1. Inleiding
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord. Zij
hebben nog enige nadere vragen.
2. Bestuurlijke integriteit en bestuurlijke crises
In het voorlopig verslag hebben de leden van de CDA-fractie de vraag opgeworpen welke wettelijke instrumenten de burgemeester respectievelijk
de commissaris van de Koning ten dienste staan om uitvoering te geven aan de in het
voorstel opgenomen zorgplicht voor integriteit. Deze vraag werd mede ingegeven door
de zorg dat een burgemeester of commissaris makkelijk «meegezogen» kan worden in integriteitskwesties
bij een onhelder normenkader, of onduidelijkheid over de reikwijdte van de zorgplicht
of het ontbreken van adequate instrumenten. In antwoord daarop verwoordde de regering
het standpunt dat de voorgestelde bepaling slechts een concretisering behelst van
artikel 170, derde lid, Gemeentewet.
Kan onder de huidige wetgeving de zorg voor integriteit bij de portefeuilleverdeling
binnen het college van burgemeester en wethouders in het bijzonder toebedeeld worden
aan een wethouder? En zou dat onder de voorgestelde regeling niet kunnen? Wanneer
dit in beide gevallen zo is, dan moet de conclusie in elk geval zijn dat het wetsvoorstel
een materiële verandering introduceert. Ook wanneer dat niet het geval is, is het
overigens naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie goed te beargumenteren
dat de bepaling juist door het expliciete karakter ervan een materiële verandering
behelst.
De regering stelt dat «de huidige praktijk» uitwijst dat de burgemeester zijn rol
inzake integriteitsbewaking «ruim opvat en zich niet slechts beperkt tot de integriteit
van wethouders en raadsleden». Kan de regering preciseren waaruit dit precies blijkt?
Strekt de reikwijdte van de integriteitsplicht zich exclusief uit tot de bestuurlijke
sfeer of reikt die verder? Gelden de genoemde gedragscodes ook voor commissieleden
en leden van rekenkamers, al of niet gemeenschappelijke rekenkamers?
In het artikel «De nieuwe bepalingen in Gemeentewet en Provinciewet inzake de zorg
voor bestuurlijke integriteit: een zorgplicht tevens zorgelijke plicht?» (Gst 2014/40)
heeft de schrijver, de heer C.J.N. Versteden, gewezen op de adviserings- c.q. ondersteuningsplicht
van de commissaris jegens de burgemeester en zich de vraag gesteld hoe deze zich verhoudt
tot de toezichtfunctie op de burgemeester (benoeming, ontslag, functioneren). Kan
de regering hierop ingaan alsook op de positie van de commissaris wiens advies is
gevolgd door de burgemeester wanneer hij vervolgens toch in problemen raakt en uiteenlopende
dimensies van de onderlinge verhouding tussen commissaris en burgemeester in zo’n
situatie?
De commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken
en Huis van de Koning wacht met belangstelling de antwoorden van de regering af en
ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit nader voorlopig verslag.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van
Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Engels
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van
Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman