33 279 Internationale militaire samenwerking

Nr. 16 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 oktober 2015

Inleiding

Hierbij zend ik u de jaarlijkse rapportage over de stand van zaken met betrekking tot internationale militaire samenwerking (IMS).

Nederland speelt een voortrekkersrol bij internationale samenwerking. De marines van België en Nederland zijn sinds geruime tijd in hoge mate geïntegreerd in de Benesam (Belgisch-Nederlandse samenwerking). Op landmachtgebied is de Duits-Nederlandse samenwerking internationaal toonaangevend door de integratie van de Luchtmobiele Brigade in de Duitse Division Schnelle Kräfte, en de integratie van de 43e Gemechaniseerde Brigade in de Eerste Duits Pantserdivisie. Bij de luchtmacht zullen België en Nederland samen de bewaking van het Benelux-luchtruim gaan uitvoeren, en is Nederland betrokken bij de operationele testfase van de F-35 samen met Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

De voordelen en opbrengsten van internationale samenwerking kunnen op termijn aanzienlijk zijn, maar samenwerking is niet gratis en niet vrijblijvend. Voor samenwerking zijn aan het begin investeringen nodig en moeten mensen en eenheden worden gecommitteerd. Samenwerking legt beslag op stafcapaciteit die niet onbeperkt is. Eenheden of personeelsleden die Defensie periodiek bijdraagt aan internationale samenwerkingsverbanden of operaties, zijn in beginsel niet elders inzetbaar. Financiële middelen die Defensie uittrekt voor samenwerkingsprojecten zijn niet beschikbaar voor andere doeleinden. Samenwerking is daarom steeds een kwestie van keuzes maken, niet alleen tussen alternatieve samenwerkingsmogelijkheden maar ook tussen wel of niet samenwerken. Deze rapportage gaat in op de gemaakte keuzes.

Toezeggingen

Deze rapportage bouwt voort op de rapportage die u op 7 november 2014 heeft ontvangen1. Tijdens de begrotingsbehandeling van november 2014 (Handelingen II 2014/15, nr. 23, item 2 en (Handelingen II 2014/15, nr. 24, items 7 en 17) en enkele andere gelegenheden heb ik met de Kamer gesproken over de mogelijkheden voor verdieping en uitbreiding van de rapportage IMS. De toezeggingen die ik bij die gelegenheden heb gedaan, zijn in deze rapportage zoveel mogelijk verwerkt.

Op verzoek van het lid Eijsink zal ik dieper ingaan op de doelstellingen, de criteria en de aansturing met betrekking tot internationale samenwerking. Op enkele punten wordt het beleid ten aanzien van IMS nader uitgewerkt ten opzichte van de Nota IMS die de Kamer in mei 2012 heeft ontvangen2. Zoals besproken in het algemeen overleg over IMS van 11 februari jl. zal ik in het bijzonder ingaan op de samenwerking met België, Duitsland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk, en waar mogelijk op de planning van projecten (Kamerstuk 33 279, nr. 14). In bijlage 1 worden de bijdragen vermeld die Nederland levert aan operaties en operationele samenwerkingsverbanden, alsmede de operaties en verbanden waaraan Nederland niet bijdraagt3. Daarnaast informeer ik u over ontwikkelingen op het terrein van munitie en btw. Zoals gebruikelijk bevat de rapportage een bijlage met een stand van zaken van de belangrijkste binationale en multinationale samenwerkingsprojecten (bijlage 2)4.

Tijdens de begrotingsbehandeling van november 2014 heb ik toegezegd, op verzoek van het lid Segers, dat ik in deze rapportage nader zou ingaan op het soevereiniteitsvraagstuk in relatie tot verdergaande internationale militaire samenwerking, de uitgangspunten daarvoor, het aangepaste toetsingskader en de artikel 100-procedure. Vervolgens heeft het kabinet in mei jl. aan de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) advies gevraagd over nauw gerelateerde onderwerpen, te weten militaire snelle reactiemachten en democratische legitimiteit5. De AIV heeft dit advies nr. 96 «Inzet van snelle reactiemachten» op 28 oktober jl. uitgebracht. De Kamer zal vanzelfsprekend een kabinetsreactie op het advies ontvangen. Gezien de samenhang tussen de genoemde onderwerpen zal die kabinetsreactie tevens ingaan op de door het lid Segers gestelde vragen.

Belang van militaire samenwerking

Internationale militaire samenwerking is cruciaal voor de veiligheid van Nederland. Dit belang is toegelicht in de Internationale Veiligheidsstrategie (IVS) van juni 20136, de Beleidsbrief Internationale Veiligheid van november 20147 en in de nota «In het belang van Nederland» van september 20138.

De IVS gaat in op de noodzaak van een geografische focus op de ring van instabiliteit rond Europa, het gebied dat loopt van de oostflank van de Navo via het Midden-Oosten tot Midden en West-Afrika. De IVS wijst daarbij op de noodzaak van meer Europese verantwoordelijkheid voor de eigen defensie, als gevolg van het afnemende relatieve gewicht van individuele Europese landen. Ook is het voor Europa van belang een relevante partner te blijven voor de Verenigde Staten en de rest van de wereld. Een sterke EU draagt bij aan een stabiel internationaal stelsel en een sterke Navo, aldus de IVS. Dit vereist een intensivering van de samenwerking met en tussen de Europese partners.

De nota «In het belang van Nederland» onderstreepte dat Nederland niet in staat is op eigen kracht zijn veiligheid te verzekeren. De Nederlandse veiligheidsbelangen zijn verknoopt met de wereld om ons heen. Verdere verdieping van de militaire samenwerking is noodzakelijk om dreigingen en risico’s ook in de toekomst het hoofd te kunnen bieden, zowel apart met gelijkgezinde landen als in multinationaal verband. Samenwerking biedt daarbij de mogelijkheid om capaciteiten te verwerven of in stand te houden die Nederland zich zelfstandig niet (meer) kan veroorloven.

Doelen

Militaire samenwerking kan een middel zijn voor uiteenlopende doelstellingen. De beleidsnota over IMS van mei 2012 gaat hier reeds op in. De doelstellingen kunnen worden gegroepeerd in drie categorieën:

  • Doelen van politiek-strategische aard. Hierbij kan het gaan om buitenlandpolitieke doelstellingen zoals verwoord in de Grondwet, het regeerakkoord of beleidsdocumenten zoals de Internationale Veiligheidsstrategie. Ook kan sprake zijn van de verdediging of behartiging van gezamenlijke belangen en de versterking van internationaal-politieke verbondenheid, zoals het tonen van bondgenootschappelijke solidariteit. Daarnaast kan economische diplomatie een rol spelen.

  • Doelen van militaire aard (effectiviteit). Dit betreft onder meer de verbetering van de militaire capaciteiten en de inzetbaarheid en interoperabiliteit, de vergroting van de militair-strategische informatiepositie en bredere toegang tot inlichtingen. Hierbij is van belang dat Defensie wil blijven beschikken over de onmisbare basiscapaciteiten en bovendien streeft naar nichecapaciteiten waarover weinig andere partners in Navo en EU beschikken. Dit moet (mede) worden bezien in het licht van de door Navo en EU vastgestelde tekorten en overschotten.

  • Doelen van financieel-economische aard (doelmatigheid). Hierbij kan het gaan om het voorkomen van onnodige duplicatie van militaire middelen, of het realiseren van kostenbesparingen en schaalvoordelen. Ook hierbij geldt dat dit moet worden bezien in het licht van de door Navo en EU vastgestelde tekorten en overschotten.

Vormen van samenwerking

Samenwerking is mogelijk op uiteenlopende manieren. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen algemene militaire samenwerking, samenwerking op materieelgebied en samenwerking bij operationele inzet. Voor de laatstgenoemde vorm van samenwerking verwijs ik naar de brieven en rapportages over concrete operaties.

Algemene samenwerking

Bij algemene militaire samenwerking zijn de eenvoudige vormen onder meer: gezamenlijke oefeningen, uitwisseling van informatie en van verbindingsofficieren, de deelname van individuele militairen aan opleidingen, en gezamenlijk inhuur van capaciteiten voor transport of satellietcommunicatie. Bij een meer intensieve samenwerking kan worden gedacht aan harmonisatie van opleidingen, synchronisatie van doctrines, de permanente plaatsing van personeel in elkaars organisatie, en de structurele planning van gezamenlijke oefeningen.

Bij de meest doorontwikkelde en verdiepte vormen van algemene samenwerking is sprake van integratie. Dit kan bijvoorbeeld een gezamenlijke operationele eenheid zijn die aan een internationale operatie kan deelnemen. Geïntegreerde verbanden met een tijdelijk karakter zijn de snelle reactiemachten van de Navo (NATO Response Force, NRF en Very High Readiness Joint Task Force, VJTF) en EU (Battlegroup) waaraan Nederland wisselende bijdragen levert. Voorbeelden van permanente structuren zijn de UK/NL Amphibious Force, het Duits-Nederlandse Legerkorpshoofdkwartier, en over enkele jaren de Duitse divisies (de Division Schnelle Kräfte en de Eerste Pantserdivisie) waarin een Nederlandse brigade wordt geïntegreerd.

Bij integratie kan het ook gaan om gezamenlijke organisaties of structuren voor de uitvoering van overeengekomen taken. Voorbeelden hiervan zijn de het European Air Transport Command (EATC), de Admiraal Benelux als onderdeel van de Benesam, het Benelux Arms Control Agency (BACA) en vanaf eind dit jaar de geïntegreerde luchtruimbewaking van de Benelux waarbij Nederlandse en Belgische jachtvliegtuigen om beurten dienst doen.

De integratie van eenheden kan politieke, operationele en bedrijfsmatige voordelen hebben. De operationele inzet van een geïntegreerde eenheid kan een krachtig signaal van solidariteit zijn. In operationeel opzicht kunnen geïntegreerde eenheden leren van elkaars sterke punten, zijn ze goed op elkaar ingespeeld en daardoor beter voorbereid op een gezamenlijke inzet. De bedrijfsmatige voordelen bestaan uit samenwerking bij opleidingen en onderhoud en het poolen van reservedelen. Geïntegreerde staven kunnen zorgen voor betere operationele kwaliteit en voor besparingen op de stafcapaciteit.

De integratie van eenheden is overigens niet vrijblijvend, ook al behoudt elk land steeds het laatste woord over de inzet van de eigen militairen. Partners die een dergelijk samenwerkingsverband aangaan, moeten op elkaar kunnen rekenen als het tot inzet komt. Intensief contact tussen niet alleen de regeringen maar ook de parlementen van samenwerkingspartners is daarom van groot belang.

Materieelsamenwerking

De op 15 september jl. verzonden kabinetsreactie9 op het IBO-rapport Wapensystemen zet uiteen dat de gezamenlijke verwerving van materieel de doelmatigheid (schaalvoordelen door kostendeling) kan bevorderen, maar ook de interoperabiliteit (door standaardisering). Tevens vormt de gezamenlijke verwerving van capaciteiten een goede basis voor operationele samenwerking in de gebruikersfase. Daarnaast kan samenwerking in EU en Navo voorkomen dat doublures in capaciteiten en voorraden ontstaan en kunnen hiaten worden gedicht.

Het kabinet onderschrijft de visie van het IBO dat de kansen op succes bij een materieelproject toenemen naarmate meer «van de plank» wordt gekocht, de behoeftes overeenkomen in tijd en inhoud, het aantal partners beperkter is en de lead nation sterker. Defensie beschouwt deze vuistregels als een nuttig houvast bij de beoordeling van mogelijke nieuwe projecten. Verder zal Defensie de adviezen van het IBO oppakken om de afweging tussen kosten en baten van verschillende oplossingsalternatieven te verbeteren. De aanbevelingen van het IBO zullen worden verwerkt in de komende evaluatie en herijking van het Defensie Materieel Proces (DMP). Voor de gedetailleerde reactie op de aanbevelingen van het IBO verwijs ik naar de brief van 15 september jongstleden.

Criteria

In de nota IMS van mei 2012 zijn reeds enkele criteria genoemd voor de keuze van mogelijke samenwerkingspartners. Dit zijn:

  • geringe (geo)politiek-strategische afstand;

  • een met Nederland vergelijkbare politieke cultuur;

  • operationele synergie: wat doen we al met deze partner en hoe verhouden zijn (operationele) capaciteiten zich tot de onze;

  • potentieel voor bottom-up realiseren van concrete samenwerkingsdoelen.

Als wordt gekeken naar criteria voor afzonderlijke samenwerkingsprojecten, zijn de volgende factoren van belang:

  • het samenwerkingsproject draagt bij aan de verwezenlijking van een of meer van de doelstellingen van internationale militaire samenwerking;

  • het samenwerkingsproject draagt bij aan de capaciteiten van Defensie, rekening houdend met reeds bestaande capaciteiten en samenwerkingsverbanden en met alternatieven waarvoor niet wordt gekozen;

  • de samenwerkingspartners hebben overeenstemming bereikt over het doel, de reikwijdte en de werkwijze van het samenwerkingsproject;

  • elk van de samenwerkingspartners levert een voldoende en relevante bijdrage;

  • tussen de partners bestaat voldoende synergie en vertrouwen om het samenwerkingsproject tot een succes te maken.

Het IBO-rapport, en het daarin opgenomen Clingendael-rapport over internationale materieelsamenwerking, gaan in op mogelijke criteria specifiek voor internationale materieelprojecten. Zoals hierboven opgemerkt zal dit worden verwerkt in de evaluatie en herijking van het DMP.

Indeling van samenwerkingspartners

De bovenstaande uitwerking van samenwerkingsvormen en de criteria voor het aangaan van samenwerking leiden tot de volgende indeling van mogelijke samenwerkingspartners. Deze indeling bouwt voort op de Nota IMS van mei 2012.

Strategische partners zijn landen met een geringe (geo)politiek-strategische afstand tot Nederland en met een met Nederland vergelijkbare politieke cultuur. De samenwerking beslaat meerdere terreinen en meerdere operationele commando’s zijn bij de samenwerking betrokken. Meerdere doelen van samenwerking zijn relevant. Met strategische partners is verdiepte, langdurige samenwerking mogelijk met duidelijke samenwerkingsverbanden en tijdschema’s. De samenwerking met deze partners levert aanzienlijke voordelen op voor de effectiviteit en doelmatigheid van de Nederlandse krijgsmacht. De strategische partners van Nederland zijn België/Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

Gelieerde partners zijn landen met wie Nederland veelal samenwerkt in het kader van een groter verband, in het bijzonder de Navo en de EU. Dergelijke multilaterale samenwerking via Navo en EU komt vooral top-down tot stand. Met gelieerde partners is ook bilaterale samenwerking mogelijk, maar deze is minder intensief of minder breed dan die met strategische partners. Daarnaast wordt met gelieerde partners vaak samengewerkt in het kader van internationale operaties. Dit draagt bij aan de interoperabiliteit.

Sinds het verschijnen van de Nota IMS van 2012 is gebleken dat bij bepaalde gelieerde partners reden is tot versteviging van de bilaterale samenwerking. Deze groep zal ik aanduiden als «gelieerde voorkeurspartners». De samenwerking met deze groep partners is op enkele gebieden intensief, maar niet even breed als die met de strategische partners. Concreet gaat het dan om Italië, Polen en de Baltische staten.

Defensie werkt op luchtmachtgebied intensief samen met Italië vanwege onder meer het gebruik van hetzelfde materieel (bijvoorbeeld F-35, NH-90) en de goede mogelijkheden bij opleidingen en training. Een Memorandum of Understanding (MoU) met Italië over de samenwerking op luchtmachtgebied is in voorbereiding. In het kader van de geruststellende maatregelen van de Navo zal Defensie meer gaan samenwerken met de oostelijke bondgenoten. Defensie richt zich hierbij op de meer noordelijk gelegen landen van deze groep bondgenoten, te weten Polen en de Baltische staten.

Gelegenheidspartners zijn landen die niet in een van de reeds genoemde categorieën vallen. Het aantal doelen van de samenwerking met elk van deze partners is beperkt en vaak is de samenwerking in de tijd afgebakend. Deze samenwerking wordt vooral ingegeven door de urgentie van het moment of door politieke dan wel militaire opportuniteit.

Met gelegenheidspartners in de «ring van instabiliteit» werkt Defensie samen aan de stabilisering in deze regio’s, in het bijzonder het Midden-Oosten en Noord en West-Afrika. Voorbeelden daarvan zijn Jordanië en Mali. Verder is Defensie al langere tijd actief ter bevordering van stabiliteit in het Grote Merengebied zoals in Burundi. Bij enkele gelegenheidspartners streeft Defensie naar een meer structurele, zij het in omvang beperkte samenwerkingsrelatie. Voorbeelden van deze landen zijn Georgië, Indonesië en Israël. Australië is een interessante samenwerkingspartner vanwege zowel de overeenkomsten in materieel (F-35, NH-90) als de deelneming in internationale operaties.

Zowel bij de gelieerde partners als bij de gelegenheidspartners kan tijdelijk sprake zijn van hechte samenwerking in het kader van een buitenlandse operatie. Zo is in de Uruzgan-periode bijvoorbeeld intensief samengewerkt met onder meer Australië en Singapore. In 2016 zal Nederland in de MINUSMA-operatie samenwerken met onder meer Tsjechië, dat een detachement special forces inzet, en Estland. Samenwerking met strategische partners tijdens een buitenlandse operatie komt uiteraard zeer vaak voor.

Bijlage 2 bevat een overzicht van landen waarmee Defensie samenwerkt op specifieke onderwerpen.

Aansturing

Veel internationale samenwerking ontstaat van onderop. Als gevolg van onder meer hun internationale activiteiten in Navo en EU-verband ontdekken de krijgsmachten als het ware spontaan mogelijkheden voor samenwerking. Dit soort samenwerking is vaak kansrijk omdat er op de werkvloer draagvlak voor is. Niettemin is er behoefte aan sturing van bovenaf. Sturing dient om versnippering te voorkomen maar ook om ervoor te zorgen dat samenwerking die niet spontaan ontstaat maar waar wel grote belangen mee gemoeid zijn, ook van de grond komt. De indeling van potentiële partners in drie categorieën, zoals hierboven omschreven, is een belangrijk kader voor centrale sturing. De Defensiestaf en de Hoofddirectie Beleid spelen daarbij een belangrijke rol.

Ten behoeve van de samenwerking met de twee belangrijkste partners, die in Benelux-verband en Duitsland, zijn hoogambtelijke overlegstructuren opgezet om de samenwerking te coördineren. Dit is onder meer nuttig omdat de samenwerking met deze partners krijgsmachtbreed is, maar niet elke activiteit bij beide partners bij hetzelfde krijgsmachtdeel is ondergebracht. In Duitsland bijvoorbeeld zit de grondgebonden luchtverdediging bij de luchtmacht en in Nederland bij de landmacht. Verder zijn in Duitsland de medische eenheden ondergebracht bij een krijgsmachtbrede ondersteuningsorganisatie en in Nederland in hoofdzaak bij de landmacht. De overlegstructuur van de twee landen kan ervoor zorgen dat de juiste defensie-onderdelen met elkaar in gesprek raken. Zoals hieronder uiteengezet, zullen Noorwegen en Nederland eveneens een overlegstructuur gaan opzetten. Verder wordt uiteraard in uiteenlopende fora van Navo en EDA veel overlegd over militaire samenwerking.

Verdieping van samenwerking

Nederland heeft internationale samenwerking al jaren hoog op de agenda. De afgelopen tijd is sprake van een duidelijke intensivering, zoals ook blijkt uit de achtereenvolgende rapportages hierover aan de Kamer. Daarbij is uiteraard eerst gekeken naar de samenwerkingsmogelijkheden die het meest voor de hand lagen. Langzamerhand is de fase bereikt dat het meeste laaghangend fruit wel is geplukt. Defensie staat nog steeds open voor nieuwe samenwerkingsprojecten, maar verdere projecten vragen om de inzet van meer middelen en daarmee om het maken van keuzes.

In hoofdzaak ligt de toekomst niet zozeer in verbreding maar in verdieping van de militaire samenwerking, in de vorm van gezamenlijke capaciteitenontwikkeling en materieelprojecten die op de langere termijn schaalvoordelen kunnen opleveren en de interoperabiliteit kunnen vergroten. Het gaat hier om een zaak van de lange adem. Zoals eerder vermeld bevat het IBO-rapport dat de Kamer op 15 september jl. heeft ontvangen hiervoor belangrijke aanbevelingen.

Internationale samenwerking speelt van oudsher al een belangrijke rol bij de ontwikkeling en verwerving van defensiematerieel. Voorbeelden van grote materieelprojecten met een samenwerkingscomponent zijn de bouw van mijnenjagers samen met België en Frankrijk, de pantservoertuigen Fennek en Boxer samen met Duitsland, de F-35 en de NH-90, en de doorontwikkeling van de SMART-L radar. In beginsel komen alle (vervangings)projecten van hoofdwapensystemen voor samenwerking in aanmerking. Belangrijke investeringsprojecten in het volgende decennium zijn de vervanging van de M-fregatten, de onderzeeboten en de mijnenbestrijdingscapaciteit, alsmede de aanschaf van de MALE UAV. Bijlage 4.2 van de ontwerpbegroting 2016 (Financieel overzicht wapensystemen) bevat hierover meer informatie. Defensie zal de mogelijkheden voor samenwerking intensief onderzoeken.

Speerpunten met enkele strategische partners

Bijlage 2 bevat informatie over de voornaamste samenwerkingsvormen met de zes strategische partners. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de speerpunten in de samenwerking met België, Duitsland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk.

België

De intensieve samenwerking op marinegebied in de Belgisch-Nederlandse Samenwerking (Benesam) is internationaal toonaangevend. Deze samenwerking is in de loop van enkele decennia tot een hoog niveau ontwikkeld en zal uiteraard worden voortgezet. Op operationeel gebied werken de twee landen samen bij de bestrijding van ISIS door hun afwisselende inzet van F-16’s en het leveren van force protection voor het F-16 detachement van de partner, onder voorbehoud van politieke besluitvorming.

De Ministers van Defensie van de Benelux-landen hebben in april 2012 een verklaring getekend om krijgsmachtbreed de mogelijkheden voor intensieve samenwerking te onderzoeken. Dit heeft geleid tot de uitwerking van een reeks van projecten waar bijlage 2 nader op ingaat. Voor de nabije toekomst richten de Benelux-landen zich op de uitvoering van het verdrag over de integratie van de luchtruimbewaking dat op 4 maart jl. is getekend. Het streven is deze samenwerking eind 2016 te laten ingaan, mits de drie parlementen met het verdrag instemmen.

Zowel België als Nederland heeft zich het afgelopen jaar gebogen over de langetermijnplannen voor de eigen krijgsmacht. In Nederland was Defensie, zoals bekend, bezig met de uitwerking van de kabinetsreactie op de motie-Van der Staaij. In België gaat het om de verwerking van een bezuinigingstaakstelling in het regeerakkoord van oktober 2014 voor de periode tot en met 2019, gekoppeld aan de opstelling van een Programmawet voor de investeringen op de langere termijn. Bij deze investeringen wordt ook gekeken naar de vervanging van de M-fregatten en de mijnenjagers. De vervanging van de Belgische F-16’s is vastgelegd in het regeerakkoord.

België en Nederland zien goede mogelijkheden voor samenwerking bij de aanschaf van marinematerieel. Meer concreet overleg is aan de orde zodra beide landen hun wensen en mogelijkheden hebben geformuleerd.

Duitsland

Duitsland is net als Nederland een groot voorstander van militaire samenwerking. In 2015 hebben Duitsland, Nederland en Noorwegen samen de landcomponent van de interim-VJTF geleverd. Om de samenwerking in Navo-verband te stimuleren heeft Duitsland bij de Navo-top in Wales het Framework Nations-initiatief gelanceerd. Dit komt er kort gezegd op neer dat een groter land samenwerkt met een of meer kleinere landen bij de ontwikkeling van specifieke capaciteiten. Enkele reeds bestaande samenwerkingsvormen tussen Duitsland en Nederland passen hier goed bij. Inmiddels heeft Duitsland aan Navo-partners ook voorgesteld het Framework Nations-concept toe te passen bij de gereedstelling van operationele verbanden in het kader van het Readiness Action Plan. De gesprekken hierover verkeren nog in een oriënterende fase.

Op het gebied van de integratie van eenheden hebben Duitsland en Nederland nog steeds een voortrekkersrol. In 2014 is de integratie van start gegaan van de Nederlandse Luchtmobiele Brigade in de Duitse Division Schnelle Kräfte die in 2019 moet zijn voltooid. Het afgelopen jaar zijn beide landen nog een stap verder gegaan met de integratie van de 43e Gemechaniseerde brigade in de Duitse Eerste Pantserdivisie die in 2020 gereed moet zijn. Deze samenwerking is grensverleggend omdat hierbij een operationele eenheid tot op laag niveau wordt geïntegreerd. De Nederlandse brigade wordt onderdeel van de Duitse divisie, terwijl een Duits tankbataljon onderdeel wordt van de Nederlandse brigade en Nederland het personeel levert voor een compagnie van dit Duitse tankbataljon. De Nederlandse militairen maken daarbij gebruik van Duitse tanks. Duitsland en Polen timmeren overigens ook aan de weg. Enkele maanden geleden hebben deze landen afgesproken dat zij beide een infanteriebataljon zullen integreren in een brigade van de ander.

In de nabije toekomst zullen Duitsland en Nederland zich richten op de uitvoering van de genoemde integratietrajecten. Daarnaast worden bestaande samenwerkingsprojecten verder uitgewerkt en dienen nieuwe mogelijkheden zich aan. Beide landen streven ernaar dat niet alleen Nederlandse eenheden onder Duits bevel komen maar ook omgekeerd. Momenteel zijn gesprekken gaande om dit toe te passen bij bepaalde marine-onderdelen. Ik verwacht dat hierover binnen enkele maanden duidelijkheid ontstaat.

Op het gebied van capaciteitenontwikkeling hebben Duitsland en Nederland bezien wat de mogelijkheden zijn bij de aanschaf van nieuwe fregatten. Duitsland heeft behoefte aan vier fregatten terwijl Nederland op termijn de twee M-fregatten wil vervangen. Duitsland en Nederland hebben bezien of een gezamenlijk project mogelijk was, maar uiteindelijk bleken het ontwerp en de budgetten te ver uiteen te lopen. Duitsland heeft behoefte aan grotere schepen dan Nederland. De stand van zaken is nu dat de landen de mogelijkheden van samenwerking zullen onderzoeken bij de aanschaf van afzonderlijke componenten van deze schepen. Dit neemt echter niet weg dat Duitsland en Nederland het overleg over samenwerking bij capaciteiten zullen voortzetten. Een van de belangrijkste gebieden daarbij is de vervanging van de mijnenbestrijdingscapaciteit. Nederland is hierover ook in gesprek met België en enkele andere landen.

Op het gebied van de grondgebonden luchtverdediging werken Duitsland en Nederland reeds goed samen bij de Patriot-eenheden. Eerder dit jaar heeft Duitsland besloten dat de Patriot in de tweede helft van het volgende decennium zal worden vervangen door het MEADS-systeem. Duitsland heeft reeds veel geld gestoken in de ontwikkeling daarvan. Nederland voorziet echter geen aanschaf van dit systeem maar wel een modernisering van de huidige Patriots. Samenwerking blijft mogelijk omdat de luchtverdedigingseenheden deel uitmaken van een geïntegreerd netwerk. Naarmate Duitsland de Patriot uitfaseert, zal op termijn samenwerking op gebieden zoals onderhoud en opleidingen onvermijdelijk minder worden. Dat neemt niet weg dat de twee landen ook de mogelijke samenwerking bij andere vormen van grondgebonden luchtverdediging zullen onderzoeken.

Noorwegen

In 2015 hebben Nederland en Noorwegen gewerkt aan het vormgeven van een coördinatiegroep voor de samenwerking tussen beide landen. Op 29 oktober jl. hebben de Noorse Minister en ik deze opzet bekrachtigd tijdens haar bezoek aan Nederland. Ook hebben wij een MoU ondertekend voor samenwerking op het gebied van het Strategic Mutual Assistance in Research & Technology initiatief (SMART). Hiermee kunnen de landen hun kennis en innovatie-inspanningen vergroten door te streven naar een complementaire kennisbasis. Nederland en Noorwegen zullen zich, samen met de betrokken kennisinstituten, richten op verschillende onderdelen van het kennisdomein en deze kennis vervolgens wederzijds beschikbaar stellen.

In 2015 is tevens nauw samengewerkt in het kader van het VJTF test bed met Duitsland. Voorts is Noorwegen betrokken bij het Britse initiatief voor de Joint Expeditionary Force (JEF). Op het gebied van materieelsamenwerking worden de gesprekken voortgezet, onder meer ten aanzien van de F-35 en de vervanging van de huidige onderzeeboten in beide landen.

Northern Group

De Northern Group is dit jaar voor het eerst op CDS-niveau bijeengekomen. Dit forum, om ideeën uit te wisselen en onderwerpen te agenderen in EU en Navo-verband, wordt op alle niveaus zeer gewaardeerd. Op 10-11 november a.s. komen de Ministers wederom bij elkaar, waarbij zij een table top exercise zullen houden over hybride dreigingen (vanwege de begrotingsbehandeling Defensie in de Tweede Kamer zal ik daar ambtelijk worden vertegenwoordigd). De uitkomsten en geleerde lessen worden aan de EU en de Navo aangeboden om de beleidsvorming rondom hybride dreigingen te stimuleren. De succesvolle samenwerking met Zweden, waarbij een Zweedse staf en enablers aan boord van Zr.Ms. Johan de Witt – onder aansturing van een Zweedse Force Commander – deelnamen aan de EU-missie Atalanta, laat zien dat ook operationele samenwerking tussen de landen wordt nagestreefd.

Verenigd Koninkrijk

Op 30 november a.s. zal ik met de Ministers van Denemarken, Estland, Noorwegen, Letland, Litouwen en het Verenigd Koninkrijk een Foundation Memorandum of Understanding over de JEF ondertekenen. Het betreft een expeditionaire eenheid voor snelle inzet, opgebouwd rond Britse eenheden, concepten en voorzieningen. Dit MoU bevat de afspraken over de inrichting van de JEF en hoe met de JEF wordt omgegaan in aanloop naar volledige operationele inzetbaarheid in 2018. De landen werken momenteel de samenwerking uit op de gebieden van onder andere informatiesystemen, informatie-uitwisseling, strategische communicatie en logistiek.

Nederland zal in eerste instantie bijdragen aan deze pool van inzetbare middelen met de UK/NL Amphibious Force en het Joint Support Ship (JSS). Er wordt in het kader van de JEF gezamenlijk gekeken welke samenwerkingsmogelijkheden er nog meer zijn. In de toekomst zullen dan ook andere capaciteiten voor de JEF in aanmerking komen, zolang als er geen conflict ontstaat met andere verplichtingen. In december van dit jaar zullen de beleidsdirecteuren een tweede political exercise organiseren om de totstandkoming van gezamenlijke inzet te beoefenen. Sinds juni jl. is een Nederlandse stafofficier geplaatst op het JEF-hoofdkwartier.

Defensiesamenwerking en Europese Unie (EU)

In Europees verband worden verschillende stappen gezet om internationale militaire samenwerking te ondersteunen en te bevorderen. Tijdens de Europese Raad van december 2013 zijn drie overkoepelende prioriteiten (clusters) voor de doorontwikkeling van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) vastgesteld. Het GVDB moet effectiever en zichtbaarder worden, Europese defensiesamenwerking en vooral gezamenlijke capaciteitsontwikkeling moet worden bevorderd en de Europese defensiemarkt en -industrie moeten worden verstevigd.

Sinds december 2013 is vooruitgang geboekt op de vier belangrijkste capaciteitsontwikkelingsprogramma’s die door de Europese Raad zijn overeengekomen: Air-to-Air Refuelling (AAR), Remotely Piloted Aircraft Systems (RPAS), Governmental Satellite Communication en Cyber Defence.

Ten aanzien van AAR wordt onder leiding van Nederland gewerkt aan het Multi-Role Tanker Transport (MRTT)-project. In juni jl. heeft het agentschap OCCAR namens de deelnemende landen aan de fabrikant Airbus een Request for Proposal (RFP) gestuurd. In reactie hierop heeft Airbus begin augustus een offerte aangeboden die momenteel wordt beoordeeld. Als de beoordeling positief is, kunnen vervolgens de onderhandelingen over een contract beginnen. De deelnemende landen streven ernaar de afspraken over het project uiterlijk in 2016 te bekrachtigen met een MoU en vervolgens een contract. Een andere ontwikkeling is dat naast Nederland, België, Noorwegen en Polen ook Luxemburg aan het project zal deelnemen. Duitsland is geen lid van het MRTT-programma, maar het volgt de ontwikkelingen nauwlettend omdat Duitsland later dit decennium haar huidige tankervliegtuigen wil vervangen.

Frankrijk, Duitsland en Italië bereiden een MALE RPAS-programma voor en Nederland neemt deel aan de gebruikersgroep (user community) van het RPAS-programma. Onder leiding van Spanje wordt gewerkt aan een programma over satellietcommunicatie. Voor het vierde programma, Cyber Defence, is vastgesteld dat er behoefte is aan meer aandacht voor cyber en intensievere oefeningen en trainingen, gesteund door het versterken van de capaciteiten en informatie-uitwisseling tussen de landen en de EU. Een overkoepelend cyberprogramma wordt nog overwogen. Nederland volgt deze ontwikkelingen op de voet.

Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) met Ministers van Defensie op 18 mei jl. is het EDA gevraagd om te kijken naar nieuwe mogelijkheden voor defensiesamenwerking. Nederland moedigt andere lidstaten aan (nieuwe) mogelijkheden tot samenwerking te benutten. Het kabinet acht het wel van belang dat nieuwe initiatieven bijdragen aan het oplossen van de reeds geïdentificeerde capaciteitstekorten zoals beschreven in het huidige Capability Development Plan (CDP). Ook vindt het kabinet het belangrijk dat de lopende EDA-programma’s voldoende vooruitgang boeken.

Om gezamenlijk capaciteitsontwikkeling verder te bevorderen werkt het EDA samen met de lidstaten ook aan de ontwikkeling van enablers en financiële incentives om het voor lidstaten aantrekkelijker te maken om samen te werken. In november dit jaar zal het EDA de potentiële mogelijkheden presenteren. Nederland is van mening dat incentives niet altijd een financiële stimulans hoeven te bevatten. Het belichten van goede voorbeelden, zoals het European Air Transport Command (EATC) model, waarbij het pooling and sharing concept door een aantal lidstaten succesvol wordt toegepast, kan ook effectief zijn als stimulans.

De Europese Raad heeft in december 2013 ook het startschot gegeven voor een Preparatory Action (PA) om GVDB-gerelateerd onderzoek te bevorderen. De PA die momenteel wordt voorbereid moet vanaf 2017, bij wijze van proef, GVDB-gerelateerd onderzoek financieren en moet het voor lidstaten aantrekkelijker maken om te investeren in onderzoek en technologieontwikkeling (research & development).

Nederland heeft via verschillende door het EDA en de Commissie georganiseerde bijeenkomsten een bijdrage geleverd aan de discussie over de reikwijdte (scope), modaliteiten en bestuur (governance) van de PA. Ook is Nederland vertegenwoordigd in de Group of Personalities (GoP), waaraan TNO-bestuursvoorzitter Paul de Krom deelneemt. De GoP geeft richting aan de vervolgstappen voor de PA om het verder te ontwikkelen tot een volwaardig onderzoeksprogramma binnen het volgende meerjarig financieel kader (2021–2027).

Tijdens de Europese Raad van 25 en 26 juni jl. hebben regeringsleiders opnieuw gesproken over veiligheid en defensie, zoals in 2013 was overeengekomen. Zij herhaalden de noodzaak voor het verder werken aan een effectief, zichtbaar en resultaatgericht GVDB, de verdere ontwikkeling van zowel civiele als militaire capaciteiten en de versterking van de Europese defensiemarkt en -industrie. Zij concludeerden verder dat een toereikend niveau van nationale defensie-uitgaven noodzakelijk is en dat de middelen zo effectief mogelijk moeten worden ingezet. De regeringsleiders kwamen ook overeen dat meer aandacht moet worden besteed aan systematische Europese defensiesamenwerking, mobilisering van EU-instrumenten om hybride dreigingen tegen te gaan, versterking van partnerschappen met organisaties als de VN, Navo, OVSE en Afrikaanse Unie en van steun aan derde landen om hen beter in staat te stellen zelf crises te managen en te voorkomen. Ook besloot de ER in juni het onderwerp veiligheid en defensie nauwlettend te blijven volgen.

EU-voorzitterschap Nederland

De conclusies van de Europese Raad van juni dit jaar, in combinatie met de conclusies van de RBZ van 18 mei, geven voldoende richting voor de verdere ontwikkeling van het GVDB. Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap wil ik de uitvoering van de gemaakte afspraken dan ook zo goed mogelijk ondersteunen.

In de eerste helft van 2016 zal Nederland voor de twaalfde keer het voorzitterschap van de EU op zich nemen. Hoge Vertegenwoordiger (HV) mevrouw Mogherini zal in grote mate de agenda bepalen. Waar mogelijk zal Nederland HV Mogherini ondersteunen in het uitwerken van de nieuwe EU Buitenland- en Veiligheidsstrategie (Global Strategy on Foreign and Security Policy). De nieuwe strategie zie ik ook als het startpunt voor het verder ontwikkelen van het GVDB.

In het verlengde daarvan wil Nederland voorstellen presenteren die defensiesamenwerking minder vrijblijvend maken, bijvoorbeeld door het versterken van onderlinge peer pressure en het monitoren van defensiebudgetten. De lidstaten zelf blijven de drijvende kracht achter Europese militaire samenwerking. Nederland ziet dan ook graag dat versterkte Europese defensiesamenwerking wordt gestoeld op reeds bestaande bilaterale of regionale samenwerkingsverbanden. Samenwerkingsverbanden tussen bijvoorbeeld Nederland en Duitsland en de Benelux-landen kunnen daarbij als goede voorbeelden dienen. Daarnaast wil Nederland ook de nationale parlementen beter betrekken bij het GVDB om zo de besluitvorming over Europese defensiesamenwerking in brede zin, te verbeteren.

Tijdens het EU-voorzitterschap is Nederland ook voorzitter van het European Union Police Services Training Programme. Dit driejarige programma van de Europese Commissie is bedoeld om gendarmerie- en politie-eenheden te trainen voor inzet in bij crisisbeheersingsoperaties.

Defensiesamenwerking in de Navo

De Navo is de hoeksteen van het Nederlandse veiligheidsbeleid. Artikel 5 van het Noord-Atlantische Verdrag is de ultieme veiligheidsgarantie voor het Koninkrijk. Nederland werkt in Navo-verband nauw samen met bondgenoten op operationeel gebied. Verder ondersteunt het Navo Defensie Planning Proces (NDPP) de gezamenlijke capaciteitenontwikkeling.

In het licht van de verslechterde veiligheidssituatie op de flanken van het verdragsgebied heeft de Navo besloten de NRF te versterken en geruststellende maatregelen te nemen. Deze besluiten maken deel uit van het Readiness Action Plan (RAP), dat op de Top in Wales in september 2014 werd aangenomen.

De Navo-bondgenoten leveren jaarlijks eenheden aan de NRF. Op de Navo-Top in Wales is besloten de gereedheid en inzetbaarheid van de Navo-strijdkrachten te verbeteren. Daarom wordt de NRF geherstructureerd en wordt er binnen de verbeterde (enhanced) NRF een Very High Readiness Joint Task Force (VJTF) opgericht. De NRF-eenheden, in het bijzonder de VJTF, moeten sneller dan voorheen gereed zijn voor inzet. De verbetering van de NRF wordt naar verwachting voorafgaand aan de Navo-Top in Warschau in juli 2016 voltooid. Op deze Top moet de NRF zijn gegroeid van ongeveer 13.000 naar 40.000 militairen.

De NRF bestaat uit land-, lucht-, marine- en Special Operations Forces (SOF) componenten. De herstructurering van de landcomponent is reeds vergevorderd, terwijl de ontwikkeling van de andere componenten nog wordt uitgewerkt. Een bijdrage aan de landcomponent beslaat voortaan drie jaar. Eenheden bereiden zich een jaar voor, staan vervolgens een jaar als VJTF gereed voor zeer snelle inzet en zijn daarna nog een jaar inzetbaar met een langere reactietijd, de Initial Follow-on Forces Group (IFFG). In die drie jaren oefenen de eenheden van de Navo-landen regelmatig samen om hoge interoperabiliteit te verzekeren.

Duitsland, Frankrijk, Italië, Polen, Spanje, Turkije en het Verenigd Koninkrijk hebben aangeboden om als Framework Nations op rotatiebasis het voortouw te nemen bij het vullen van de landcomponent van de VJTF. Deze landen werken bij voorkeur samen met vaste partners in een Framework Nation Grouping.

Nederland levert in beginsel elk jaar eenheden aan de NRF. In 2015 leverde Nederland samen met Duitsland en Noorwegen de landcomponent van de interim-VJTF. Met een deel van de interim-VJTF eenheden werd ook het test bed uitgevoerd. In 2016 blijven de eenheden die in 2015 de rol van interim-VJTF vervulden beschikbaar om de VJTF in voorkomend geval te versterken. Verder levert Nederland in 2016 een amfibische taakgroep aan de NRF.

Nederland zal ook na 2016 blijven bijdragen aan de NRF. Voorts levert Nederland samen met de andere Navo-landen een bijdrage aan de geruststellende maatregelen voor de oostelijke bondgenoten. Nederland neemt bijvoorbeeld geregeld deel aan oefeningen op het grondgebied van deze landen en stelt ook personeel beschikbaar voor enkele van de NATO Force Integration Units (NFIU’s) die aldaar kunnen helpen bij de snelle ontplooiing van de VJTF. Naar verwachting zal de Navo de geruststellende maatregelen de komende jaren voorzetten.

Het verbeteren van de gereedheid en inzetbaarheid van de Navo-strijdkrachten heeft gevolgen voor de Nederlandse krijgsmacht. Eenheden worden voor langere perioden gecommitteerd aan de NRF. Verder vragen de korte reactietijden om versterking van ondersteunende capaciteiten, alsmede grotere beschikbare voorraden, meer transportcapaciteit en een grotere logistieke zelfstandigheid. Het extra geld dat vanaf 2016 beschikbaar komt, wordt hoofdzakelijk aangewend om de basisgereedheid van de krijgsmacht te verhogen, mede gelet op de hogere eisen die daaraan in Navo-verband in de nieuwe veiligheidscontext worden gesteld.

De verslechterde veiligheidssituatie in Europa heeft duidelijk gemaakt dat er naast het RAP ook langetermijnaanpassingen nodig zijn. In de aanloop naar de Top in Warschau worden daarom plannen gemaakt voor mogelijke militaire, politieke en institutionele veranderingen:

  • bij de militaire aanpassing is het RAP is een eerste belangrijke stap, maar voor een blijvende geloofwaardige afschrikking zijn vervolgstappen nodig. De gereedheid en inzetbaarheid van de Navo-strijdkrachten moet verder worden versterkt. Verder moet het bondgenootschap beter in staat zijn te reageren op hybride tactieken en cyberdreigingen.

  • op politiek gebied moet de Navo overwegen de relatie met Rusland op een andere wijze vorm te geven. Het is duidelijk dat Rusland nauwelijks nog kan worden beschouwd als partner. Tegelijkertijd is het van belang dat de Navo contacten met Rusland handhaaft om ongelukken en misverstanden te voorkomen. Voorts is een intensievere samenwerking tussen de Navo en andere internationale organisaties van groter belang geworden, in het bijzonder de EU. De dreigingen op de flanken van het verdragsgebied vergen een gecoördineerde inzet van Navo- en EU-instrumenten.

  • de institutionele aanpassing ondersteunt de politieke en militaire aanpassing van de Navo. De besluitvormingsprocedures moeten worden aangepast om een zeer snelle inzet van de VJTF mogelijk te maken. Verder zijn institutionele veranderingen nodig voor verbeterde Navo-EU samenwerking.

Tot slot wordt in de Navo gewerkt aan gezamenlijke capaciteitenontwikkeling. De Navo-landen werken samen in zogenoemde NATO Smart Defence projecten om capaciteitstekorten aan te pakken en de interoperabiliteit te versterken. Framework Nations nemen in deze projecten het voortouw. Door zo veel mogelijk samen te werken bij de verwerving, de ontwikkeling en de instandhouding van capaciteiten, kunnen tekorten worden ingevuld die voor individuele bondgenoten onbetaalbaar worden. De zestien kritieke capaciteitstekorten die op de Top in Wales zijn vastgelegd, zijn hierbij richtinggevend. Bijlage 2 bevat een overzicht van de Nederlandse betrokkenheid bij Smart Defence projecten.

Bijdragen aan operaties en operationele samenwerkingsverbanden

Defensie levert bijdragen aan internationale operaties en internationale samenwerkingsverbanden. Deze bijdragen zijn afkomstig uit het geheel van operationeel gereedgestelde eenheden. Over de personele en materiële gereedheid is de Kamer nader geïnformeerd met de inzetbaarheidsrapportage van 15 september jl.10 Naast de bijdragen met eenheden zijn individuele uitzendingen aan de orde, alsmede grote of kleine bijdragen aan internationale hoofdkwartieren.

Bij de bijdragen van Defensie gaat het in hoofdzaak om:

  • wisselende bijdragen aan operaties van VN, Navo, EU of «coalitions of the willing». Op dit moment doet Nederland zoals bekend mee met onder meer de VN-operatie MINUSMA, de Navo-missie Resolute Support, de EU-operatie Atalanta en de coalitie ter bestrijding van ISIS. Ook levert Defensie een bijdrage aan de Frontex-operatie en zendt Defensie individuele militairen uit;

  • wisselende bijdragen aan de inzetbare eenheden van Navo en EU, en straks de door het Verenigd Koninkrijk geleide JEF. Bij de Navo kan het bijvoorbeeld gaan om de NRF/VJTF, Air Policing en de maritieme Standing Groups, bij de EU om de EU Battlegroups;

  • structurele bijdragen aan internationale hoofdkwartieren. Nederland richt zich hierbij hoofdzakelijk op het Duits-Nederlandse legerkorpshoofdkwartier.

Van belang is verder de structurele militaire inzet voor nationale of Koninkrijksdoeleinden, uiteenlopend van permanent beschikbare capaciteiten voor steun aan de nationale autoriteiten zoals explosievenopruiming, tot het stationsschip en de infanteriecompagnie in de West.

De genoemde structurele bijdragen staan vast. De wisselende bijdragen worden van tijd tot tijd bezien. Het kabinet betrekt daarbij ook buitenlandpolitieke doelstellingen zoals het bestrijden van instabiliteit in de ring rondom Europa, en zoekt daarin steeds naar een evenwicht in de bijdragen aan de verschillende operaties en verbanden. Keuzes maken is onvermijdelijk omdat Nederland niet aan alle samenwerkingsverbanden kan meedoen en versnippering wil vermijden, maar tegelijkertijd wel betrokken wil zijn bij belangrijke ontwikkelingen. In de slotbeschouwing van de evaluatie van lopende operaties van 20 mei jl. is hier nader op ingegaan11. Internationale ontwikkelingen kunnen ertoe leiden dat voorziene bijdragen worden gewijzigd of teruggetrokken, zoals toen in 2014 de inzet van F-16’s tegen ISIS nodig bleek. Dit moest ten koste gaan van de voor 2015 toegezegde bijdrage met F-16’s aan de NRF.

De Kamer wordt door middel van art. 100-brieven geïnformeerd over bijdragen aan crisisbeheersingsoperaties. Verder ontvangt de Kamer op gezette tijden informatie over de voorgenomen bijdragen aan de operationele samenwerkingsverbanden van EU en Navo. Nog voor het einde van het jaar zal de Kamer een nieuw overzicht ontvangen waarin wordt ingegaan op de Nederlandse bijdragen tot en met 2019.

Bijlage 1 bevat een overzicht van huidige Nederlandse bijdragen aan crisisbeheersingsoperaties en van de nu voorziene bijdragen aan Navo en EU. In deze bijlage wordt, zoals toegezegd, ook ingegaan op enkele samenwerkingsverbanden of internationale operaties waaraan Nederland geen of slechts een geringe bijdrage levert.

Btw

Op het terrein van de btw bij internationale samenwerking en in het bijzonder de Nederlandse positie daarin zijn geen bijzondere ontwikkelingen te melden. Het is een gegeven dat Nederland geen mogelijkheid heeft om af te wijken van de Europese regel dat de levering en het onderhoud van militaire luchtvaartuigen belast is met btw. Enkele lidstaten hebben die mogelijkheid (derogatie) wel omdat zij bij de inwerkingtreding van het Europese btw-stelsel hebben bedongen dat zij hun bestaande vrijstelling konden behouden.

De Europese Commissie moet voorstellen doen om, waar dat nodig is voor een goede werking van de interne markt, te zorgen voor een gelijk btw-speelveld tussen lidstaten. Voor het verruimen dan wel afschaffen van de vele bestaande (lidstaatspecifieke) derogaties is echter geen unanimiteit in de Raad van Ministers te vinden. Het feit dat lidstaten bij de inwerkingtreding in 1978 van de Zesde richtlijn betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting of bij toetreding tot de EU uitzonderingen op de btw-richtlijn hebben bedongen, betekent op dit moment automatisch dat op het desbetreffende terrein geen sprake is van een gelijke behandeling van alle lidstaten. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij de levering en het onderhoud van militaire luchtvaartuigen. Overigens heeft ook Nederland enkele uitzonderingen bedongen waaraan zal worden vastgehouden. Een verruimde toepassing van die uitzonderingen is voor veel lidstaten ook geen reële optie omdat de budgettaire gevolgen daarvan voor die lidstaten niet goed inpasbaar zijn.

Positief nieuws is er voor het Europees Defensie Agentschap (EDA). Op grond van Europese en nationale regelgeving kan het EDA in aanmerking komen voor een btw-vrijstelling. Verder overlegt Defensie met de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën over de fiscale en douaneaspecten van de F-35, het onderhoud van de Nederlandse vliegtuigen en het onderhoud van vliegtuigen uit andere landen dat in Nederland zal plaatsvinden. Het doel van dit overleg is om zekerheid te verkrijgen over de douane- en btw-gevolgen en dus werkbare afspraken te maken over de correcte toepassing van de regelgeving.

Munitiesamenwerking

Samenwerking op het gebied van munitie is mogelijk ten aanzien van certificatie, inkoop, logistiek, gebruik en afstoting. Bij het certificeren van munitie gaat het om het toetsen of de desbetreffende partij munitie voldoet aan de veiligheidseisen. De wijze waarop dat moet gebeuren is vastgelegd in regelgeving die is toegesneden op het type munitie. Het certificatieproces is arbeidsintensief en tijdrovend. Let wel, omdat de veiligheid hier in het geding is, worden geen concessies gedaan.

Samenwerking bij certificatie is mogelijk als landen hun eisen op dit gebied harmoniseren. Dit is ingewikkeld omdat de certificatie-eisen van elk land voortvloeien uit de nationale veiligheidsregelgeving die per land verschilt. De te behalen voordelen kunnen echter aanzienlijk zijn als een land voor bepaalde partijen munitie het certificatieproces kan gebruiken dat een partnerland reeds heeft uitgevoerd.

En marge van de Navo-ministeriële op 8 oktober jl. heb ik een Letter of Intent getekend over samenwerking op het gebied van precisiegeleide lucht-grondmunitie (PGM). Naast lead nation Denemarken nemen België, Griekenland, Noorwegen, Portugal, Spanje en Tsjechië deel aan dit NATO Smart Defence project. Uiteindelijk moet het project het mogelijk maken gezamenlijk PGM aan te schaffen en deze uit te wisselen zonder nodeloos complexe procedures.

Naast overleg in Navo en EU-verband is Nederland vooral in gesprek met Duitsland en België. Met het laatstgenoemde land heeft de Defensie Materieelorganisatie (DMO) eerder dit jaar een overeenkomst getekend om de munitiesamenwerking nader uit te werken. Met Duitsland is dat ook een van de gespreksonderwerpen die de DMO behandelt als onderdeel van de overkoepelende samenwerking. Ook Duitsland wil stappen zetten op dit gebied.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert


X Noot
1

Kamerstuk 33 279, nr. 12.

X Noot
2

Kamerstuk 33 279, nr. 3.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
5

Kamerstuk 29 521, nr. 294.

X Noot
6

Kamerstuk 33 694, nr. 1.

X Noot
7

Kamerstuk 33 694, nr. 6.

X Noot
8

Kamerstuk 33 763, nr. 1.

X Noot
9

Kamerstuk 33 279, nr. 15.

X Noot
10

Kamerstuk 33 763, nr. 84.

X Noot
11

Kamerstuk 29 521, nr. 291.

Naar boven