33 037 Mestbeleid

Nr. 23 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2012

Hierbij stuur ik u, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (I&M), een brief over de hoofdlijnen van het wetsvoorstel dat strekt tot invoering van een stelsel van verantwoorde mestafzet en verplichte mestverwerking (hierna: stelsel van verantwoorde mestafzet). Per brief van 13 juni jl. (Kamerstukken II 2011/12, 33 037, nr. 21) bent u al geïnformeerd over de voortgang. De Raad van State heeft hierover inmiddels advies uitgebracht.

Het wetsvoorstel zal met het advies en het nader rapport zo spoedig mogelijk en nog voor de zomer aan uw Kamer worden aangeboden.

Streven is inwerkingtreding van het nieuwe stelsel per 1 januari 2013. Deze datum is van belang om al op een zo kort mogelijke termijn de milieudruk te verlagen en zo een stevige basis te bieden voor de onderhandelingen met de Europese Commissie over het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn en de nieuwe derogatie, beide voor de periode 2014–2017.

Doel en kern wetsvoorstel

Het wetsvoorstel dat u binnenkort zal worden toegestuurd heeft als doel de realisatie van een afname van de druk op de gebruiksnormen door middel van het creëren van een duurzaam evenwicht tussen mestproductie en mestafzetmogelijkheden en het verplicht verwerken van een deel van het bedrijfsoverschot. Veehouders met voldoende grond in gebruik voor afzet van de eigen mestproductie worden ontzien. Door dit wetsvoorstel wordt rechtstreeks op het probleem gestuurd, namelijk de vermindering van het totale mestoverschot in Nederland. Met het oog op dit doel worden voor de gehele veehouderijsector twee kernbepalingen voorgesteld.

In de eerste plaats zullen veehouders in een kalenderjaar geen dierlijke meststoffen mogen produceren tenzij ze dat doen in een omvang die blijft binnen de afzetruimte die daartoe op uiterlijk 16 mei van dat jaar is vastgelegd.

In de tweede plaats zullen veehouders die meer dierlijke meststoffen produceren dan ze volgens de gebruiksnormen op eigen grond mogen aanwenden, een percentage van dit productieoverschot moeten laten verwerken. Veehouders met een mestoverschot dienen een percentage van dit overschot voor mestverwerking aan te bieden. De mestverwerkingsovereenkomsten waarin dat geregeld wordt, dienen uiterlijk op 31 december voorafgaand aan het productiejaar gesloten zijn. Daarnaast zullen veehouders voor de rest van het overschot uiterlijk op 15 mei van het productiejaar mestplaatsing geregeld moeten hebben. Dit kan door feitelijk mestafzet tussen 1 januari en 15 mei, te verantwoorden via het Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen (VDM), en door het sluiten van mestplaatsingsovereenkomsten.

Mestplaatsingsruimte

De jaarlijks toegestane productie van dierlijke meststoffen op bedrijfsniveau mag niet groter zijn dan de mestplaatsingsruimte die een veehouder uiterlijk op 16 mei van een kalenderjaar heeft vastgelegd. De mestplaatsingsruimte wordt gevormd door de tot het bedrijf behorende grond waarop dierlijke meststoffen kunnen worden aangewend en de contractueel verzekerde afzetruimte bij andere landbouwbedrijven of bij verwerkers van dierlijke meststoffen. De contractueel verzekerde aanvoer van dierlijke meststoffen van andere bedrijven wordt daarop in mindering gebracht. De jaarlijkse mestproductie en mestplaatsingsruimte worden uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.

Mestverwerking

Een bepalend element van het stelsel van verantwoorde mestafzet is de verplichte mestverwerking. Onder verwerken wordt in het kader van dit stelsel verstaan het zodanig behandelen van dierlijke mest dat het eindproduct niet langer aangemerkt wordt als dierlijke mest of export. Om de grote milieudruk van het huidige mestoverschot in Nederland weg te nemen, moet de druk op de mestmarkt worden verlaagd. Daar moet de verwerkingsplicht een substantiële bijdrage aan leveren.

Het is van belang dat de veehouder de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor de verwerkingsplicht geldt, daadwerkelijk bij een verwerker aflevert en met het oog daarop voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar contracten sluit. Ook aan de kant van de verwerker moet zeker worden gesteld dat hij de mest die hij ontvangt, daadwerkelijk verwerkt. De verwerkingsplicht valt daarmee uiteen in drie delen:

  • 1. verplichting voor de veehouder om voor het voor hem verplichte deel van zijn overschot aan dierlijke meststoffen, mestverwerkingsovereenkomsten af te sluiten;

  • 2. verplichting voor de veehouder om die hoeveelheid dierlijke meststoffen daadwerkelijk aan een verwerker te leveren;

  • 3. verplichting voor de verwerker om de aangeleverde dierlijke meststoffen daadwerkelijk te verwerken.

Het wetsvoorstel bevat de mogelijkheid op lager niveau te regelen dat veehouders de verwerkingsplicht onderling kunnen overdragen.

De staatssecretaris van I&M en ik, en het landbouwbedrijfsleven streven naar hoogwaardige vormen van verwerking van dierlijke meststoffen. Met het oog hierop wordt tussen 1 januari 2009 en 31 december 2013 een pilot uitgevoerd, waarin onderzoek wordt gedaan naar de landbouwkundige en milieukundige effecten met betrekking tot de productie, de afzet en het gebruik van mineralenconcentraat. In overleg met de Europese Commissie wordt bezien of de resultaten van het onderzoek zodanig zijn dat het concentraat als kunstmestvervanger en dus niet meer als dierlijke meststoffen op de markt kan worden gebracht. Vooruitlopend op een dergelijke kwalificatie, wordt met het wetsvoorstel in de definitie van dierlijke meststoffen in de Meststoffenwet al een uitzondering gemaakt voor producten die als kunstmest worden gekwalificeerd. Mocht de kwalificatie gerealiseerd worden, dan behoeft hiervoor geen aanpassing van de regelgeving te worden doorgevoerd. Ook in de definitie van het verwerken van dierlijke meststoffen wordt al rekening gehouden met deze mogelijke ontwikkeling.

Cruciale randvoorwaarde voor het slagen van het stelsel is dat het bedrijfsleven daadwerkelijk mestverwerkingscapaciteit realiseert. Dit vraagt van vergunningverleners dat zij voortvarend omgaan met aanvragen die gericht zijn op realisatie van mestverwerking. Mijn collega van I&M en ik zullen daarover overleg hebben met betrokken overheden.

Aanvoerruimte akkerbouwers en verwerkers

Geborgd zal worden dat overeenkomsten die zijn gesloten en op grond waarvan productie mag plaatsvinden, ook daadwerkelijk kunnen worden nageleefd. Randvoorwaarde is dat beschikbare grond of verwerkingscapaciteit aanwezig is en bovendien niet dubbel wordt gecontracteerd.

Voor landbouwbedrijven met grond betekent dit dat zij zich in een kalenderjaar niet middels mestplaatsingsovereenkomsten mogen verplichten tot een aanvoer van meer dierlijke meststoffen dan de hoeveelheid die op de tot het bedrijf behorende grond mag worden geplaatst.

Een soortgelijke regeling wordt getroffen met betrekking tot verwerkers: ook zij mogen niet voor een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen mestverwerkings- of mestplaatsingsovereenkomsten met veehouders afsluiten, dan zij kunnen verwerken. Deze verwerkingscapaciteit wordt door mij vastgesteld.

De verwerkingspercentages

Zoals al in de kabinetsbrief van 28 september 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 33 037, nr. 1) is aangegeven worden de mestverwerkingspercentages naar regio gedifferentieerd. Voor de regio-indeling wordt aangesloten bij de thans onder het stelsel van dierrechten geldende verdeling van Nederland in de regio’s Zuid, Oost en Overig. De regio’s Zuid en Oost vertegenwoordigen die gebieden waar de productie aan dierlijke mest groter is dan de afzetruimte binnen dat gebied, gebaseerd op de geldende gebruiksnormen, waarbij in regio Zuid de druk groter is dan in de regio Oost. De regio Overig daarentegen kent een productie die kleiner is dan de afzetruimte binnen dat gebied.

In het wetsvoorstel is uitgegaan van het jaarlijks vaststellen van de mestverwerkingspercentages. Op deze wijze kan jaarlijks gebruik worden gemaakt van de meest actuele gegevens over onder andere dieraantallen, het gebruikte voer en de aanwending van dierlijke mest in de Nederlandse landbouw. Er is daarnaast gekozen voor een ingroeiritme, om de ondernemers met een bedrijfsoverschot, die nu allen een deel van dit overschot moeten laten verwerken, en de markt, de kans te bieden zich daaraan aan te passen.

Samen met LTO Nederland, de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) en CUMELA Nederland is de afgelopen maanden gesproken over de mestverwerkingsplicht. Alle partijen onderschrijven het belang van een verplichting die collectief door de sector wordt gedragen, een verplichting die op alle veehouders met een overschot van toepassing is en een verplichting die rekening houdt met het verschil in milieudruk.

Indachtig het voorgaande zijn wij in samenspraak met het bedrijfsleven tot de volgende indicatieve verwerkingspercentages gekomen, waarbij we vooralsnog uitgaan van inwerkingtreding per 2013.

 

2013

2014 voorlopig

2015 voorlopig

Regio

     

Zuid

10%

30%

50%

Oost

5%

15%

30%

Overig

0%

5%

10%

Hoeveelheid fosfaat (in mln. kg.)

5

17

28

Het is de verwachting dat de percentages in 2013 resulteren in een verplichte verwerking van ruim 5 miljoen kilogram fosfaat, oplopend tot circa 28 miljoen kilogram in 2015. Op deze manier kunnen alle ondernemers geleidelijk wennen aan het nieuwe stelsel.

De voorlopige percentages voor 2015 zijn ambitieus, maar noodzakelijk om de balans op de mestmarkt te krijgen die de Europese Commissie het vertrouwen geeft dat het stelsel van verantwoorde mestafzet bijdraagt aan het behalen van de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Naar boven