33 341 Voorstel van wet van de leden Voordewind, Van der Staaij, Hilkens en Bruins Slot houdende wijziging van de Drank- en Horecawet teneinde enkele leeftijdsgrenzen te verhogen van 16 naar 18 jaar en de preventie en handhaving te verankeren

Nr. 18 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 mei 2013

Bij de plenaire behandeling van het Voorstel van wet van de leden Voordewind, Van der Staaij, Bouwmeester en Bruins Slot houdende wijziging van de Drank- en Horecawet teneinde enkele leeftijdsgrenzen te verhogen van 16 naar 18 jaar en de preventie en handhaving te verankeren, heeft mevrouw Kooijman (SP) de regering verzocht het toezicht op de naleving van de regels omtrent de leeftijdsgrens in rekening te brengen van de alcoholsector. Mevrouw Keijzer (CDA) heeft gevraagd of het mogelijk is het aanbieden van alcohol onder een bepaalde prijs, de zogenoemde happy hours, te verbieden.

Ik heb toegezegd de Tweede Kamer bij brief te informeren over de wijze waarop het toezichtsysteem in elkaar zit en welke regels daaromtrent bestaan. Tevens heb ik toegezegd samen met mijn collega van Economische Zaken te bespreken wat de mogelijkheden zijn het stunten met prijzen voor alcoholhoudende dranken tegen te gaan. Hieronder ga ik op beide toezeggingen in.

Uitgangspunten voor het doorberekenen van toezichtkosten

Het nationale kader voor de doorberekening van toezichtkosten is neergelegd in het uit 1996 stammende rapport «Maat houden» (Stcrt. 2000, 90). Daarbij is het uitgangspunt dat preventieve of repressieve handhaving van wet- en regelgeving uit de algemene middelen wordt gefinancierd. Toezichthandelingen van de overheid die voor de onderneming een individueel toerekenbaar profijt opleveren worden wel aan het bedrijfsleven doorberekend. Dit is bijvoorbeeld het geval bij toelating. Een voorbeeld van toelating is het verlenen van erkenningen en vergunningen. Zo moeten tattooshops een vergunning hebben om hun activiteiten te kunnen uitvoeren. De GGD inspecteert of aan de eisen voor het verkrijgen van een vergunning is voldaan. Deze kosten worden vervolgens doorberekend aan de eigenaar van de tattooshop. Preventieve of repressieve inspecties die de NVWA vervolgens bij de tattooshops uitvoert worden gefinancierd uit de algemene middelen.

Het toezichtsysteem bij de alcoholsector werkt volgens dezelfde principes.

De preventieve en repressieve inspecties, bijvoorbeeld om na te gaan of de leeftijdsgrenzen goed worden nageleefd, worden uit de algemene middelen gefinancierd. Een uitzondering betreft de doorberekening van de kosten die worden gemaakt bij het verstrekken van een vergunning. Voor horeca en slijters geldt een vergunningstelsel. De kosten voor het verstrekken van een vergunning worden door de gemeente verhaald op de eigenaar van de slijterij of het café dat de vergunning aanvraagt, via de zogenaamde leges.

Er zijn enkele uitzonderingen op bovengenoemde uitgangspunten, bijvoorbeeld als Europese regelgeving het anders voorschrijft. De uitzonderingen zijn in dit geval niet van toepassing op de alcoholsector.

Van de verstrekkers van alcoholhoudende dranken verwacht ik vooral dat ze investeren in maatregelen om de naleving op orde te brengen, zoals het goed opleiden van personeel, het voorkomen van overlast en het drukken van folders en andere informatiematerialen. Daarnaast zijn er boetebepalingen die oplopen naarmate de overtredingen oplopen.

Uitgangspunten voor prijsbeleid alcohol

Het uitgangspunt van de Drank- en Horecawet is dat het alcoholbeleid op lokaal niveau wordt uitgevoerd, ook ten aanzien van het stunten met alcohol.

De gemeenteraad kan bij lokale verordening bepalen dat het stunten met prijzen voor alcoholhoudende dranken niet is toegestaan.

In aanvulling op de lokale bevoegdheden kan ook de alcoholbranche zelf verantwoordelijkheid nemen. Hiertoe ben ik in overleg met het Ministerie van Economische Zaken getreden. Het Ministerie heeft uitgezocht welke kaders het mededingingsrecht aan de sector stelt om gezamenlijke maatregelen te nemen om prijsacties met alcoholhoudende dranken tegen te gaan. Het gaat daarbij immers om gezamenlijke afspraken, die mogelijk in strijd komen met het kartelverbod uit de Mededingingswet. Of daadwerkelijk sprake is van verboden afspraken, hangt van de specifieke economische en juridische omstandigheden van het geval af.

De beoordeling of prijsacties onder het mededingingsrecht zijn toegestaan, ligt bij de sector zelf. De mededingingswet gaat in eerste instantie uit van self-assesment. Indien de Autoriteit Consument en Markt, die toezicht houdt op naleving van de Mededingingswet, evenwel vermoedt dat er sprake is van verboden kartelafspraken, dan kan zij daarnaar een onderzoek starten en optreden tegen overtredingen. Deze uitkomst zal met de alcoholsector in het Directeuren Overleg Alcohol worden besproken.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven