Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 januari 2013
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft verzocht om een kabinetsreactie op
de aangenomen motie van het lid Gesthuizen (Kamerstuk 33 037, nr. 7) over mestafzet in een straal van 30 kilometer. Met deze brief voldoe ik aan dit
verzoek.
Zoals ik u, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in mijn recente
brief heb laten weten, wil ik zo spoedig mogelijk de in het voorstel van wet houdende
wijziging van de Meststoffenwet (invoering stelsel verantwoorde mestafzet) (Kamerstuk
33 322, nr. 2) opgenomen verplichting invoeren dat alle bedrijven die meer mest produceren dan
zij op eigen grond kwijt kunnen, een deel van dit bedrijfsoverschot moeten verwerken.
Zoals uiteengezet in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 322, nr. 6, p. 52) zijn in het wetsvoorstel ook drie voorzieningen opgenomen waarmee het mogelijk
wordt de mestverwerkingsplicht voor overschotbedrijven beter te laten aansluiten bij
de praktijk.
Allereerst is dat de mogelijkheid om de hoogte van de verplichting voor individuele
bedrijven regionaal te differentiëren. Ik ben voornemens om in lijn met de brief van
29 juni 2012 van de toenmalige staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en
Innovatie (Kamerstuk 33 037, nr. 23) in regio´s met geen of slechts een laag mestoverschot op regioniveau een laag verwerkingspercentage
te kiezen. Daarmee ontzie ik zo veel mogelijk de bedrijven in regio’s waarin de afzet
bij landbouwers in de buurt goed mogelijk is. In de tweede plaats is in het wetsvoorstel
de mogelijkheid opgenomen om bedrijven die slechts een kleine hoeveelheid mest zouden
hoeven te verwerken van de verwerkingsplicht uit te zonderen. In de nota naar aanleiding
van het verslag is aangegeven dat met het bedrijfsleven is overeengekomen dat de drempelwaarde
op 100 kilogram fosfaat komt te liggen.
In de derde plaats wil ik gebruikmaken van de in het wetsvoorstel opgenomen basis
voor overdracht van de verwerkingsplicht; een veehouder kan met een andere veehouder
overeenkomen dat deze ook de verwerkingsplicht van de eerste veehouder invult. Zodoende
hebben veehouders met een overschot een zekere vrijheid bij de keuze via welke weg
het overschot af te zetten, terwijl tegelijkertijd allen een bijdrage leveren aan
het tot stand brengen van mestverwerking.
De motie Gesthuizen heeft tot doel regionale afzet van dierlijke mest niet onnodig
te belemmeren door een verwerkingsplicht en onnodige vervoersbewegingen en administratieve
lasten te voorkomen. Onverkort uitvoeren van de motie Gesthuizen zou echter afbreuk
doen aan het uitgangspunt dat álle veehouders met een mestoverschot een bijdrage dienen
te leveren aan het tot stand komen van mestverwerking. Ik meen dat de geschetste voorzieningen
bijdragen aan zowel dit uitgangspunt als aan de met de in de motie geformuleerde doelen.
De staatssecretaris van Economische Zaken,
S.A.M. Dijksma