33 708 EU-voorstel: Verordening hervorming structuur Eurojust COM (2013) 5351

B VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 december 2013

De vaste commissies voor Immigratie en Asiel / JBZ-raad2 en voor Veiligheid en Justitie3 hebben het voorstel voor een verordening betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) besproken.4 De commissies wensen de Minister van Veiligheid en Justitie in kennis te stellen van de brief d.d. 14 november 20135 aan de Europese Commissie gericht in het kader van de politieke dialoog, met vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD en SP. Deze brief is als bijlage toegevoegd.

Naar aanleiding daarvan hebben zij de Minister op 14 november 2013 een brief gestuurd.

De Minister heeft op 20 december 2013 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, K. van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Den Haag, 14 november 2013

De vaste commissies voor Immigratie en Asiel / JBZ-raad (I&A/JBZ) en Veiligheid en Justitie (V&J) hebben het voorstel voor een verordening betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) besproken.6 De commissies wensen u graag in kennis te stellen van de brief d.d. 14 november 2013 aan de Europese Commissie gericht in het kader van de politieke dialoog, met vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD en SP. Deze brief is als bijlage toegevoegd.

De leden van de commissies voor I&A/JBZ en V&J – met uitzondering van de fractie van de PVV- hebben daarnaast nog enkele vragen aan de regering betreffende het voorstel voor een verordening betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust).

Deze leden hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening betreffende het EU-agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust). Zij achten Europese justitiële samenwerking bij het onderzoeken van zware grensoverschrijdende misdrijven en het vervolgen en berechten van de daders van groot belang. Deze leden wijzen in dit verband ook op de discussie over de mogelijke instelling van een Europees Openbaar Ministerie, waarover de leden nog afzonderlijke vragen zullen stellen. De leden merken op dat de steun aan hervorming van Eurojust niet uitgelegd mag worden als instemming met de instelling van het Europees Openbaar Ministerie. Mede in het licht van de tekst van artikel 85 VWEU spreken zij hun specifieke steun uit voor de modernisering van het rechtskader van Eurojust om deze in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Lissabon en beter uit te rusten voor het doeltreffend uitvoeren van de EU-aanpak van zware misdrijven. Zij achten het van belang dat zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen actiever worden betrokken bij de evaluatie van de werkzaamheden van Eurojust. Genoemde leden hebben ook met belangstelling kennis genomen van de opvattingen van de Nederlandse regering zoals verwoord in het BNC-fiche van 6 september 2013. Zij hebben nog enkele vragen aan de regering.

De leden onderschrijven het belang van harmonisatie van de status en bevoegdheden van de nationale leden bij Eurojust, van de verbetering van de organisatiestructuur en het juridisch kader van Eurojust en het belang van de nauwe samenwerking tussen Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie. Met de regering menen deze leden dat de noodzaak tot optreden door Eurojust, zonder tussenkomst van het nationaal Openbaar Ministerie op nationaal niveau, onvoldoende is aangetoond.

Interne structuur van Eurojust

Genoemde leden hebben kennis genomen van de kanttekeningen die de regering heeft gemaakt bij de voorgestelde rolverdeling en verantwoordelijkheden van het al bestaande College, een nieuwe (voorbereidende) Raad van Bestuur (bestaande uit vier Collegeleden en een vertegenwoordiger van de Commissie) en de Administratief Directeur van Eurojust. De regering plaatst kanttekeningen bij deze bestuurlijke opzet omdat deze afwijkt van de in 2012 door de drie EU-instellingen overeengekomen gemeenschappelijke aanpak ten aanzien van agentschappen. De leden vernemen graag van de regering wat precies de bezwaren van de regering bij de voorgestelde regeling zijn en welke alternatieve voorstellen zij heeft, met behoud van de overeengekomen doelstelling om Eurojust meer doeltreffend te doen functioneren in de gemeenschappelijke aanpak van de strijd tegen zware grensoverschrijdende criminaliteit.

Rol van de Raad

De leden stemmen in met de opstelling van de regering over de rolverdeling van het nieuwe College, waarbij de Commissie een van de vijf vertegenwoordigers zal zijn. Zij vragen de regering kritisch te blijven over de rol van de Commissie in dit college. De regering heeft aangegeven dat zij de rol van de Commissie in een hervormd Eurojust onevenredig groot vindt ten opzichte van de veel beperktere rol van de Raad. De leden vragen de regering aan te geven welke grotere invloed van de Raad in de besluitvorming van administratieve aangelegenheden binnen Eurojust zij dienstig zou achten aan het verwezenlijken van de overeengekomen doelstellingen voor een hervormd Eurojust. Impliceert de door de regering hier bepleite grotere rol van de Raad dat de Commissie enkele stappen terug zou moeten zetten en zo ja, op welke terreinen?

Welke rol ziet de Minister voor de Raad in dit college? Vindt de regering dat ook een rol voor het Europees Parlement is gewenst voor een evenredige verdeling van de invloed op de besluitvorming? De leden wensen van de regering te vernemen wat de planning van de onderhandelingen is.

Bescherming privacy in toegang tot databestanden bij Eurojust

De leden hechten zeer aan solide waarborgen voor een voldoende bescherming van databestanden en ongewenste inbreuken op privacybescherming. Zij hebben in dat verband kennis genomen van hoofdstuk IV van de ontwerpverordening. Op welke wijze is gegarandeerd dat niet automatisch alle nationale leden van Eurojust en/of eventueel een toekomstig Europees Openbaar Ministerie toegang hebben tot persoonsgegevens? Acht de regering deze in voldoende mate overeenkomen met de eisen van een moderne bescherming van persoonsgegevens en privacy of meent zij dat op deze punten meer waarborgen nodig zijn? Indien dat laatste het geval is, vernemen de leden van de commissies graag welke voorstellen de regering voornemens is op dit punt in te dienen. Acht de regering de gestelde eisen aan geautoriseerde toegang tot persoonsgegevens, de bewaartermijn van persoonsgegevens, en het recht van correctie, uitwissing en beperking van verwerking van voldoende niveau? In welke mate zijn waarborgen gegeven voor nationale toestemming ingeval van doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen en internationale organisaties door Eurojust?

De regering stelt dat het verstrekken van informatie aan Eurojust in dit voorstel te ver gaat ten opzichte van de huidige regeling. De leden van de commissies achten voorwaarden voor het verstrekken van informatie en het borgen van de privacy van groot belang. Dit dient volgens de leden wel overeen te komen met de benodigde informatieverstrekking van en naar het Europees Openbaar Ministerie om hun hoofdtaak, het ondersteunen in strafrechtelijke onderzoeken en vervolging, optimaal te kunnen uitvoeren. Is de regering het met de leden eens en in hoeverre is de informatieverstrekking hier op aangepast?

Evaluatie Eurojust en rol nationale parlementen

De regering is van mening dat de nationale parlementen – naast het Europees Parlement- actiever moeten worden betrokken bij de evaluatie van Eurojust. De leden van de commissies vragen zich af welke rol de nationale parlementen hier precies kunnen hebben. De leden wensen van de regering te vernemen of sprake is van een dubbele evaluatie wanneer zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen een evaluatie uitvoeren.

De leden van de commissies voor Immigratie en Asiel / JBZ-raad en Veiligheid en Justitie zien het antwoord graag tegemoet binnen vier weken na de dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, G. ter Horst

Voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, A.W. Duthler

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2013

In uw brief van 14 november jl. onder kenmerk 153747u heeft u een aantal vragen gesteld met betrekking tot het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening inzake het EU-agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust). Graag ga ik in op uw verzoek deze te beantwoorden.

De leden van de commissie voor I&A/JBZ en V&J hebben allereerst gevraagd wat precies de bezwaren van de regering zijn bij de voorgestelde regeling op het punt van de interne structuur in het licht van de in 2012 door de drie EU-instellingen overeengekomen gemeenschappelijke aanpak ten aanzien van agentschappen en welke alternatieven zij heeft. De regering is van mening dat de onderlinge rolverdeling tussen het College, de nieuwe (voorbereidende) Raad van Bestuur en de Administratief Directeur van Eurojust onhelder is. De regering begrijpt ook niet goed dat de Commissie niet heeft gekozen voor een structuur waarin een uitvoerend directeur de dagelijkse leiding binnen Eurojust heeft, met uitzondering van beslissingen in individuele strafzaken, ten aanzien waarvan het College exclusief bevoegd is. De regering meent verder dat de nationale leden, die doorgaans een achtergrond hebben binnen de magistratuur, in de praktijk niet of nauwelijks optreden als vertegenwoordigers van de bestuurlijke autoriteiten in de lidstaten. Ze vervullen in de regel dus ook niet zozeer in die laatste hoedanigheid een rol ten aanzien van administratieve gelegenheden binnen Eurojust. Naar de mening van de regering zou een externe management board, zoals die bij Europol bestaat, zich beter lenen voor de vormgeving van deze taak.

De leden hebben de regering gevraagd aan te geven welke grotere invloed van de Raad in de besluitvorming van administratieve aangelegenheden binnen Eurojust zij dienstig zou achten aan het verwezenlijken van de overeengekomen doelstellingen voor een hervormd Eurojust. Impliceert de door de regering hier bepleite grotere rol van de Raad dat de Commissie enkele stappen terug zou moeten zetten en zo ja, op welke terreinen? Welke rol ziet de Minister voor de Raad in dit college? Vindt de regering dat ook een rol voor het Europees Parlement is gewenst voor een evenredige verdeling van de invloed op de besluitvorming? De leden wensen van de regering te vernemen wat de planning van de onderhandelingen is. De regering meent ten aanzien van de – ook door haar wenselijk geachte – aanpassing van de interne structuur van Eurojust dat de nationale leden, verenigd in het College, zich vooral bezig zouden moeten houden met individuele strafzaken en in beginsel niet met administratieve aangelegenheden. Die rol zou in de optiek van de regering dan moeten komen te berusten bij een externe management board, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten die specifiek ervaring hebben op dit vlak. Het gaat er de regering dus niet zozeer om dat de Commissie een paar stappen terugzet, maar dat de lidstaten gezamenlijk actiever bij het functioneren van Eurojust worden betrokken, zonder dat zij zich – het zij opnieuw benadrukt – zullen kunnen mengen in individuele strafzaken die bij de leden van het College in behandeling zijn.

De regering is er vooralsnog geen voorstander van dat het Europees Parlement bij wijze van spreken direct betrokken zou worden bij de dagelijkse gang van zaken bij Eurojust. In dat opzicht volstaat de wijze waarop de relatie tussen Eurojust en het Europees Parlement in artikel 55 van het voorstel is geregeld. Het Europees Parlement heeft daarmee voldoende ruimte om in algemene zin, zoals ook artikel 85, eerste lid, laatste alinea, VWEU, stipuleert, toezicht te houden op het functioneren van Eurojust en ook de mogelijkheid Eurojust zich daarover periodiek te laten verantwoorden.

De onderhandelingen over dit voorstel zijn medio september aangevangen onder het Litouwse Voorzitterschap en zullen onder het Griekse Voorzitterschap worden voortgezet. Op dit moment is er nog slechts in beperkte mate sprake geweest van besprekingen op technisch niveau en niet van enigerlei politieke besluitvorming.

Op welke wijze, zo vragen de genoemde leden, is gegarandeerd dat niet automatisch alle nationale leden van Eurojust en/of eventueel een toekomstig Europees Openbaar Ministerie toegang hebben tot persoonsgegevens? Artikel 25 van het voorstel voor de verordening bevat een regeling met betrekking tot de werking van tijdelijke werkbestanden binnen Eurojust en van het daarbij behorende register. Het nationale lid heeft de taak te bepalen wie toegang krijgt tot de informatie die hij vanuit een lidstaat ontvangt en die vervolgens is opgenomen in een tijdelijk werkbestand. Dat is overigens ook onder het geldende Eurojustbesluit het geval. De regering acht deze regeling in voldoende mate overeenkomen met de eisen van een moderne bescherming van persoonsgegevens en privacy. De informatie-uitwisseling tussen Eurojust en het nog op te richten Europees OM is geregeld in artikel 41, vierde tot en met zesde lid van het voorstel. Artikel 57, derde tot en met vijfde lid van het voorstel voor het Europees OM bepaalt verder dat het Europees OM toegang heeft tot een mechanisme voor automatische kruiscontrole van gegevens in het case management systeem van Eurojust en welke voorwaarden gelden voor het gebruik van gegevens. De regering wijst er daarbij op dat het voorstel van de Commissie derhalve niet voorziet in volledige toegang van het Europees OM tot het case management system van Eurojust. Dat vloeit voort uit de te onderscheiden taken van beide organisaties. De regering acht de gestelde eisen aan geautoriseerde toegang tot persoonsgegevens, de bewaartermijn van persoonsgegevens, en het recht van correctie, uitwissing en beperking van verwerking van voldoende niveau, met dien verstande dat de regering zich beraadt op de implicaties van het mogelijke verdwijnen van de zgn. Joint Supervisory Body bij Eurojust en dat ook te zijner tijd zal moeten worden bezien of deze en alle andere bepalingen over bescherming van persoonsgegevens in dit voorstel geheel stroken met de uitkomst van de onderhandelingen over de ontwerprichtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging.

De leden hebben verder gevraagd in welke mate waarborgen zijn gegeven voor nationale toestemming ingeval van doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen en internationale organisaties door Eurojust. De doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen en internationale organisaties is geregeld in artikel 38, vierde lid en artikel 45 van het voorstel. Artikel 38, vierde lid bepaalt dat persoonsgegevens door Eurojust alleen aan derde landen, internationale organisaties en Interpol worden doorgegeven, indien dit nodig is voor de preventie en bestrijding van criminaliteit die onder de bevoegdheid van Eurojust valt en behoudens deze verordening. Indien de over te dragen gegevens zijn verstrekt door een lidstaat, vraagt Eurojust eerst toestemming voor de overdracht aan de verstrekkende lidstaat, tenzij a) de toestemming kan worden verondersteld, aangezien de lidstaat geen uitdrukkelijke beperkingen heeft gesteld aan verdere overdracht of b) de lidstaat aan een dergelijke verdere overdracht zijn voorafgaande goedkeuring heeft gegeven, in algemene zin dan wel behoudens specifieke voorwaarden. Deze goedkeuring kan door een lidstaat overigens te allen tijde worden ingetrokken.

De leden van de commissies achten voorwaarden voor het verstrekken van informatie en het borgen van de privacy van groot belang. Zij hebben gevraagd of de regering het met de leden eens is en in hoeverre de informatieverstrekking hier op is aangepast. Ik acht uiteraard net als de leden van de commissies voorwaarden voor het verstrekken van informatie en het borgen van de privacy van groot belang. Mijn zorg ten aanzien van de voorgestelde verplichting voor lidstaten informatie aan Eurojust te verstrekken is veeleer dat deze zeer veelomvattend dreigt te worden, zonder dat duidelijk is onderbouwd wat de meerwaarde voor de taakuitoefening van Eurojust precies is. In dat verband is niet zonder betekenis dat uit evaluaties met betrekking tot de toepassing van het Eurojustbesluit door de lidstaten in het kader van de zesde ronde van wederzijdse evaluatie nog niet eenduidig is gebleken dat de bestaande informatieverplichting door lidstaten overal effectief wordt nageleefd, laat staan dat deze op dit moment al aantoonbaar toegevoegde waarde heeft. In verscheidene van de geëvalueerde lidstaten, waaronder Nederland, wordt de bestaande informatieverplichting uit hoofde van artikel 13, Eurojustbesluit als administratief belastend ervaren.

De leden van de commissies vragen zich tot slot af welke rol de nationale parlementen precies kunnen hebben bij de evaluatie van Eurojust. De leden wensen van de regering te vernemen of sprake is van een dubbele evaluatie wanneer zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen een evaluatie uitvoeren. In artikel 85, eerste lid, laatste alinea, VWEU is vastgelegd dat een Verordening bepaalt op welke wijze het Europees Parlement en de nationale parlementen betrokken worden bij de evaluatie van Eurojust. Artikel 55 van het onderhavige voorstel voorziet daarin. Het is verder aan de genoemde parlementen om daaraan invulling te geven, ook ten opzichte van elkaar. Ik acht het niet passend dat de regering daarin treedt.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Zie E130040 op www.europapoort.nl

X Noot
2

Samenstelling Immigratie en Asiel / JBZ-Raad:

Holdijk (SGP), G.J. de Graaf (VVD), Slagter-Roukema (SP), Franken (CDA), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Strik (GL), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Th. de Graaf (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA) (voorzitter), Beckers (VVD), Beuving (PvdA), Schrijver (PvdA), M. de Graaff (PVV) (vice-voorzitter), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Huijbregt-Schiedon (VVD), Swagerman (VVD), Gerkens (SP)

X Noot
3

Samenstelling Veiligheid en Justitie:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Schouwenaar (VVD), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)

X Noot
4

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), COM (2013) 535, d.d.17 juli 2013. Zie voor de behandeling in de Eerste Kamer Edossier met nummer E130040 op www.europapoort.nl .

X Noot
5

Zie EK 33 708, A

X Noot
6

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), COM (2013) 535, d.d.17 juli 2013. Zie voor de behandeling in de Eerste Kamer Edossier met nummer E130040 op www.europapoort.nl .

Naar boven