Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 november 2021
Op verzoek van mijn ministerie heeft het RIVM onderzocht wat de stand van zaken is
van de kennis over laagfrequent geluid en op basis daarvan opties voor vervolgonderzoek
voorgesteld. Aanleiding voor dit onderzoek waren een toename in klachten over laagfrequent
geluid (geluid met lage tonen) en maatschappelijke onrust over eventuele gezondheidseffecten
hiervan. De rapportage «Onderzoeksprogramma Laagfrequent geluid (LFG): Stand van zaken
en aanbevelingen voor vervolgonderzoek» doe ik u hierbij toekomen, mede namens de
Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie en de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport1.
In de rapportage geeft het RIVM een overzicht van de stand van zaken van de kennis
over laagfrequent geluid met betrekking tot bronnen, maatregelen, meldingen, aanpak
bij meldingen, gezondheidseffecten en het juridisch kader. Deze kennis is gebaseerd
op een combinatie van een overzicht van de beschikbare wetenschappelijke literatuur
en de resultaten van vragenlijstonderzoek onder gemeenten, omgevingsdiensten en audiologen.
Bronnen van laagfrequent geluid zijn bijvoorbeeld industrie, windturbines, festivals
en transport, maar ook wasmachines, warmtepompen en ventilatiesystemen. Uit meldingen
en landelijke hinderpeilingen maakt het RIVM op dat er een toename lijkt te zijn in
klachten die worden toegeschreven aan laagfrequent geluid. Voor veel van de meldingen
is echter niet bekend of laagfrequent geluid daadwerkelijk een rol speelt omdat er
geen laagfrequent geluid wordt gemeten of omdat een bron van laagfrequent geluid niet
gevonden wordt. Dit maakt het volgens het RIVM moeilijk om de omvang van de problematiek
te bepalen. Het RIVM geeft wel aan dat laagfrequent geluid, net als geluid in het
algemeen, tot (ernstige) hinder en mogelijk slaapverstoring kan leiden. Uit beschikbaar
onderzoek volgt niet dat laagfrequent geluid samenhangt met andere gezondheidseffecten
zoals hart- en vaatziekten.
Het RIVM doet in het rapport ook aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Aangezien niet
bekend is hoeveel laagfrequent geluid er in Nederland is en wanneer het hinder veroorzaakt,
raadt het RIVM aan om verkennende metingen te doen naar de blootstelling aan laagfrequent
geluid en de beleving ervan. Ook wordt geadviseerd om een overzicht van veelvoorkomende
bronnen en beschikbare maatregelen op te stellen. Daarnaast beveelt het RIVM meer
samenwerking aan tussen betrokkenen in de aanpak bij meldingen. Verder geeft het RIVM
aan dat onderzoek nodig is naar de behandeling van klachten waarbij geen laagfrequent
geluid wordt gemeten of de bron niet te vinden is.
Uitgangspunt bij het geluidbeleid in Nederland is om een voldoende mate van bescherming
te bieden tegen hinder en slaapverstoring, en daarmee ook tegen andere indirecte gezondheidseffecten.
Het beleid kent geen specifieke regelgeving voor laagfrequent geluid, al wordt het
wel meegenomen en beoordeeld als onderdeel van «gewoon» geluid. Gemeenten hebben daarnaast
mogelijkheden om in de lokale situatie laagfrequent geluid apart te beoordelen en
te normeren. Ook hierbij geeft het rapport aan dat er behoefte is aan handvatten.
Het RIVM geeft het signaal dat er sprake lijkt te zijn van een toename in hinder door
laagfrequent geluid, waarbij er nog veel onzekerheid bestaat over de omvang van de
problematiek en een goede aanpak hiervan. Ik neem dit signaal serieus en wil verantwoord
omgaan met deze hinder en onzekerheid. Ik zal op basis van de aanbevelingen voor vervolgonderzoek
in samenspraak met de Ministeries van EZK en VWS bezien op welke punten tot verdere
kennisontwikkeling gekomen kan worden om eventueel beleid verder vorm te geven. Over
het vervolg zal ik uw Kamer volgend voorjaar informeren.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S.P.R.A. van Weyenberg