Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 november 2019
In mijn brief van 8 oktober 2019 (Kamerstuk 33 450, nr. 62) heb ik de kwestie van het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om delen van de
uit productie genomen olie- en gasplatforms van Shell in het Brentveld op het Britse
deel van de Noordzee te laten staan, en het Nederlandse standpunt daarin toegelicht.
Tevens heb ik toen aangegeven dat op 18 oktober 2019 een raadgevend overleg op basis
van OSPAR Besluit 98/3 Annex 3 (opruimplicht) bij het OSPAR-secretariaat in Londen
zou plaatsvinden. Ik heb toegezegd u nader te informeren over de uitkomsten daarvan.
De status van het OSPAR-overleg was raadgevend in de zin dat het Verenigd Koninkrijk
de gelegenheid kreeg haar voornemen te onderbouwen, en de delegaties van de andere
aanwezige verdragspartijen hierop hun reactie konden toelichten. Het is nu aan het
Verenigd Koninkrijk hoe zij naar aanleiding van dit raadgevend overleg, besluit. OSPAR
heeft daarin verder geen bevoegdheid. Ook daarbuiten zijn geen juridische stappen
door andere landen mogelijk.
Aan het overleg werd deelgenomen door delegaties van België, Denemarken, Duitsland,
de Europese Unie, Finland, Ierland, Nederland, Noorwegen, Spanje, het Verenigd Koninkrijk
en Zweden, samen met de observerende partijen Greenpeace International, Seas at Risk
en de International Organisation of Oil and Gas Producers (IOGP), en operator Shell
van de Brent platforms. Alle OSPAR-verdragspartijen, uitgezonderd Noorwegen, stonden
kritisch tegenover het voornemen van het Verenigd Koninkrijk. Het verslag van dit
overleg is als bijlage bij deze brief gevoegd1.
Het overleg was constructief. De uitkomsten zijn als volgt samen te vatten:
Vergelijkende toets
Shell stelt dat het op basis van de door hen uitgevoerde vergelijkende toets verantwoord
is om delen van de betonnen installaties inclusief de opslagcellen met verontreinigd
materiaal op de zeebodem achter te laten. Vanuit de vergadering is opgemerkt dat door
de opzet van deze toets de uitkomst te snel het achterlaten van de installaties is.
In december van dit jaar zal binnen het Offshore Industrie Comité van OSPAR een workshop
worden georganiseerd waarbij de opzet van deze toets nader bestudeerd zal worden.
Het doel is om tot voorstellen te komen aan de OSPAR Commissie tot verbetering van
de richtsnoeren.
De inhoud van de opslagcellen
De meeste partijen zijn van mening dat de samenstelling van de inhoud van de opslagcellen
onvoldoende is vastgesteld. Hierdoor kunnen geen uitspraken worden gedaan over de
verwijdering van het verontreinigde materiaal of de gevolgen voor het mariene milieu
indien in het uiterste geval besloten wordt om de inhoud van de cellen niet te verwijderen.
Afgesproken is dat tussen partijen overeenstemming moet komen over de samenstelling
van de inhoud van de opslagcellen.
De betonnen poten van de installaties.
In het voornemen was aangegeven dat de poten van de installatie niet verwijderd zullen
worden en zichtbaar zullen blijven voor het scheepvaartverkeer. Het Verenigd Koninkrijk
wordt aangespoord om verder te onderzoeken of het toch niet mogelijk is om deze poten
gecontroleerd tot 55 meter onder het wateroppervlak te verwijderen.
Vervolg
De Britse delegatie heeft toegezegd alle inbreng van de partijen nader te bestuderen
en zal voorlopig geen vergunning afgeven aan Shell om delen van de Brent platforms
achter te laten. Het Verenigd Koninkrijk zal waar zinvol in overleg treden met de
partijen die bezwaar hebben gemaakt tegen het voornemen, waaronder Nederland. Om zo
tot een oplossing van deze kwestie te komen.
Nederland zal in OSPAR het Verenigd Koninkrijk actief bevragen over de vervolgstappen.
Zo nodig zal Nederland zich beraden op politieke of diplomatieke actie, in overleg
met andere partijen die bezwaar hebben gemaakt tegen het voornemen van het Verenigd
Koninkrijk.
Ik zal uw Kamer blijven informeren over de voortgang.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga