33 319 Goedkeuring van het op 2 maart 2012 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (Trb. 2012, 51)

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN1

Vastgesteld 14 mei 2012

Het voorbereidend onderzoek geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Algemeen

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben kennisgenomen van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie (hierna aangeduid als het Stabiliteitsverdrag). Deze leden hebben de volgende vragen. De leden van de fractie van D66 sluiten zich aan bij de vragen van de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en zij hebben daarover en naar aanleiding daarvan een aantal vragen.

De leden van de CU-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het verdrag. Zij hebben daarover een aantal vragen.

Doel en strekking van het verdrag

Kan de regering aangeven waarom is gekozen voor een nieuw, interstatelijk verdrag in plaats van afspraken binnen het reguliere EU-kader, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Was het uitgesloten de specifieke normerende bepalingen van het verdrag via een uitbreiding van bijvoorbeeld het sixpack vast te leggen? Ware dit niet wenselijker geweest?

In het Stabiliteitsverdrag is toekomstige integratie van de inhoud van het verdrag in de EU-Verdragen voorzien: artikel 16 stelt in dit kader dat partijen hiertoe maximaal vijf jaar na inwerkingtreding «stappen dienen te zetten». Kan de regering ter zake haar appreciatie geven, mede ook in het licht van de getoonde terughoudendheid om tot Verdragswijziging te komen tijdens de Algemene Europese Beschouwingen die op 15 april jongstleden in de Eerste Kamer gehouden zijn?

Ook de leden van de CU-fractie hebben hierover een vraag. Op termijn zou dit verdrag opgenomen dienen te worden in EU-recht. Welke route dient hier genomen te worden en welk tijdpad heeft de regering hier voor ogen, zo vragen deze leden.

De leden van de CU-fractie constateren tevens dat de financiële aansturing van EU-landen zeer complex en non-transparant dreigt te worden. Zij wijzen in dit verband onder andere op het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), het Twopack, het Sixpack, de voorstellen uit het rapport «Naar een echte Economische en Monetaire Unie» van Van Rompuy, het Europluspact. Kan de regering op hoofdlijnen de onderlinge relaties tussen deze financiële en governance beleidsinstrumenten op heldere wijze in kaart brengen?

Inhoud van het verdrag

Realisatie begrotingsevenwicht door Nederland

In hoeverre is geborgd dat met het nog in deze Kamer te bespreken wetsvoorstel Houdbare overheidsfinanciën (33 416) wordt voldaan aan de verplichting die uit het verdrag voortvloeit om tot verankering van de begrotingsevenwichtregel in de nationale wetgeving te komen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de CU-fractie hebben hierover eveneens enkele vragen. Kan de regering aangeven hoe in meer precieze en uitvoerende zin de relatie geregeld gaat worden tussen het voorliggende verdrag en het wetsvoorstel Houdbare overheidsfinanciën (33 416)? De regering lijkt het niet halen van de EU-begrotingsnorm door Nederland te relativeren, een norm waarvoor ons land zich altijd sterk heeft gemaakt. Hoe weegt de regering de negatieve signaalwerking hiervan op onze EU-partnerlanden? Hoe bewaakt de regering haar geloofwaardigheid op dit gebied, zowel in Europa als in Nederland? Welke sancties zijn er verbonden aan het niet halen van de begrotingsnorm? Hoe gaat Nederland hiermee om gezien de verwachting dat Nederland zowel in 2013 als in 2014 de norm niet zal halen?

Methodiek

De normstelling zoals opgenomen in het verdrag gaat uit van het structurele saldo, dat wil zeggen een cyclisch geschoond saldo. Vaststelling van dit saldo is echter niet eenvoudig (zie ook Smid en Legierse, «Fiscal Compact geen garantie voor gezonde overheidsfinanciën», ESB 97 (2012) 434–436). Hoe denkt de regering dit te gaan doen, aldus de leden van de PvdA-fractie. Zal dit ook de werkwijze van de andere lidstaten zijn?

De leden van de SP-fractie hebben over dit onderwerp eveneens enkele vragen. De vijfde bepaling van de preambule op bladzijde 4 stelt:2 «Er nota van nemend dat het door de verdragsluitende partijen in te stellen correctiemechanisme als doel moet hebben afwijkingen van de middellangetermijndoelstelling of van het aanpassingstraject te corrigeren, met inbegrip van het gecumuleerde effect daarvan op de dynamiek van de overheidsschuld;»

De leden van de SP-fractie hebben hierover de volgende vragen: (1) Waarop slaat het woord «daarvan»? (2) Om welke cumulatie gaat het precies? (3) Wat wordt verstaan onder «de dynamiek van de overheidsschuld»? (4) Hoe wordt het effect op deze dynamiek (ad 3) gemeten?

Ook de leden van de CU-fractie hebben hieromtrent een vraag. Het bepalen van wat een structureel begrotingstekort is, is een ingewikkelde zaak waarvoor diverse methoden zijn. Kan de regering schetsen welke definitie gehanteerd wordt en voor welke meetmethode (en waarom) gekozen wordt?

Betrokkenheid Nederlandse parlement

Artikel 3, lid 2 van het verdrag stelt dat bij het bedoelde «correctiemechanisme» «de prerogatieven van de nationale parlementen ten volle [worden] geëerbiedigd». De leden van de SP-fractie vragen hoe dit artikel zich precies verhoudt tot het parlementair begrotingsrecht.

De motie-Schouten/Dijkgraaf3 «verzoekt de regering, aan de EU kenbaar te maken dat Nederland te allen tijde zelf beslist over de maatregelen waarmee voldaan wordt aan afspraken ten aanzien van begrotingstekort en staatsschuld». Hoe, zo vragen de leden van de SP-fractie, heeft de regering uitvoering gegeven aan deze motie? Van wie is daarop reactie ontvangen en welke was de inhoud van deze reactie?

Hoe zal in concrete zin de betrokkenheid van het Nederlandse parlement geëffectueerd worden bij de implementatie van dit verdrag, zo vragen de leden van de CU-fractie. Hoe ver mag in de ogen van de regering de correctieve arm van dit verdrag reiken en op welke wijze raakt dit het budgetrecht van het Nederlandse parlement?

Betrokkenheid sociale partners

De derde bepaling van de preambule op bladzijde 5 stelt: «Voor ogen houdend dat bij de tenuitvoerlegging van dit Verdrag de specifieke rol van de sociale partners, zoals erkend in het recht of de nationale stelsels van elk van de verdragsluitende partijen, in acht moet worden genomen;» De leden van de SP-fractie vragen de regering welke wat betreft Nederland de in acht te nemen specifieke rol van de sociale partners is. Ook vragen zij naar de eventuele vindplaats van de bedoelde erkenning.

Overige inhoudelijke aspecten

Het verdrag vereist dat wordt aangegeven welke onafhankelijke instellingen/instituten op nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor het monitoren van de naleving van de afspraken over een structureel begrotingsevenwicht. In de memorie van toelichting is aangegeven dat daarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan het Centraal Planbureau. In geval dit inderdaad zo wordt voorzien, dan is het vereist dat de onafhankelijkheid van het CPB nu en in de toekomst op geen enkele wijze in het geding is. Kan de regering dit bevestigen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Vergt een en ander naar het oordeel van de regering een wijziging van de besturingsrelatie tussen het ministerie van Economische Zaken en het Centraal Planbureau? Hoe wordt dit in de andere lidstaten geregeld, mede ook vanuit de wetenschap dat diverse landen over geen of juist diverse vergelijkbare instellingen beschikken?

In het verdrag is een rol van de instellingen van de Europese Unie voorzien, waaronder de Europese Commissie en het Europese Hof van Justitie. Het Hof is via artikel 8 van het verdrag specifiek belast met het handhaven van de verplichting om op correcte wijze een begrotingsevenwichtregel in de nationale wetgeving na te komen. Niet-naleving kan leiden tot financiële sancties in de vorm van een boete of dwangsom en kan maximaal 0,1% BBP van de in overtreding zijnde partij bedragen. Is het de regering duidelijk hoe het Hof uiteindelijk tot bepaling van de omvang van genoemde boete of dwangsom denkt te komen? Kan de regering aangeven hoe een en ander zich verhoudt tot de omgekeerde gekwalificeerde meerderheidsbepaling: is het denkbaar dat een uitspraak van het Hof teniet wordt gedaan door (alsnog) een gemobiliseerde gekwalificeerde meerderheid die het betreffende land respijt wenst te geven? Dit lijkt de leden van deze fractie iets wat te allen tijde moet worden voorkomen: wat is het oordeel van de regering hierover?

De leden van de SP-fractie vragen voorts of de in artikel 7 bedoelde vaststelling door een gekwalificeerde meerderheid van verdragsluitende eurolanden van toepassing is op de in artikel 8 bedoelde conclusie van de Europese Commissie («in haar verslag concludeert») aangaande niet-naleving van artikel 3, lid 2.

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de memorie van antwoord bij voorkeur binnen vier weken aan de Eerste Kamer te doen toekomen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) (voorzitter), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Bröcker (VVD), Kok (PVV), Bruijn (VVD)

X Noot
3

Kamerstukken II 2012–2013, 33 319, nr. 7.

Naar boven