33 480 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2012 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 december 2012

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Boeve

1

Bestaat er een risico van onderuitputting van meer dan één procent per 31-12-2012?

De verwachting is dat de onderuitputting net als in voorgaande jaren onder de één procent zal blijven.

2

Kunt u voor de OCW-begroting inzichtelijk maken hoe groot de eindejaarsmarge is en welke onderuitputting is opgetreden?

De eindejaarsmarge en onderuitputting zijn pas bekend na afsluiting van het jaar 2012; er kunnen zich na de Najaarsnota immers nog mee- en tegenvallers voordoen. U wordt hierover geïnformeerd in de Slotwet.

3

Is er met het departement van OCW een afspraak gemaakt waardoor er middelen buiten de eindejaarsmarge om meegenomen mogen worden naar 2013?

Nee.

4

Waarom is gekozen alleen mutaties groter dan € 2,2 miljoen toe te lichten? Kunnen deze alsnog gegeven worden?

Waar het in de toelichting op de 2e suppletoire begroting om gaat is dat de Tweede Kamer zo goed mogelijk inzicht krijgt in het verschil voorgenomen uitgaven en ontvangsten tussen de 1e en 2e suppletoire begroting. Niet alleen als totaalmutatie, maar ook op het niveau van de instrumenten zoals in de tabel budgettaire gevolgen van beleid vermeld. Dat verschil wordt inderdaad onderbouwd in mutaties die veelal groter zijn dan € 2,2 miljoen. Hiervoor is de afweging gemaakt tussen de informatiewaarde van de begrotingsstukken en de leesbaarheid. De ervaring leert dat met het stellen van de grens van € 2,2 miljoen de belangrijkste, relevante mutaties worden toegelicht. Deze grens, die oorspronkelijk f 5 miljoen gulden bedroeg, is afgestemd met het ministerie van Financiën. Het verstrekken van toelichtingen op alle mutaties betekent onevenredig veel werk omdat het veelal om kleine technische mutaties gaat zoals interne overboekingen en overboekingen van en naar andere departementen.

5

Kunt u toelichten wat de oorzaak is van de meevaller op de ontvangsten van vijf miljoen euro op het onderdeel ramingsbijstelling studiefinanciering, WTOS1 en Lesgeld?

De ontvangsten op kortlopende vorderingen studiefinanciering vallen in 2012 naar verwachting € 5 miljoen hoger uit. Er wordt meer dan geraamd terugontvangen aan studiefinanciering die is uitbetaald, maar waarop na controle geen recht bleek te bestaan.

6

Waar wordt de daling uitgaven reisvoorziening door veroorzaakt? Om welke daling gaat het?

Naar verwachting zijn er in 2012 € 30 miljoen minder kaderrelevante uitgaven voor de reisvoorziening dan eerder geraamd. Er wordt € 10 miljoen minder aan reisvoorziening omgezet in gift (reisvoorziening is onderdeel prestatiebeurs). Daarnaast is er in 2012 een ramingsmeevaller van € 20 miljoen vanwege een verschil in het aantal toekenningen.

7

Welk deel van de meevallers wordt «doorgeschoven» in de begroting en welk deel van deze middelen zijn «vrij»?

Dat is op dit moment nog niet bekend, zie het antwoord op vraag 2.

8

Kunt u toelichten waarom gemeenten de specifieke uitkering van onderwijsachterstandenbeleid van € 37 miljoen euro over de periode 2006–2010 niet besteed hebben?

De oorzaak dat gemeenten niet alle middelen besteed hebben, is enerzijds gelegen in onderbesteding en anderzijds bleek een deel van de middelen niet exact aan de doelen van de specifieke uitkering te zijn besteed. Er was in die tijd een strikte omschrijving in de regelgeving waaraan het vve-geld uitgegeven mocht worden, namelijk alleen aan de kosten die samenhingen met het vve-programma. Overigens, is met de Wet OKE de bestedingsruimte met ingang van 1 augustus 2010 fors verruimd, waardoor kosten rond opbrengstgericht werken, ouderbetrokkenheid en de toeleiding naar vve ook uit de specifieke uitkering betaald mogen worden.

9

In hoeverre wordt de € 37 miljoen euro van het niet bestede onderwijsachterstandenbeleid alsnog ingezet als specifieke uitkering voor het onderwijsachterstandenbeleid?

De € 37 miljoen zal niet alsnog worden ingezet als specifieke uitkering voor het onderwijsachterstandenbeleid. Dit budget valt vrij ten gunste van de algemene middelen.

10

Waarom is er in artikel 1 een aparte post opgenomen met loon-en prijsstelling, terwijl het niet-beleidsartikel 91 specifiek ingaat op de verdeling van de loon-en prijsstelling?

Op deze post staan de middelen gereserveerd voor de loon- en prijsbijstelling. Deze middelen worden later aan de betreffende beleidsinstrumenten toegedeeld binnen artikel 1.

11

Kunt u toelichten wat de omvang is van de prijsbijstelling die naar de materiële bekostiging gaat?

De omvang van de prijsbijstelling voor de materiële bekostiging is circa € 27 miljoen.

12

Kunt u toelichten waarom de loon-en prijsbijstelling in artikel 1 niet is verlaagd met het bedrag dat naar de materiële bekostiging is gegaan op dezelfde wijze waarop dat is gebeurd met de loon- en prijsbijstelling van € 4,5 miljoen voor de personele bekostiging?

Het bedrag op de post loon- en prijsbijstelling moest nog nader verdeeld worden over de desbetreffende beleidsinstrumenten binnen artikel 1. Bij Najaarsnota is dat nu gebeurd en is de ontvangen loon- en prijsbijstelling van het jaar 2012 toegevoegd aan de verschillende beleidsinstrumenten.

13

Het budget voor «overig» wordt met € 17,2 miljoen verhoogd. Voor € 16,9 miljoen wordt een verklaring gegeven. Waarvoor is de resterende € 0,3 miljoen?

De resterende € 0,3 miljoen is een saldo van bijdragen van en naar andere artikelen ten behoeve van diverse beleidsprojecten.

14

Welke overboekingen voor een bedrag van € 2,8 miljoen betreft het bij de verhoging van het budget voor DUO2?

Het gaat hier om diverse technische overboekingen. Zo is van het artikel primair onderwijs een bedrag van € 0,9 miljoen overgeboekt voor de uitvoeringskosten van de staatsexamens VSO. Daarnaast is een bedrag van € 1,3 miljoen toegevoegd voor de volume ontwikkeling van de staatsexamens (2011 en 2012). Tot slot zijn er diverse kleine technische bijstellingen van totaal € 0,6 miljoen verwerkt, waarvan € 0,3 miljoen voor loon- en prijsbijstelling.

15

Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat het budget voor de Wet SLOA3 met € 4,3 miljoen werd verhoogd? In hoeverre komt dit extra budget ten goede aan het primaire onderwijsproces?

In het kader van «verantwoord begroten» zijn een aantal uitgaven binnen de begroting van het voortgezet onderwijs van het ene naar het andere instrument verplaatst. De tegenhanger van deze verhoging, i.c. de verlaging staat bij het instrument «Personele en materiële bekostiging». Het gaat hier om betalingen aan onderwijs ondersteunende instellingen, die indirect ten goede komen aan het primaire onderwijsproces.

16

Wat is de reden dat de uitgaven voor de eerste opvang van vreemdelingen naar verwachting achterblijven met de raming?

De uitgaven voor de eerste opvang van vreemdelingen zijn afhankelijk van het aantal vreemdelingen dat op de teldatum (1 april en 1 oktober) als daadwerkelijk schoolgaand staat ingeschreven en die op de teldatum korter dan één jaar in Nederland verblijven. Gelet op de realisatie op de peildata in 2012 blijven de uitgaven achter bij de raming, die gebaseerd was op het hogere niveau in 2011.

17

Kunt u de aanloopproblemen die uw verklaring vormen voor de vertraging die is opgetreden bij de Pilots laaggeletterdheid nader toelichten? Wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat de aanloopproblemen de Pilots nog verder vertragen?

De vertraging is vooral veroorzaakt doordat er in het aanloopproces meer tijd is ingebouwd voor het zorgvuldig uitvoeren van de Europese aanbestedingsprocedures en om de kwaliteit van onderzoek, instrumenten en monitoring te borgen. Deze processen, die zich nu in de afrondingsfase bevinden, moeten eerst zorgvuldig worden doorlopen, voordat de deelnemers daadwerkelijk in de 6 regio’s van het programma Taal voor het Leven van start kunnen gaan. Ik voorzie verder geen vertraging en daarom geen aanleiding om actie te ondernemen.

18

Welk onderdeel van de langstudeerdersmaatregel wordt voor de instellingen gecompenseerd met het bedrag van € 32.7 miljoen? Kunt u dezelfde vraag beantwoorden met betrekking tot de € 29.3 miljoen voor universiteiten?

Door het intrekken van de langstudeerdersmaatregel vervalt met ingang van 1 september 2012 de heffing van het verhoogd collegegeld voor langstudeerders. Omdat hogescholen en universiteiten eerder hiervoor zijn gekort, worden zij nu gecompenseerd. Voor 2012 gaat het in totaal (inclusief het groen onderwijs) om € 62 miljoen: € 32,7 miljoen voor de hogescholen en € 29,3 miljoen voor de universiteiten.

19

Kunnen de knelpunten waaraan wordt gerefereerd met betrekking tot de € 5.9 miljoen voor universiteiten worden toegelicht?

De toevoeging van middelen ad € 5,9 miljoen voor dekking van specifieke knelpunten wordt als volgt verklaard:

  • een aanvullende compensatie in verband met de IAB-operatie (IAB: Inkomensafhankelijke bijdrage);

  • een toevoeging aan de rijksbijdrage van een universiteit vanwege een technische correctie;

  • een aanvullende aflossing van het in 2009 afgesproken compensatiebedrag in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur, en

  • een correctie van een mutatie die bij 1e suppletoire begroting 2012 is verwerkt met betrekking tot de overheveling van middelen van het programma-artikel naar het centrale apparaatsartikel.

(Zie ook Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 13; antwoord op vraag 296).

20

Waar komt het bedrag van € 5,9 miljoen euro voor de dekking van specifieke (incidentele) knelpunten vandaan?

De € 5,9 miljoen is gedekt uit de eindejaarsmarge 2011.

21

Hoe komt het dat het totaalbedrag van het geactualiseerd overzicht de rijksbijdrage aan universiteiten niet overeenkomt met de posten reguliere bekostiging in artikel 7?

Beide bedragen komen niet overeen, omdat in de post Reguliere bekostiging enkele posten zijn verwerkt voor overige uitgaven die geen deel uitmaken van de rijksbijdrage van de universiteiten (zie voetnoot 2 bij tabel 6.3 van de begroting 2012; Kamerstuk 33 000, nr.2).

Het gaat hierbij o.a. om een bijstelling van € 26,1 miljoen in verband met een beroepszaak van de Technische Universiteit Delft (zie de toelichting bij artikel 7, Kamerstuk 33 480 VIII, nr. 2) en € 27,2 miljoen voor de overige organisaties wetenschappelijk onderwijs.

22

Welke rol moet en kan volgens u het Lerarenregister spelen bij het borgen van de kwaliteit van de leraar en wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van het Lerarenregister in het primair-, voortgezet-, speciaal onderwijs, mbo, hbo en wo?

Het register is de plek waar de leraar zijn bekwaamheidsonderhoud bijhoudt. Leraren die zich in het register inschrijven laten daarmee zien dat zij werken aan hun professionele ontwikkeling. Het register draagt daarmee bij aan verhoging van de status van het beroep, van het zelfbewustzijn en de beroepstrots van de leraar. Het register stimuleert daarnaast dat scholen – zoals wettelijk vereist – hun leraren in staat stellen hun bekwaamheden te onderhouden (en daarmee aan de voorwaarden voor herregistratie kunnen voldoen) en een professioneler scholingsbeleid gaan voeren. Dit draagt bij aan verhoging van de kwaliteit van de leraar.

Sinds februari van dit jaar kunnen leraren in po, vo en mbo zich in het register laten opnemen. Na openstelling van het register is de functionaliteit verder ontwikkeld. Sinds 25 september jl. kunnen de aanbieders van nascholing hun aanbod in het register laten opnemen, zodat leraren eenvoudig hun gevolgde nascholing kunnen selecteren voor opname in hun dossier. Via pilots in po, vo en mbo wordt onderzocht hoe het register betekenisvol kan zijn in het personeelsbeleid van de werkgever.

Voor het hoger beroepsonderwijs en de universiteiten is er nog geen lerarenregister.

23

Welk deel van de € 4,8 miljoen euro voor de kwaliteit van de leraar en schoolleider wordt ter beschikking gesteld aan de extra middelen van het mbo?

Het bedrag van € 4,8 miljoen is een saldo van een min van € 2,2 miljoen (overboeking naar artikel 1) en een plus van € 7 miljoen. De plus van € 7 miljoen heeft geheel betrekking op extra middelen voor het mbo voor het verbeteren van de bekwaamheid van bestuur en management, van het HRM-beleid van de instellingen en voor de verdere professionalisering van het onderwijspersoneel.

24

Hoe verklaart u de latere start van diverse projecten die leidt tot een onderuitputting ten bedrage van € 6 miljoen bij het budget voor experimenten «Actieplan LeerKracht»?

De onderuitputting van € 6 miljoen heeft grotendeels betrekking op projecten voor regionale arbeidsmarktproblematiek. In de tweede helft van 2012 is gestart met een aanpak waarbij regio’s en/of scholen ondersteund worden. Deze aanpak is aangekondigd in de brief van de staatssecretaris van 3 juli 2012 (Kamerstuk 27 923, nr. 141). Op basis van de landelijke ramingen zijn regionale ramingen gemaakt voor de regio’s waarin de grootste kwantitatieve knelpunten verwacht worden. Deze regionale ramingen zijn in de betreffende regio’s gepresenteerd. De besturen moeten nu zelf komen met een plan van aanpak om de verwachte knelpunten het hoofd te bieden. Dat vergt tijd. In 2012 zijn daarom slechts enkele regio’s en/of scholen gesubsidieerd, dat leidt tot een onderuitputting in 2012. Op basis van al ingediende (concept-)aanvragen en een inventarisatie in het veld gaan in 2013 tot en met 2015 ook andere regio’s en/of scholen ondersteund worden. De effecten van de aanpak worden de komende jaren gemeten en daarna wordt bezien of deze aanpak een vervolg moet krijgen.

25

Hoe komt het zoal dat leraren voortijdig stoppen met hun opleiding en zij hun lerarenbeurzen moeten terugbetalen? Betreft het enkel persoonlijke omstandigheden van de betrokken leraren? Of bestaan er ook structurele problemen die ertoe leiden dat leraren hun opleiding (moeten) staken?

Bij iedere (deeltijd)opleiding is sprake van uitval van studenten. Ook een beperkt aantal leraren dat met een lerarenbeurs een (deeltijd)opleiding volgt, beëindigt voortijdig de studie. De Dienst Uitvoering Onderwijs die de Regeling Lerarenbeurs voor scholing en zij-instroom uitvoert, registreert niet de redenen van het voortijdig beëindigen van een opleiding. Navraag bij de front-office van DUO leert echter dat van de leraren die een reden opgeven voor het staken van de studie, het grootste deel aangeeft dat dit met gewijzigde (persoonlijke) omstandigheden heeft te maken waardoor de combinatie van werk, privé en opleiding te zwaar wordt. Van structurele problemen die leiden tot staking van de studie is geen sprake. Dit komt overeen met het beeld dat uit evaluatieonderzoek (Tijd voor (na)scholing, Tweede rapportage evaluatie (na)scholing en de Lerarenbeurs voor scholing, 2012) naar voren komt: de belangrijkste redenen om te stoppen zijn persoonlijke omstandigheden, de combinatie van werk en opleiding en de tijdsbelasting van de opleiding.

26

Welke rol spelen de vakinhoudelijke verenigingen in het voortgezet onderwijs bij de totstandkoming van het Lerarenregister dat in 2017 een wettelijke verankering moet krijgen en op welke wijze(n) en voor welke bedragen faciliteert u deze organisaties hierbij?

Het platform vakinhoudelijke verenigingen voortgezet onderwijs is één van de lidorganisaties van de beroepsgroep van leraren, de Onderwijscoöperatie. De Onderwijscoöperatie voert de inhoudelijke regie op de totstandkoming en het beheer van het register.

Leraren die namens een van de bij de Onderwijscoöperatie aangesloten organisaties bijdragen aan haar activiteiten, kunnen voor een vergoeding in aanmerking komen. Zij kunnen kiezen uit een regeling waarbij ze voor een aantal uren worden vrijgesteld voor werkzaamheden van school of voor een vergoeding rechtstreeks aan henzelf.

27

Kan worden uitgesplitst waar de uitgaven aan de reisvoorziening uit bestaan? Hoeveel kost de OV-jaarkaart de overheid per student? Is aan te geven hoeveel de Nederlandse Spoorwegen (NS) verdient aan de OV-jaarkaart?

De uitgaven aan de reisvoorziening zijn verder uitgesplitst in de begroting 2013.

Tabel 11.11 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Betaling aan vervoers-

bedrijven

996 331

547 964

601 109

869 571

898 985

926 543

955 692

bol prestatiebeurs

– 174 316

– 197 215

– 207 767

– 220 005

– 228 110

– 232 699

– 236 848

bol omzettingen

117 951

131 637

148 731

162 590

175 167

189 207

197 219

ho prestatiebeurs

– 482 012

– 527 007

– 533 772

– 550 096

– 565 984

– 582 532

– 600 816

ho omzettingen

325 744

350 849

376 357

412 393

427 305

442 153

457 024

RBS en overig

19 539

21 940

22 693

23 501

24 241

24 965

25 750

Totaal reisvoorziening

803 237

328 169

407 351

697 953

731 604

767 637

798 021

Het reisrecht (ov-jaarkaart) kost momenteel circa € 1 200 per student.

Aan de Nederlandse Spoorwegen is in 2011 € 446,6 miljoen vergoed (inclusief 6% BTW).

28

Wat gaan de gevolgen zijn voor de NS wanneer de huidige OV-jaarkaart zal verdwijnen, zowel uitgedrukt in verdiensten als in aantal reizigers? Wat zijn de gevolgen voor stad- en streekvervoer?

Wat de precieze gevolgen zijn voor de reizigersaantallen en de verdiensten van de vervoerbedrijven, is afhankelijk van de uiteindelijke voorwaarden van de kortingskaart. Hierover zal met de vervoerbedrijven onderhandeld moeten worden in 2013.

29

Hoeveel studenten zien in 2012 hun prestatiebeurs in verband met een te trage studievoortgang worden omgezet in een lening? Welke trend heeft dit aantal de afgelopen jaren gekend en welke ontwikkeling kent dit aantal in meerjarenperspectief?

Van circa 11 800 personen is in 2012 (een deel van) de ontvangen prestatiebeurs omgezet in een definitieve lening vanwege het verstrijken van de diplomatermijn van tien jaar. Deze groep heeft een vereist diploma niet behaald.

Tabel: Definitieve lening vanwege 10-jaars termijn

Jaar

2010

2011

2012

aantal studenten

10 100

10 900

11 800

– waarvan reeds gestopt

9 800

10 400

11 200

De stijging van de aantallen wordt grotendeels verklaard door de stijgende instroom in het hoger onderwijs in de periode 1999–2001. Naar verwachting zet de stijgende trend zich niet voort, mede door de invoering van de bachelor-masterstructuur.

30

Wat is er de oorzaak van dat er minder prestatiebeurs is omgezet in gift?

De resterende € 0,3 miljoen is een saldo van bijdragen van en naar andere artikelen ten behoeve van diverse beleidsprojecten.

31

Wat is er de oorzaak van dat er minder aanvullende beurs is uitgekeerd? Waarom wordt er niet naar gestreefd zoveel mogelijk studenten die het financieel moeilijk hebben te ondersteunen?

De voornaamste oorzaak hiervan is dat het aantal deelnemers in de beroepsopleidende leerweg in het mbo met studiefinanciering substantieel lager is dan geraamd.

De aanvullende beurs is er specifiek voor studenten waarvan de ouders onvoldoende inkomen hebben om de veronderstelde ouderlijke bijdrage te leveren. Tot een modaal verzamelinkomen bestaat recht op maximale aanvullende beurs.

32

Hoe wordt er op toegezien dat bibliotheken hun taken goed (kunnen) vervullen? Zijn er criteria of minimumrandvoorwaarden opgesteld die worden gemonitord of kan het in de praktijk zo zijn dat er ongemerkt steeds meer bibliotheken zijn die niet meer in staat zijn aan hun taakvervulling te voldoen?

De bibliotheekbranche heeft in samenwerking met de VNG certificeringsnormen voor het openbare bibliotheekwerk opgesteld. De huidige normen gelden voor de periode 2010–2013 en hebben betrekking op onderwerpen als: visie, beleid en management, de inzet van mensen en middelen, de tevredenheid van klanten en stakeholders. Streven van de branche is dat eind 2013 80% van alle openbare bibliotheken aan de certificeringsnormen voldoet. Dit wordt gemonitord door de Stichting certificering openbare bibliotheken. Voor de periode 2014–2017 worden de normen geactualiseerd. Bezuinigingen op het lokale bibliotheekwerk vormen een externe factor die van invloed kan zijn op het nieuwe normenkader. Concreet geldt daarbij de vraag welk niveau van dienstverlening vereist mag worden om van een openbare bibliotheek te kunnen spreken.

33

Blijft de overheid verantwoordelijk voor rijksmonumenten of wordt dit nu afgestoten?

Voor de rijksmonumenten die de Rijksgebouwendienst gaat afstoten, wordt de nieuwe eigenaar verantwoordelijk. Uiteraard moet deze zich houden aan de bepalingen in de Monumentenwet en de Omgevingswet.

34

Op welke wijze wordt er tegemoet gekomen aan frictiekosten van instellingen wanneer het nu vrijgemaakte budget is overschreden?

Een deel van het budget dat gereserveerd is voor frictie- en transitiekosten in 2013, is al in 2012 beschikbaar gesteld. Dit is bedoeld voor instellingen waarvan de subsidie met ingang van januari 2013 geheel of gedeeltelijk wordt beëindigd en die daarom nu al bezig zijn met het ontmantelen van hun organisatie. Daartoe hebben deze instellingen een verzoek ingediend. De aanvragen van deze instellingen zijn op volgorde van binnenkomst in behandeling genomen. Per instelling is een besluit genomen of kan worden overgegaan tot bevoorschotting in 2012. Instellingen die geen verzoek hebben ingediend, worden begin 2013 bevoorschot.

35

Welke taken en verplichtingen met betrekking tot monumentenzorg worden naar de provincie overgeheveld met de € 20 miljoen die van de rijksbegroting naar het provinciefonds gaat?

De provincie wordt hiermee verantwoordelijk voor het prioriteren van subsidies aan restauraties van rijksmonumenten. Dit rijksgeld wordt door de provincies zo veel als mogelijk gematched.

36

Hoe wordt de nieuwe bezuiniging op de publieke omroep van € 100 miljoen ingevuld?

Voor de invulling van de nieuwe bezuiniging van € 100 miljoen op de publieke omroep verwijs ik u naar mijn brief «Uitwerking bezuiniging regeerakkoord Rutte II onderdeel Media», die ik op 6 december 2012 heb verzonden naar de Tweede Kamer. (Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 29).

37

Hoe wordt er toegezien op de nieuwsvoorziening in de regio? Zijn er criteria of minimumrandvoorwaarden vastgesteld?

Artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting) verbiedt de overheid voorafgaand toezicht uit te oefenen op de vrije pers. Dit betreft zowel de nieuwsvoorziening via geschreven pers (ook internet), als via radio en televisie. Voor zover het gaat om regionale publieke omroep geldt het volgende. De Mediawet 2008 bevat nu nog een verplichting voor provinciebesturen om ten minste één regionale publieke omroep te bekostigen. Die bekostiging moet zodanig zijn dat een hoogwaardig regionaal media-aanbod mogelijk is, waarbij het voorzieningenniveau van 2004 als minimum geldt. Het Commissariaat voor de Media monitort vanuit zijn toezichthoudende rol de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de bekostigingsplicht. Uit het regeerakkoord volgt dat vanaf 1 januari 2014 de bekostiging van regionale omroep vanuit het Rijk zal plaatsvinden. Daarvoor wordt

€ 142 miljoen uit het Provinciefonds overgeheveld naar de mediabegroting. Voorts zal de regionale omroep geïntegreerd worden in de landelijke publieke omroep, maar met behoud van regionale identiteit. In de door het kabinet aangekondigde bredere verkenning naar de toekomst van de publieke omroep zal deze integratie worden betrokken, gebruikmakend van de eerste verkenningen die ROOS en NPO in 2012 hebben verricht. Ook de bestuurlijke verantwoordelijkheid zal dan aan de orde komen. Als het gaat om criteria vermeld ik nog dat de Mediawet 2008 bepaalt dat regionale omroepen tenminste de helft van hun informatieve, culturele en educatieve aanbod richten op de provincie (artikel 2.70 Mediawet 2008). Het Commissariaat voor de Media ziet hier op toe.

Het kabinet stimuleert verbetering van de regionale nieuwsvoorziening. Er is ondersteunend onderzoek gedaan naar mogelijkheden voor regionale mediacentra en de regels voor publiek private samenwerking zijn verduidelijkt en verruimd. En er is binnen het Stimuleringsfonds voor de Pers geld vrijgemaakt voor pilots voor regionale mediacentra.

38

Hoe verhoudt de verhoging van het geld dat wordt besteed aan het apparaat van het kerndepartement zich tot de doelstellingen van afslanking van de rijksoverheid?

De stijging op artikel 92 bedraagt € 442 duizend. Dit is het saldo van een aantal kleinere mutaties zoals een aantal kasschuiven en het toevoegen van de loon- en prijsbijstelling aan het artikel. Dit type mutaties zijn gedurende het jaar gebruikelijk en beïnvloeden de doelstelling van afslanking van de overheid niet.

39

In hoeverre houdt de Inspectie van het Onderwijs op enige wijze zicht op de hoeveelheid tijd die scholieren per week daadwerkelijk besteden aan school in de vorm van lestijd en huiswerk, de hoeveelheid tijd die zij besteden aan bijbaantjes en welke ontwikkeling zich daarin voordoet?

De Inspectie van het Onderwijs houdt hier geen toezicht op. Wel houdt de Inspectie van het Onderwijs toezicht op de naleving door scholen van de wet- en regelgeving ten aanzien van de onderwijstijd.


X Noot
1

WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

X Noot
2

DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs

X Noot
3

Wet SLOA: Wet Subsidiëring Landelijke Onderwijsondersteunende Activiteiten

Naar boven