Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33694 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33694 nr. 2 |
Vastgesteld 8 oktober 2013
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 21 juni 2013 inzake de notitie Internationale Veiligheidsstrategie (Kamerstuk 33 694, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 oktober 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Eijsink
De griffier van de commissie, Van Toor
Vraag 1
Welke rol speelt het stimuleren van vrijhandel wereldwijd in de Nederlandse veiligheidsstrategie?
Antwoord
Nederland is een internationaal georiënteerd handelsland en heeft baat bij een zo groot mogelijke mate van vrijhandel. Daarom is het van belang dat de infrastructuur voor die handel goed bruikbaar en veilig is, ook waar het gaat om de toegang tot grondstoffen en energie voor de binnenlandse productie. Omgekeerd draagt handel bij aan de veiligheid van Nederland en de wereld. Immers, economische banden tussen landen leiden tot versterking van wederzijdse afhankelijkheid en daarmee vermindert de kans op escalatie van eventuele spanningen die de handel kan verstoren. Actieve handelsbanden brengen ook burgers van de betrokken landen met elkaar in contact en bevorderen zo wederzijds begrip. Economische integratie dient daarom niet alleen welvaart, maar ook vrede en veiligheid. Hierin ligt ook het fundament van het proces van Europese eenwording.
Vraag 2
Een centrum voor nieuwe dreigingen is recent ontstaan in Egypte, zeker sinds de centrale regering minder nauwe grip heeft op de salafi jihadi's. De economische belangen van Nederland in die regio zijn aanzienlijk, hoe beoordeelt u die belangen in het licht van de instabiliteit in Egypte?
Antwoord
Nederland is bezorgd over de afgenomen veiligheid en stabiliteit in delen van Egypte, de Sinaï in het bijzonder. Die situatie heeft uiteraard een negatieve impact op de Egyptische economie en kan op den duur ook gevolgen hebben voor de belangrijke transportroutes in de regio (het Suezkanaal). Dat kan een effect hebben op in Egypte actieve Nederlandse bedrijven en op de handelsstromen naar en van het Oosten, maar dit effect is op dit moment niet duidelijk aan te geven of te kwantificeren.
Vraag 3
In hoeverre is er in internationaal verband sprake van de ontwikkeling van regels en randvoorwaarden voor de inzet van drones? Welke bijdrage levert Nederland aan deze ontwikkeling?
Antwoord
Op verzoek van het kabinet heeft de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) een advies opgesteld over de volkenrechtelijke aspecten van het gebruik van bewapende drones. De CAVV concludeert hierin dat het huidige volkenrecht volstaat om de inzet van bewapende drones te reguleren, en dat er geen nieuwe regels of randvoorwaarden nodig zijn. In de kabinetsreactie op dit advies, u toegegaan op 27 september 2013 (Kamerstuk 33 750 X, nr. 4), wordt dit oordeel onderschreven.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u de verschillende vormen van samenwerking en overleg tussen de EU en de in de notitie benoemde nabije regio’s? Welke samenwerkingsfora leveren een meerwaarde op? Welke functioneren minder goed?
Antwoord
De Europese Unie onderhoudt een breed spectrum aan (contractuele) betrekkingen met derde landen. Juist vanwege het feit dat de EU in nagenoeg alle landen een vertegenwoordiging heeft, en een breed instrumentarium kan inzetten (ontwikkelingssamenwerking, handel, GBVB-missies, migratie) ziet het kabinet meerwaarde in het optreden in EU-verband. Dat geldt temeer voor het optreden in instabiele nabije regio’s. In de landen van het zuidelijk nabuurschap stelt de Unie zich ten doel de transitie naar een democratische samenleving met economische perspectieven voor de lokale bevolking te bevorderen. Dat gebeurt vanuit bestaande associatieakkoorden en middels de instrumenten van het herzien nabuurschapsbeleid van de Unie waarin steun, markttoegang en mobiliteit centraal staan. Met een aantal oostelijke nabuurschapslanden wordt onderhandeld over het aangaan van associatieakkoorden en vrijhandelsverdragen, om hun politieke integratie in en economische associatie met de Unie te bevorderen. Voor een recente appreciatie van het nabuurschapsbeleid van de Unie, zie Kamerstuk 22 112, nr. 1616.
Ook met de landen in de Hoorn van Afrika en in de Sahel is de EU verbonden door een alomvattende partnerschapsovereenkomst (Verdrag van Cotonou). Dit verdrag heeft drie pijlers (politiek, handel en ontwikkelingssamenwerking) en biedt ruim mogelijkheid tot het aangaan van een politieke dialoog. De IOB constateert in een recente studie naar de Europese ontwikkelingssamenwerking (zie Kamerstuk 21 501-04, nr. 156) dat de kwaliteit van deze dialoog wisselend is geweest. Het kabinet merkt hierbij op dat het optreden van de Unie effectiever kan zijn, naarmate lidstaten zich meer verbinden aan een gemeenschappelijk optreden.
Vraag 5
Op welke termijn schat u de effecten in van lagere brandstoffen op de positie en stabiliteit van olierijke landen en regio’s?
Antwoord
De ontwikkeling van brandstofprijzen is in het verleden moeilijk te voorspellen gebleken. Naast vraag en aanbod van energiebronnen spelen ook technologische ontwikkelingen en geopolitieke factoren mee.
Vraag 6
In hoeverre en op welke termijn biedt de trend van Europese samenwerking op het terrein van veiligheid- en defensiebeleid mogelijkheden voor taakspecialisatie tussen EU-lidstaten? Welke voorbeelden uit het recente verleden kunt u van taakspecialisatie geven?
Antwoord
Van formele taakspecialisatie op veiligheids- en defensiebeleid is momenteel nog geen sprake, maar door initiatieven als pooling and sharing en de rol die het Europees defensieagentschap speelt op het gebied van capaciteitsontwikkeling, is er wel degelijk sprake van verregaande samenwerking en coördinatie tussen EU-lidstaten. Lidstaten leggen daarbij verschillende accenten, mede ingegeven door hun geografische ligging en historie. Zo hebben de oostelijke EU-lidstaten grote belangstelling voor het Oostelijk Partnerschap en leeft de veiligheidsproblematiek in Noord-Afrika nadrukkelijker bij landen als Italië en Spanje. Door onze ervaring in onder meer Uruzgan, is Nederland een voortrekker op het gebied van de geïntegreerde benadering.
Vraag 7
Welke mogelijkheden bestaan er om het principe van Responsibility to Protect buiten de VN-Veiligheidsraad toe te passen? Acht u (ruimere) toepassing van R2P buiten de VNVR wenselijk?
Antwoord
De verantwoordelijkheid om te beschermen (Responsibility to Protect) rust in de eerste plaats op staten. Alleen indien een staat verzuimt verantwoordelijkheid te nemen om zijn eigen bevolking te beschermen, dient op grond hiervan de internationale gemeenschap haar verantwoordelijkheid te nemen en de desbetreffende staat aan te spreken, collectieve maatregelen te treffen of uiteindelijk, indien alternatieve maatregelen zijn uitgeput, het gebruik van geweld mogelijk te maken op basis van een resolutie van de Veiligheidsraad op grond van hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties.
Er zijn veel maatregelen om de bevolking te beschermen. Het merendeel van deze maatregelen ligt in de preventieve sfeer, zowel structurele preventie via early warning, capaciteitsopbouw, ratificatie en implementatie van mensenrechtenverdragen, als operationele preventie bij een opkomende crisis via bemiddeling en ontplooiing van speciale gezanten. Veel van deze instrumenten kunnen door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties worden ingezet zonder besluit van de Veiligheidsraad.
Het Handvest van de Verenigde Naties verbiedt het gebruik van geweld in de internationale betrekkingen, tenzij een uitzondering van toepassing is. Er zijn twee uitzonderingen, te weten (a) zelfverdediging en (b) een resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op grond van hoofdstuk VII van het Handvest. De verantwoordelijkheid om te beschermen vormt geen alternatieve rechtsgrond voor het gebruik van geweld zonder resolutie van de Veiligheidsraad op grond van hoofdstuk VII van het Handvest. De Veiligheidsraad heeft de primaire verantwoordelijkheid voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid. Indien unanimiteit tussen de leden van de Veiligheidsraad ontbreekt, kan het onder bijzondere omstandigheden legitiem zijn om geweld te gebruiken om een humanitaire nood te lenigen of te beëindigen. Dit kan het gevolg zijn van een situatie waarin een staat heeft verzuimd verantwoordelijkheid te nemen om zijn eigen bevolking te beschermen.
Vraag 8
Welke definitie is voor dit beleidsstuk gebruikt voor de term massavernietigingswapen?
Antwoord
Een massavernietigingswapen is een nucleair, chemisch of biologisch wapen.
Vraag 9
Hoeveel van het Nederlandse BBP wordt in het buitenland verdiend? Hoe is tot dit cijfer gekomen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 27.
Vraag 10
Gaat u vrouwen- en vredesorganisaties van begin af aan betrekken bij de uitwerking van de Internationale Veiligheidsstrategie?
Antwoord
Samenwerking met maatschappelijke organisaties, waaronder vrouwenorganisaties, is de afgelopen jaren gebruikelijk geworden wanneer het gaat om analyse en monitoring van een (potentieel) crisisgebied. Ook worden deze organisaties betrokken bij de uitvoering van activiteiten in crisisgebieden. Daarnaast is er, vaak zowel op lokaal niveau als in Den Haag, regelmatig overleg over het gevoerde en te voeren beleid. Dit was bijvoorbeeld het geval met betrekking tot Uruzgan en Kunduz.
Bij civiel-militaire oefeningen van de krijgsmacht en diplomaten ter voorbereiding op het werken in crisisgebieden zijn zowel bij de scenariobepaling als bij de uitvoering genderexperts betrokken. Dat past bij een lange Nederlandse traditie om aandacht te vragen voor de belangrijke bijdrage die vrouwen kunnen leveren aan vredes- en transitieprocessen.
Vraag 11
Worden vrouwen en vredesorganisaties uit conflictgebieden betrokken bij missies en het geïntegreerde beleid?
Antwoord
Nederlandse missies hebben het in hun takenpakketten geïntegreerd om rekening te houden met de situatie van vrouwen. Overleg met maatschappelijke organisaties waaronder vrouwen- en vredesorganisaties is, afhankelijk van de bereidheid hiertoe van de betreffende organisaties, onderdeel van het takenpakket van missies. Verdere verbetering is altijd mogelijk, maar er is op het gebied van gendersensitiviteit bij missies de nodige vooruitgang geboekt in de afgelopen jaren. In EU-kader organiseert Nederland samen met Spanje sinds 2011 tweemaal jaarlijks de training «A Comprehensive Approach to Gender in Operations» voor diplomaten, militairen en experts. De training biedt operationele handvaten om te werken met gender binnen civiele en militaire missies. Recentelijk is de reikwijdte van deze cursus verder uitgebreid via een samenwerking met AFRICOM. De training wordt nu ook verzorgd voor Afrikaanse peacekeepers.
Vraag 12
Gaat u bevorderen dat bedrijven in conflictgebieden vrouwenrechten & mensenrechten niet schaden?
Antwoord
In conflictgebieden zijn over het algemeen niet veel Nederlandse bedrijven aanwezig. De Nederlandse bedrijven die er wel zijn, hebben over het algemeen goed oog voor het belang van de lokale bevolking, zowel vrouwen als mannen. In internationaal verband ondersteunt Nederland initiatieven voor het bevorderen van «due diligence» en maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals van de OESO en van het «Extractive Industries Transparency Initiative» (EITI). Daarnaast is Nederland een van de initiatiefnemers van een conflictvrije tin-keten in het oosten van de DRC. Deze keten beoogt tin zodanig te winnen en te verwerken dat hierbij geen mensenrechten worden geschonden en geen krijgsheren betrokken zijn.
Vraag 13
Ziet u de opmars van islamitisch fundamentalisme als dreiging voor het Westen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Islamitisch fundamentalisme, in de zin van «islamisme» of «politieke islam», behoeft geen dreiging te vormen voor het Westen. Een andere kwestie is de dreiging die uitgaat van Jihadisten, een gewelddadige en extremistische beweging. De toegenomen activiteit van jihadistische groeperingen in een aantal Arabische landen vormt in de eerste plaats een dreiging voor de veiligheid van de bevolking in die landen zelf. Radicale groepen veroorzaken instabiliteit in de desbetreffende landen en treffen daarmee de lokale bevolking. Ook Westerse bedrijven en personen ter plekke hebben daarmee te maken. Van de toegenomen speelruimte voor radicale/jihadistische groeperingen kan ook een dreiging uitgaan naar Nederland, bijvoorbeeld doordat ingezetenen zich aangetrokken voelen om zich aan te sluiten bij dergelijke groepen en op enig moment mogelijk terugkeren naar Nederland. Dit is één van de redenen geweest voor de NCTV om in maart van dit jaar het Dreigingsniveau Terrorisme Nederland te verhogen naar «substantieel».
Vraag 14
In hoeverre betekent de verandering van focus op instabiele regio’s nabij Europa een teruggang op focus op de traditionele gebieden van het Nederlands veiligheidsbeleid en de landen waar recentelijk Nederlandse missies en projecten zijn geweest?
Antwoord
Uiteraard betekent het accent op de nabije regio niet dat we ons voor toekomstige conflicten elders zullen kunnen afsluiten, maar wel dat de verwachting is dat onze eigen buurregio nadrukkelijker in beeld zal zijn.
Het is een gegeven dat wereldwijd het aantal conflicten afneemt met uitzondering van de schil rondom Europa. Daar zullen we ons de komende jaren meer op moeten concentreren.
Vraag 15
Nederland zet op landen dichter in de buurt in op een bilaterale inzet. Voor welke landen geldt dat de prioriteit bilateraal dient te liggen en voor welke landen geldt dat de inzet multilateraal kan worden bepaald?
Antwoord
Het opstellen van een landenlijst in twee kolommen vindt het kabinet niet zinvol. Die afweging zal van geval tot geval – afhankelijk van de belangen en de beschikbare capaciteit – worden gemaakt. Wel kan gesteld worden dat dichterbij huis onze belangen vaak directer zijn en er meer ruimte is voor bilaterale inzet.
Vraag 16
Is de opsomming van redenen voor Nederland om deel te nemen aan missies in conflictgebieden limitatief? En zo nee, welke overige redenen zijn er?
Vraag 17
Indien de opsomming van redenen voor Nederland om deel te nemen aan missies limitatief is, in hoeverre en op welke wijze speelt deelname aan missies een rol bij het in de Grondwet opgenomen streven naar bevordering van de internationale rechtsorde?
Antwoord op vragen 16 en 17
De opsomming van redenen voor Nederland om deel te nemen aan missies in conflictgebieden, zoals vermeld in de aanbiedingsbrief bij de Internationale Veiligheidsstrategie, is niet limitatief. De in die brief genoemde redenen – terrorisme, het veilig stellen van handelsroutes en de toegang tot cruciale grondstoffen – zijn voorbeelden. In de IVS worden de overkoepelende, strategische belangen – waaronder de in artikel 90 van de Grondwet vastgelegde bevordering van de internationale rechtsorde – en de concrete beleidsaccenten genoemd die in de besluitvorming over deelname aan missies in overweging worden genomen. Daarnaast spelen uiteraard de specifieke beleidsprioriteiten van het kabinet, zoals vastgelegd in verschillende Kamerbrieven en beleidsnotities, een rol in de weging van een besluit over deelname aan een missie. Hierbij valt onder meer te denken aan de inzet op het gebied van bescherming van burgers, gender en piraterijbestrijding, als ook aan de «landenbrieven» over Afghanistan, Zuid-Sudan en de Hoorn van Afrika. Ook deze voorbeelden zijn niet limitatief.
Vraag 18
Hoe wilt u de verdieping van de samenwerking met Europese partners vormgeven?
Antwoord
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is de samenwerking op veiligheidsgebied tussen EU-lidstaten in een stroomversnelling gekomen. Afstemming van standpunten en gemeenschappelijke verklaringen en optreden zijn de norm geworden. Verdere verdieping van deze samenwerking krijgt enerzijds gestalte door nauwere samenwerking op beleidsinhoudelijk vlak. Voorbeelden hiervan zijn de gezamenlijke non-papers die Nederland heeft ingebracht in de aanloop naar de Europese Raad van december a.s. met onder meer Duitsland en een groep landen onder aanvoering van Denemarken over respectievelijk het verbeteren van civiele missies en de geïntegreerde benadering. Anderzijds krijgt dit gestalte door concrete samenwerking op het gebied van een geïntegreerde benadering bij missies en operaties en op capaciteitsgebied, zoals de marine samenwerking met België en landmacht samenwerking met Duitsland laat zien. De ontwikkelingen aan NAVO-zijde op het gebied van smart defence en aan EU-zijde met pooling & sharing brengen Europese landen in de uitvoering van projecten en daarmee op termijn qua inzet steeds dichter bij elkaar.
Vraag 19
Vindt u de verdeling van rijkdom in een land een belangrijke factor in preventie? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 105.
Vraag 20
Op welke wijze en met welke betrokkenen wordt vorm gegeven aan de vroegtijdige signalering en het voorkomen van conflicten?
Antwoord
De Nederlandse inzet op het gebied vrede en veiligheid wordt, waar mogelijk, gebaseerd op contextanalyses (als onderdeel van de geïntegreerde benadering), die de complexe problematiek van een land of regio op meerdere terreinen (o.a. veiligheid, stabiliteit, ontwikkeling) in kaart brengen. Nederland werkt bij het opstellen daarvan nauw samen met internationale en lokale partners. Door zo conflictsensitief mogelijk te werken kan worden voorkomen dat een bestaand conflict op een negatieve manier wordt beïnvloed en kunnen ontwikkelingen die de stabiliteit in een land of regio bedreigen sneller worden gesignaleerd. Hierbij spelen posten, specialistische organisaties en internationale partners een belangrijke rol (bijvoorbeeld de strategische partners International Alert en International Crisis Group). Naast vroege signalering van mogelijke conflicten is tijdig handelen («early action») minstens zo belangrijk, ook daar waar een conflict nog niet de internationale, politieke aandacht heeft getrokken. Nederland beschikt over instrumenten, zoals het Stabiliteitsfonds, om snel en flexibel bij te dragen aan vrede, veiligheid en ontwikkeling in conflictgebieden.
Vraag 21
Hoe gaat u de nog actievere inzet van Nederland bij de versterking van het internationale juridische kader gericht op non-proliferatie en ontwapening vormgeven?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 110.
Vraag 22
Ondersteunt Nederland het initiatief van Global Zero dat eveneens streeft naar volledige (kernwapens-)ontwapening? En zo ja, op welke wijze?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 110.
Vraag 23
Kan er samenwerking met private sector zijn als er sprake is van strijdige belangen tussen de overheid en het bedrijfsleven? Wat gebeurt er indien in de samenwerking tussen de private sector en de Nederlandse overheid sprake is van tegenstrijdige belangen?
Antwoord
Samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven vindt plaats als er sprake is van een gedeeld belang. Dat is ook het geval bij thema’s op het gebied van veiligheid. De bestrijding van cyber crime en de versterking van de cyber security zijn daarvan goede voorbeelden. Een ander voorbeeld is de bestrijding van piraterij. Daar lopen de private en publieke belangen ook synchroon. Op andere terreinen kunnen belangen sterker uiteenlopen. Per geval zal dan worden bekeken in welke mate samenwerking mogelijk is. Maar ook als er sprake is van een gedeeld belang zal nader beoordeeld moeten worden in hoeverre er sprake is van een gemeenschappelijk belang en in hoeverre bedrijven en overheid een eigen verantwoordelijkheid dragen.
Vraag 24
Nederland is als klein land afhankelijk van allianties voor zijn veiligheid, omgekeerd hoeft deze afhankelijkheid er niet te zijn. In hoeverre is het cruciaal belang van de trans-Atlantische samenwerking wederzijds?
Antwoord
De trans-Atlantische samenwerking is gebaseerd op solidariteit en wederzijdse bijstand. Dit wordt zo gevoeld door alle 28 NAVO-bondgenoten.
Vraag 25
Wat zijn de vitale sectoren voor Nederland?
Antwoord
Er zijn 12 vitale sectoren en 31 vitale processen en producten door de Nederlandse overheid geïdentificeerd. Over de selectie van deze sectoren, producten en diensten is met uw Kamer gecommuniceerd op 16 september 2005 (Rapport bescherming vitale infrastructuur (Kamerstuk 26 643, nr. 75) en op 22 februari 2010 (tweede inhoudelijke analyse bescherming vitale infrastructuur, gevoegd bij de Derde voortgangsbrief Nationale Veiligheid (Kamerstuk 30 821 nr. 10)). (Zie http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/brochures/2010/06/23/informatie-vitale-sectoren/vitale-sectoren.pdf ).
Vraag 26
Wat zijn de consequenties voor het Nederlands veiligheidsbeleid als de internationale stabiliteit bedreigd wordt door het optreden van een of meer van de bondgenoten, bijvoorbeeld zoals de inval in Irak?
Antwoord
De suggestie die in de vraag wordt gewekt dat het optreden van bondgenoten «de internationale stabiliteit heeft bedreigd», wijst het kabinet van de hand. Zoals ook verderop onder vraag 86 is gesteld, is het bondgenootschap gebaseerd op solidariteit. Dit impliceert ook dat alle bondgenoten zich rekenschap geven van mogelijke consequenties van hun optreden voor de NAVO en haar individuele bondgenoten. De NAVO beschikt over een goed politiek en militair consultatiemechanisme om die consequenties te bespreken. Uitgangspunt daarbij is dat gewerkt wordt binnen de kaders van het internationale recht.
Vraag 27
Hoe werd de 70% afhankelijkheid van het nationale inkomen van het buitenland berekend?
Antwoord
In de Internationale Veiligheidsstrategie staat dat we zeventig procent van ons inkomen van buiten naar binnen halen. Met die 70% is gedoeld op de totale waarde van onze export van goederen als percentage van het BBP. De waarde van de export van goederen en diensten vertegenwoordigt samen een waarde van 88% van het BBP. Deze waarden geven evenwel niet aan wat Nederland verdient aan de export van goederen en diensten. Daarvoor moet worden gekeken naar de toevoegde waarde. Toegevoegde waarde is de waarde van de productie minus de kosten van de gebruikte grondstoffen, halffabricaten, e.d. Deze moeten dikwijls worden ingevoerd. Hiervoor gecorrigeerd is de toevoegde waarde van de export van goederen en diensten ongeveer 30% van het BBP. Dit aandeel is al jaren redelijk constant. Het verschil tussen de 88% en 30% wordt dus verklaard door de kosten van de halffabricaten en grondstoffen die voor de geëxporteerde goederen en diensten worden gemaakt (en dikwijls moeten worden ingevoerd). Wederuitvoer laat dit punt duidelijk zien. Deze goederen worden geïmporteerd en met een minimale bewerking weer uitgevoerd. De toegevoegde waarde voor Nederland hiervan is klein, maar in de uitvoercijfers komt het totale bedrag van deze goederen terecht. Zie voor deze gegevens: Centraal Bureau voor de Statistiek, Internationalisation Monitor 2012 (Zoetermeer 2012) p.27 en p.11,100; Centraal Planbureau, Kenmerken van wederuitvoerbedrijven, Den Haag 2012 en http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/default.aspx?DM=SLNL&PA=81170NED&D1=1%2c149%2c169%2c173&D2=2&D3=124&HDR=G2%2cG1%2cT&VW=T .
Vraag 28
Wat is de status van de – door het vorige kabinet aan de Kamer aangeboden – grondstoffennotitie? Welk voorgenomen beleid is op welke manier geïmplementeerd?
Antwoord
Uw Kamer heeft in juli 2013 de voortgangsrapportage over de grondstoffennotitie ontvangen (Kamerstuk 32 852, nr. 15).
Vraag 29
Kunt u voorbeelden noemen van de acceptatie dat wat eerst voor veel landen ondenkbaar was, namelijk dat het ene land zich mengt in zaken van een ander land in naam van de bescherming van mensenrechten, langzaam geaccepteerd begint te worden? Kunt u aangeven in hoeverre het idee dat het ene land zich mengt in zaken van een ander land in naam van de bescherming van mensenrechten binnen de internationale gemeenschap is geaccepteerd? Hoeveel landen accepteren en hoeveel verwerpen dit? Wat voor vormen van inmenging die steeds meer geaccepteerd zouden worden, worden hier bedoeld?
Antwoord
Er zijn verschillende voorbeelden te geven waaruit blijkt dat een bepaalde mate van inmenging steeds meer geaccepteerd wordt.
Het oprichtingsdocument van de Afrikaanse Unie (AU) uit 2002 erkent dat de AU het recht heeft om in te grijpen in een lidstaat in het geval van genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid.
In 2005 hebben alle wereldleiders het principe Responsibility to Protect (RtoP) aanvaard zoals opgenomen in het Slotdocument van de VN-Topparagraaf 138 en 139. Daarbij wordt expliciet gesteld de internationale gemeenschap een verantwoordelijkheid heeft als landen de eigen bevolking niet kunnen of willen beschermen tegen de ernstigste vormen van mensenrechtenschendingen (genocide, misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven, etnische zuivering). RtoP als principe wordt nog slechts door een heel klein groepje landen verworpen, o.a. Cuba, Venezuela, Nicaragua, Iran, Syrië en Noord-Korea.
Eén van de belangrijkste instrumenten van de VN-Mensenrechtenraad vormt de Universal Periodic Review. Alle landen ondergaan eens in de vier en een half jaar een examen waarbij zij door alle overige landen op de mensenrechtensituatie in eigen land worden aangesproken. Een dergelijk examen levert een aantal aanbevelingen op die landen geacht worden te implementeren voorafgaand aan het volgende examen. De AU heeft een vergelijkbaar instrument voor het Afrikaanse continent.
De VNVR spreekt, ondanks weerstand van Rusland en China, steeds vaker in preventieve zin over landen waar zich mogelijke RtoP-situaties kunnen voordoen, bijvoorbeeld over de verkiezingen in Kenia en Guinee in 2013. Het geeft daarmee aan dat de VNVR niet alleen in actie komt als de situatie is ontspoord, maar ook aandacht wil geven aan situaties die mogelijk kunnen ontsporen. Dit was tien jaar geleden ondenkbaar. Toen was de VNVR vooral reactief.
De oprichting van het Internationaal Strafhof is eveneens een belangrijk voorbeeld op dit gebied. 122 landen aanvaarden dat onderdanen worden berecht door een internationale rechtbank voor het plegen van massale wreedheden als daar nationaal geen mogelijkheid toe is. Van het bestaan van het Strafhof gaat bovendien een preventieve werking uit.
Vraag 30
Het principe Responsibility to Protect is door staatshoofden en regeringsleiders in 2005 in de VN onderschreven, kunt u aangeven of en zo ja in welke situaties, dit principe in de praktijk zijn weerslag heeft gevonden?
Antwoord
In de praktijk heeft RtoP op verschillende manieren zijn weerslag gevonden. Sinds 2005 heeft de SGVN een speciaal adviseur benoemd voor RtoP. Deze adviseur draagt de verantwoordelijkheid voor de conceptuele, politieke, institutionele en operationele ontwikkeling van het principe RtoP. Het hele VN-systeem, zowel de ontwikkelingskant als de mensenrechtenelementen en de veiligheidsdelen, moet het voorkomen van massale wreedheden internaliseren. Early warning van de VN en regionale organisaties houden specifiek rekening met de mogelijke dreiging van het uitbreken van massale wreedheden. De rapporten van de SGVN doen daarnaast aanbevelingen voor verbetering of implementatie van beleid om de misdrijven te voorkomen. Opnieuw is het belangrijkste aspect daarvan preventie. Dit jaar wijdt de SGVN zijn rapport aan maatregelen die staten kunnen treffen en hebben getroffen om massale wreedheden te voorkomen en worden staten aangemoedigd goede voorbeelden te volgen (http://www.globalr2p.org/media/files/n1338693.pdf ).
De VN heeft verschillende malen preventieve middelen ingezet in een dreigende RtoP-situatie, zoals bij de verkiezingen in Kenia dit voorjaar, maar ook in Guinea en Kirgizië. Tot slot heeft de VN-Veiligheidsraad voor Libië en de Ivoorkust een specifiek mandaat gegeven voor de inzet van militaire middelen in het kader van RtoP. Dit is echter altijd een uiterste maatregel geweest.
Vraag 31
Welke positie nemen India en Brazilië in op het militaire vlak bij de verschuiving van de mondiale balans?
Antwoord
In 2012 namen India en Brazilië in de mondiale ranglijst van defensiebudgetten respectievelijk de negende en tiende plaats in, na de VS, China, het VK, Rusland, Japan, Saoedi-Arabië, Frankrijk en Duitsland. Hoewel de defensiebudgetten in beide landen in absolute termen aanzienlijk zijn, liggen in relatieve termen in beide landen de uitgaven onder de 2% van het BNP. In beide landen loopt een moderniseringsprogramma voor de krijgsmacht.
Vraag 32
Kunt u een overzicht geven van de defensie-uitgaven van de westerse landen in vergelijking met die van China en Rusland?
Antwoord
In 2012 stonden China met een totaal van defensie-uitgaven van USD 102,4 miljard en Rusland met uitgaven van USD 60,8 miljard op de tweede en vierde plaats in de wereldranglijst achter de VS met USD 645,7 miljard. De VS namen hiermee ruim 40% van de totale defensie-uitgaven voor hun rekening. Alle NAVO- en EU- lidstaten waren in 2012 gezamenlijk verantwoordelijk voor 59,7% van de wereldwijde defensie-uitgaven.
Vraag 33
Op welke gronden voelt Nederland zich niet comfortabel met de opvattingen over global governance van de nieuwe actoren?
Antwoord
Doordat opkomende machten vaker nationale belangen centraal stellen en minder redeneren vanuit universele waarden en normen, zoals op het gebied van mensenrechten, neemt de coherentie op het vlak van internationale samenwerking af en verzwakt het systeem van «global governance» zoals we dat kenden, zonder dat er een effectief alternatief voor in de plaats komt. Nederland maakt zich zorgen over deze ontwikkeling.
Vraag 34
Is het mogelijk dat de VN Veiligheidsraad worstelt met haar effectiviteit vanwege de manier waarop de besluitvormig daar door de VS en haar bondgenoten meerder malen omzeild is?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 103.
Vraag 35
Kunt u bevestigen, zoals de jurist Nollkaemper stelt, dat de meeste staten afwijzend blijven staan tegenover een volkenrechtelijk recht op humanitaire interventie?
Antwoord
Het Verenigd Koninkrijk is een van de weinige staten die als rechtsopvatting kenbaar hebben gemaakt dat humanitaire interventie een rechtsbasis in het internationaal recht heeft. Voor de ontwikkeling van het begrip humanitaire interventie tot een rechtsregel is het essentieel dat sprake is van een breed gedragen rechtsopvatting naast een consistente praktijk. Dat is op dit moment niet het geval.
Vraag 36
Hoe denkt het kabinet de toenemende dreiging van piraterij in West-Afrika te kunnen bestrijden met de inzet van de Koninklijke Marine of met de inzet van private beveiligingsteams?
Antwoord
De meerderheid van de aanvallen voor de kust van West-Afrika vindt plaats binnen de territoriale wateren (TTW) van de kuststaten van de Golf van Guinee. Zoals ook gemeld in de antwoorden van 7 augustus jl. op de vragen van het lid Günal-Gezer van uw Kamer over de toename van piraterij aan de westkust van Afrika van 7 augustus jl. (Aanhangsel Handelingen II, 2012/13, nr. 2949), zijn binnen de TTW de kuststaten exclusief bevoegd tot en verantwoordelijk voor een adequate bescherming van koopvaardijschepen. Binnen deze wateren is het op grond van internationale verdragen niet toegestaan VPD’s of gewapende particuliere beveiligers in te zetten zonder instemming van de kuststaat.
Buiten de TTW is de koopvaardijsector, net als in het risicogebied nabij Somalië, eerstverantwoordelijk voor het treffen van beschermingsmaatregelen tegen piraterij. Het kabinet onderzoekt momenteel, in overleg met de koopvaardijsector, of er aanvullende maatregelen zouden moeten worden genomen buiten de TTW van West-Afrikaanse staten. Eventuele inzet van VPD’s of bewapende particuliere beveiligers zou slechts beperkte bescherming bieden omdat deze, zoals hierboven reeds aangegeven, niet binnen de TTW mogen optreden. Nederland spreekt West-Afrikaanse partners aan op hun verantwoordelijkheid om bescherming te bieden aan koopvaardijschepen.
Vraag 37
Kunt u aangeven wat de economische kansen zijn die de digitaal opgeslagen, aan elkaar gekoppelde en via internetverbindingen gedeelde data bieden?
Antwoord
Enerzijds bestaat de trend om steeds meer mobiele apparatuur te gebruiken en hiermee permanent via het internet verbonden te zijn; anderzijds is er de trend om steeds meer (consumenten-)producten als auto's, koelkasten en koffiezetapparaten van rekenkracht en netwerkmogelijkheden te voorzien. Deze trends worden beschouwd als «hyperconnectiviteit». Door deze hyperconnectiviteit, het toegenomen gebruik van clouddiensten en sociale media wordt steeds meer informatie ontsloten en transparantie bevorderd. De beschikbaarheid van data en het bestaan van dergelijke nieuwe diensten zijn interessant voor bedrijven, overheden en burgers vanuit het oogpunt van flexibiliteit, kosten en gebruiksgemak. ICT biedt daarmee belangrijke kansen voor innovatie, verhoging van de productiviteit en dus economische groei.
Vraag 38
Kunt u aangeven welke negatieve bijwerkingen de digitaal opgeslagen, aan elkaar gekoppelde en via internetverbindingen gedeelde data kunnen hebben voor individuen en op welke wijze individuen hiertegen beschermd worden dan wel voor gewaarschuwd?
Antwoord
De afhankelijkheid van de samenleving van ICT is aanzienlijk. Deze neemt toe door de in het antwoord op vraag 37 genoemde trends. De potentiële impact van incidenten wordt hierdoor groter. In het meest recente Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN-3), evenals in publicaties van het Nationale Cyber Security Centrum over «big data», hyperconnectiviteit en «cloud computing» wordt gewaarschuwd voor de dreigingen die deze met zich meebrengen en wordt aangegeven hoe de weerbaarheid kan worden vergroot.
Vraag 39
Welke beschermingsmogelijkheden zijn er tegen misbruik van digitaal opgeslagen, aan elkaar gekoppelde en via internetverbindingen gedeelde data? Maakt dit ook deel uit van de Internationale Veiligheidsstrategie? Kunt u aangeven welke maatregelen hiertegen ondernomen worden?
Antwoord
Binnenkort zal het kabinet de vernieuwde Nationale Cyber Security Strategie presenteren waarin het beleid ten aanzien van cybersecurity, risico’s en kansen nader staat uitgewerkt. Daarin is ook oog voor internationale samenwerking. Deze strategie, die aansluit bij de Internationale Veiligheidsstrategie, gaat in op verschillende kansen en bedreigingen van de digitale veiligheid en benoemt verantwoordelijke partners. Daarbij ligt de focus op het voorkomen van maatschappij ontwrichtende schade. De voorgestelde maatregelen bestrijken een breed terrein dat loopt van het versterken van de bewustwording en het vergroten van de weerbaarheid tot het versterken van de opsporingscapaciteit.
Vraag 40
Ziet u de ontwrichtende werking die uit kan gaan van het ontbreken van geografische grenzen voor sociale en culturele netwerken ook als een keerzijde naast het «Wat als alle schermen op zwart springen»? En zo ja, welke veiligheidsmaatregelen passen hierbij?
Antwoord
Het toegenomen gebruik van ICT zorgt inderdaad voor vervagende geografische grenzen. Dit biedt kansen tot economische groei in een mondialiserende wereld. Maar de toegenomen trend tot hyperconnectiviteit, gebruik van clouddiensten en het gebruik van social-media houden op het terrein van informatiebeveiliging ook risico’s in zoals privacy-risico’s en mogelijkheden voor cybercriminaliteit. Uiteraard worden passende veiligheidsmaatregelen getroffen.
Vraag 41
Is het aannemelijk dat niet-statelijke actoren zoals terroristische groeperingen en de georganiseerde misdaad bewapende onbemande vliegtuigen inzetten om aanslagen te plegen of op een andere wijze de Nederlandse belangen te schaden?
Antwoord
Op grond van de thans beschikbare informatie kan gesteld worden dat dit niet uit te sluiten is.
Vraag 42
Is de interne inkomensongelijkheid in landen zoals de VS en VK ook van belang voor de internationale stabiliteit? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zowel de VS als het VK kent een stabiel en democratisch politiek stelsel. Binnenlandse factoren vormen geen bedreiging voor de internationale stabiliteit.
Vraag 43
Gaat er geen dreiging uit van de raketten en kernwapens van Israël? Indien wel, waarom wordt dat niet genoemd in het risico overzicht? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Er zijn zeven landen, waaronder Israël, die geen partij zijn bij het Non-Proliferatie Verdrag (NPV), of hun verplichtingen jegens het NPV niet nakomen. De landen die genoemd zijn in de IVS geven specifieke reden tot zorg voor de Nederlandse veiligheid. Dit is niet het geval bij Israël.
Vraag 44
Wordt de instabiliteit van Pakistan niet mede veroorzaakt door Amerikaanse drone aanvallen?
Antwoord
De instabiliteit van Pakistan is een complex probleem, waar verschillende factoren aan ten grondslag liggen. De voornaamste factoren die hierbij een rol spelen zijn extremistische groeperingen, terrorisme, sektarisch geweld, corruptie en armoede.
Vraag 45
In welke mate is de Nederlandse economie afhankelijk van de import van zeldzame aardmetalen en welke ontwikkelingen waren er de afgelopen jaren te zien met betrekking tot deze grondstoffen?
Antwoord
In de grondstoffennotitie (Kamerstuk 32 852, nr. 1) die op 15 juli 2011 aan uw Kamer is aangeboden, wordt gesteld dat grondstoffenvoorzieningszekerheid de primaire verantwoordelijkheid is van het bedrijfsleven, daarbij waar mogelijk ondersteund door de overheid. Uw Kamer heeft op 4 juli jongstleden een voortgangsrapportage (Kamerstuk 32 852, nr. 15) ontvangen. Daarin wordt aangegeven dat er ronde tafels in samenwerking met het bedrijfsleven worden georganiseerd om de behoefte, ook met betrekking tot zeldzame metalen, vanuit het Nederlandse bedrijfsleven scherper te krijgen. Met name rond metalen en mineralen is het op dit moment immers nog onvoldoende duidelijk welke delen van het bedrijfsleven leveringsproblemen ervaren, over welke grondstoffen en termijnen het gaat en wat mogelijke oplossingsrichtingen zijn. Deels is dit omdat het hier concurrentiegevoelige informatie betreft die bedrijven niet graag openlijk delen. Naast de ronde tafels heeft de overheid een onderzoek in gang gezet om onder andere te achterhalen waar in de Nederlandse economie kritische metalen en mineralen worden gebruikt, wat de kwetsbaarheden zijn en welke handelingsperspectieven deze kwetsbaarheden kunnen verminderen.
Vraag 46
Wordt er door Nederlandse ondernemingen gebruik gemaakt van grondstoffen die illegaal uit landen zoals Congo geroofd zijn?
Antwoord
Het kabinet beschikt niet over dergelijke informatie. Om de traceerbaarheid van de drie voornaamste zogenaamde «conflictgrondstoffen» uit Congo (coltan, tin en wolfraam) te vergroten, heeft het kabinet echter een aantal stappen genomen. Zo heeft Nederland activiteiten, gericht op ketenverduurzaming en certificering van «Solutions for Hope» (opgezet door Motorola Solutions), gesteund v.w.b. coltan. Daarnaast heeft Nederland het initiatief genomen om het «Conflict Free Tin Initiative» (CFTI) op te zetten. CFTI vindt veel weerklank bij grote bedrijven die zich vrijwillig aansluiten om redenen van maatschappelijk verantwoord ondernemen en het verduurzamen van grondstofbronnen. Inmiddels hebben vele bedrijven, nationaal en internationaal, zich bij het initiatief aangesloten, waaronder Philips, Tatasteel, Hewlet Packard, Intel, Friesland Campina, Apple, Fair Phone, Motorola Solutions, Nokia, Blackberry, Alpha, IBM, AIM, Traxys en MSC Berhad. Met de Europese Commissie wordt momenteel bezien in hoeverre een gelijksoortige ketenbenadering voor wolfraam kan worden geïnitieerd. Daarmee zou op ieder van de voornaamste groep conflictmineralen een initiatief gelanceerd zijn.
Vraag 47
Hoe ziet de geïntensiveerde betrokkenheid eruit die moet zorgen voor de vermindering van terroristische bedreigingen (en/of terroristische schade)? Gaat er hierbij, naast aandacht voor onze zuidelijke buurregio, ook speciale aandacht naar fragiele staten?
Antwoord
De geïntensiveerde betrokkenheid bij de zuidelijke buurregio krijgt gestalte door activiteiten die zich richten op (inclusieve) economische ontwikkeling, bevordering van maatschappelijke betrokkenheid, democratisering en versterking van de rechtsstaat. Nederland is actief betrokken bij ontwikkelingen in fragiele staten zoals Somalië, Mali en Jemen. Deze en andere fragiele staten kampen met de aanwezigheid van terroristische organisaties. Nederlandse inspanningen ter versterking van de instituties en economische structuren in deze landen hebben (indirect) tot gevolg dat de ruimte voor terroristische bewegingen afneemt. Daarnaast draagt Nederland bilateraal en in internationaal verband bij aan het versterken van de capaciteit van «civil society» en overheden om weerstand te bieden aan terrorisme. Fragiele staten krijgen hierbij nadrukkelijk de aandacht.
Vraag 48
Hoe bestrijdt de regering het gevaar dat uitgaat van de terugkeer naar Nederland van geradicaliseerde jongeren die hebben deelgenomen aan jihadisme?
Antwoord
De AIVD en de politie signaleren geradicaliseerde personen wanneer ze deel uitmaken van gekende netwerken of wanneer de omgeving melding doet van signalering van radicalisering (bijvoorbeeld ook jihadreizigers). De inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben hun inzet geïntensiveerd op het thema jihadgang en hebben extra mensen en middelen ingezet op detectie en controle. In de Contraterrorisme Infobox brengen alle deelnemende partners informatie over risicopersonen samen, om zo de meest effectieve interventiemogelijkheid te benutten.
Het OM heeft voldoende wettelijke instrumenten om samen met de politie, daar waar mogelijk, strafrechtelijk op te treden. Een kanttekening is dat bewijsvergaring in Syrië haast onmogelijk is gezien de huidige situatie daar.
Daarnaast kan de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke maatwerkaanpak inzetten op een risicopersoon en zijn gemeente. De NCTV geeft advies en ondersteuning aan het lokaal bevoegd gezag bij deze lokale aanpak van jihadreizigers en mogelijk gewelddadige extremisten.
Vraag 49
Ziet u mogelijkheden voor Nederlandse bedrijven en de Nederlandse economie daar waar er in het Noordpoolgebied nieuwe gas- en olievoorraden bereikbaar worden en nieuwe scheepvaartroutes ontstaan?
Antwoord
Het kabinet verwijst hiervoor naar de antwoorden m.n. onder cluster V, VI, VII en VIII op de Kamervragen over het Beleidskader Nederland en de Poolgebieden 2011–2015 die de Tweede Kamer op 31 mei jl. per brief met Kamerstuk 33 400 V, nr. 13 zijn toegegaan.
Vraag 50
Definieert u Zuid-Europese landen zoals Griekenland en Spanje ook als fragiele staten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nee. Hoewel de sociale uitdagingen in een aantal zuidelijke EU-lidstaten aanzienlijk zijn vanwege de precaire economische situatie, is geen sprake van ondermijning van het staatsgezag of het politieke besluitvormingsproces.
Vraag 51
Waar verwacht u dat het proces van klimaatverandering de komende tijd met name tot grote veiligheidsproblemen zal leiden en waar zullen deze problemen uit bestaan? Wat zullen hier concreet de (mogelijke) gevolgen van zijn voor Nederland?
Antwoord
Het is moeilijk exact aan te geven waar zich problemen zullen gaan voordoen. Klimaatverandering verergert weerextremen zoals grote droogte, extreme regenval en stormen die kunnen leiden tot o.a. overstromingen. Ook kent klimaatverandering vele sluipende gevolgen zoals verwoestijning en zeespiegelstijging.
Deze factoren versterken en beïnvloeden elkaar. De gevolgen hiervan zijn veelal grensoverschrijdend (voedseltekorten, migratie ten gevolge van rampen, conflicten gerelateerd aan bijvoorbeeld water- en grondstoffen schaarste). Verder wordt er rekening gehouden met gezondheidsrisico’s en consequenties voor energie- en voedselvoorziening.
Op dit moment zijn er in andere landen al voorbeelden van situaties waar waterschaarste bijdraagt aan instabiliteit. Zo is er toenemende spanning tussen Egypte en Ethiopië als gevolg van de geplande bouw van een grote stuwdam in Ethiopië. De druk op de Mekongdelta in Vietnam heeft mogelijke gevolgen voor de voedselvoorziening in Azië.
Nederland als deltagebied is met name kwetsbaar voor overstromingen, veroorzaakt door extreme regenval, of ten gevolge van zeespiegelstijging. Instabiliteit elders in de wereld ten gevolge van klimaatverandering kan ook indirecte gevolgen hebben voor Nederland.
Vraag 52
Hoe is de uitwisseling van gegevens (DNA/vingerdrukken) betrokken bij het tegengaan van grensoverschrijdende criminaliteit? Indien betrokken, welke gevolgen hebben deze voor de waarborging van privacy?
Antwoord
DNA-profielen en vingerafdrukken worden ingezet bij strafrechtelijke onderzoeken (bij een plaats delict of bij een verdachte). Daarnaast worden vingerafdrukken ook gebruikt ter identificatie en verificatie zoals in het kader van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen en bijvoorbeeld in de visum- en asielprocedure.
Binnen de EU kunnen lidstaten zelfstandig de sporen van DNA en vingerafdrukken die zijn aangetroffen op de plaats van het delict of DNA-profielen/vingerafdrukken van verdachten vergelijken met de DNA-bestanden en vingerafdrukbestanden in andere lidstaten. Een lidstaat kan zodoende achterhalen of de DNA/vingerafdruk bekend is in de EU en in welke lidstaat. De eerste lidstaat moet vervolgens een rechtshulpverzoek doen aan de andere lidstaat om informatie over de DNA/vingerafdrukken op te vragen (zoals de naamgegevens). Wanneer een lidstaat aan Nederland deze informatie opvraagt via een rechtshulpverzoek, dan zal Nederland deze informatie alleen verstrekken wanneer voldaan wordt aan de Nederlandse criteria. Voor niet EU-lidstaten geldt een andere procedure. Zij moeten een DNA-profiel/vingerafdruk sturen naar Nederland met het verzoek deze te vergelijken met de nationale bestanden. Nederland zal deze verzoeken beoordelen op basis van de eigen criteria, met inbegrip van de vereisten op het terrein van gegevensbescherming.
Vraag 53
Hoe staat het met de implementatie van een Europese variant van de Amerikaanse Global Online Freedom Act?
Antwoord
Er zijn geen ontwikkelingen te melden aangaande een Europese variant van de Amerikaanse Global Online Freedom Act. De Global Online Freedom Act is overigens nog niet door het Amerikaanse Congres aangenomen.
Vraag 54
Hoe draagt Nederland bij aan de noodzaak van «open, vrij en veilig internet»?
Antwoord
Nederland bevordert internetvrijheid door multilaterale en bilaterale kanalen, o.a. door inzet van het mensenrechtenfonds. De Freedom Online Coalitie, mede door Nederland opgericht, benadrukt wereldwijd het belang van digitale rechten en probeert tegenwicht te bieden aan landen die proberen het gebruik van internet voor het vrijelijk uiten van meningen en vergaren van informatie in te perken of zelfs internet te gebruiken als repressiemiddel.
Via het Digital Defenders Partnership, dat is opgezet door een aantal leden van de Freedom Online Coalitie, worden bloggers en cyberactivisten in nood gesteund via zogenoemde rapid-response projecten. Het is belangrijk dat een vrij internet in balans blijft met nationale en internationale digitale veiligheid. Digitale vrijheden en cybersecurity versterken elkaar alleen wanneer zij in samenhang worden aangepakt. Tijdens de derde Freedom Online conferentie van 16 tot 18 juni 2013 in Tunis, die door mij werd geopend, is onder meer een werkgroep opgericht die gericht is op het opstellen van best practices over de balans tussen vrijheid en veiligheid online. In aanvulling zet Nederland in op een krachtige Europese aanpak van privacybescherming vis-à-vis derde landen.
Vraag 55
Is er bij u bekend wat voor soort wapentuig en in welke hoeveelheden er wapens vanuit Libië wegstromen naar Mali en Gaza?
Antwoord
Er is sprake van een levendige handel in wapens uit de wapenarsenalen van het voormalige Qadafi-regime. Deze wapens vinden hun weg niet alleen naar Mali en Gaza, maar ook naar andere brandhaarden in de wereld. Dit hangt samen met het feit dat de beveiliging van veel van deze arsenalen tijdens de revolutie sterk verslechterd is. Daarnaast heeft de centrale regering in Libië weinig mogelijkheden om de controle op deze arsenalen op zich te nemen, omdat lokale milities de dienst uitmaken in de regio’s waar deze arsenalen zich bevinden. Mede daardoor valt moeilijk vast te stellen wat de precieze omvang van de wapenhandel is of om welke wapens het gaat.
Vraag 56
In Somalië is door de VS uitgebreide steun verleend aan warlords. Beschouwt u dit als een bijdrage aan het oplossen van de Somalische problemen?
Antwoord
Om duurzame stabiliteit, veiligheid en ontwikkeling in Somalië te bereiken, is een erkende en legitieme regering nodig die, gesteund door de internationale gemeenschap, bijdraagt aan de wederopbouw van Somalië. Na twintig jaar burgeroorlog is er in Somalië sinds 2012 weer sprake van een erkend en centraal gezag. De internationale gemeenschap steunt de centrale regering bij de duurzame wederopbouw van Somalië. De plannen die de Somalische regering samen met de internationale gemeenschap hiervoor heeft ontwikkeld vallen onder het New Deal Compact for Somalia. Dit Compact is op 16 september door de Somalische regering in Brussel gepresenteerd.
Vraag 57
Hoe wordt er geïnvesteerd in het strategisch veiligheidsbelang om handel en handelsroutes en de toegang tot grondstoffen veilig te stellen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 131/132.
Vraag 58
Wat wordt er verstaan onder «op een passende wijze reageren op tekortkomingen van bestaande instrumentarium»?
Antwoord
Mocht in een concreet geval blijken dat de huidige wet- en regelgeving niet meer voldoende is om vitale veiligheidsbelangen van Nederland in het geval van buitenlandse investeringen te borgen, dan kan overwogen worden passende maatregelen te nemen. Het kabinet wenst niet vooruit te lopen op mogelijke afwegingen en besluiten.
Vraag 59
U schrijft over een beperkte invloed van ontwikkelingssamenwerking in relatie tot onze wereldwijde belangen. Kunt u aangeven waar en op welke manier het budget van ontwikkelingssamenwerking onze invloed vergroot of beperkt?
Antwoord
Zowel de relatieve als de absolute omvang van het budget voor OS heeft invloed op het gewicht van de Nederlandse stem in het mondiale discours. Dit is het meest direct zichtbaar bij de Bretton Woodsinstellingen, waar het stemgewicht van een land wordt bepaald op basis van het aandeel in het kapitaal van de instelling. De uiteindelijke invloed die een land kan uitoefenen bij internationale beleids- en besluitvorming is echter ook afhankelijk van factoren als de kracht van de inhoudelijke inbreng en het vermogen om bij te dragen aan haalbare oplossingen.
Vraag 60
Hebben de recente ontwikkelingen in Syrië en de houding van de Nederlandse regering nog invloed gehad op de mate waarin internationale jihadistische groeperingen Nederland als een legitiem doelwit zien?
Antwoord
Er zijn geen aanwijzingen dat de houding van het Nederlandse kabinet ten aanzien van de recente ontwikkelingen in Syrië invloed heeft gehad op de mate waarin internationale jihadistische groeperingen Nederland zien als een legitiem doelwit.
In het algemeen kan gesteld worden dat internationale jihadistische groepen Nederland zien als deelgenoot van de coalitie van westerse landen die – in hun ogen – oorlog voeren tegen de islam. Nederland en Nederlandse belangen in het buitenland blijven voor deze groepen dan ook legitieme doelwitten.
Vraag 61
Wat is «transformatie van het geweld»?
Antwoord
Na beëindiging van conflicten keert het geweld vaak terug in een andere vorm. Zo kunnen leden van gedemobiliseerde groepen door brede verspreiding van wapens en gebrekkige re-integratie in de maatschappij weer tot geweld overgaan, bijvoorbeeld in de vorm van criminele activiteiten.
Vraag 62
Vormt het beleid van Saoedi Arabië of Israël een bedreiging voor Europese belangen?
Antwoord
Uit de vraag is niet duidelijk welk beleid van genoemde landen wordt bedoeld. Een generiek antwoord over het beleid van genoemde landen is niet mogelijk.
Vraag 63
Heeft de NAVO het decoy probleem van het raketschild opgelost?
Antwoord
De technologische ontwikkelingen rond de toepassing van lokmiddelen in de rakettechnologie vragen om voortdurende aandacht bij de verdere ontwikkeling van het raketschild.
Vraag 64
Deelt het kabinet de opvatting van de Minister van Buitenlandse Zaken dat verdere bezuinigingen op Defensie, in het licht van de internationale veiligheidssituatie, onverantwoord zijn?
Vraag 65
Is de opvatting van de Minister van Buitenlandse Zaken dat verdere bezuinigingen op Defensie, in het licht van de internationale veiligheidssituatie, onverantwoord zijn, gebaseerd op de internationale veiligheidsstrategie? Zo ja, waarom is deze opvatting dan niet in de strategie opgenomen?
Antwoord op vragen 64 en 65
De uitdagingen op het vlak van internationale veiligheid vragen om een gedegen antwoord, dat door Nederland in samenspraak en samenwerking met partners wordt geformuleerd. In de nota «In het belang van Nederland» van 17 september jl. (Kamerstuk nr. 32 733 nr. 141) maakt het kabinet keuzes ten aanzien van de krijgsmacht. Deze keuzes berusten op de eisen die aan de krijgsmacht worden gesteld op grond van de gewijzigde internationale veiligheidssituatie, zoals geschetst in de internationale veiligheidsstrategie, en passen binnen de vastgestelde financiële kaders. De krijgsmacht is met deze keuzes zowel operationeel als financieel duurzaam.
Vraag 66
Gesteld wordt dat onze invloed beperkt is en onderhevig aan «forse bezuinigingen op Defensie». Doelt u hiermee ook op de bezuinigingen van dit kabinet?
Antwoord
Daarmee wordt gedoeld op opeenvolgende bezuinigingen. Dit kabinet heeft niet gericht op Defensie bezuinigd, maar de krijgsmacht ondervindt wel het effect van generieke bezuinigingsmaatregelen. Met de nota over de toekomst van de krijgsmacht heeft Defensie een financiële problematiek verwerkt ter grootte van € 348 miljoen.
Vraag 67
Moet de krijgsmacht volgens u ook deel kunnen blijven nemen aan operaties in het hoogste geweldsspectrum? Waarom wel/niet?
Antwoord
Het kabinet kiest voor een krijgsmacht die voorbereid is op een scala aan inzetmogelijkheden, in alle fasen van een conflict en op alle geweldsniveaus, zo nodig op grote afstand van onze landsgrenzen. De praktijk laat keer op keer zien dat uitgezonden eenheden robuust moeten zijn en over voldoende escalatiedominantie moeten beschikken om de politieke en militaire doelstellingen te kunnen realiseren.
Vraag 68
Kunt u een voorbeeld noemen waaruit is gebleken dat met de komst van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) robuuster is geworden?
Antwoord
Bij de recente overeenkomst tussen Belgrado en Pristina heeft EDEO met actieve inzet van de Hoge Vertegenwoordiger een belangrijke stimulerende rol gespeeld. Ook de wijze waarop binnen GVDB-kader geïntegreerd en met succes wordt gewerkt aan de aanpak van piraterij, zowel op land als op zee, is mede te danken aan de werkwijze van EDEO.
Vraag 69
Hoe wordt in beleidsaccent 2 (focus op de nabijheid van Europa) inhoud gegeven aan een betere bescherming van de Europese buitengrenzen?
Antwoord
Via Frontex, het Europese agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de EU, geeft Nederland inhoud aan een betere bescherming van die buitengrenzen. Op basis van risicoanalyses van Frontex en het Nederlandse nationaal dreigingsbeeld levert de Koninklijke Marechaussee (KMar) personeel en materieel aan operaties gecoördineerd door Frontex aan de buitengrenzen van de EU. Zo neemt de KMar deel aan de operaties aan de grens tussen Griekenland en Turkije en Griekenland-Bulgarije. Ook is de KMar betrokken bij grenspolitietaken op de luchthavens van Italië, Polen en Portugal.
Vraag 70
Welke rol speelt het stimuleren van regionale economische integratie in Noord-Afrika in de Nederlandse en Europese veiligheidsstrategie?
Antwoord
De Maghreb is één van de minst geïntegreerde regio’s in de wereld. Dit gaat ten koste van economische groei (volgens schattingen lopen de betrokken landen circa 1–2% potentiële groei van het BNP mis) en heeft invloed op stabiliteit en veiligheid. Betere regionale samenwerking draagt bij aan het versterken van onderling vertrouwen, bevorderen van werkgelegenheid en het effectiever aanpakken van regionale en mondiale problemen, ook in relatie tot de instabiele situatie in Mali/de Sahel. De EU is dit jaar in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid een speciaal programma voor regionale integratie in de Maghreb gestart. Dit programma richt zich onder meer op democratische hervormingen, mondiale bedreigingen, economische ontwikkeling, handel, infrastructuur, milieu, civiele bescherming en mobiliteit. Hiervan maken bijvoorbeeld ook steun van anti-radicaliseringsprogramma’s en versterking van beheer van lucht-, zee- en landgrenzen deel uit. Deze EU-inzet beoogt de regio stabieler en daarmee veiliger te maken. Het Nederlandse beleid voor deze regio wordt ook langs deze lijnen vorm gegeven, waarbij prioriteit wordt gegeven aan bevordering van democratisering en mensenrechten, strijd tegen terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit en facilitering van handel.
Vraag 71
Kunt u een lijst van zwakke staten geven?
Antwoord
Voor een lijst met zwakke staten verwijst het kabinet u naar de OESO-publicatie «Fragile States 2013: Resource flows and trends in shifting world» (http://www.oecd.org/dac/incaf/FragileStates2013.pdf ).
Vraag 72
Is het mogelijk dat de internationale stabiliteit bedreigd wordt door het optreden van bondgenoten, bijvoorbeeld door illegale drone aanvallen?
Antwoord
Militair optreden kan gevolgen hebben voor de internationale stabiliteit. In algemene zin zet Nederland zich ervoor in dat (militair) optreden altijd in lijn met het toepasselijke internationaal recht plaatsvindt.
Vraag 73
Moet Nederland volgens u een bijdrage leveren aan Europese taakspecialisatie op defensie? Zo ja, op welke wijze?
Antwoord
Met de op 17 september verzonden nota over de toekomst van de krijgsmacht (Kamerstuk nr. 32 733 nr. 141) kiest het kabinet voor een krijgsmacht die voorbereid moet zijn op een scala aan inzetmogelijkheden, in alle fasen van een conflict en zo nodig op grote afstand van onze landsgrenzen. De combinatie van basis- en nichecapaciteiten waarover de Nederlandse krijgsmacht thans beschikt, vormt een solide basis om op voort te bouwen. Nichecapaciteiten zijn schaarse capaciteiten waarover een beperkt aantal lidstaten in NAVO- en EU-verband beschikt. Nederland streeft ernaar deze militaire tekorten, zelfstandig en in samenwerking met onze bondgenoten en partners, weg te werken. De Nederlandse krijgsmacht staat immers niet op zichzelf. Aansluiting bij het NAVO-planningsproces, maar ook bij NAVO- en EU-initiatieven, zoals Smart Defence en Pooling & Sharing, is dan ook van groot belang. Daarnaast intensiveert Nederland de defensiesamenwerking met Duitsland en in Benelux-verband en bestendigt het de relatie met andere Europese landen. Verdieping van defensiesamenwerking met voorkeurspartners kan op termijn heel goed leiden tot het maken van afspraken over de verdeling van taken. Hier is in enkele gevallen al sprake van waar het ondersteunende capaciteiten als onderhoud of de opleiding en training van personeel betreft. Deze samenwerkingsvorm kan deel uitmaken van gestructureerde samenwerking tussen lidstaten, maar moet niet van bovenaf worden opgelegd. Zie ook het antwoord op de vragen 90 en 91.
Vraag 74
Welke economische gevolgen heeft de toenemende piraterij in de Golf van Guinee voor de Nederlandse economische veiligheid in het algemeen en voor de voorzieningszekerheid van energie en grondstoffen in het bijzonder?
Antwoord
Nederland is een belangrijke exportpartner van de landen rondom de Golf van Guinee. Een verslechterende veiligheidssituatie in de regio zorgt voor toenemende verzekeringskosten die vervolgens worden doorberekend in productprijzen. In de Nederlandse energievoorziening is het aandeel olie uit de Golf van Guinee gering. Het effect van een eventueel stagnerende energie-import uit deze regio als gevolg van piraterij is dus beperkt, ook omdat deze door import uit andere regio’s kan worden gecompenseerd.
Vraag 75
Valt onder de bescherming van het individu ook het recht op privacy tegen surveillance door de inlichtingendiensten? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met de recente onthullingen over het bespioneren van burgers onder ander door de National Security Agency?
Antwoord
De bescherming van de privacy is een grondrecht dat is vastgelegd in de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Een inbreuk is mogelijk indien er sprake is van een dreiging jegens de nationale veiligheid. De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (WIV) geeft randvoorwaarden en waarborgen op basis waarvan dergelijke inbreuken kunnen worden gemaakt.
Vraag 76
Valt onder internet governance ook de bewezen nauwe samenwerking tussen de inlichtingendiensten en het bedrijfsleven?
Antwoord
Nederland zet zich, zowel nationaal als internationaal, in voor een internet governance model waarin alle betrokken partijen (publiek en privaat) een plek hebben.
Vraag 77
Kunt u een overzicht geven van de cruciale grondstoffen en energie van elders waar onze welvaart voor een belangrijk deel op gebouwd is? Waar komen voor Nederland de cruciale grondstoffen en energie vandaan en in welke mate is Nederland hiervan afhankelijk?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 80.
Vraag 78
Kunt u een overzicht geven van de huidige Nederlandse militaire inspanningen die (mede) gericht zijn op het behartigen van de economische belangen? Welke specifieke economische belangen zijn hier in het geding?
Antwoord
Nederland heeft als handelsland met zijn open economie baat bij een stabiele wereld. Conflicten in het buitenland kunnen Nederland economische schade berokkenen. Onze infrastructuur is onderdeel van een Europees en mondiaal netwerk en onze welvaart is voor een belangrijk deel gebouwd op grondstoffen en energie van elders. Toegang tot die grondstoffen en onbelemmerde internationale handel zijn essentieel. Stabiliteit is tevens een randvoorwaarde om Nederlandse investeringen in voormalig conflictgebieden mogelijk te maken. De Nederlandse krijgsmacht levert daar als verdediger en beschermer van de belangen van het Koninkrijk op veel gebieden een directie of indirecte bijdrage aan.
Een aansprekend voorbeeld hiervan is de bestrijding van piraterij voor de kust van Somalië. Voor Nederland als handelsnatie zijn vrije en veilige mondiale scheepvaartroutes van groot economisch belang. Piraterij raakt het Nederlandse bedrijfsleven omdat het een bedreiging vormt voor het vrije vervoer van goederen en grondstoffen. Een substantieel deel van de transporten in de Golf van Aden is op weg naar de haven van Rotterdam. Ook zien reders zich geconfronteerd met kosten van beschermingsmaatregelen tegen piraterij en van verhoogde verzekeringspremies. Prijsstijgingen van goederen voor de consument zijn daarvan het gevolg. De Koninklijke Marechaussee heeft een taak bij het opsporen van smokkelactiviteiten, belastingontduiking en overige criminele netwerken. Maar de krijgsmacht speelt ook een faciliterende rol voor Nederlandse handelsdelegaties in het buitenland, bijvoorbeeld door op marineschepen een ontmoetingsplaats te bieden voor het bedrijfsleven en de diplomatie.
Vraag 79
Welke militaire rol ziet u voor Nederland om onze handel en handelsroutes en de toegang tot grondstoffen veilig te stellen?
Antwoord
Bij de afweging om al dan niet (militair) deel te nemen aan internationale missies in conflictgebieden, speelt het veiligstellen van onze handel, handelsroutes en toegang tot grondstoffen een integrale rol. Een voorbeeld hiervan is de Nederlandse bijdrage aan de anti-piraterij missies Atalanta en Ocean Shield rond de Hoorn van Afrika.
Vraag 80
In welke mate is Nederland afhankelijkheid van de import van fossiele energiebronnen?
Antwoord
Geen enkel land vindt alle benodigde natuurlijke hulpbronnen voor zijn welvaart binnen de eigen landsgrenzen. Nederland is eveneens in hoge mate importafhankelijk. Daarnaast hebben we een belangrijke doorvoerfunctie naar het Europese achterland, met name naar Duitsland. Onze importen komen vanuit de hele wereld, wat het belang voor Nederland van een vrije markt en onbelemmerde handel onderstreept. Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van cruciale grondstoffen en energiebronnen «van elders», omdat de materiaalstromen die de Nederlandse economie voeden, niet noodzakelijkerwijze via Nederlands grondgebied lopen. In deze geglobaliseerde wereld produceren Nederlandse bedrijven immers wereldwijd.
Vraag 81
Welke andere internationale samenwerkingsverbanden is Nederland aan het onderzoeken?
Antwoord
Nederland verkent bilaterale partnerschappen, neemt initiatieven in Europees verband en onderzoekt de mogelijkheid van het opzetten van een wereldwijd platform voor grondstoffendialoog. De inzet van de Speciaal Vertegenwoordiger Natuurlijke Hulpbronnen is daarbij cruciaal. Er wordt onder meer nauw samengewerkt met Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Australië, China, maar ook met kennisinstellingen in binnen- en buitenland, zoals het World Economic Forum en het World Resources Forum.
Vraag 82
In de notitie worden voorbeelden gegeven van samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding met landen uit de Golfregio. Is er nu of in de toekomst sprake van samenwerking met Israël op het gebied van terrorismebestrijding en de proliferatie van massavernietigingswapens door failed states?
Antwoord
Terrorismebestrijding vormt een belangrijk aandachtspunt in de samenwerking met Israël.
Vraag 83
Op welke wijze zal bepaald worden of en waar de Nederlandse aanwezigheid de meeste toegevoegde waarde heeft? Welke uitgangspunten en welke criteria zijn hier van toepassing? Wat is de rol hierbij van het belang van de Nederlandse aanwezigheid voor het «ontvangende» land?
Antwoord
Waar en op welke wijze Nederlandse aanwezigheid effectief en efficiënt is, verschilt per beleidsterrein. Uw Kamer wordt van geval tot geval geïnformeerd over de afwegingen van het kabinet. Zo bent u geïnformeerd over de inzet op het gebied van ontwikkelingssamenwerking in de beleidsnota over handel en ontwikkelingssamenwerking «Wat de wereld verdient» (Kamerstuk 33 625, nr. 1) en heeft het kabinet in de beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens» (Kamerstuk 32 735, nr. 78) de overwegingen op het terrein van de mensenrechten uiteengezet. Voor zover de beleidsinzet vraagt om concrete Nederlandse aanwezigheid in een ander land, staat het kabinet goed overleg met het betreffende land voor in lijn met geldende internationale afspraken.
De Internationale Veiligheidsstrategie, de beleidsnota over handel en ontwikkelingssamenwerking «Wat de wereld verdient» (Kamerstuk 33 625, nr. 1) en de Kamerbrief over het Budget Internationale Veiligheid (Kamerstuk 33 400 V, nr. 149) bieden het beleidsmatige kader voor de Nederlandse geïntegreerde inzet op vrede en veiligheid.
Vraag 84
Kunt u een overzicht geven van landen en organisaties die digitale middelen inzetten om gevoelige politieke, militaire, wetenschappelijke en economische informatie te stelen in Nederland?
Antwoord
Een uitputtend overzicht kan niet worden gegeven. Zoals in het jaarverslag 2012 van de AIVD staat, heeft de dienst in 2012 in Nederland spionageaanvallen vastgesteld uit onder meer China, Rusland en Iran.
Vraag 85
Waarom is de Westelijke Sahara instabiel als fosfaatbron?
Antwoord
De Westelijk Sahara is sinds de dekolonisatie door Spanje in 1975 betwist gebied tussen Marokko en de lokale verzetsbeweging Frente Polisario. Het gebied geldt voor de VN als een zogenaamde «non-self-governing territory», waarbij Marokko de «de facto administrative power» is. Economische activiteiten in dit gebied mogen volgens internationaal recht weliswaar plaatsvinden, maar de opbrengsten ervan moeten ten goede komen aan de oorspronkelijke bevolking. Fosfaatwinning door Marokko in de Westelijke Sahara vindt overigens op dit moment slechts op zeer kleine schaal plaats. Vrijwel alle Marokkaanse fosfaatexport wordt gewonnen in Marokko zelf.
Vraag 86
Is het mogelijk dat de trans-Atlantische band soms schadelijk is voor de stabiliteit?
Antwoord
Nee. De NAVO is een cruciale pijler van het Nederlandse veiligheidsbeleid. De alliantie is, zoals in het antwoord op vraag 24 gesteld, gebaseerd op solidariteit (wederzijdse bijstand). Dit impliceert dat Nederland voor zijn bescherming afhankelijk is van zijn bondgenoten, maar ook dat Nederland de bondgenoten dient bij te staan als zij een beroep op Nederland doen. De afschrikking, en dus preventieve werking, die hiervan uitgaat, is onmisbaar voor onze veiligheid en die van onze bondgenoten.
Vraag 87
Hoe verhoudt zich de door u uitgesproken steun voor «nauwere samenwerking met Arabische landen» tot de chaos van de Arabische «lente», waarin de radicale islam welig tiert? Wilt u nauwer samenwerken met landen waar moslimfundamentalisten aan de macht zijn?
Antwoord
Het kabinet is het oneens met de generaliseringen dat «de radicale islam welig tiert» en «landen waar moslimfundamentalisten aan de macht zijn». Het is daarbij onduidelijk in de vraagstelling welke landen en partijen daarmee worden bedoeld. De reactie van het kabinet beperkt zich er dan ook toe te stellen, zoals eerder gedaan, dat juist nu de situatie in diverse Arabische landen is verslechterd, Nederland, naar vermogen en met gebruik van eigen expertise, moet proberen bij te dragen aan stabiliteit, democratisering, rechtsstatelijkheid en eerbiediging van de mensenrechten. Dat loopt deels via de overheid in het desbetreffende land, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan, en grotendeels via het maatschappelijk middenveld.
Vraag 88
Kunt u concreet aangeven hoe, waar en op welke wijze Nederland zich actief inspant voor de ontwikkeling van de Responsibility to Protect en wat het doel is van de Nederlandse inspanningen?
Antwoord
Het draagvlak voor het principe van de Responsibility to Protect is sinds de aanvaarding in 2005 aanzienlijk verbreed in alle geografische regio’s. Het is belangrijk om te blijven onderstrepen dat een staat de eerste verantwoordelijkheid heeft om de eigen bevolking te beschermen tegen de massale wreedheden. Als een staat de bevolking niet kan of wil beschermen heeft de internationale gemeenschap een reeks mogelijkheden om internationale misdrijven te voorkomen.
Nederland is een voortrekker als co-voorzitter van de Group of Friends on Responsibility to Protect in New York (een groep van circa veertig landen uit alle regio’s die het principe een warm hart toedragen). Deze groep stimuleert de dialoog met kritische landen. Ook organiseert Nederland jaarlijks tijdens de ministeriële week van de Algemene Vergadering van de VN een ministeriële bijeenkomst over RtoP. Dit jaar heeft Nederland dat samen met Nigeria gedaan en was het thema preventie. Tot slot heeft Nederland, net als een dertigtal andere landen, een focal point voor RtoP benoemd. Deze focal points dragen door hun netwerk bij aan internationale samenwerking op het gebied van implementatie van RtoP.
Nederland spant zich vooral in voor de verbetering van preventie en non-militaire instrumenten door de internationale gemeenschap, zoals capaciteitsopbouw, bezoeken van de Hoge Vertegenwoordiger voor Mensenrechten, bemiddeling, sancties of embargo’s. Bovendien is het van belang om de dialoog te blijven zoeken met kritische landen.
Vraag 89
Kunt u nader ingaan op hetgeen bedoeld wordt met het «wegnemen van de voedingsbodems voor terrorisme»? Wat zijn volgens u deze voedingsbodems en hoe wilt u deze wegnemen? Vormt de kern het probleem van jihadistisch terrorisme de radicale islamitische ideologie, of wordt deze volgens u gevormd door sociaaleconomische factoren als armoede en werkloosheid?
Antwoord
Voedingsbodems voor terrorisme kunnen velerlei vormen hebben. Zonder dat van een rechtstreeks oorzakelijk verband kan worden gesproken, zijn politieke en sociaaleconomische uitsluiting, gebrek aan burgerlijke vrijheden en een zwakke rechtsstaat factoren die de kans dat terroristische bewegingen zich kunnen manifesteren, verhogen.
Vraag 90
Hoe ziet de door Nederland gewenste defensiesamenwerking op Europees niveau er uit wat de Nederlandse regering betreft?
Vraag 91
Welke landen onderzoekt Nederland op de mogelijkheden om internationale samenwerkingsverbanden mee aan te gaan op het gebied van Defensiesamenwerking?
Antwoord op vragen 90 en 91
Nederland hanteert een pragmatische «bottom up» benadering. Verdieping van defensiesamenwerking en nieuwe projectinitiatieven komen in de eerste plaats tot stand tussen landen. In bi- en multilaterale verbanden wordt gewerkt aan capaciteitenversterking en een meer doelmatige en doelgerichte inzet van beschikbare middelen. Daarnaast moet er ook sprake zijn van «top down» coördinatie en sturing om samenhang te garanderen. Binnen de NAVO en de EU wordt het belang van internationale militaire samenwerking ruimhartig onderkend. Tevens bieden deze multilaterale instellingen de internationale kaders voor capaciteitenontwikkeling. Nederland streeft naar zoveel mogelijk transparantie, synchronisatie en heldere prioriteitstelling. Nationale afwegingen over de inrichting van de krijgsmacht blijven leidend. Anderzijds onderkent Nederland, mede in het licht van de toegenomen Europese verantwoordelijkheid, de noodzaak om meer dan in het verleden beleid en planning te harmoniseren. Dit zal eerst gestalte moeten krijgen in de samenwerking met voorkeurspartners.
De kaders voor deze samenwerkingsverbanden staan beschreven in de nota «Internationale Militaire Samenwerking» (Kamerstuk 33 279, nr. 3). Nederland beschouwt een aantal (Europese) landen als strategische partner: België en Luxemburg in BENELUX verband, Duitsland, de Northern Group, in het bijzonder Noorwegen en Denemarken, en Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Met diverse NAVO- en EU-partners bestaan – buiten de multilaterale kaders – ook bilaterale samenwerkingsverbanden op vele gebieden, zoals operationele samenwerking, gezamenlijk oefenen, opleiding en training en materieelsamenwerking. Buiten deze partners in NAVO en EU heeft Defensie, vaak tijdelijke, bilaterale activiteiten met landen rondom specifieke thema’s. Voor inzet in operaties zijn dit bijvoorbeeld Afghanistan, Bosnië en Soedan en specifiek voor antipiraterij-operaties onder andere Malta, de Verenigde Arabische Emiraten en Singapore. Ook zijn er activiteiten met landen in het kader van opleiding en training. Dit zijn onder meer Australië, Indonesië en Singapore. Ten slotte zijn er relaties met landen in verband met instandhouding, verkoop en afstoting van materieel, bijvoorbeeld Estland, Zuid-Korea en Vietnam.
Vraag 92
Waar zet Nederland in EU-verband concreet op in om een prominentere plaats voor veiligheid in de trans-Atlantische dialoog te krijgen? Waarom wordt hier op ingezet?
Antwoord
Nederland zet in EU-verband in op de bevordering van aandacht voor aan veiligheid gerelateerde onderwerpen in de trans-Atlantische dialoog, zoals cyber security en actuele dreigingen. Nederland heeft ook een informele dialoog geïnitieerd ter bespreking van veiligheids- en andere vraagstukken die bepalend zijn voor (de toekomst van) de trans-Atlantische relatie. Aan dit project nemen experts en beleidsmakers uit de VS en Europa deel. De uitkomsten van dit project zullen gedeeld worden met EU-lidstaten en gebruikt worden om dergelijke vraagstukken prominent op de trans-Atlantische agenda te houden. Nederland zet hierop in vanwege het feit dat op het terrein van veiligheid, zoals ook op het vlak van economie, de trans-Atlantische partners waarden en belangen delen.
Vraag 93
Op welke wijze moet de aandacht meer verschoven worden naar de instabiele regio’s in de nabijheid van Europa en welke beleidsimplicaties heeft dit voor defensie en ontwikkelingssamenwerking op nationaal en Europees niveau?
Antwoord
De omwentelingen in de Arabische regio hebben een grote invloed gehad op de beleidsagenda op zowel nationaal als Europees niveau. Dit heeft ook consequenties voor de inzet van financiële middelen. Zo kent Nederland sinds begin 2012 het Matra-Zuid programma voor deze regio en zijn de middelen onder het Europees nabuurschapsbeleid toegenomen. Nederland wil verder de daadkracht van de EU op het gebied van veiligheid- en defensiebeleid vergroten en stuurt daarom op meer Europese verantwoordelijkheid. Een concreet voorbeeld van de focus op instabiele regio’s nabij Europa is het lopende onderzoek naar een mogelijke geïntegreerde Nederlandse bijdrage aan de VN-missie in Mali (MINUSMA).
Vraag 94
Speelt het Amerikaanse hoofdkwartier AFRICOM een rol in het optreden van de EU in Afrika? Zo ja, waaruit bestaat die samenwerking?
Antwoord
Er bestaat geen strategische of beleidsmatige samenwerking tussen het hoofdkwartier van AFRICOM in Stuttgart (Duitsland) en de EU. Wel werkt AFRICOM bilateraal veel samen met Europese landen die in Afrika actief zijn.
Vraag 95
Welke handelsbarrières zijn er momenteel tussen de EU en de omringende landen?
Antwoord
Tussen de EU en de haar omringende landen bestaan zowel tarifaire als non-tarifaire handelsbelemmeringen. De Europese Commissie houdt overzichten bij van wereldwijd ingestelde handelsbelemmeringen en hieruit blijkt dat een aantal landen verschillende soorten handelsbarrières ingevoerd heeft. De tendens is dat het aantal eerder toe- dan afneemt. Rusland, Zwitserland, Oekraïne, Wit-Rusland en Turkije zijn voorbeelden van de EU omringende landen die dit soort maatregelen getroffen hebben. Recent is in G20 verband afgesproken om het zogenaamde «standstill commitment» om geen aanvullende protectionistische maatregelen te nemen, te verlengen tot 2016.
Vraag 96
Beschouwt u Operatie Unified Protector als een succes, in het licht van de huidige situatie in Libië?
Antwoord
Operatie Unified Protector heeft voldaan aan de gestelde doelen, te weten bescherming van de burgerbevolking, handhaving van het vliegverbod en toezicht op de naleving van het wapenembargo.
Vraag 97
Welke sectoren worden het meest bedreigd door cyberaanvallen en op welke wijze wordt er voor preventie samengewerkt met Europese partners?
Antwoord
Het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN-3) laat zien dat de grootste dreiging op dit moment uitgaat van staten en beroepscriminelen. Digitale spionage vindt voornamelijk plaats door staten en is gericht op de overheid en het bedrijfsleven, in het bijzonder vitale sectoren. Overname van ICT via malware-infecties door criminelen richt zich op de overheid, het bedrijfsleven en burgers. Manipulatie van informatie (fraude) door criminelen is met name gericht op het bedrijfsleven, maar kan ook burgers treffen. Meest in het oog springend is daarbij fraude met internetbankieren, waarbij de financiële sector een voornaam slachtoffer is.
Inherent aan cyberdreigingen is het internationale karakter ervan. Nederland heeft daarom baat bij een sterke internationale positionering van de EU richting belangrijke partnerlanden en in internationale fora. Daarbij is het van belang dat er een gelijk speelveld is binnen Europa. Daarom ondersteunt Nederland de capaciteitsopbouw op het terrein van cybersecurity in de EU. Implementatie van de EU cyber security strategie en de Netwerk- en informatiebeveiliging richtlijn staan daarbij voor Nederland centraal. Preventie maakt onderdeel uit van de maatregelen die in de strategie en richtlijn benoemd zijn, onder meer door bewustzijnscampagnes, maar ook door capaciteitsopbouw.
Vraag 98
U schrijft dat de geïntegreerde benadering bij crisisbeheersing tot uiting zal komen in een nieuw Budget Internationale Veiligheid. Zal dit betekenen dat toekomstige uitgaven uit het BIV worden getoetst aan de analyse uit deze internationale veiligheidsstrategie?
Antwoord
Het kabinet verwijst hiervoor naar de Kamerbrief over het Budget Internationale Veiligheid (Kamerstuk 33 400, nr. 149) die het beleidsmatige kader biedt voor de Nederlandse geïntegreerde inzet op vrede en veiligheid en de uitgaven uit het BIV.
Vraag 99
Verdediging van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied is een strategisch belang voor Nederland. Valt hieruit af te leiden dat de kosten die gemaakt worden met de deployment van Patriot-systemen in Turkije worden betaald uit het BIV?
Antwoord
De huidige Patriotsmissie wordt niet uit het BIV gefinancierd.
Het BIV treedt pas in werking vanaf 2014.
Vraag 100
In beleidsaccent 3 (preventie) wordt niet concreet verwezen naar de risico's van radicalisering. En als oplossing wordt gesproken over «communicatiemiddelen». Denkt u daadwerkelijk dat een kleurrijk voorlichtingsprogramma deradicalisering in de hand werkt? Gaat voorlichting Nederland veiliger maken?
Antwoord
In de Nederlandse context wordt niet rechtstreeks gewerkt met voorlichting aan jongeren. In plaats daarvan faciliteert Nederland haar nationale en lokale partners, bijvoorbeeld het lokale bestuur en eerstelijnswerkers uit het veld, door het bieden van handelingsperspectieven en instrumenten met de Toolbox Extremisme (die vanaf 1 december 2013 online te vinden is via www.nctv.nl ). Deze toolbox is vooral preventief van aard en biedt lokale partners en eerstelijnsprofessionals de mogelijkheid producten te gebruiken die gericht zijn op het vergroten van kennis en kunde op het gebied van extremisme, het versterken van samenwerkingsverbanden en het verbeteren van interventiemogelijkheden. Te denken valt aan voorbeelden van succesvolle trajecten, ervaringen van deskundige reclasseringsmedewerkers en contacten met externe specialisten.
Bij het voorkomen van radicalisering en terrorisme in derde landen worden door middel van verschillende communicatiemiddelen jongeren gestimuleerd hun blik te verbreden en onvrede met overheid en/of andersdenkenden niet te uiten in geweld en radicalisering. Hierbij moet worden gedacht aan verschillende projecten in het onderwijs, op TV en op radio. Ook slachtoffers van terrorisme worden bij dergelijke projecten betrokken.
Vraag 101
Kunt u met betrekking tot het beleidsaccent preventie een inschatting geven van de verhouding in de financiële middelen die vloeien naar het aspect «voorkomen» en naar het aspect «genezen»?
Antwoord
Nee, een exacte verhouding is niet te geven, maar de kosten die gemoeid zijn bij het uitbreken van een conflict kunnen enorm oplopen. Dat geldt voor de betrokken landen zelf, maar ook voor de internationale gemeenschap die jaarlijks ca. 7 miljard dollar uitgeeft aan internationale vredesoperaties. Daar komen de kosten voor humanitaire hulp, verstoorde handelsrelaties en de kosten gemoeid met zaken als toenemende criminaliteit nog bij. Voorkomen van conflicten vraagt niet om dergelijke bedragen en is dus in beginsel goedkoper dan het reageren op een geweldsuitbraak.
Vraag 102
Wat verstaat u onder de term «coherentie» met de Haagsche juridische instellingen?
Antwoord
Nederland heeft met Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld een sterk profiel op het gebied van internationale juridische instellingen. Nederland hecht sterk aan vreedzame beslechting van conflicten. De VNVR zou meer van de in artikel 33 van het VN-handvest genoemde mogelijkheden (o.a. juridische beslechting, arbitrage en bemiddeling) gebruik kunnen maken om dat te bevorderen. Daarnaast zou de VNVR de zaken die de Raad doorverwijst naar het Strafhof intensiever kunnen volgen. Indien verkozen zal Nederland zich in de Veiligheidsraad blijven inspannen voor intensiever gebruik van de mogelijkheden die de juridische instellingen bieden.
Vraag 103
Hoe zou in de huidige internationale context de Veiligheidsraad veranderd moeten worden opdat die een goede afspiegeling van de veranderende geopolitieke verhoudingen is?
Antwoord
Nederland hecht grote waarde aan de rol van de VNVR als hoeder van de internationale rechtsorde en vrede en veiligheid. De VNVR moet echter effectiever functioneren en meer legitiem zijn. De huidige mondiale machtsverhoudingen worden door de huidige VNVR-samenstelling onvoldoende weerspiegeld.
Nederland pleit voor snelle en grondige hervormingen van de VR die aansluiten op de actuele internationale politieke verhoudingen. Veel landen delen deze mening, maar het hervormingsproces is moeizaam vanwege uiteenlopende belangen. Voor de lange termijn zouden regionale zetels een oplossing kunnen zijn, waaronder een zetel voor de EU. Nederland zet zich op de korte termijn in voor beperkte uitbreiding van het aantal zetels van de raad. Nederland is voor beperking van het gebruik van vetorechten en tegen uitbreiding van de vetorechten voor eventuele nieuwe (semi-)permanente leden.
Vraag 104
Beschouwt u de rol van Nederland als belastingvoordeelzone als relevant in de bestrijding van de georganiseerde misdaad?
Antwoord
De Staatssecretaris van Financiën en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking geven in een brief d.d. 30 augustus jl. (met kenmerk IFZ/2013/320-U) namens het kabinet onder meer een reactie op het rapport van SEO Economisch Onderzoek (SEO) over Overige Financiële Instellingen. Daarin stelt het kabinet de visie van SEO te delen dat de omvangrijke geldstromen die Nederlandse bijzondere financiële instellingen (bfi’s) verwerken, risico's voor Nederland meebrengen, zoals een integriteitrisico. Het gaat daarbij om het risico dat geldstromen die verband houden met illegale activiteiten, via Nederlandse bfi’s naar hun bestemming worden geleid. Het kabinet is zich van dit risico bewust en heeft zich onder andere voorgenomen om in overleg met De Nederlandsche Bank de Regeling Integere Bedrijfsvoering Wet Toezicht Trustkantoren aan te scherpen. Met maatregelen op het gebied van toezicht en transparantie wordt er verder aan gewerkt dit risico zoveel mogelijk in te perken. Daarom stelt de Nederlandse regelgeving steeds hogere eisen aan trustkantoren die diensten leveren aan bfi’s en daarom werkt de Nederlandse Belastingdienst altijd maximaal mee aan verzoeken van andere landen om relevante informatie uit te wisselen.
Vraag 105
Is het herverdelen van rijkdom, zowel nationaal als internationaal niet cruciaal in de lijst preventiemaatregelen?
Antwoord
Sociaaleconomische ongelijkheid en gebrek aan mogelijkheden voor mensen om in hun eigen bestaan te voorzien kunnen factoren zijn die een rol spelen bij het ontstaan en voortduren van conflicten. Van de herverdeling van rijkdom op zichzelf, zal echter geen duurzame preventieve werking uitgaan als de onderliggende oorzaken niet worden aangepast. Een werkende rechtsstaat met gelijke rechten voor iedereen, die corruptie en nepotisme bestrijdt en zorgt voor toegang tot dienstverlening door de overheid, biedt meer uitzicht op duurzame conflictpreventie dan de herverdeling van rijkdom alleen.
Vraag 106
Hoe definieert u «terrorisme»?
Antwoord
Internationaal bestaat geen overeenstemming over de definitie van «terrorisme». De Nederlandse overheidsdiensten die betrokken zijn bij de bestrijding van terrorisme hanteren de volgende «werkdefinitie» van «terrorisme»: «Terrorisme is het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden van of plegen van ernstig op mensen gericht geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatschappij ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.»
Vraag 107
Valt onder de «onvrede met de overheid» ook de woede veroorzaakt door westers optreden, zoals drone aanvallen?
Antwoord
Het is afhankelijk van de specifieke situatie denkbaar dat bij radicalisering ook (percepties over) «de rol van het Westen» een rol speelt.
Vraag 108
Kunt u aangeven of en zo ja welke bondgenoten, met wie Nederland samenwerkt in de strijd tegen terrorisme, niet altijd binnen de kaders van de rechtsstaat en met respect voor de fundamentele vrijheden van burgers opereren om terrorisme te bestrijden?
Antwoord
De bestrijding van terrorisme dient plaats te vinden met respect voor fundamentele vrijheden en binnen de rechtstatelijke kaders. Terrorismebestrijding buiten die kaders zou niet alleen de legitimiteit daarvan aantasten, maar ook de effectiviteit en geloofwaardigheid van contraterrorisme inspanningen ondermijnen. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in de Nederlandse inzet op het gebied van terrorismebestrijding op bilateraal en multilateraal niveau.
Vraag 109
In welke mate acht u buitenlandse bezetting van landen, zoals Afghanistan en Irak, als een voedingsbodem van terrorisme? In hoeverre motiveert buitenlandse militaire aanwezigheid mensen om aanslagen te plegen tegen militairen in hun land dan wel tegen doelen in het thuisland van de militairen?
Antwoord
Buitenlandse aanwezigheid wordt frequent door terroristische bewegingen genoemd als een factor die hen moveert zich tegen Westerse belangen te richten.
Vraag 110
Hoe wordt de Nederlandse bijdrage (doormiddel van concrete pragmatische stappen) in het ontwapeningsbeleid, in NAVO- en VN-verband, vormgegeven?
Antwoord
Over de visie van het kabinet op nucleaire ontwapening, wapenbeheersing en non-proliferatie zal het kabinet u, conform mijn toezegging tijdens het AO over de NAVO d.d. 21 november 2012 (Kamerstuk 28 676, nr. 171), binnenkort per brief informeren.
Vraag 111
Wat wordt verstaan onder «doortastend optreden» bij overtreding van regels? (Iran, Noord-Korea)
Antwoord
Zowel Iran als Noord-Korea komen hun verplichtingen niet na jegens de internationale gemeenschap, zoals neergelegd in verscheidene IAEA- en VN-Veiligheidsraadresoluties. Iran en Noord-Korea worden in internationale fora, waaronder het IAEA, frequent aangesproken op de niet-naleving van hun verplichtingen en opgeroepen dit onverwijld te doen. Daarnaast heeft de Veiligheidsraad sancties opgelegd en zijn er aanvullende autonome sancties van de EU. Nederland voert deze sanctiemaatregelen onverkort uit.
Vraag 112
Komt het onderzoek naar proliferatie gerelateerde activiteiten en het vergaren van informatie over programma’s van massavernietigingswapens niet in gevaar door de bezuinigingen bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten?
Antwoord
Het is op dit moment nog niet te zeggen of de bezuinigingen bij de AIVD consequenties hebben op het gezamenlijke AIVD- en MIVD onderzoek naar proliferatie gerelateerde activiteiten en het vergaren van informatie over programma’s van massavernietigingswapens. De Minister van BZK laat momenteel verschillende scenario’s uitwerken met het oog op de taakstelling van de AIVD. De scenario’s worden voorzien van een appreciatie van de consequenties voor de samenwerking met veiligheidspartners en voor de nationale veiligheid. Dit thema is hierbij niet bij voorbaat uitgezonderd. Zoals toegezegd door de Minister van BZK tijdens het AO van 5 juni jl. (Kamerstuk 30 977, nr. 60), wordt de Tweede Kamer voor het eind van 2014 nader geïnformeerd over de tijdslijn en de invulling van de tweede tranche bezuinigingen bij de AIVD van 45 miljoen euro, zodat er nog ruim de tijd is om, voordat de bezuinigingen geëffectueerd worden, met de Kamer de voorstellen te bespreken.
Vraag 113
Waar zet Nederland concreet op in om de rol van kernwapens in militaire doctrines te verkleinen?
Antwoord
Nederland stimuleert het internationale debat over het verminderen van het belang van kernwapens in militaire doctrines en de mogelijkheden daartoe. In de context van het Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI) heeft Nederland bijgedragen aan een discussiestuk voor de bijeenkomst van het Voorbereidingscomité van de NPV Toetsingsconferentie, in Genève in april van dit jaar. Daarnaast heeft de NPDI op deze bijeenkomst een groot en publiek nevenevenement over dit onderwerp georganiseerd. Tevens was Nederland in juni 2013 in Den Haag gastheer van een seminar over dit onderwerp, in de context van de NAVO-Rusland Raad. Het verminderen van de rol van nucleaire wapens in militaire doctrines is relevant voor het realiseren van het doel van een wereld vrij van nucleaire wapens en voor het creëren van de voorwaarden daarvoor. Ook in het kader van de NAVO Defence and Deterrence Posture Review (DDPR) heeft Nederland een prominente rol in de discussie gehad in het debat over de NAVO-doctrine.
Vraag 114
Verstaat u onder transparantie met betrekking tot kernwapens ook publieke transparantie?
Antwoord
Onder transparantie met betrekking tot kernwapens verstaat het kabinet het geven van zoveel mogelijk openheid, ook publiekelijk, door de kernwapenstaten over hun kernwapenarsenalen en hun nucleair beleid. Het vrijgeven en uitwisselen van informatie zal bijdragen aan het vergroten van internationaal wederzijds vertrouwen, wat een noodzakelijke voorwaarde is voor verdere stappen in (wederzijdse) nucleaire ontwapening.
Vraag 115
Beschouwt u de positie van India, Pakistan en Israël buiten het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) ook als een aantasting van het non-proliferatie regiem?
Antwoord
Het kabinet ziet het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) als de hoeksteen van het mondiale nucleaire non-proliferatie regiem en streeft naar universalisering daarvan. De landen van het Non-Proliferation and Disarmament Initiative hebben, na de ministeriele bijeenkomst in Den Haag op 9 april van dit jaar, in een gezamenlijke verklaring alle landen die nog niet tot het NPV zijn toegetreden, opgeroepen dit zo snel mogelijk alsnog te doen.
Vraag 116
Waarom noemt u Nederland als negende exportnatie en zestiende economie ter wereld een «relatief klein land»? Doelt u op de geografische omvang van Nederland, of de bezuinigingen van het kabinet die het buitenlands beleid raken en leiden tot een afnemende invloed van Nederland op het wereldtoneel?
Antwoord
Nederland is gemeten in oppervlakte en bevolkingsomvang op mondiale schaal een relatief klein land.
Vraag 117
Is het kabinet voor eenzelfde geïntegreerde benadering bij bestrijding van piraterij in de Golf van Guinee als bij de bestrijding van piraterij in de Golf van Aden?
Antwoord
Gebrekkig toezicht en rechtshandhaving door staten aan de 6.000 kilometer lange kustlijn tussen Senegal en Angola bevordert maritieme criminaliteit. In samenhang met de poreuze landgrenzen van deze kuststaten ontstaat smokkel van wapens, drugs en mensen via de Sahel, onder andere richting Europa. De opbrengst hiervan vormt een belangrijke financieringsbron voor gewapende en/of terroristische groeperingen in de regio.
Een geïntegreerde aanpak van deze problematiek, waarvan maritieme criminaliteit dus een onderdeel vormt, is in de ogen van het kabinet onontbeerlijk. Deze moet gericht zijn op versterking van rule of law (politie, marine, kustwacht, douane en immigratie), goed bestuur (met aandacht voor corruptie), regionale coördinatie (via de Economic Community of Central African States, de Economic Community of Central African States en de Gulf of Guinea Commission) en de bevordering van economische ontwikkeling als alternatief voor maritieme criminaliteit en smokkel. De Nederlandse inzet ten aanzien van deze geïntegreerde aanpak vindt met name in EU-verband plaats. De EU werkt momenteel aan een strategie voor de Golf van Guinee; deze wordt naar verwachting eind 2013 afgerond.
In tegenstelling tot de Golf van Aden vaart in de Golf van Guinee vooral bestemmingsverkeer. Het is geen internationale doorgangsroute voor de (Nederlandse) koopvaardij.
Vraag 118
Wat verstaat u onder «misbruik van wapens»?
Antwoord
Binnen de EU is in 2008 een Gemeenschappelijk Standpunt overeengekomen voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie. Dit geeft lidstaten enerzijds het recht militaire middelen te verkopen, maar stelt tevens dat lidstaten gehouden zijn om de uitvoer van militaire goederen te toetsen aan een achttal criteria. In lijn met dit Gemeenschappelijk Standpunt wordt met «misbruik van wapens» in de Internationale Veiligheidsstrategie gedoeld op het gebruik van conventionele wapens en technologie voor binnenlandse onderdrukking en mensenrechtenschendingen of op situaties waarin met deze wapens interne of regionale gewapende conflicten worden uitgelokt of verlengd.
Vraag 119
Hoe wordt er met betrekking tot het beleidsaccent geïntegreerde benadering zorg voor gedragen dat hulpverlening niet wordt gemilitariseerd? Kunt u concrete maatregelen noemen?
Antwoord
Allereerst houdt Nederland vast aan het uitgangspunt dat activiteiten in het kader van de geïntegreerde benadering alleen met ontwikkelingsmiddelen kunnen worden gefinancierd als deze binnen de internationaal overeengekomen definitie van officiële ontwikkelingshulp (ODA) vallen. Het is daarbij van belang dat activiteiten bijdragen aan de bescherming van de burgerbevolking, het voorkomen of beheersen van humanitaire crises en/of het bevorderen van duurzame veiligheid en stabiliteit. Bij verlening van humanitaire hulp wordt uitgegaan van de internationale richtlijnen over de inzet van militaire middelen. Dat wil zeggen: deze middelen worden uitsluitend ingezet als er geen andere mogelijkheid is om dit door een civiele organisatie te laten doen.
Vraag 120
Beschouwt u het Nederlandse optreden in Uruzgan en Kunduz als een succes? Zo ja, waarom?
Antwoord
Het kabinet is van mening dat de Nederlandse inspanningen in Uruzgan zichtbare resultaten hebben opgeleverd. De veiligheidssituatie is tussen 2006 en 2010 geleidelijk verbeterd, de economische ontwikkeling van de provincie is op gang gekomen en het provinciale bestuur is langzaam beter gaan functioneren. Mede dankzij Nederlandse inspanningen nam de aanwezigheid van het Afghaanse leger in de provincie Uruzgan ook toe waardoor de veiligheid geleidelijk meer in Afghaanse handen kon komen. Echter, vier jaar is niet genoeg geweest om de lokale Afghaanse overheid in staat te stellen volledig zelfstandig voor veiligheid, goed bestuur en ontwikkeling te zorgen. De missie heeft wel een stevige basis gelegd voor de opvolgers en de Afghaanse autoriteiten.
Het kabinet is ten aanzien van het Nederlandse optreden in Kunduz voorzichtig positief over de behaalde resultaten tot nu toe. Het blijkt dat de geïntegreerde Nederlandse aanpak met nadruk op kwaliteit zowel door de Afghanen als door de internationale partners erkend en gewaardeerd wordt. De inzet van het kabinet was om de politietrainingsmissie vanaf de start geïntegreerd te benaderen, waarbij de verschillende elementen van de missie goed op elkaar aan zouden sluiten om zodoende de gehele rechtsketen een kwalitatieve impuls te geven. De tussentijdse evaluatie (Kamerstuk 27 925, nr. 472) laat zien dat dit in de praktijk is uitgevoerd. In de eindevaluatie zal een eindoordeel worden geformuleerd over de behaalde resultaten en het succes van het Nederlandse optreden in Kunduz.
Vraag 121
Is de zogeheten «The Hague approach» bestaande uit Six Principles for Achieving Sustainable Peace in Post-Conflict Situations één van die concrete vertalingen van de geïntegreerde benadering?
Vraag 122
Op welke wijze zal de zogeheten «Hague approach» worden betrokken bij het herstel van vrede, veiligheid en rechtsorde voor mensen in fragiele staten en landen in conflict?
Antwoord op vragen 121 en 122
The Hague Approach, die recent is ontwikkeld door het Institute for Global Justice, is een waardevolle bijdrage voor beleidsmakers en praktijkmensen die werken aan vredesopbouw en post-conflictwederopbouw. De benadering staat een brede netwerkgerichte aanpak en daarmee geïntegreerde benadering van vredesopbouw voor. De zes principes sluiten niet alleen goed aan bij het Nederlandse beleid, maar ook bij dat van andere internationale landen en organisaties en kunnen in beginsel bijdragen aan een beter inzicht (en herstel van) vrede, veiligheid en rechtsorde voor mensen in fragiele staten en landen in conflict.
Vraag 123
Maakt een strategische visie op de beoogde eindsituatie mening onderdeel uit van beleidsaccent 5: geïntegreerde benadering? En zo ja, op welke wijze?
Antwoord
Mits gezamenlijk tot stand gekomen maakt een strategische visie op de beoogde eindsituatie onderdeel uit van de geïntegreerde benadering. Vooral bij een militaire inzet is het van belang de eindsituatie zo concreet en helder mogelijk te formuleren als onderdeel van een verantwoorde exit-strategie. Tegelijkertijd zijn politieke en ontwikkelingsdoelen in fragiele situaties gebaat bij een zekere mate van flexibiliteit om zodoende aan te kunnen blijven sluiten bij veranderende omstandigheden.
Vraag 124
Kunt u aangeven wat u verstaat onder «capabele overheden»?
Antwoord
Onder «capabele overheden» wordt in fragiele situaties en conflictlanden verstaan: overheden die over voldoende capaciteit beschikken om essentiële diensten te leveren en rekenschap af te leggen aan burgers. Het is tevens van belang dat er voldoende vertrouwen is tussen overheden en verschillende groepen in de samenleving. Zie voor een nadere toelichting ook de Kamerbrief voor Veiligheid en Rechtsorde, 2012 (Kamerstuk 32 605, nr. 94) en de Strategie Veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten, 2008 (Kamerstuk 31 787, nr. 1).
Vraag 125
Kan de krijgsmacht die rol spelen in de hervorming van de veiligheidssector in samenwerking met de Amerikaanse strijdkrachten?
Antwoord
De hervorming van een veiligheidssector in een land is een proces van lange adem. Het is ook een proces dat zeer dicht tegen politieke processen aanligt. Mede om die reden worden dergelijke processen bij voorkeur aangestuurd vanuit civiele organisaties. Krijgsmachten uit andere landen spelen daarbij een ondersteunende, en vaak essentiële rol.
In sommige gebieden, zoals Afghanistan, is de rol van de VS hierbij aanzienlijk; in andere landen zoals Somalië is de rol van de VS indirect; zij financieren en organiseren trainingen voor de krijgsmachten van Burundi en Uganda die vervolgens in Somalië de Somalische krijgsmacht ondersteunen en trainen. Nederland voert een deel van deze trainingen in Burundi en Uganda uit. Per land en situatie is de inzet van de Nederlandse krijgsmacht en de eventuele samenwerking met de VS dus verschillend.
Vraag 126
De regering noemt economische veiligheid een strategisch belang, wat betekent dit concreet voor het Nederlandse bedrijfsleven in problematische regio's?
Antwoord
Hoewel het bedrijfsleven primair zelf verantwoordelijk is voor zijn buitenlandactiviteiten en zelf moet beoordelen in welke mate handel met het buitenland en vestiging in het buitenland risico’s met zich meebrengt, is ondersteuning van het bedrijfsleven, ook op het gebied van veiligheid, een belangrijke taak van het ministerie van Buitenlandse Zaken en zijn postennetwerk. Hierbij valt te denken aan zaken als informatieverschaffing over de actuele veiligheidssituatie in een land, reisadviezen en registratie op de ambassades.
Bovendien wordt door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) elke vier maanden het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) opgesteld. Het DTN schetst een integraal beeld van de nationale en internationale terroristische dreiging in Nederland en tegen Nederlandse belangen in het buitenland. Hieronder zijn ook de Nederlandse economische belangen in het buitenland begrepen. Het bedrijfsleven kan kennisnemen van de niet gerubriceerde versie van het DTN. Nederlandse ambassades in de relevante regio’s stellen rapportages op ten behoeve van het DTN.
Vraag 127
Er wordt gesproken over samenwerking met private partijen. Betekent dit ook strategische analytische samenwerking of alleen manbewaking op koopvaardij?
Antwoord
De samenwerking op veiligheidsgebied met private partijen is nadrukkelijk breder dan alleen bewaking op koopvaardijschepen. Ook op strategisch-analytisch niveau vindt steeds meer overleg plaats met mondiaal opererende bedrijven. Ook in het kader van economische diplomatie wordt met een steeds breder palet van bedrijven gesproken over veiligheidsthema’s.
Vraag 128
Hoe verhoudt zich de Nederlandse keuze voor schaliegas met het uitgangspunt uit de internationale veiligheidsstrategie: «Voor wat betreft energie, kiest Nederland voor duurzame en verantwoorde winning van met name gas. We gaan daarbij uit van standaarden van de OESO en het Internationaal Energieagentschap (IEA), zodat grondstoffen op een verantwoordelijke, sociale en milieuvriendelijke manier worden gedolven.»?
Antwoord
Op 26 augustus is het onderzoeksrapport van Witteveen+Bos met betrekking tot het onderzoek naar de mogelijke gevolgen en risico’s van de opsporing en winning van schaliegas in Nederland in termen van veiligheid voor mens, natuur en milieu naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk 28 982, nr. 132). Bij dit onderzoek is tevens de vigerende wet- en regelgeving tegen het licht gehouden. In die Kamerbrief heeft het kabinet aangegeven het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) af te wachten, alvorens een besluit te nemen over de mogelijk vervolgstappen. Naar aanleiding van dit advies heeft de Minister op 18 september jl. besloten om een structuurvisie/ plan-MER uit te laten voeren (Kamerstuk 28 982, nr. 133). Hierin wordt onderzocht welke locaties in Nederland het meest geëigend zijn voor eventuele proefboringen. Het is de verwachting dat het opstellen van een structuurvisie/ plan-MER een tot anderhalf jaar zal duren. Gedurende de looptijd van dit onderzoek zullen geen proefboringen naar schaliegas uitgevoerd worden en geen opsporingsvergunningen voor schaliegas verleend worden.
Vraag 129
Wanneer en waar is het besluit genomen dat private beveiligers een deel van de beveiligingstaak op zich gaan nemen? Welke wet- en regelgeving is hierbij van toepassing?
Antwoord
In de brief van 26 april 2013 (Kamerstuk 32 706, nr. 44) heeft het kabinet uw Kamer medegedeeld dat zal worden voorzien in wet- en regelgeving die de inzet van gewapende particuliere beveiliging toestaat op nader te bepalen categorieën transporten in het risicogebied nabij Somalië onder strikte, nog nader te definiëren, voorwaarden.
Vraag 130
Hoe kunt u garanderen dat het bedrijfsleven niet nauw betrokken is bij surveillance programma’s tegen de eigen bevolking, zoals laatstelijk onthuld?
Antwoord
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten opereren binnen de kaders van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV 2002). De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten CTIVD houdt toezicht op de rechtmatigheid van het handelen van de diensten.
Vraag 131
Hoe ziet u naast economische diplomatie de mogelijke aanvullende taak voor de overheid indien zich nijpende problemen voordoen om de toegang tot grondstoffen veilig te stellen?
Vraag 132
Wordt er regelmatig overleg gepleegd met het bedrijfsleven over de toegang tot grondstoffen? Zo ja, met welke bedrijven en hoe vaak?
Antwoord op vragen 131 en 132
Veilige handelsroutes, vrije handel en onbelemmerde toegang tot grondstoffen zijn van strategisch belang voor de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven.
Het kabinet overlegt intensief met het bedrijfsleven, de brancheorganisaties en met (internationale) kennisinstituten en is daarbij bezig om de bewustwording en kennis over de voorzieningszekerheid van grondstoffen verder uit te bouwen.
Daarnaast zijn er incidenteel vertrouwelijke gesprekken met bedrijven.
Overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen organiseren verder al een aantal jaren gezamenlijk internationale conferenties rond dit thema. Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft de monitor materiaalstromen ontwikkeld om meer inzicht te krijgen in het gebruik en recycling van grondstoffen, halffabricaten en eindproducten in de Nederlandse economie. Hierin worden zowel groene grondstoffen als metalen en mineralen gevolgd. De overheid zet zich verder in om de politieke dimensie van de toegang tot grondstoffen op de internationale agenda te krijgen. Een voorbeeld daarvan is de brief die ik samen met mijn Italiaanse collega Bonino en mijn Duitse collega Westerwelle aan EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heb gestuurd. In deze brief hebben wij specifiekere opname van onder meer voorzieningszekerheidsvraagstukken in het EU-buitenlandbeleid bepleit.
Vraag 133
Kunt u een overzicht geven van de in de afgelopen jaren genomen maatregelen omdat grondstoffen een politiek onderwerp werden?
Antwoord
Uw Kamer heeft op 4 juli jongsleden een voortgangsrapportage (Kamerstuk 32 852, nr. 15) ontvangen, waarnaar het kabinet volledigheidshalve verwijst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33694-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.