33 670 Modernisering van de Comptabiliteitswet

Nr. 15 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 april 2022

De commissie voor de Rijksuitgaven heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 21 januari 2022 inzake de Opzet evaluatie Comptabiliteitswet 2016 (Kamerstuk 33 670, nr.12).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 april 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Sneller

De griffier van de commissie, Schukkink

Vragen en antwoorden

Hieronder volgen de feitelijke vragen en hun beantwoording.

1. Hoe kijkt u aan tegen de spanning die er bestaat tussen het vertrouwelijk informeren van de Kamer enerzijds en het feit dat als gevolg daarvan Kamerleden bepaalde onderwerpen niet meer kunnen opbrengen in debatten? Welke rol speelt deze spanning in de evaluatie? Hoe bent u voornemens hiermee om te gaan?

Dit soort spanningen is inherent aan het feit dat een wet vaker meerdere doelen dient en wet- en regelgeving soms op onderdelen strijdig kan zijn. In het algemeen gaat de CW over het breed informeren van het parlement in het kader van het informatie- en budgetrecht, maar waar het gaat om bijvoorbeeld het beschermen van de vrije markt en het voorkomen van misbruik van voorkennis (Europese Verordening marktmisbruik) of de nationale veiligheid zijn er uitzonderingen op wat de Kamer met de informatie kan doen. De CW biedt hier ook wettelijke aanknopingspunten voor. Artikel 4.7 en de voorhangprocedure komen in de evaluatie terug.

2. Kunt u toelichten waarom het gebruik van artikel 2.27 niet specifiek wordt genoemd als onderwerp van de evaluatie in de opzet, terwijl daar wel de nodige «discussie over was de afgelopen jaren»?

In mijn kamerbrief van 21 januari heb ik enkele onderwerpen specifiek benoemd, maar deze lijst is niet limitatief. Ik ben mij ervan bewust dat er discussie is rondom het veelvuldig beroep op artikel 2.27 van de CW in de afgelopen twee jaar. Het onderwerp zal ik om deze reden zeker meenemen in de evaluatie.

3. Kunt u toezeggen dat onderzoek naar het veelvuldig gebruik van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet (CW) in de afgelopen jaren, en de wijze waarop daartoe per geval toe besloten is, onderdeel uitmaakt van de evaluatie?

Mijn ambtsvoorganger heeft eerder toegezegd om het (veelvuldig) beroep op artikel 2.27 te analyseren. Ik wil u er graag op wijzen dat daarom vorig jaar een overzicht is opgesteld van de incidentele suppletoire begrotingen (ISB) waarin een beroep is gedaan op dit artikel. Op Verantwoordingsdag zal ik een soortgelijk ISB-overzicht van 2021 publiceren in het Financieel Jaarverslag Rijk 2021. Ik zal de werking van, en het veelvuldig beroep op artikel 2.27, in zijn algemeenheid onderzoeken in deze evaluatie.

4. Kunt u een overzichtelijke en volledige lijst van stakeholders en respondenten geven die worden betrokken in het onderzoek?

De directe stakeholders van de CW zijn de Staten-Generaal, de Auditdienst Rijk, de Algemene Rekenkamer, het Ministerie van Financiën (voornamelijk de medewerkers van DG Rijksbegroting), de Raad van State en de directies Financieel-Economische Zaken van de departementen. Alle stakeholders krijgen de kans de vragenlijst in te vullen. Ik ga in overleg met de begeleidingscommissie en de betreffende stakeholders bepalen wie de vragenlijsten precies ontvangen. Van de ontvangers reken ik op een respons van rond de 30%. Aangezien de precieze invullers van de vragenlijst anoniem blijven zodat we vrije meningen op kunnen halen, kan ik een lijst van respondenten niet geven.

5. Kunt u artikel 3.1 CW wel meenemen in de evaluatie van de systematiek van de CW waarin ook de verantwoording van doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid essentieel is, in plaats van dit belangrijke artikel buiten beschouwing te laten vanwege het separate evaluatietraject omtrent de naleving?

Over de doeltreffendheid van artikel 3.1 van de CW komt een aantal vragen in de vragenlijst. Zoals toegezegd bij de start van de nieuwe werkwijze «Beleidskeuzes uitgelegd», zal ik een jaar na de ingangsdatum van de nieuwe werkwijze starten met de evaluatie hiervan1. Er is gekozen voor een periode van een jaar zodat er voldoende feitenmateriaal is opgebouwd om de evaluatie zinvol te kunnen uitvoeren.

6. Bent u van mening dat iemand van binnen de rijksoverheid een voldoende extern perspectief op het onderzoek kan bieden, indachtig uw keuze voor een onafhankelijk voorzitter, zijnde een directeur-generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in het kader van externe uitvoering van de evaluatie?

De beoogd voorzitter van de begeleidingscommissie, de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor een slagvaardig, toegankelijk en doelmatig werkend rechtsbestel. Met deze achtergrond twijfel ik er niet aan dat de beoogd voorzitter, waar dat aan de orde komt, onafhankelijk zal meedenken. Daarnaast wil ik graag benadrukken dat op inhoudelijk vlak de externe wetenschappers die deel uitmaken van de begeleidingscommissie continu betrokken zijn.

7. Genoemd wordt de voorzitter en de begeleidingscommissie, maar wie zal in feite het evaluatieonderzoek uitvoeren?

De uitvoering van de evaluatie ligt primair bij enkele medewerkers van het directoraat-generaal Rijksbegroting met de nodige ervaring op het gebied van onderzoek en bestuurlijke en juridische kwesties binnen de financiële functie. Deze medewerkers zijn niet betrokken geweest bij het opstellen van de Comptabiliteitswet 2016.

8. Geeft u uitvoering aan het verzoek van de Kamer om het evalueren van de CW door een onafhankelijke partij te laten uitvoeren, wanneer u dit laat uitvoeren door onder andere uw ministerie?

Zoals ik in mijn vorige brief heb beargumenteerd, is het voor de externe uitvoering nodig om een partij te vinden die én de verscheidenheid aan onderwerpen in de CW beheerst, én kan inschatten hoe die de samenwerking tussen de stakeholders in de praktijk beïnvloeden. Daarom zie ik meerwaarde in een onderzoek vanuit de expertise van mijn ministerie en andere betrokken overheidspartijen, met concrete waarborgen voor de onafhankelijkheid van het onderzoek.

9. Wat is de samenstelling van de groep mensen die de evaluatie uitvoert?

Zie 7.

10. Bent u bereid meer waarborgen op te nemen om ervoor te zorgen dat de evaluatie onafhankelijk gebeurt?

Zie antwoord op vraag 7 en de bijgaande Kamerbrief. (Kamerstuk 33 670, nr. 14)

Van uw aanbod om een coördinerende rol te spelen bij de beantwoording van de vragenlijst door Kamerleden maak ik graag gebruik.


X Noot
1

Zie Kamerstuk 31 865, nr. 198

Naar boven