercksen

Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, A.W. Duthler

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2018

In antwoord op de vragen van de PVV-fractie in uw brief d.d. 23 oktober jl. onder bovenvermeld kenmerk bericht ik u graag als volgt.

De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd in hoeverre er in het proces tot toetreding nog afwegingsruimte voor Nederland is om van definitieve deelname aan het EOM af te zien. Waar, wanneer, door wie wordt deze finale afweging gemaakt, zo hebben deze leden gevraagd?

Ik verwijs in dit verband graag naar mijn brief aan uw Kamer d.d. 6 november jl.4 en in het bijzonder naar het antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie of het kabinet bereid is vanwege de mogelijke bevoegdheidsuitbreiding van het EOM volledig af te zien van deelname aan het EOM: juridisch gezien is het niet mogelijk dat Nederland zich terugtrekt uit de nauwere samenwerking ten behoeve van het EOM.

De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd welke andere lidstaat tijdens de informele Raad in Salzburg op 19 september jl. Nederland steunde toen het stelde niet overtuigd te zijn van het nut en de noodzaak van uitbreiding van het mandaat van het EOM.

Het is in dezen vast gebruik geen mededelingen te doen over de standpunten die individuele lidstaten hebben ingenomen tijdens besprekingen in de (Europese) Raad. Om die reden kan ik deze vraag niet beantwoorden.

De leden van de PVV-fractie hebben tot slot aangegeven graag te vernemen welke concrete interpretatievragen er vanuit de Nederlandse opsporings- en vervolgingspraktijk spelen in relatie tot de EOM-verordening.

Voorbeelden van dergelijke interpretatievragen betreffen aspecten van de tenuitvoerlegging van de verplichting van nationale autoriteiten bedoeld in artikel 24, EOM-Verordening om strafbare gedragingen ten aanzien waarvan het EOM zijn bevoegdheid zou kunnen uitoefenen te melden aan het EOM.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Zie dossier E130041 op www.europapoort.nl

X Noot
2

Kamerstukken I 2018–2019, 33 709, AM.

X Noot
3

Kamerstukken I 2018–2019, 33 709, AM.

X Noot
4

EK, 2018–2019, 33 709, nr. 35 038, nr. B

Naar boven